Historisch Archief 1877-1940
"Jw'-V'
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
9 Dec. '22. No. 2372
D E T O E H O O R D R"
Teekenlng voor de Amsterdammer*' van Jordaan
J*'
oux v ow/nt
De C«nferenten: Zouden we 'm te min zijn om niet ons aan te zitten?"
lltHiiiiMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIII
IIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllHIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIMIIKIIIllllllllllllllllllllllllllllMllltll
DE INTERNATIONALE PUZZLE
Begin December 1922.
De blikken vliegen heen en weer; tusschen
Lausanne en ja, wat zal men zeggen:
Brussel, Londen, Berlijn, Parijs,... waar maar
het zwaartepunt liggen wil van de aanstaande
besprekingen over de Duitsche betalingen.
Te Ouchy is de eerste dramatiek voorbij
en moeten de nieuw sensatie's nog komen.
Voorloopig wordt daar uiterst kalm en
tastenderwijs doorvergaderd. Niemand twijfelt aan
de noodzakelijkheid om tot eene schikking
te komen, maar de juiste figuur treedt nog
niet voor den dag. In afwachting, dat de kwestie
van Thracië en Klein-Azië, van de
capitulatie's, van de Christelijke minderheden en de
zeeëngten,vanRusland en de'Balkanlanden zich
duidelijk zullen af teekenen, gaan de gedachten
naar die andere sensatie, naar dat andere
drama, dat dichter bij onze deur ligt: de bijeen
komsten van Bonar Law en Poincaré, met
Mussolini om over de Duitsche betalingen
te beraadslagen.
Ook hier ligt een moeilijke, misschien een
nog moeilijker puzzle op tafel. Juist de laatste
maanden is zij moeilijker geworden dan nog
ooit was voorzien. Het vraagstuk is voor de
entente staatslieden eigenlijk een geheel ander
geworden dan tot dusverre. Dit is wel het
voornaamste resultaat van den indruk,waar
mede de Commissie van Herstel van haar
bezoek te Berlijn is teruggekomen. Hare
rapporten spreken niet zoozeer meer van een
land, waarmede eeri betalingsregeling, hoe 'n
goedaardige ook, te maken valt. De vragen
van 't moratorium, het uitstel van betaling,
zijn eigenlijk een beetje onpracüsch geworden.
Het minimum van ruggegraat,van gezondheid,
dat een uitstel van betaling tot iets nuttigs
maakt, de schuldeischers hebben het niet meer
aangetroffen. De vraag wordt geopperd,
Nuttige en Smaakvolle Kerstgeschenken
of de levenskrachten tot het op adem komen
nog aanwezig zijn. Met dien ontredderden
toestand van de valuta, met die grenzelooze
inflatie, en daarbij met die onmacht van de
regeeringen om iets tot stand te brengen,
zoo klinkt het, Valt aan een normaal herstel
nog nauwelijks te denken. Dit is het nieuwe
feit dat op de aanstaande conferentie als een
zware klomp ter tafel liggen zal; het nieuwe
feit, dat de missie Barthou-Badbury heeft
medegebracht: de meening, dat het tegen
woordige Duitschland niet meer over de
krachten beschikt om, zelfs bij de
meesttegemoetkomende behandeling, uit zich
zelf economisch op de been te komen. De man
nen van het kabinet Wirth zijn tegenvallers
geworden. Het ministerie Cuno ziet men aan
als een overgangsministerie, zonder veel
belofte of kracht; een overgang misschien naar
de proefneming met een gedecideerd rechtsch
kabinet van de Volkspartij; doch wat dit
ook nog zou kunnen bereiken? Want wat
thans in de leidende Engelsehe en Fïansche
kringen de opvatting schijnt te worden
en trouwens niet daar alleen, ? is, dat in
Dmtschland een toestand van onmacht dev
centrale regeering, van gebrek aan staats
kracht, is ingetreden, waarvan men zich in de
geordende westersche landen slechts ten deele
een voorstelling maken kan. Wel wordt van
verschillende kanten, wel wordt voornamelijk
ook door de deskundigen van Mussolini,
voorgerekend, dat d'1 economische kracht va.i
Dtiitschland lang zoo gering niet is. Maar
aanstonds is er aan toegevoegd,dat onder de
huidige omstandigheden'elke politieke kracht
te ontbreken schij.it om aan de bronnen van
welstand de leiding te geven, die den normalen
staat eigen is.
