De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 9 december pagina 2

9 december 1922 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

"Jw'-V' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 9 Dec. '22. No. 2372 D E T O E H O O R D R" Teekenlng voor de Amsterdammer*' van Jordaan J*' oux v ow/nt De C«nferenten: Zouden we 'm te min zijn om niet ons aan te zitten?" lltHiiiiMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIII IIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllHIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIMIIKIIIllllllllllllllllllllllllllllMllltll DE INTERNATIONALE PUZZLE Begin December 1922. De blikken vliegen heen en weer; tusschen Lausanne en ja, wat zal men zeggen: Brussel, Londen, Berlijn, Parijs,... waar maar het zwaartepunt liggen wil van de aanstaande besprekingen over de Duitsche betalingen. Te Ouchy is de eerste dramatiek voorbij en moeten de nieuw sensatie's nog komen. Voorloopig wordt daar uiterst kalm en tastenderwijs doorvergaderd. Niemand twijfelt aan de noodzakelijkheid om tot eene schikking te komen, maar de juiste figuur treedt nog niet voor den dag. In afwachting, dat de kwestie van Thracië en Klein-Azië, van de capitulatie's, van de Christelijke minderheden en de zeeëngten,vanRusland en de'Balkanlanden zich duidelijk zullen af teekenen, gaan de gedachten naar die andere sensatie, naar dat andere drama, dat dichter bij onze deur ligt: de bijeen komsten van Bonar Law en Poincaré, met Mussolini om over de Duitsche betalingen te beraadslagen. Ook hier ligt een moeilijke, misschien een nog moeilijker puzzle op tafel. Juist de laatste maanden is zij moeilijker geworden dan nog ooit was voorzien. Het vraagstuk is voor de entente staatslieden eigenlijk een geheel ander geworden dan tot dusverre. Dit is wel het voornaamste resultaat van den indruk,waar mede de Commissie van Herstel van haar bezoek te Berlijn is teruggekomen. Hare rapporten spreken niet zoozeer meer van een land, waarmede eeri betalingsregeling, hoe 'n goedaardige ook, te maken valt. De vragen van 't moratorium, het uitstel van betaling, zijn eigenlijk een beetje onpracüsch geworden. Het minimum van ruggegraat,van gezondheid, dat een uitstel van betaling tot iets nuttigs maakt, de schuldeischers hebben het niet meer aangetroffen. De vraag wordt geopperd, Nuttige en Smaakvolle Kerstgeschenken of de levenskrachten tot het op adem komen nog aanwezig zijn. Met dien ontredderden toestand van de valuta, met die grenzelooze inflatie, en daarbij met die onmacht van de regeeringen om iets tot stand te brengen, zoo klinkt het, Valt aan een normaal herstel nog nauwelijks te denken. Dit is het nieuwe feit dat op de aanstaande conferentie als een zware klomp ter tafel liggen zal; het nieuwe feit, dat de missie Barthou-Badbury heeft medegebracht: de meening, dat het tegen woordige Duitschland niet meer over de krachten beschikt om, zelfs bij de meesttegemoetkomende behandeling, uit zich zelf economisch op de been te komen. De man nen van het kabinet Wirth zijn tegenvallers geworden. Het ministerie Cuno ziet men aan als een overgangsministerie, zonder veel belofte of kracht; een overgang misschien naar de proefneming met een gedecideerd rechtsch kabinet van de Volkspartij; doch wat dit ook nog zou kunnen bereiken? Want wat thans in de leidende Engelsehe en Fïansche kringen de opvatting schijnt te worden en trouwens niet daar alleen, ? is, dat in Dmtschland een toestand van onmacht dev centrale regeering, van gebrek aan staats kracht, is ingetreden, waarvan men zich in de geordende westersche landen slechts ten deele een voorstelling