Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
9 Dec. '22. - No. 2372
Din en Aroe naar het land van beschaving,
door MARIE VAN ZEGGELEN, Amster
dam, Scheltema en Holkema's Boek
handel. Geen jaartal. Geen prijsopgaaf.
Goedkoop zal het niet zijn, vrees ik, in
deze tijden, een stevig boek van 215 blad
zijden, gebonden in zwart met rood en vél
goud en versierd met twintig mooie platen van
Java.
Op die platen vielen we dadelijk aan'.
Ieder, die in Indië genoten heeft, mist het,
dat er nog zoo weinig lectuur over Indiê' ver
schijnt. En meer nog dan de Indischgasten,
hebben de in Indië wonenden, de beschaafde
tnlanders en de Indo's, zoo groot als klein,
behoefte aan boeken, die spelen in hun land;
in een, hun bekende, omgeving. Als dit boek nu
maarniet te duur blijkt vuor deleestrommels!
Want juist voor de leestrommels is het een
best boek. Er komt geen onvertogen woord in
voor; de intrigue is goedig, moeilijke politieke
vraagstukken worden er gemoedelijk, haast
kinderlijk in behandeld. Ja, men kan het
zelfs den kinderen in handen geven. En 't zou
best zijn als ze het boek lazen en er allerlei
over Java uit oppikten. Maar Rut en Machteld,
de twee Europeaantjes in het boek zijn taaie
eenige-kinderen," die nooit iets uithalen en
die Aroe, 't eenzame Boegineesche prinsje,
dat. met een modelknaap, Din, op Java op
reis is, met niets weten af te leiden. In de
stallen vertoonen ze niet eens den ge wonen aap,
Kees" of Kra", wat voor een
Celebesjongen een nieuwtje zou zijn; ze laten geen
vliegers op; ze klimmen niet op de karren vol
suikerriet. Ze zijn er, als aanhangsels van hun
ouders, meer niet. De arme kleine Aroe wordt
behandeld als 't Kind van Staat" door De
Witt.
Naar aanleiding van de inooie, natuurge
trouwe platen, die er uitzien als verluchtingen
van een geografieboek, niet als illustraties
van een romannetje, kan men denken, dat
het boek ook geschikt zou zijn als een over
Java kennis brengend boek voor hen, die Indië
niet kennen. We leven in een tijd van Indi
sche leergangen; Indische weken; de invloed
van het Koloniaal Instituut doet zich gelden;
velen, die Indië hebben leeren bewonderen,
willen getuigen....
Maarzij, die leeren willen, moeten voorzich
tig zijn met dit boek, want er zijn vele on
juistheden in.
Ligt Holland, als men in Soerabaja aan den
wal staat, bijna twee maanden reizen van
Indië af? Men kan niet van Celebes naar Lom
bok varen en maar n nacht aan boord zijn
daarbij; de naam van 't schip, Zeemeeuw"
veroorzaakt hier zeker die dichterlijke vrij
heid. De groote postweg is door .ü. Daendels
aangelegd en mag niet eeuwenoud lieeten, al
kan men zeggen dat in Indië de jaren dubbel
tellen en de historie gauw gaat ! Dat Bali
en Lombok ooit n zijn geweest is weinig aan
nemelijk. Zulke kleinigheden zijn er vele.
Het lijkt me, dat het boek iets meer ver
zorgd had kunnen zijn, zó, dat het zijn royale
uitgaaf ook volkomen eer aandeed. De cor
rectie is niet goed en behalve gewone druk
fouten staan er herhaaldelijk fouten in, die
de Indo-Europeesche lezers, die zoo'n moeite
hebben om het Nederlandsch zuiver te leeren
schrijven, erg in de war zullen brengen; ik
bedoel een overmaat aan u's; bijv:
om zonder den ouden bediende/;;.... zoo
van harten;.... een aardige rit tusschen
hooge groenen muur, enz. nmaal wordt
deze n- overstrooming zelfs grappig: daar,
waar de vrucht doekoe tot doekoen wordt,
wat medicijnman of zelfs vroedvrouw
beteekent, en er verteld wordt, dat Rut er wel
50 zoo op kan ! Zulke stoornissen hadden bij
wat rustigdoorzien der proeven toch vermeden
kunnen worden. En ik denk, dat bij rustig
doorzien van het manuscript ook veel van die
onjuistheden hadden vermeden kunnen worden
en veel sfijlbloemetjes hadden kunnen worden
geplukt !