Bonar Law kondigt aan, dat ook Engeland
zijn recht op betaling wil doorzetten. Frankrijk
blijft op betaling staan, en treedt zeker
niet in uitstel zonder meer. Mussolini zal
een hardnekkiger schuldeisend' blijken dan
Schanzer. De bedreiging met bezetting van
landgebied behoeft men niet te serieus te
nemen. Maav vijst hier misschien in het ver
schiet het voorbeeld van Oostenrijk, dat k
uitstel van alle betaling heeft gekregen, en
waaraan k internationale leeningsgelden
worden verstrekt, doch onder den waarborg
van een van buiten komende controle,
die een inwendig hervomii' gsprogram door
zetten moet, en de kracht bijbrengen waarover
het eigen inwendige staatsbe. tel niet meer
beschikt? De regeling is te Weenen zoo ge
troffen, dat zooveel mogelijk de eigen zelfstan
digheid overeind gehouden blijft, en zelf
zuchtige in\ lo'jd \an vieemde mogendheden
buitengesloten. Toch ligt er nog iets
verbazends in, dat dergelijke plannen ook voor
BHTEH1UU S FOLME1
Huiiflenspark 22.
SPEC IALITE IT:
ondtr Garantie
Bergplaatsen voor Inboedels
Berlijn zouden kunnen opdoemen. Zoowel in
Duitsche kringen als elders wordt nog slechts
schoorvoetend van de mogelijke noodzakelijk
heid gesproken. Officieel komen ze wellicht
nog niet zoo direct aan de orde. Maar men
ziet het gevoel doordringen, dat in die richting
misschien de eenig mogelijke samensmelting
ligt van alles wat over gages productifs",
en geallieerde controle" en internationaal
gewaarborgde leeningen, en moratorium, en
fixeering van de schadevergoedingsschuld,
is gezegd.
Zoo drijf t, het eene probleem: de economische
reconstructie van Duitschland, het andere
vraagstuk: de regeling der schulden, naar
achteren.
Wat dat laatste betreft, daarvan ligt de
oplossing, hoe vreemd het klinken moge,
aan de Ohio en de Mississipp1. De oorlogs
schulden grijpen als een keten in elkander.
Frankrijk zal, wat het bedrag van zijn vor
dering op Duitschland betref t, alleen concessie's
doen, wanneer het op zijn beurt concessie's
ten aanzien van zijn oorlogsleeningen toe
gestemd krijgt. Dit hangt ten deele van Enge
land, maar op den achtergrond van de
Vereenigde Staten af. Engeland kan, ter wille van
zijn crediet, de vermindering, of de regeling"
van zijn schuld van de Unie niet spoedig
openlijk op het tapijt brengen. Maar ieder ge
voelt toch, hoe 'n belangrijke rol deze
Amerikaansche vorderingen op Frankrijk en Enge
land spelen. De Engelsehe minister van finan
ciën gaat naar Washington om het vraagstuk
te behandelen. Hij zal er de regeering zelve
niet blind vinden voor het belan'g van de zaak.
Een groot deel van de bankierswereld ge
voelt evenzeer de wenschelijkheid om water in
den wijn te doen. Heeft niet Mackanna, uit
de City, in Wallstreet een opmerkelijken
bijval gevonden? Doch geheel los daarvan
staat nog de burger, da kiezer; vooral de
boer uit het Midden-Westen, die bij de jongste
congresverkiezingen zoozeer zijn macht heeft
getoond. Hij ziet nog niet over den Oceaan.
Hij zegt: ik heb goede schuldenaren. Laat
Engeland en Frankrijk mij maar betalen;
al nebben zij zelve dubieuze debiteuren in
Duitschland en dezen of genen Balkanstaat"
Op het inzicht van dien man uit het
Midde.iWesten is het wachten, aat hij begrijpen, dat
hij deel is van 't algemeen belang en er alleen
wel bij kan varen, wanneer hij tot eene
algemeene schikking medewerkt, dan zal door clén
zuren appel worden heengebeten. Zoo gaat
het in democratiën : de menigte moet over
tuigd raken, eer de regeerders hun inzichten
kunnen volgen. Dit vereischt in de Unie
propaganda. Wanneer de feiten niet nog
duidelijker en vreeselijker gaan spieken,
kan dat wel een jaartje duren. Propaganda
in dien geest is ook het doel, het te zeer mis
kende doel, van dt> tournee van Clémenceau,
die daarmede ongetwijfeld Europa een goeden
dienst bewezen heeft. Hij is den man van het
Midden-Westen in zijn hol gaan opzoeken.