maken kan. Wel wordt van verschillende kanten, wel wordt voornamelijk ook door de deskundigen van Mussolini, voorgerekend, dat d'1 economische kracht va.i Dtiitschland lang zoo gering niet is. Maar aanstonds is er aan toegevoegd,dat onder de huidige omstandigheden'elke politieke kracht te ontbreken schij.it om aan de bronnen van welstand de leiding te geven, die den normalen staat eigen is. Bonar Law kondigt aan, dat ook Engeland zijn recht op betaling wil doorzetten. Frankrijk blijft op betaling staan, en treedt zeker niet in uitstel zonder meer. Mussolini zal een hardnekkiger schuldeisend' blijken dan Schanzer. De bedreiging met bezetting van landgebied behoeft men niet te serieus te nemen. Maav vijst hier misschien in het ver schiet het voorbeeld van Oostenrijk, dat k uitstel van alle betaling heeft gekregen, en waaraan k internationale leeningsgelden worden verstrekt, doch onder den waarborg van een van buiten komende controle, die een inwendig hervomii' gsprogram door zetten moet, en de kracht bijbrengen waarover het eigen inwendige staatsbe. tel niet meer beschikt? De regeling is te Weenen zoo ge troffen, dat zooveel mogelijk de eigen zelfstan digheid overeind gehouden blijft, en zelf zuchtige in\ lo'jd \an vieemde mogendheden buitengesloten. Toch ligt er nog iets verbazends in, dat dergelijke plannen ook voor BHTEH1UU S FOLME1 Huiiflenspark 22. SPEC IALITE IT: ondtr Garantie Bergplaatsen voor Inboedels Berlijn zouden kunnen opdoemen. Zoowel in Duitsche kringen als elders wordt nog slechts schoorvoetend van de mogelijke noodzakelijk heid gesproken. Officieel komen ze wellicht nog niet zoo direct aan de orde. Maar men ziet het gevoel doordringen, dat in die richting misschien de eenig mogelijke samensmelting ligt van alles wat over gages productifs", en geallieerde controle" en internationaal gewaarborgde leeningen, en moratorium, en fixeering van de schadevergoedingsschuld, is gezegd. Zoo drijf t, het eene probleem: de economische reconstructie van Duitschland, het andere vraagstuk: de regeling der schulden, naar achteren. Wat dat laatste betreft, daarvan ligt de oplossing, hoe vreemd het klinken moge, aan de Ohio en de Mississipp1. De oorlogs schulden grijpen als een keten in elkander. Frankrijk zal, wat het bedrag van zijn vor dering op Duitschland betref t, alleen concessie's doen, wanneer het op zijn beurt concessie's ten aanzien van zijn oorlogsleeningen toe gestemd krijgt. Dit hangt ten deele van Enge land, maar op den achtergrond van de Vereenigde Staten af. Engeland kan, ter wille van zijn crediet, de vermindering, of de regeling" van zijn schuld van de Unie niet spoedig openlijk op het tapijt brengen. Maar ieder ge voelt toch, hoe 'n belangrijke rol deze Amerikaansche vorderingen op Frankrijk en Enge land spelen. De Engelsehe minister van finan ciën gaat naar Washington om het vraagstuk te behandelen. Hij zal er de regeering zelve niet blind vinden voor het belan'g van de zaak. Een groot deel van de bankierswereld ge voelt evenzeer de wenschelijkheid om water in den wijn te doen. Heeft niet Mackanna, uit de City, in Wallstreet een opmerkelijken bijval gevonden? Doch geheel los daarvan staat nog de burger, da kiezer; vooral de boer uit het Midden-Westen, die bij de jongste congresverkiezingen zoozeer zijn macht heeft getoond. Hij ziet nog niet over den Oceaan. Hij zegt: ik heb goede schuldenaren. Laat Engeland en Frankrijk mij maar betalen; al nebben zij zelve dubieuze debiteuren in Duitschland en dezen of genen Balkanstaat" Op het inzicht van dien man uit het Midde.iWesten is het wachten, aat hij begrijpen, dat hij deel is van 't algemeen