In onze schoolopstellen zouden menschen,
die lazen in lange rieten stoelen" niet geduld
zijn en wij hebben geleerd dat het fout was
om te zeggen: naar lichte wierook riekend
strootje, als het strootje licht naar wierook rook;
bij fluweelgroene sawah's zou een streep zijn
gezet; buffels liggen niet te grazen, maar te
herkauwen en evenals de lotosbloemen
nieuwen glans kregen door den morgendauw"
zou met een vraagteeken beloond zijn. Zoo
zou onze leeraar in dit boek hebben kunnen
voortgaan.
Wie in Indië kent zachtbezonde" bergen,
midden op den dag? Vandaar zeker dat de
fuseliers spreken van koperen ploert", als ze
een middagin de felle zon hebben gemarcheerd.
Begrijpt iemand, die de suikercultuur
niet kent, den zin: en Machteld deed moeite
hun uit te leggen, iioe het riet, eenmaal ge
oogst, daar binnen in de groote reusachtige
fabriek, vermalen, verpakt werd en dan ver
zonden ver weg over zee", 't Lijkt er toch wel
op of het riet verzonden wordt ! Waarom kan
Machteld niet wat rustiger uitleggen?
Zoo verbaast Din zich over het aantal
karbouwen in Midden-Java. En half en half
moet men aannemen, dat hij denkt dat
Javaneneen karbouw niet zoo'n bizit vinden als
zijn landgenooten op Celebes. De verklaring
ligt wel in 't verhaal, n.l. in de aanduiding, dat
hij duizenden gebukte vrouwenfiguurtjes in
het water der sawah's ziet staan. Maar de
conclusie: dicht bevolkte streek en dus
veel karbouwen volgt nergens en haast is het
of hiermee het mooie verhaal van Saidjah en
Adinda voor Java heeft afgedaan en misschien
ergens in een Boegineesch rijkje op Celebes
nog wat kan blijven bestaan !
Het Maleisch en Javaansch in het boek
zijn niet altijd correct. Wij Europeanen
moeten nooit liet woord van Kartini vergeten,
die ons gewaarschuwd heeft, dat wij Euro
peanen een leelijke markttaal gebruiken in
Indië en dat we die maarniet
moestengebruiken, als het niet noodig was. Het is niet mijn
wijsheid, dat er fouten zijn in het Javaansch,
maar een opmerking van een jongen Javaan,
die hier in Nederland studeert en ie het boek
voor mijn plezier doorlas. Zou het niet beter
geweest zijn als de schrijfster vór het af
drukken van het boek zóvan Javaansche
welwillendheid had geprofiteerd als ik nu
achteraf?
Ik zei U reeds, de intrigue is goedig; die zal
niemands nachtrust verstoren. Op 't eind
komt een gelukkige 0111 knooping op de
trappen van liet bordes van het Paleis van
den oevcrneur Generaal. Deze treedt op
als deus ex machina, herkent den verloren
Din, weet de heele toedracht van een kleine
politiezaak, en zendt er zelfs een adjudant
(een officier van H.M. misschien wel) op uit
om 't prinsje uit het onbeduidende rijkje op
Celebes, in zijn Paleis te gast, op te zoeken !
Bij een dergelijk cenvouuig tafrcel past het
haast niet te vragen hoe een G.(i. er mee klaar
komt een rijk te besturen dat (il) x zoo
groot is als Nederland en misschien wel vijftig
millioen zielen heeft.
Dit zijn alles voorbeelden" van bezwaren
tegen dit boek. Maar ik wil er nadrukkelijk bij
zeggen, dat het boek niet heelemaal onmogelijk
is. .Als het een bundel schetsen was geworden,
als elke schets gezuiverd was van zijn slordig
heden en rustig was afgewerkt, wat zouden
we dan met plezier telkens dat boek ter hand
kunnen nemen ' Want het is het chte Java,
waar het verhaal speelt; en waar we liet boek
ook maar opslaan, overal vinden we iets, dat
ons aan ai liet geliefde of vereerde of ook wel
afgekeurde, op dat eiland doet denken.