De bedoeling van zulke propaganda tegenover
het groote Anierikaansche publiek is waar
schijnlijk ook de rechtvaardiging van de be
faamde Balfournota van Augustus, die zich
zooveel kritiek op den hals liettt gehaald,
Poincaréaan 't schrikken heeft gemaakt en
Berlijn naar beneden heeft gebracht.
Bij de aanstaande besprekingen over
de Duitsche schuld, zal inttisschen Amerika
nog niet direct meespreken. Daarom ziet men
daar weinig schot in, en nemen zij meer en
meer een wat onwerkelijk karakter, met als
practisch gevolg helaas slechts dit: dat de
stemming, vooral tusschen Duitschland en
Frankrijk nog gedurig verbitterd wordt.
En over de gehcele besprekingen zal veel
zwaardere wolk blijven hangen, de vraag van
den economisch ,,wederopbouw" van Duitsch
land en van de maatregelen tegen de
tinaiacieele ineenstorting, welke anders, u ver
hoeveel maanden, voorspeld wordt.
B K A N D A K i s
TOONEELSUBS1DIES
Wel subsidie, geen Subsidie,
't Is bestaan of niet bestaan.
Wel belasting, geen belasting,
Het tooneel gaat naar de maan.
Woelige vergaderingen. . . .
Barre brieven in de krant,
't Is als ging 't om de redding
Van het goede vaderland.
Tobbende gemeenteraden
Worden nijdig afgesnauwd,
En door rafelbroek-artisten
Als misdadigen beschouwd.
Aan de thee- en bittertafels
Kan men hooren hoe 't moet:
Mér subsidie, gén belasting!"
Roept men rood van roddelgloed.
Wel millioenen voor het leger,"
,,Maar voor kunst een armoe-fooi,"
Slechts een.. aalmoes voor de dragers"
Van het eeuwig wereld-mooi."
Vuisten beuken op de tafels;
Zelfs de kellners kijken kwaad
Hollandsch volk, geef op je duiten,"
Dok de duiten van den Staat".
En terwijl de tooneelisten
Zoo wat half in oproer zijn,
Kan die drukte niemand schelen
In Schiebroek en Ysselstein.
Zelfs een boer in Westerblokker,
Of een smid te Schellinkhout,
Laat die heele plankenwoede
Als een schellevisch zoo koud.
Waarom zal hij mee betalen
Voor een kunst, die hij niet ziet?
Royaards speelt in Bovencarspel
Toch zijn Faust" en Droomspel"
niet!
J. H. SPEENHOFF
niiiiiiiHiiimiii luiiiiimiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiifiiimiimiii
UNIE BANK
voor NEDERLAND on KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GEAVENHAGE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWIJK,
UDENHOUT, LOCHEM en BORCUL9.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOERABAYA,
SEMARANG, BANDOENG, ME DAN en
WELTEVREDEN
llHiiliiiiiiiiliiitiiiiiiiiiiumiimtuiiiiiiiimttiiiiiiinuiiiiiiiiiHiiiiimHimiiiiiiiiiiiiiiiin
iiitiiitiiiniiiiiiiiiiiimuilttiiiiimitiiMiiiitii
K ?lllllHIMllIIIIIIIIIIIUtUttlllHUIlllUUIIIIIIHIIIIIIIIIIItllllllllllllttllllltllllllllllllllllItlIllllllllllll HllllllllNIlIHIIllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllliniMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIM
DE BETEEKENIS VAN DE
HOMOEOPATHIE
De homoeopathische geneesheer, P. L. van
der Harst, heeft een boekje uitgegeven over
de beteeketiis van de homoeopathie" 1), de
heer A. F. W. Idenburg heeft er een voorwoord
bijgeschreven en aan mij is gevraagd mijn
oordeel er over te zeggen. Met gemengde
gevoelens" heb ik deze invitatie ontvangen.