belang en er alleen wel bij kan varen, wanneer hij tot eene algemeene schikking medewerkt, dan zal door clén zuren appel worden heengebeten. Zoo gaat het in democratiën : de menigte moet over tuigd raken, eer de regeerders hun inzichten kunnen volgen. Dit vereischt in de Unie propaganda. Wanneer de feiten niet nog duidelijker en vreeselijker gaan spieken, kan dat wel een jaartje duren. Propaganda in dien geest is ook het doel, het te zeer mis kende doel, van dt> tournee van Clémenceau, die daarmede ongetwijfeld Europa een goeden dienst bewezen heeft. Hij is den man van het Midden-Westen in zijn hol gaan opzoeken. De bedoeling van zulke propaganda tegenover het groote Anierikaansche publiek is waar schijnlijk ook de rechtvaardiging van de be faamde Balfournota van Augustus, die zich zooveel kritiek op den hals liettt gehaald, Poincaréaan 't schrikken heeft gemaakt en Berlijn naar beneden heeft gebracht. Bij de aanstaande besprekingen over de Duitsche schuld, zal inttisschen Amerika nog niet direct meespreken. Daarom ziet men daar weinig schot in, en nemen zij meer en meer een wat onwerkelijk karakter, met als practisch gevolg helaas slechts dit: dat de stemming, vooral tusschen Duitschland en Frankrijk nog gedurig verbitterd wordt. En over de gehcele besprekingen zal veel zwaardere wolk blijven hangen, de vraag van den economisch ,,wederopbouw" van Duitsch land en van de maatregelen tegen de tinaiacieele ineenstorting, welke anders, u ver hoeveel maanden, voorspeld wordt. B K A N D A K i s TOONEELSUBS1DIES Wel subsidie, geen Subsidie, 't Is bestaan of niet bestaan. Wel belasting, geen belasting, Het tooneel gaat naar de maan. Woelige vergaderingen. . . . Barre brieven in de krant, 't Is als ging 't om de redding Van het goede vaderland. Tobbende gemeenteraden Worden nijdig afgesnauwd, En door rafelbroek-artisten Als misdadigen beschouwd. Aan de thee- en bittertafels Kan men hooren hoe 't moet: Mér subsidie, gén belasting!" Roept men rood van roddelgloed. Wel millioenen voor het leger," ,,Maar voor kunst een armoe-fooi," Slechts een.. aalmoes voor de dragers" Van het eeuwig wereld-mooi." Vuisten beuken op de tafels; Zelfs de kellners kijken kwaad Hollandsch volk, geef op je duiten," Dok de duiten van den Staat". En terwijl de tooneelisten Zoo wat half in oproer zijn, Kan die drukte niemand schelen In Schiebroek en Ysselstein. Zelfs een boer in Westerblokker, Of een smid te Schellinkhout, Laat die heele plankenwoede Als een schellevisch zoo koud. Waarom zal hij mee betalen Voor een kunst, die hij niet ziet? Royaards speelt in Bovencarspel Toch zijn Faust" en Droomspel" niet! J. H. SPEENHOFF niiiiiiiHiiimiii luiiiiimiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiifiiimiimiii UNIE BANK voor NEDERLAND on KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GEAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK, UDENHOUT, LOCHEM en BORCUL9. Agentschappen in Indië: BATAVIA, SOERABAYA, SEMARANG, BANDOENG, ME DAN en WELTEVREDEN llHiiliiiiiiiiliiitiiiiiiiiiiumiimtuiiiiiiiimttiiiiiiinuiiiiiiiiiHiiiiimHimiiiiiiiiiiiiiiiin iiitiiitiiiniiiiiiiiiiiimuilttiiiiimitiiMiiiitii K ?lllllHIMllIIIIIIIIIIIUtUttlllHUIlllUUIIIIIIHIIIIIIIIIIItllllllllllllttllllltllllllllllllllllItlIllllllllllll HllllllllNIlIHIIllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllliniMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIM DE BETEEKENIS VAN DE HOMOEOPATHIE De homoeopathische geneesheer, P. L. van der Harst, heeft een boekje uitgegeven over de beteeketiis van de homoeopathie" 1), de heer A. F. W. Idenburg heeft er een voorwoord bijgeschreven en aan mij is