Ut' het nu de heilige Boeddha in tic MenJoet
is, of het pisangbakkende oude vrouwtje, dat
geld geeft aan den sjofden opiiimrooker, of
de batiksters in de Pakoealanian, of de
looin
WONDERLIJKE GESCHIEDE
NISSEN DER STOF
DOOR DR. W. VAN BEMMEI.EN
(Teekeningen voor ,,de Amsterdammer" van
Is. van Mens)
HET WERELDKRISTAL
Zwoel was de avond.
'n Vochtige warmte rustte als een zware
atmospheer over het donkere water der stille
grachten; loom hing ze tusschen de huizen en
omwaasde de boomen, zoodat hun
bladerDe nacht begon.,
kronen samensmolten tot een wal van
fluweelcn grijsheid. Ze deed de straateinden
wegnevelen in vage verschieten, waarin
menschengedaanten met nauw omlijnde
figuren zich voortbewogen. De nacht begon
blauwe sluiers over de daken te spreiden,
maar bloedroode hemeltinten drenkten nog
het fijne weefsel, vloeiden door de mazen en
paarden zich met het blauw tot vreemde
paarsche glansen, zoodal alles, wat zich ver
hief uit de massa van huizen en geboomte,
dof opgloeide. Half verradend daardoor de
hartstochten van het leven, die trilden door de
avondschemering, die sidderend hingen om
de huizen heen en zweefden tusschen het
loover der hoo
rnen.
Bevend, vol van
ingehouden ver
wachting, was de
avond val; ver
wachting voor het
oei oude," nimmer
nog opgeloste ge
heim,'; het groote
uachtmysterie. Als
wanne wierook
wolken, wonderlijk
doorgeiird met den
adem van duizend
bloesems, stegen
de nachtnevels op
in de kerkruimten
der pleinen, waar
over de hemel niet
rossiggloeiendc
wolkengewelven
zich koepelde.
Het laatste dag
licht daarboven
verdonke:de door
tegenstelling nog
meer de
straatdiepte, maar in
dal c'onkergroeide
a;'i: de
Icvunsvolhcid en zwol aan
de z'elesmachüng
naar hut geluk.
dat zich verborg
in den blinden
schoot van den
nadeieiiden nacht.
Lichten begon
nen op Ie blinken;
maar de
nachtsluiers omhulden
hen met kringende
aureolen, als om
hun felheid te
ver], S. MEUWSEN, Hofl. A'DA»-R'DA«-DHN HAAO
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
«niiiiifiiiiitm millimMiiiiiiiiillllitfliiiiiiiiitiiiilllliiiiiiiiiililiHilimm
vende- en biedenden prauwroeiers naar Noesa
Kembangan, telkensdenkt men: ja, datiszoo;
hoe echt; hoe waar; hoe precies gezien".
En dit is niet alleen mijn indruk. De Javaan
sche student, die zoo veel fouten in 't Javaansch
heeft aangestreept, die het akelig vond, dat
een dokter-djawa niet genoemd werd
indischarts, zei toch dadelijk: maar ik vind het
een mooi boek, het is in de hoofdzaken wél
waar en duidelijk beschreven". Dit oordeel
acht ik van waarde. Want zooals deze jonge
ling oordeelt, zózullen de beschaafde Indiërs
het boek waardeeren, denk ik. De beschrijving
van de gebeurtenissen aan 't Hof van
Pakoealam is boeiend en leerrijk. Ik was daar nooit
geweest en om de waarde van die verhalen te
beoordeelen vroeg ik den Javaanschen student
dit deel te willen lezen. Hij kon echter niet
nalaten het heéle boek in korten tijd met
genoegen te lezen.
En ieder, die Java kent, zal de platen graag
bekijken en misschien wel de neiging voelen
ze uit het boek te snijden om ze herhaaldelijk
ter hand te kunnen nemen. Want omdat ze
natuurgetrouw zijn, passen ze niet in 't
bizonder voor Din en Aroe, maar voor ieder, die
op de afgebeelde plaatsen, de meest bekende
en bezochte op Java, heeft geleefden gewerkt.
C. J. R U T T E N?P E K E L II A R l N G
MARIE KOENEN. Limburgsche verhalen.
Amsterdam 1922. Mij. voor goedeen
goedkoope lectuur.