Heeft het eenig nut, of verschaft het ook
maar aan n mensen vermaak indien ik
daarover schrijf? Het vraagstuk van de
beteekenis van de homoeopathie is al zoo
hopeloos dikwijls uitgeplozen en altijd weer
dezelfde argumenten ! De dosen zijn te klein
om te kunnen werken, zegt de tegenstander
en dan geeft hij een paar voorbeelden: als ik
misselijk ben van een sigaar, wordt het dan
beter als ik nog een trekje neem? Moet ik
bij het vuur gaan staan, indien ik mij gebrand
heb? en de homoeopaath antwoordt: Uw
voorbeelden deugen niet (en daar heeft hij
gelijk in), ge tracht ons bespottelijk te maken"
(daar heeft hij ook gelijk in, maar het is
moeilijk te vermijden). De ervaring leert ons
dat kleine dosen goed werken en Hahnemann
was een groot man; waarna dan meestal nog
het een en ander volgt over liefde voor de
menschheid, over het geloof en over het
goede hart van den homoeopathischen ge
neesheer. En daarmee blijft alles bij het oude,
sommigen gelooven in homoeopathie en an
deren gelooven er niet in. Ik ben homoeo
paath," zegt menig leek, wat dat beteekent
weet hij meestal niet, maar hij gelooft er, aan.
De Heer Idenburg, die geen arts is,
voorzoover ik weet, schrijft een voorwoord voor het
boekje van den arts van der Harst. Tot zijn
dertigste jaar meende de Heer Idenburg, dat
homoeopathie onzin was. Later toen de wer
kelijke bedoeling van het similia similibus
hem duidelijk was geworden, zag hij dat hij
in zijn onverstand dien regel had
misver
1) Uitgave van Gebr. Zomer en Keuning
te Wageningen.
staan". En het belachelijke van de kleine
doseering viel weg" schjijft de heer Idenburg
verder, toen ik leerde, dat zér, zeer zwakke
galvanische stroomen in sommige gevallen
ontwijfelbaar geneeskracht bezitten". Zelf-:
begon hij zich over zijn voorbarig oordeel te
schamen toen hij kennis maakte met radio
activiteit, met ienen en electronen, en eenig
begrip kreeg van de groote, mij vroeger onbe
kende krachten, die zelfs in de atomen werken!"
Trouwens de praktijk des levens" had hem
reeds gedwongen om zijn ongunstige meening
omtrent de homoeopathie te herzien. Aan het
slot van het voorwoord de grief: de officieele
wetenschap" geeft zich niet de moeite de
homoeopathie behoorlijk te bestudeeren.
Dan ga door het publiek de drang naar de
officieele wetenschap en naar de Regeering".
De homoeopathie is geloof geworden. Men
gelooft aan een bepaalden godsdienst, men
gelooft aan telepathie, men gelooft aan spiri
tisme, sommigen gelooven aan geesten, en
men gelooft aan homoeopathie. Ik wil in het
minst niet er iets minachtends of verkleinends
over zeggen, dat men berhaupt gelooft.
Niemand zou aan gelooven" in het algemeen
kunnen ontkomen. Maar ik acht het absurd,
dat een vraag van zuiver speciaal medischen
aard, geworden is tot een geloof voor het pu
bliek. Voor deze absurditeit dragen de
homoeopathen de verantwoordelijkheid.
Deze overwegingen, met nog eenige andere,
die bij het lezen van het boekje van Van
deiHarst bij mij opkwamen, deden mij er toe
overhellen, toch aan het tot mij gerichte
verzoek te voldoen. Het lezen van pag. 30
van het boekje gaf den doorslag. Van der
Harst doet eenige aanhalingen over de
opvattingen van anderen," daarbij wordt
o.a. ook wat meegedeeld omtrent de opvat
tingen van een Prof. in de
geneesmiddelenleer aan de Universiteit te Leiden," die later
blijkt mijn voorganger te zijn geweest. Daarbij
put echter de heer van der Harst uit een col
legedictaat van een student. Het mogelijk
achtend, dat dit voorrecht ook mij nog eens
ten deel mocht vallen (want ook ik pleeg op
mijn colleges mijn opvattingen over homoeo
pathie mee te deelen) heb ik gemeend de voor
keur er aan te moeten geven mijn opvattingen
zelf te formuleeren.
Derhalve zal ik mijn oordeel neerschrijven
over het boekje van den heer van der Harst
en ook mijn oordeel over de homoeopathie.
Want dat is niet hetzelfde. Indien ik homoeo
paath ware, zou het boekje van den homoeo
pathischen arts van der Harst mij nog meer
misvallen dan het nu reeds doet. De heer van
der Harst bestrijdt de niet-homoeopathen, dat
is zijn recht, maar hij bestrijdt ze op een wijze,
die op zijn zachtst minder gelukkig" moet
worden genoemd en die niet er toe bijdraagt
het aanzien der homoeopathie te verhoogen.
Het gaat bij de homoeopathie om twee
dingen. Moet men bij het genezen van zieken
het similia similibus toepassen en moet men
aannemen dat een geneesmiddel sterker
werkt naarmate men het meer verdunt, dus
minder ervan geeft ? Dat zijn de vraagstellingen
en deze behooren het uitgangspunt te vormen
van een voordracht over de beteekenis der
homoeopathie.
En wat men nu in het geschrift van den
heer van der Harst vindt op tal van plaatsen,
en wat ik in voordrachten van homoeopathen,
die ik bijwoonde, steeds ook vond, zijn op
merkingen of veelal slechts aanduidingen
omtrent het geloof en het geduld en het zorg
vuldig onderzoeken van den homoeopaath.
Op blz. 22 werpt v. d. Harst den niet-homoeo
pathen voor de voeten: Gij tracht te verklaren
wat gij ziet, wat gij waarneemt, gij tracht
zelfs wetten op te sporen, allen gebaseerd op
waarnemingen, op ervaring, op experiment".
Wel, dat is nog niet zulk een onaangenaam
verwijt, volgens v.d. Harst maakten zich
trouwens de homoeopathen zich daaraan ook
schuldig.Want op hl/,. 11 o.a. schrijft hij: Dit
richtsnoer (het similia similibus) zooals ik het
noemde heeft door de talloo/.e malen, dat het
bevestigend werd gevonden, voor ons de
kracht gekregen van een \vet". Van der Harst
voelt dat eveneens en hij schrijft dan ook:
Wij doen evenzoo". Maar nu komt het pnmte
verschil, want hij vervolgt: maar wij buigen
nederig het hoofd, als wij niet weten en zeg
gen. . . . : Hij wil het zoo. En nochtans hopen
wij eenmaal te kennen, waarom het zoo is".
Wanneer een niet-homoeopathisch arts
bij gewrichtsrheumatisme salicyl gebruikt en
ziet, dat het niet helpt, kan hij zeggen, meent v.
d. Harst,ik zal antipyrine gebruiken en als dit
niet helpt, antifebrine". Maar bij ons is het
zoo" vervolgt hij: helpt uw bryonia, een
middel tegen gewrichtsrheumatisme, niet
dan hebt ge verkeerd waargenomen, gij
zijt te kort geschoten in uw kennis, gij hebt
een fout begaan, zoek beter!"
Voelt ge iets van dit verschil?" vraagt
van der Harst.
Het verschil is duidelijk, dunkt mij. De ho
moeopaath heeft een veel beter hart dan de
anderen, hij is gelooviger, hij is een denkend
arts". Zieke kinderen zijn kleintjes die ge
plaagd worden door leelijk smakende en
moeilijk in te nemen geneesmiddelen.
En ik vraag mij af, wat heeft dat alles met
het similia similibus te maken, of met de
homoeopathische doseeringsmethode? Een
geneesmiddel werkt indien men het sterk
verdund f sterker, f zwakker. Heeft men
een beter hart,is men een gelooviger christen
als men de eerste, dan wanneer men de tweede
opvatting voor de juiste houdt?
leder is het er over eens, dat Hahnemann
een zeer buitengewoon man was. Hij heeft een
zeer scherpe en juiste kritiek gegeven op de
geneesmethoden, die toentertijd in zwang
waren, hij was zeker een zeer uitstekend ge
neesheer, hij had een zeer grooten invloed op
zijn patiënten, hij was iemand, die steeds er
op aandrong, zorgvuldig de patiënten te
onderzoeken, zorg voor hen te hebben. Hij
was ongetwijfeld een goed mensen met een
goed hart, maar ik wensch in herinnering te
brengen, dat Pasteur ook een goed hart had.
Waarom straalt er van Hahnemann's groote
karakter en geesteseigenschappen meer af
op een homoeopathischen dokter uit Den Haag
of uit Velp, dan er van Pastenr's groote gees
tesgaven uitstraalt op mij?
Er zijn goede artsen en slechte. Tot de
eigenschappen van de goede artsen behoort,
dat ze goed onderzoeken en tot die van de
slechte artsen, dat ze slecht onderzoeken,
maar of men van oordeel is, dat chinine in
grammen of in milliardste deelen van gram
men moet worden toegediend, dat heeft daar
niets mee te maken.
Bescheiden zijn, het hoofd buigen en zeggen
Hij wil het zoo" is niet een specifiek homoeo
pathische eigenschap. Dit werd reeds gedaan
door artsen en anderen, eeuwen voor iemand
aan het similia similibus dacht.
Dit is n van de zaken, die het boekje van
v. d. Harst onsmakelijk maken, maar er zijn
er andere. Hij volgt in zijn bestrijding der
niet-homoeopathen een niet ongebruikelijken
weg, door htm n.l. eerst een opvatting toe
te dichten, die zij niet hebben, om dan daarna
die opvatting te bestrijden.
De homoeopaath gelooft aan het similia
similibus. Wie nu niet daarin gelooft, moet een
ander geloof" hebben en dit geloof brengt
v.d. Harst voor ons in de formule: contvaria
contrariis ctirantur, het tegengestelde door
een tegenstelling genezen.
Omdat deze homoeopaath zich bindt aan
een formule, meent hij, dat wij ook aaneen
formule gebonden zouden zijn.
Contraria contrariis curantur en dan daar
uit distilleeren, dat wij dus bij diarrheëen
altijd een stoppend middel geven, dat wij bij
verstopping altijd afvoermiddelen geven, enz.
Intusschen, op sommige plaatsen meent
v. d. Harst het goed met ons, want men kan
het contraria" ook zoo opvatten. Wij zoeken
gezondheid, welbevindend ! Het tegengestelde
van ziek zijn in het algemeen is welbevinden.
Wij kunnen dus alleen middelen gebruiken,
die de gezondheid teruggeven"dicht hij ons toe.
Maar lieve hemel, man, wat wilt ge dan
anders, vraagt men zich af. Er is iemand ziek
en ik moet hem gezond maken, dat is toch het
probleem der geneeskunde van af Adam's
geboorte. En daar verwijt hij ons, dat we
alleen geneesmiddelen kunnen gebruiken, die
de gezondheid teruggeven. En nu voelt ge
wel, dat men middelen gaat gebruiken, die
een vooropgestelde meening u aan de hand
doet", schrijft v.d. Harst verder en dan eenige
regels verder (pag. 14) komt het verwijt:
Uw geneesmiddelkennis is afhankelijk van
uw kennis en uw inzicht op een bepaald
oogenblik". Ik meen, dat we ons dat verwijt
rustig kunnen laten aanleunen, maar ben toch
bettieuwd, waarvan de geneesmiddelkennis
van den homoeopaath dan afhankelijk is.
Blz. 15 leert dat: de geneesmiddeitherapie
door Hahnemann's greep is onafhankelijk
gemaakt van wisselende voorstellingen en
onderstellingen omtrent aard en wezen der
ziekte".
En ik vraag mij maar weer af, wat dat te
maken heeft met de vraag, of men gelooft
aan similia similibus, zooals de homoeopathen
doen, of aan het contraria contrariis, zooals
volgens v.d. Harst wij doen. Ik moet
hier nog eens herhalen, wat ik boven reeds
aanduidde: v.d. Harst heeft met het schrijven
van zijn boekje den homoeopathen geen
dienst gedaan. Dat de heer Idenburg voor
een dergelijk geschrift een voorwoord schrijft,
is mij even onbegrijpelijk, als dat de arts v.d.
Harst zijn boekje, handelend over een
strijdvraag van zuiver medischen aard, laat voor
afgaan door een voorwoord van een leek.
S T o R M VAN LEE u w E N
(Wordt vervolgd)