gevraagd mijn oordeel er over te zeggen. Met gemengde gevoelens" heb ik deze invitatie ontvangen. Heeft het eenig nut, of verschaft het ook maar aan n mensen vermaak indien ik daarover schrijf? Het vraagstuk van de beteekenis van de homoeopathie is al zoo hopeloos dikwijls uitgeplozen en altijd weer dezelfde argumenten ! De dosen zijn te klein om te kunnen werken, zegt de tegenstander en dan geeft hij een paar voorbeelden: als ik misselijk ben van een sigaar, wordt het dan beter als ik nog een trekje neem? Moet ik bij het vuur gaan staan, indien ik mij gebrand heb? en de homoeopaath antwoordt: Uw voorbeelden deugen niet (en daar heeft hij gelijk in), ge tracht ons bespottelijk te maken" (daar heeft hij ook gelijk in, maar het is moeilijk te vermijden). De ervaring leert ons dat kleine dosen goed werken en Hahnemann was een groot man; waarna dan meestal nog het een en ander volgt over liefde voor de menschheid, over het geloof en over het goede hart van den homoeopathischen ge neesheer. En daarmee blijft alles bij het oude, sommigen gelooven in homoeopathie en an deren gelooven er niet in. Ik ben homoeo paath," zegt menig leek, wat dat beteekent weet hij meestal niet, maar hij gelooft er, aan. De Heer Idenburg, die geen arts is, voorzoover ik weet, schrijft een voorwoord voor het boekje van den arts van der Harst. Tot zijn dertigste jaar meende de Heer Idenburg, dat homoeopathie onzin was. Later toen de wer kelijke bedoeling van het similia similibus hem duidelijk was geworden, zag hij dat hij in zijn onverstand dien regel had misver 1) Uitgave van Gebr. Zomer en Keuning te Wageningen. staan". En het belachelijke van de kleine doseering viel weg" schjijft de heer Idenburg verder, toen ik leerde, dat zér, zeer zwakke galvanische stroomen in sommige gevallen ontwijfelbaar geneeskracht bezitten". Zelf-: begon hij zich over zijn voorbarig oordeel te schamen toen hij kennis maakte met radio activiteit, met ienen en electronen, en eenig begrip kreeg van de groote, mij vroeger onbe kende krachten, die zelfs in de atomen werken!" Trouwens de praktijk des levens" had hem reeds gedwongen om zijn ongunstige meening omtrent de homoeopathie te herzien. Aan het slot van het voorwoord de grief: de officieele wetenschap" geeft zich niet de moeite de homoeopathie behoorlijk te bestudeeren. Dan ga door het publiek de drang naar de officieele wetenschap en naar de Regeering". De homoeopathie is geloof geworden. Men gelooft aan een bepaalden godsdienst, men gelooft aan telepathie, men gelooft aan spiri tisme, sommigen gelooven aan geesten, en men gelooft aan homoeopathie. Ik wil in het minst niet er iets minachtends of verkleinends over zeggen, dat men berhaupt gelooft. Niemand zou aan gelooven" in het algemeen kunnen ontkomen. Maar ik acht het absurd, dat een vraag van zuiver speciaal medischen aard, geworden is tot een geloof voor het pu bliek. Voor deze absurditeit dragen de homoeopathen de verantwoordelijkheid. Deze overwegingen, met nog eenige andere, die bij het lezen van het boekje van Van deiHarst bij mij opkwamen, deden mij er toe overhellen, toch aan het tot mij gerichte verzoek te voldoen. Het lezen van pag. 30 van het boekje gaf den doorslag. Van der Harst doet eenige aanhalingen over de opvattingen van anderen," daarbij wordt o.a. ook wat meegedeeld omtrent de opvat tingen van een Prof. in de geneesmiddelenleer aan de Universiteit te Leiden," die later blijkt mijn voorganger te zijn geweest. Daarbij put echter de heer van der Harst uit een col legedictaat van een student. Het mogelijk achtend, dat dit voorrecht ook mij nog eens ten deel mocht vallen (want