Dat ik van dit kleine, vier verhalen be
vattende boekje dadelijk veel ben gaan houden
komt niet doordat het in elk opzicht superieur
wrerk zou zijn. Zoover is Marie Koenen nog
niet. Zij maakt zich zelfs aan grove fouten
schuldig, fouten, die in al haar verhalend pro
za terug te vinden zijn. Zij kan zich nog altijd
niet ontworstelen aan een, in psychologischen
zin gesproken, conventioneele onwezenlijk
heid, waardoor haar personen iets
Auerbachof Cremer-achtigs krijgen, dat den
geestelijkvolwassene van onzen tijd ergert.
En nu bedoel ik met den geestelijk vol
wassene waarlijk niet den modernen scepticus,
die zich met een sneer of een lichten spot af
maakt van alles wat naar geloof zweemt.
Dat is de doorsnce-mensch van onzen tijd.
Want men hoort wel alle dagen beweren, dat
het materialisme heeft afgedaan, dat er een
kentering is ingetreden, enzoovoort, maar ik
moet eerlijk zeggen, dat ik daar noch in de
literatuur noch in het openbare leven veel
van bemerk.
Trouwens, dat kinderlijk on-menschelijke,
onviilledig-indringende is allerminst toe te
schrijven aan het geloovige karakter van het
werk. Dit staat er geheel buiten, en het geeft
zelfs aan deze Limburgsche verhalen een
zeldzame bekoring, waardoor rnen geneigd is te
vergeten,en zeker te vergeven,dat de psycho
logische kijk van de schrijfster op de menschen
- in haar werk althans - - nog altijd iets
bakvisch-achtigs heeft.
Deze verhalen zijn, in den goeden zin, lief.
Ze hebben iets zoo beminnelijks en
bescheidens, iets zoo teeders en vrouwelijk-fijns, dat
wel ieder gevoelig mensen er van moet gaan
houden. Het is juist om mijn groote waardee
ring voor het talent van Marie Koenen, dat ik
de fouten, die zich in haar proza zoo hard
nekkig blijven vertoonen, wat scherp accen
tueerde. Komt zij er over heen, groeit zij uit
tot volle, diepe menschelijkheid en degelijk
begrip, en weet zij daarnaast het
devootlieve, ik zou haast zeggen, onschuldige karak
ter van haar kunst te bewaren, dan krijgen
we werkelijk eerste klas-werk van haar.
Knappe schrijfsters heb
ben we genoeg. Marie
Koenen is nog niet
knap" in dien zin, dat
haar techniek het raffi
nement van verscheide
ne harer vrouwelijke
collega's heeft bereikt.
Kan zij die knapheid
alleen bereiken, door
het innigste, het
levende, het
zoetzuiver-van
-vroomheiddoordrongene van haar
kunst op te offeren, Iaat
zij dan in vredesnaam
maar blijven die zij is!
Ook de taal is niet
vlekkeloos. In een zin
als: ,,Met die dreunende
verwensching en een
korten hoon lach, had
oscwijn zich gewroken
en bedwongen, genoeg
om de gebalde vuisten
in de zakken te kunnen
duiken en voort te gaan
hij ook, zooals hij zoo
even nog op weg was,
naarde Maas"(blz. 100),
hindert de hortende
gang, het slappe
rhythme.
Maar de eind-indruk
van het boekje is die van
iets fijns en zachts, iets
weldadigs. Het sterkst
komt dit uit in het eerste
verhaal ,, De Moeder
ods in de heg," en in
het tweede De made
liefjes". Het tweede
vooral heeft mij geboeid.
Het is ook technisch het
beste van de vier. En de
ontroerende weergave
van het gevoelsleven
van den kleinen jongen,
die de hoofdpersoon is
van dit verhaaltje, be
wijst overtuigend, dat
deze schrijftser de moge
lijkheid in zich heeft,
om eenmaal geheel gaaf
en vlekkeloos werk
voort te brengen.
H E K M A N
Mino i-: N i) o R i'
EEN IN GOEDEN STAAT ZIJNDE WILLEM II
TE KOOP
Teekening voor ,,de Amsterdammer" van Theo van Reijn
(Uit het verslag van den Haagschen Gemeenteraad blijkt, dat het
monument van Willern II niet meer kan bogen op aesthetische waarde.
Daarom is besloten deze stijve pop om te gieten voor een nieuw
nonument". Indien niet hiertoe wordt overgegaan, dan zal een prijs
noeten worden vastgesteld, daar verschillende kleine gemeenten
iet monument willen aankoopen. Met Bergen op Zoom is
tien in onderhandeling; mocht het Gemeentebestuur van deze plaats
liet tot koop besluiten, dan zal het monument ter overneming worden
aangeboden aan het bestuur van Tilburg. In den Haag zal een bestaand
monument van den Franschen beeldhouwer Mercier (dat ongeveer 80
jaar geleden werd vervaardigd) worden geplaatst.)
BOEKEN VAN DEZE WEEK
Willy Petillon, De Pop (Meisjesboek),
Plaatjes van Netty Heyligers. Amsterdam,
Van Holkema & Warendorf.
Cissy van Marxvelt, De K i n g f o r
dschool (Meisjesboek), Geïllustreerd door
Is. van Mens. Amersfoort, Valkhof f & Co.
Anna van Gogh?Kaulbach, Lenie ten
Heuvel, De P r u l l e m a n d (Meisjes
boek) Illustraties en bandteekening van
Johanna Coster. Amsterdam, Van Holkema
& Warendorf.
De wonderen van het Heelal,
Merkwaardigheden uit het Dieren- en
Plantenrijk en van het heelal in het algemeen.
Geïllustreerd met 1GOO illustraties en 24
gekleurde platen, Deel I. Leiden, A. W.
Sijthoff's Uitgevers Maatschappij.
N. van Hichtum, Het Groot Ve
rt e l s e l b o e k, Geïllustreerd door Rie
Cramer (Kinderboek). Utrecht, W. de Haan.
Nannie van Wehl, De verhalen van
mijn jongen, met platen van Jeanne
Faure (Kinderboek). Arnhem, H. ten Brink.
H. B. Cotteril M. A., Oud-Hellas,
bewerkt door Dr. B. C. Goudsmit, met een
inleiding van Prof. Dr. A E. J. Holwerda,
Tweede druk. Zutphen, W. J. fhieme et Cie.
Giov. Papini, De Christus (Storia
di Cristo), vertaald door Ir. J. J. Weve.
's Hertogenbosch, Teuling's Uitgevers Maat
schappij.
Alex. N. Tolstoi, Langs den Lij
densweg, vertaald door Dr. U. Hubert
Noodt, met een voorwoord van Prof. Dr.
N. van Wijk. Haarlem, H. D. Tjeenk
Willink & Zoon.
Frances H. Burnet, De roote Lord
(geautoriseerde vertaling). Leiden, A. W.
Sijthoff's Uitgevers Maatschappij.
PI a te n atlas voor de Vaderlandsche
geschiedenis ten dienste van het gymnasiaal
en middelbaar onderwijs, Kweekscholen en
normaallessen, door Dr. A. J. van der Meulen,
met medewerking van M. ten Bouwhuys.
Vierde druk, verzorgd door Mr. N. B.
Tenhaeff. Groningen?den Haag, J. B. Wolters.
Toovcrsprookjes door W. B. Ebbinge
Wubben?van Hisselt, geïllustreerd door
Freddie Langeler. Amsterdam, H. Meulenhoff.
zachten, zoodat de lauwwarme zomernachtrvol
bleef van onzekere verwachting naar nieuw ge
beuren. Gebeuren, dat in haar vruchtbaren
schoot zekerlijk tot leven reeds was gekomen
en rijpen zou in haar weldadig duister, om
geboren te worden, samen met den nieuwen
dag, in den vroegen morgen, dien zij met haaj
moederbloed rood zou kleuren.
Heet verlangen, drukkende onzekerheid,
fel begetven, brekviidt wanhoop, zwakheid en
durf, alle waarden zij rond door de iijnenlooze
ruimten der schemering. En zij sloten de
handen ineen en vormden eendwazen kringom
Valcnlijn heen, die doelloos doolde door de
sclu-inerstraten, niet wetend waarheen hij
ging en waarom hij dwaalde door de stad. Die
enkel wist met schrijnende zekerheid, dat als
niet het redelooze geluk hem morgen den prijs
toewierp, hij een verloren man zou zijn. Ver
loren hij, die buiten schuld gefaald had t n bij
vvien zwakheid tot schuld wr.s uitgegroeid.
Zwakheid voor zijn vrouw en hun kind.
Ver over den oceaan zou hij moeten vluch
ten, alieen, de langzaam moordende een
zaamheid tegemoet. Hopeloos zwart was de
toekomst, tenzij....
Ja, tenzij.... !! en krampachtig gieep hij
het tusschen de vingers, haalde het uit zijn
jaszak, bekeek het weer, voor de duizendste
maal, het papier, het eenige dat mogelijker
wijze de wondermacht in zich borg om hem de
redding te schenken.
Hij hield het voor zich uit. Geheimzinnig
wit glansde het in het donker vanden nacht, die
nu zwaar lag tusschen de volle bladerkronen
der boomen. Niet meer onderscheiden kon hij
de cijfers, die toch groot en dik gedrukt waren
op het blad; maar hen te lezen was hem
onnoodig. Hij kende ze; klaarstond in zijn weten
die magische cijfergroep, dat getal, 't welk
m;sschien het vermogen had hem te redden.
En honderden malen had hij het omvat m 11
zijn raadvermogcn, had het door onstuimig
vraagbegeeien willen afdwingen zijn geheim,
of het ai of niet verbonden was met den
grooten prijs. Was niet alles in deze weield met
elkaar verbonden en liepen niet de vezelen van
het oorzakelijk verband door heel het wonder
lijk lichaam der werkelijksheidwereld heen,
omvattende ieder atoom met haar fijnste ver
takkingen ? En als hij in uitersten nood dat lot
had gekocht, was dan nu niet reeds
onverb ddelijk vastgelegd de keten van gebeuien,
die het zou verbinden met den trommel ge
vuld met loten en met de grijpende hand van
hel nummer-trekkende kind?
f moest ze nog gevormd, nog uitgedacht
worden, zoodat wenschen en bidden, verlangen
en negerren, denken en handelen nog helpen
kouden? Zou zij nog andeis gelegd kunnen
worden, die keten? Kon hij haar schakels
lokken zich te wenden naar het blad, dat hij
tusschen zijn bevende handen hield?
Klanken bereikten zijn oor. Verre tonen
van trompetten, verwarde muziek uit draai
orgels kwamen tot hem en onder de boomen
zag hij de schijnsels van een verlicht plein.
Naderend groeide voor hem het geluid tot
den drukken tonendans van een kennis en
begon hij verlichte kramen, draaiende molens
en zwaaiende schommels te onderscheiden.
'n Dwarreling van menschenmenigte, die don
ker afstak tegen de lichtwanden der kramen,
gezoem van stemmen doorbroken van ge
juich, tromgeroffel soms, luidklinkende bellen,
schoten uit pistolen, roepende stemmen.
Drukker werd de menschenmassa die om
hem heen deinde, luider de stemmen van de
kermisgasten,fellerde lichten, vollerde kramen.
Hoog op schommelden paartjes, totdat de
meisjes gilden; kinderen juichten in draai
molens. Overstelpend werd de muziek, die uit
de groote orgels golfde en schetterend de tonen
van valsche trompetten. Overal dolde de
kermisjool rond; de uitbundige vreugde had
iedereen aangepakt en danste met hen rond
De menschen lachten en gekten met elkaar;
ze zongen luidkeels. Hier sloegen ze elkaar op
den schouder, grepen elkaar onder den arm,
daar hosten ze, en als de draaimolen stilhield,
verdrongen ze elkander om er in te komen. En
als hij weer in gang kwam en sneller en sneller
ze werden rondgevoerd in den kring van lich
ten en gelach, van vette bakgeuren en kleurige
lappen, dan gierden ze van uitgelaten pret.
En ook Valentijn werd gegrepen door die
lachende warreling van feestvreugde, die de
martelende tobberij uit zijn arm brein weg
vaagde en hem onder den arm vatte om mee
te tollen in dezen rondedans der
gedachtelooze blijdschap. Op een leeuw klom hij. een
echlen houten draaimolenleeuw met fellegroene
oogen en weelderige, hardgeele manen. Fier
gezeten op zijn leeuwenbeest draaide hij mede
rond in den kring van blijde zotheid, bij
het rinkelen van glazen bellen en het galmen
van draaiorgelaccoorden. En afgestegen weer
van zijn houten roofdier werd hij opgenomen in
een zingende groep van kermisvierders; me
hosle hij met hen verder en kwam in een her
berg, waar ze brandewijn dronken en elkaar
dwaasheden toeriepen. Verder weer trok hij
met zijn nieuwe kameraden en opnieuw
klomOp zijn leeuwenbeest draaide hij mee