ook ik pleeg op mijn colleges mijn opvattingen over homoeo pathie mee te deelen) heb ik gemeend de voor keur er aan te moeten geven mijn opvattingen zelf te formuleeren. Derhalve zal ik mijn oordeel neerschrijven over het boekje van den heer van der Harst en ook mijn oordeel over de homoeopathie. Want dat is niet hetzelfde. Indien ik homoeo paath ware, zou het boekje van den homoeo pathischen arts van der Harst mij nog meer misvallen dan het nu reeds doet. De heer van der Harst bestrijdt de niet-homoeopathen, dat is zijn recht, maar hij bestrijdt ze op een wijze, die op zijn zachtst minder gelukkig" moet worden genoemd en die niet er toe bijdraagt het aanzien der homoeopathie te verhoogen. Het gaat bij de homoeopathie om twee dingen. Moet men bij het genezen van zieken het similia similibus toepassen en moet men aannemen dat een geneesmiddel sterker werkt naarmate men het meer verdunt, dus minder ervan geeft ? Dat zijn de vraagstellingen en deze behooren het uitgangspunt te vormen van een voordracht over de beteekenis der homoeopathie. En wat men nu in het geschrift van den heer van der Harst vindt op tal van plaatsen, en wat ik in voordrachten van homoeopathen, die ik bijwoonde, steeds ook vond, zijn op merkingen of veelal slechts aanduidingen omtrent het geloof en het geduld en het zorg vuldig onderzoeken van den homoeopaath. Op blz. 22 werpt v. d. Harst den niet-homoeo pathen voor de voeten: Gij tracht te verklaren wat gij ziet, wat gij waarneemt, gij tracht zelfs wetten op te sporen, allen gebaseerd op waarnemingen, op ervaring, op experiment". Wel, dat is nog niet zulk een onaangenaam verwijt, volgens v.d. Harst maakten zich trouwens de homoeopathen zich daaraan ook schuldig.Want op hl/,. 11 o.a. schrijft hij: Dit richtsnoer (het similia similibus) zooals ik het noemde heeft door de talloo/.e malen, dat het bevestigend werd gevonden, voor ons de kracht gekregen van een \vet". Van der Harst voelt dat eveneens en hij schrijft dan ook: Wij doen evenzoo". Maar nu komt het pnmte verschil, want hij vervolgt: maar wij buigen nederig het hoofd, als wij niet weten en zeg gen. . . . : Hij wil het zoo. En nochtans hopen wij eenmaal te kennen, waarom het zoo is". Wanneer een niet-homoeopathisch arts bij gewrichtsrheumatisme salicyl gebruikt en ziet, dat het niet helpt, kan hij zeggen, meent v. d. Harst,ik zal antipyrine gebruiken en als dit niet helpt, antifebrine". Maar bij ons is het zoo" vervolgt hij: helpt uw bryonia, een middel tegen gewrichtsrheumatisme, niet dan hebt ge verkeerd waargenomen, gij zijt te kort geschoten in uw kennis, gij hebt een fout begaan, zoek beter!" Voelt ge iets van dit verschil?" vraagt van der Harst. Het verschil is duidelijk, dunkt mij. De ho moeopaath heeft een veel beter hart dan de anderen, hij is gelooviger, hij is een denkend arts". Zieke kinderen zijn kleintjes die ge plaagd worden door leelijk smakende en moeilijk in te nemen geneesmiddelen. En ik vraag mij af, wat heeft dat alles met het similia similibus te maken, of met de homoeopathische doseeringsmethode? Een geneesmiddel werkt indien men het sterk verdund f sterker, f zwakker. Heeft men een beter hart,is men een gelooviger christen als men de eerste, dan wanneer men de tweede opvatting voor de juiste houdt? leder is het er over eens, dat Hahnemann een zeer buitengewoon man was. Hij heeft een zeer scherpe en juiste kritiek gegeven op de geneesmethoden, die toentertijd in zwang waren, hij was zeker een zeer uitstekend ge neesheer, hij had een zeer grooten invloed op zijn patiënten, hij was iemand, die steeds er op aandrong, zorgvuldig de patiënten te onderzoeken, zorg voor hen te hebben. Hij was ongetwijfeld een goed mensen met een goed hart, maar ik wensch in herinnering te brengen, dat Pasteur ook een goed hart had. Waarom straalt er van Hahnemann's groote karakter en geesteseigenschappen meer af op een homoeopathischen dokter uit Den Haag of uit Velp, dan er van Pastenr's groote gees tesgaven uitstraalt op mij? Er zijn goede artsen en slechte. Tot de eigenschappen van de goede artsen behoort, dat ze goed onderzoeken en tot die van de slechte artsen, dat ze slecht onderzoeken, maar of men van oordeel is, dat chinine in grammen of in milliardste deelen van gram men moet worden toegediend, dat heeft daar niets mee te maken. Bescheiden zijn, het hoofd buigen en zeggen Hij wil het zoo" is niet een specifiek homoeo pathische eigenschap. Dit werd reeds gedaan door artsen en anderen, eeuwen voor iemand aan het similia similibus dacht. Dit is n van de zaken, die het boekje van v. d. Harst onsmakelijk maken, maar er zijn er andere. Hij volgt in zijn bestrijding der niet-homoeopathen een niet ongebruikelijken weg, door htm n.l. eerst een opvatting toe te dichten, die zij niet hebben, om dan daarna die opvatting te bestrijden. De homoeopaath gelooft aan het similia similibus. Wie nu niet daarin gelooft, moet een ander geloof" hebben en dit geloof brengt v.d. Harst voor ons in de formule: contvaria contrariis ctirantur, het tegengestelde door een tegenstelling genezen. Omdat deze homoeopaath zich bindt aan een formule, meent hij, dat wij ook aaneen formule gebonden zouden zijn. Contraria contrariis curantur en dan daar uit distilleeren, dat wij dus bij diarrheëen altijd een stoppend middel geven, dat wij bij verstopping altijd afvoermiddelen geven, enz. Intusschen, op sommige plaatsen meent v. d. Harst het goed met ons, want men kan het contraria" ook zoo opvatten. Wij zoeken gezondheid, welbevindend ! Het tegengestelde van ziek zijn in het algemeen is welbevinden. Wij kunnen dus alleen middelen gebruiken, die de gezondheid teruggeven"dicht hij ons toe. Maar lieve hemel, man, wat wilt ge dan anders, vraagt men zich af. Er is iemand ziek en ik moet hem gezond maken, dat is toch het probleem der geneeskunde van af Adam's geboorte. En daar verwijt hij ons, dat we alleen geneesmiddelen kunnen gebruiken, die de gezondheid teruggeven. En nu voelt ge wel, dat men middelen gaat gebruiken, die een vooropgestelde meening u aan de hand doet", schrijft v.d. Harst verder en dan eenige regels verder (pag. 14) komt het verwijt: Uw geneesmiddelkennis is afhankelijk van uw kennis en uw inzicht op een bepaald oogenblik". Ik meen, dat we ons dat verwijt rustig kunnen laten aanleunen, maar ben toch bettieuwd, waarvan de geneesmiddelkennis van den homoeopaath dan afhankelijk is. Blz. 15 leert dat: de geneesmiddeitherapie door Hahnemann's greep is onafhankelijk gemaakt van wisselende voorstellingen en onderstellingen omtrent aard en wezen der ziekte". En ik vraag mij maar weer af, wat dat te maken heeft met de vraag, of men gelooft aan similia similibus, zooals de homoeopathen doen, of aan het contraria contrariis, zooals volgens v.d. Harst wij doen. Ik moet hier nog eens herhalen, wat ik boven reeds aanduidde: v.d. Harst heeft met het schrijven van zijn boekje den homoeopathen geen dienst gedaan. Dat de heer Idenburg voor een dergelijk geschrift een voorwoord schrijft, is mij even onbegrijpelijk, als dat de arts v.d. Harst zijn boekje, handelend over een strijdvraag van zuiver medischen aard, laat voor afgaan door een voorwoord van een leek. S T o R M VAN LEE u w E N (Wordt vervolgd)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl