Historisch Archief 1877-1940
9 Dec. '22. - No. 2372
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
BIJKOMSTIGHEDEN
L.
In ons daaglijksch leven en in onze literatuur
gaat onze belangstelling nu eenmaal uit
naar andere verhoudingen; wij spreken en
schrijven in den treure over den treurigen"
driehoek, (die in Latijnsche landen gewoonlijk
bestaat uit man + vrouw + man, en in Noor
delijker streken uit vrouw + man + vrouw;
wie weet een verklaring voor dit opmerkelijke
verschijnsel?) we verdiepen ons in de con
flicten tusschen ouders en kinderen, en in de
vrijages van de jeugd; we denken een enkele
keer aan de schoonheid en de verdieping van
den ouden dag; maar het samenleven van
twee vrouwen, veelal van denzelfden leeftijd
maar uit verschillenden kring, die dag aan
dag en uur aan uur met elkaar in contact
komen; die in de verwikkelde verhouding
van meesteresse en dienstbare, onder n
dak, soms jaren van hun leven slijten,
dit onderwerp doet niet mee in onze
romans, en raakt, daardoor, ook nog zelden
onze diepere gedachten; of (en) omgekeerd.
Herman Heijermans heeft het in zijn
Meid" behandeld; maar dat was een zeer
speciaal geval, met sterk dramatische effecten.
Wat mij het essentieele van deze verhouding
lijkt, is juist het onuitgesprokene, het onbe
wuste zelfs; de vaste band, die niet wordt
bepraatj niet wordt geweten, dikwijls
wordt miskend; maar die door al de stille
uren van den dagjheen ontstaat, tot er niemand
op de wereld bestaat, die ons zógoed kent,
als het meisje, dat onopgemerkt om ons heen
waart.
Kom nu niet met de verzekering, dat men
zijn confidenties toch slechts voor zijn naaste
vrienden bewaart, en dat men een dienst
bode" niet in zijn vertrouwen zal inwijden.
Wat is er misleidender voor het juiste begrip
van onze persoonlijkheid dan die zielsuit
stortingen, waarbij we ménen ons innerlijke
wezen te openbaren, maar die meestal
uitloopen op een literaire pose, op camouflage,
op een poging logisch in elkaar te doen sluiten,
wat in werkelijkheid chaotisch door elkander
woelt? Neen, onze bezoekers raken niet aan
cnze eigenlijke ziel, al hebben we met ge
dempte, bewogen stemmen in de droomerige
schemering samen gezeten en gesproken
over het leven, de liefde en den dood; en al
hebben we onze oogen in hun oogen laten
staren meteen blik, geladen van geheimenis..
Maar zij, die binnenkomt, als de visite ver
trokken is, die ons vindt bij de kachel met
een ontredderd gezicht, waarvan alle maskers,
zelfs dat van de droeve vertrouwelijkheid,zijn
afgevallen, zij ziet ons, zooals we werkelijk
zijn: niet een boeiend wezen, dat wonder
baarlijke bekentenissen heeft te doen, of nog
interessanter: dat een diep lijden verbergt,
maar het, verborgen, laat raden; maar een
gewoon, vermoeid, teleurgesteld en dikwijls
onrustig mensen, die zich nog maar het beste
en het tevredenste voelt, als ze alleen is;
en die dat ook beseft, telkens als ze met veel
vertoon van enthousiasme en hartelijkheid
een bezoeker de deur heeft uitgeloodst.
Neen, onze vrienden, zelfs de beste, blijven
tenslotte in het voorhuis van onze ziel, waar
zich de ontvangkamers bevinden; waar de
bloemen staan, en waar het ook maar het
plezierigste verblijf is. Maar zij, die ons
's ochten(ds achter ons ontbijt ziet zitten, onze
trekken nog ontspannen door den slaap;
zij,die ons in de lange.stille dagenvan ziek zijn
de maaltijden brengt; zij, die ons bestaan
eiken dag hoort herleven in de klank van het
ja", waarmee we haar klop beantwoorden,
zij is tot de kelders" van ons wezen door
gedrongen; tot zijn duisterste hoeken, waar
onze onaantastbare en onveranderlijke per
soonlijkheid huist.
En hoe kennen wij hadr, juist doordat we
niet bepaald op haar letten, en niet bewust
een studie van haar maken. Hoe hebben we
haar bewegingen in ons opgenomen, toen ze
door de kamer ging, terwijl wij in een diep
zinnig gesprek verdiept waren, en haar met
onze oogen volgden, zonder erbij te denken.
Hoe heeft ze haar ziel gelegd in haar wijze van
een kleed te kloppen; in den toon, waarop ze
een bezoeker ontvangt; in de sfeer van haar
keuken en het geluid van haar stap op de
trap. Hoe heeft zij mee het gezin" gemaakt,
tot wat het is, door de klank van haar stem,
als ze 's avonds komt afrekenen, door haar
gebaren, als ze aan tafel bedient; door de
manier, waarop ze de post distribueert, en
reageert op de bel.
En toch we spreken en schrijven en
denken zelfs niet over dit alles; wij hebben
ons werk, wij hebben onzen kring; zij heeft
haar werk en den haren; wij zitten
drukpratend in onze kamers bijeen; zij met haar
vriendinnen in de keuken; wij overschatten
het gevoel, dat ons aan een willekeurige dame
van denzelfden leeftijd, denzelfden stand en
dezelfde ontwikkeling bindt, die eens in de
week bij ons komt theedrinken; wij onder
schatten de band, die een samenleven van
jaren geleidelijk tusschen ons en ons meisje
heeft geweven, alleen al doordat we dag aan
dag dezelfde voorwerpen hebben gezien,
hetzelfde maal hebben gegeten, dezelfde
dagindeeling hebben gevolgd, en dezelfde
geluiden hebben gehoord Wij denken,
dat het een zakelijke" verhouding is ge
bleven; ons hart weet van geen toenadering,
tot het oogenblik komt, dat het volkskind,
tijdelijk ontrukt aan haar eigen wereld, tot
haar eigen menschen wil terugkeeren, om daar
zelf een gezin te stichten. Dan mogen we eerst
nog wat wijs redeneeren over 's menschen
bestemming" en de loop der dingen",
er komt een oogenblik, dat we haar alleen,
met tranen in de oogen, bij het kolenhok
vinden, de mattenklopper slap in de hand,
zonder eenige belangstelling voor den looper,
dien ze juist onder handen zou nemen;
dan zien we, in een flits, alles wat ze voor ons
leven en ons dagelijksch geluk beteekend
heeft, zooveel jaren lang; onze oogen worden
ook vochtig,en we beseffen eindelijk, dat wij
eenvoudig twee vrouwen zijn, die van elkaar
houden, en die elkaar bitter zullen missen.
A N N i E SALOMONS
NOG EENS DE ZOTHEID VAN
BUSKEN HUET TEGENOVER
SHELLEY
In dit Weekblad 30 Sept. II., had
ondergeteekende een stukje, aantoonend, hoe een
zekere zotheid over Shelley, door Willem Kloos
aan Busken Huet toegedicht, bij beschouwing
van het verband, waarin zij voorkwam, geheel
en al ophieldeen zotheid,een flater,of wat van
dien aard ook te zijn.
In de Nieuwe ids van November bemoeit
de heer Kloos zich met dit verweer; hij hand
haaft zijn beschuldiging, alleen over het
onomwondene der uitdrukking zotheid een schijn
van excuus makend aan den bloedverwant,
en bewijst nog altijd niet te begrijpen, hoe hij
aan zijn publiek, aan Busken Huet en aan de
waarheid herstel schuldig was van een
bedenklijke fout, door niemand anders dan
Willem Kloos begaan.
De zaak is namelijk deze: de heer Kloos
zietnogmaaraltijdnictin,hoe er zoo iets is als
verband, al werd hem dit duidelijk en na
drukkelijk gezegd; en hoe helder de opponent
ook bewees, dat het verband de zotheid volle
dig ophief, de heer Kloos blijft halsstarrig een
zeker zinnetje buiten liet verband beschouwen,
betoogt nog eens, dat het op zichzelf bezien
zeer mal is, maar verzwijgt geheel wat de
opponent over het verband btiwwrd had. Het
is wel vechten tegen de bicrka, en den oppo
nent blijft dus niets over dan onomwonden te
verklaren, dat die zotheid er een van den heer
Kloos was en helaas nog is, en nu ze\is dubbel
dat is, waar de heer Kloos zijn flater nog eens
aandikt met de bewering, dat Busken Huet
zonder toonbare reden Van der Palm en Shelley
plotseling in n adem noemde", wat
lijnrecht in strijd is met de bladzijde van Huet.
Natuurlijk zal de heer Kloos in deze be
wering wel weer enkel de gekwetstheid van
den bloedverwant, nu vermeerderd met ge
kwetste eigenliefde zien; zulk een liefderijke
ontdekking deed hij al dadelijk en hij ex
ploiteert ze met onmiskenbaar talent. En
zelfs het volgende bewijs van redelijkheid in
een bloedverwant zal hem niet overtuigen,
maar anderen dan wellicht, en voor die
zij het gegeven.
De heer Kloos namelijk gunt het grootste
deel van zijn antwoord niet aan een bespreking
van het kwestietje" der zotheid, doch aan
een beschouwing over Huet als kritikus van
poëzie in het algemeen. Hij acht dit blijkbaar
voor den opponent-bloedverwant zeer pijnliik,
en zijn gemoed lijdt onder de droeve nood
zakelijkheid van zulk een schrijnende daad.
Ik mag hem gerust stellen ; zelfs zijn
menschenkennis kan wel eens falen, want de bloedver
want-opponent aanvaardt het besluit met
kalmte. Uit besluit toch is: Huet was geen
eersterangs-kritikus voor poëzie; de bloedver
want acht dit oordeel juist, voor zoover hij
er zelf over meespreken durft, en om de juist
heid van dit besluit, wil hij zelfs niet twisten
nu over menige bijzonderheid der beschouwing.
Alweer, voor den heer Kloos zal dit bewijs
wel niets beteekenen, maar voor anderen al
licht wel wat, en die anderen zullen dan ook
een zuiver zakelijk verzet erkennen als de
bloed verwan t er n u weer bezwaar tegen maakt,
dat de heer Kloos ook door zijn opponent
Huet niets voor Shelley doet gevoelen. Ik
toch had juist Huet wel voor Shelley doen
gevoelen, terecht of t en onrechte dan; en of dit
nu grappig?-wijsdoend was of niet van iemand
die over dingen spreekt waar hij niet van af
weet, de heer Kloos had zeker mij dit niets
niet mogen aanwrijven: ikpas er hartelijk voor.
Maar hij deed het dan wel, hij maakte
daardoor alleen reeds een repliek van den op
ponent onuitblijfbaar, en thans nog het voor
dien zelfden opponent gewenscht om zijn re
pliek met een korte, ietwat nzakelijke, op
merking: e besluiten.
De heei'Kloos heeft hetover vriendschap voor
den opponent. Er was hem om
vriendschapsbetuigingen echter niet gevraagd, ui aan het
publiek gaan zij in een zuiverzakelijke kwestie
DE HONGERSNOOD IN DUITSCHLAND
Tcekening voor de Amsterdammer" van Georgt van RaemdoncM
Uaar is hij weer!
niets aan. Maai' kun hij er zich niet van ont
houden, hij had die vriendschap heter moeten
bewijzen, clan met de patnniizcercndc ver
maningen, die op hun best aan den lezer de
edele gezindheid van den lieer Kluns en de
minderwaardigheid van zijn opponent doen
gevoelen. Van zulke vrieiidschapsbewij/.en
is de opponent, zonderlingerwijze, volstrekt
niet gediend en hij verlangde geen ander, dan
de zakelijke behandeling van zijn zakelijk
beweren over de ;/itlu'i/l met inachtneming van
het verband: maar dat bewijs juist bleef uit,
waar d.1 lieer Kli os nu eenmaal het verband
r.i.'t erkennen wil. DJ opponent wil het dan
ook den heer Ki'ios gemakkelijk maken, en
vraagt hem beleefd, zoo hij met
ondergeteekende weer in aanraking komt over een
zakelijk geval,dan zuiver zakelijk te blijven en
z'.ch door gevoelens van vriendschap niet be
zwaard te achten: de zakelijke behandeling
kan er slechts door winnen.
C n. M. VAN DEVENTER
lllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllltllllllllllHIIIIMIIIIItlllllllllllMllllllllllülllMMMIIIlütllllllll
IIMIIIIIMIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIlmlII
IIIMIIIIIIIIIII1II
IIIHIIIIIIIII
Nieuwe
Fransche Boeken
ALBERT ADÈS f
Adès et Josipovici, Le livre de Golia
Ie simple. 1) Parijs, Calmann-Lévy.
Ter inlichting van wie dit boek nog niet
hoorde noemen, mogen hier vooreerst eenige
feiten worden gesteld. De schrijvers van
Goha zijn beiden Egyptcnaren. Van welk
ras? het is daarginds nooit volkomen duidelijk.
Ad es was misschien vanGrieksche afstamming,
geheel of ten deele; Josipovici, naarden naam
te oordeelen, moet een dier talrijke
Levantijnen zijn met hoofdzakelijk Westersch bloed.
Adès is eigenlijk de man die Goha heeft ge
schapen: de andere, zegt men, zorgde voor
documentatie, stelde wijzigingen voor. Goha
is hun eerste werk dat indruk maakte; Octave
Mirbeau voorzag het van een voorrede, waarin
hij het warm aanbevolen boek une oeuvre
de génie" noemt en in waarde gelijk stelt
met Don Quichoite.Zijn voorrede is van 1916;
het boek verscheen een jaar of wat later.
Het wil een beeld zijn van een, in Egypte
legendarische, 18e-eeuwsche figuur, Goha de
onnoozele. Ook ziet men er de samenleving
in, zooals die daar en toen moet geweest
zijn.
Adès, dien ik eens heb ontmoet, is in 1921,
nog geen dertig jaar oud, in Frankrijk over
leden. Het was een klein, gedrongen man, die
overdreven zelfbewust optrad
waarschijn1) Een Nederlandsche vertaling van dit
boek zal binnenkort in d'; V. H. en W.-serie
bij Van Holkema en Warendorf te Amster
dam verschijnen.
C. B. VAN BOHEMEN
RESTAURATEUR VAN
OUDE SCHILDERIJEN
(door Dr. Brcdius als inndanig erkend)
HELMERSSTR. .17 DEN HAAG
Ifllllllllllllllll IIHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIllllll
Vraagt Uw Leverancier:
JUIST UW SMAAK:
JAC.URLUS
HAVANA 125? SIGAAR
FABRIKAAT ,. FLEV0"- UTRECHT
lijk verbijsterd over het aanzien dat hij zoo
plotseling verkregen had in het beschaafdste
land der wereld, welks taal hij trouwens
wonderlijk mooi had leeren schrijven. De
lof die hem, zoo jong nog, van trotsche
vreugde vervulde, was ten volle verdiend.
Hij liet een bijna geheel voltooid werk na,
thans door vrienden onder den titel U n roi
tout nu in het licht gezonden. Van Josipovici
hoort men niets meer.
Dat het lezen van Golia Ie sirnple een ge
nieting voor mij geweest is, zij het geen
ononderbrokene noch zeer hevige, staat nu
wel vast. Hoe meer ik Golia weer in mij laat
leven, hoe zekerder ik het weet. Het schijnt
evenwel, dat ik mezelf ervan heb moeten
overtuigen. En ik wist eerst niet zoo goed
te zeggen, waarom het eigenlijk een genot
was geweest.
Ik moest soms denken, dat het door den
stijl kwam. Goha te sirnple is voor een groot'
deel een mozaïek van kleine proza-gcdichten
en wat hier volgt is er een staal van (het
is heet in Kaïro; plotseling gonst een
insect):
La trainee de feu s'immobilise sur la
ville; les maisons ne respirent pas; aucun
geste dans la nature.... El-Kaïra avec ses
milliers de batisses blanches, avec ses
ruines, ses cimetières, avec ses dönres
innombrables, avec ses minarets flamboyants
est touchée de mort et d'éternité, Ia minute
embrasée s'est figée sur elle.
Soudain, venant on ne sait d'oü, uu
bruissement vous enveloppe. II est comme
une chose lointaine, la rarneur confuse des
tendues. Plus que Ie silence total, il plonge
la pensee dans un sentiment funèbre.
On se retourne, et c'est un petit point
obscur, qui vibre et sillonne l'espace. Dans
cette parcelle de mystère s'est ramass
,,le dernier soubresaut des vies parses, en
elle se concentre tout Ie mouvement de
l'univers.
On regarde mieux.... Et, sublime
immensitédes petites choses, présence du
tout dans un corps minime.... l'émotion
puissante a possédénos coeurs avec Ie
bourdonnement d'un insecte qui vole".
(pp. 55?56).
Deze stijl is nauwkeurig; de keuze der
woorden is wel overwogen; het is een redelijke
keuze; de schrijvers schijnen wel haast koel,
verstandelijk, ja slim als men op hun over
leg alleen let (zie den climax in het geciteerde;
merk op dat On regarde mieux", als inleiding
gebruikt). Maar men moet niet op het overleg
letten alleen; er is ook gevoel en gedachte.
De stijl van Goha, weliswaar, is van staal,
maar van dun en buigzaam staal; deze stijl
is een stalen netwerk,dat echter niet leeg is:
het omsluit iets weeks en warms, iets lenigs
en levends, iets dat uitpuilt maar in bedwang
wordt gehouden. Een wel Westersch, ratio
neel netwerk om dit heete Oostersche leven.
Toch heeft niet dit mij genoeg kunnen zijn.
Iets anders moet mij tenslotte en zoo blijvend
voldaan hebben. Ik vroeg mij: is er eenig idee
dat hier wordt verdedigd en dat ook mij
toevallig lief is? Ben ik liet eens met Ad es
en Josipocivi? Maar.... niets daarvan.
Goha verdedigt geen enkel idee. Het is een
schilderij. En trouwens, het was een zwakheid
van mij, naar zoo iets te vragen. Daarvoor
worden geen kunstwerken geschreven, om
ideeën te verdedigen.
Zou ik dan dankbaar geweest zijn voor de
schildering die het gaf? Zulk een Egyptisch
intellectueel van de 18e eeuw, hij is nieuw
voor ons; nog nooit, bij mijn weten, was er
in een Westersch boek iemand als El-Zaki
te zien geweest. Hij denkt als wij, slingerend
tusschen mystiek en rationalisme; hij her
vormt..., de uitspraak van den Koran, en
meent er de menschheid mee te redden, juist
zooals sommigen onder ons in het Westen wel
eens hervormen wat al Hervormd was en
dan zelf weer hervormd worden, ad infinitum
zonder dat er n smart wordt verlicht
of duisternis wordt weggenomen, of nieuw
geluk wordt geschapen. Hij is inwendig als
wij, helaas, de intellectueel en sofist El-Zaki;
maar hij leeft anders: verschil en overeen
komst die ons tot hem aantrekken onweer
staanbaar, en hem onvergetelijk maken. En
dan die harems ! het was van ouds iets
genoegelijks, in een boek over het Oosten.
En Warda de koppelaarster, de dallala".
En het fijne, zinnelijke,gewetenlooze vrouwtje
Nour-el-Eïn, en Waddah-Alygum, de mooie
jonge man, dien zij zoo begeert: hij wordt
in een zak gebonden en in den Nijl verdronken,
of hij een persoon was uit de
Dnizcnd-cneen-nacht. En de Oostersche burgerfamilie
Mahmoud ja, want er waren ook midden
standers" in dat land, die maar drie vrouwen
hadden en zelf moesten vragen of er nog
meloenen in huis zijn": dat deden de
Duizenden-een-naclit ons zóniet vermoeden. En de
eunuchen. En het Gezegend zij uw dag",
het Allah alleen is groot" en alle andere
kleinigheden die ons het Oosten doen ruiken.
Ja, dat alles is wel een genot, en ik begin
mijn innige, stille vreugde om dit boek te
begrijpen. Er zit ergens in een tuin een oud,
Oostersch machthebber, een mameloek, bij
een porfieren vijver en hij laat een meisje,
naakt, erin baden. Tu as fait un geste et
j'ai vu Ie monde entier" zegt hij tot het
mooie kind (p. 226). De gansche wereld zag
de dichterlijke genieter in n gebaar van zijn
slavin, en wij, ja ons is het of een gordijn even
wordt weggeschoven, en wij zien in dit ne
tafereel den gansenen Islam en zijn bescha
ving. Het geeft ons een zachten schok, die in
een wel zeer weldadige langzame trilling uit
loopt. . . .
En dan is daar het drama van
Nour-elEïn's liefde, eerst voor Waddah-Alyc.um,
onmiddellijk daarop voor (ïoha, het drama
van wellust, jaloerschheid en dood, dat oirs
met zijn zacht glijdenden, door schoone
beelden overwoekerden climax vasthoudt en
steeds nauwer klemt, totdat het einde, liet
bloedige einde daar is. Een wel schoone her
innering, dit Derde Deel van Guha Ie simple.
Nog eenmaal herdenk ik, welke redenen",
welke oorzaken" ik vond voor mijn behagen :
de stijl, de personen, het milieu, het drama....
Het zijn wel redenen, inderdaad, maar
nu ik al schrijvende Guha opnieuw doorleef,
blijkt mijn behagen toch nog inniger te /ijn
dan door deze redenen kan worden verklaard.
De laatste, de diepste, de eenige reden -doch
waarom kom ik er eerst nu op? is de figuur
van (ioha zelf. Het is een zeer vreemde figuur.
Wat heeft men aan een jongen Egyptenaar
uit de 18e eeuw, die ons vertoond wordt als
de domheid zelf? Mooi, gezond is Golia, maar
HET VEILI6HEIDSSO1EERAPPARM
BIJ UITNEMENDHEID
SAFLTr RAZOR
U NIMMER IN DEN STEEK; EEN SCHEER
RIEM is OVERBODIG; GIJ BEHOEFT
OOK NIET TE WACHTEN TOT UW
SCHEERMES VAN DEN BAR
BIER, BIJ WIEN U MET
AANZETTEN,TERIIGKOMT
EN TOCM SCHEERT V
ZICH ALTIJD ONBE
RISPELIJK GLAD.
SNEL EN MET VEEL
COMrOHT
11, - P
RAZOR
KEIZERSGRACHT/*!
dom, oiigcloollijk, koddig dom, een jonge man
bespot door een ieder, tot niets nut, tot geen
redeneering in slaat dan de allersimpclstc,
zonder geheugen, zonder begrip van toekomst
of zelfs van lijd, t en man die op ieder oogen b! i k
slechts het heden besef! en dan nog vaag,
die altitd leviud tusschen droom en waken
zijn eigen schaduw voor een genius aan
ziet en een stecncti beeld voor een levende
godin.... Ken instinct, waaraan rede noch
beschaving iets van beieekenis hebben toe
gevoegd; niets haast dan een instinct. Wat
heeft men aan zoo een? Dat om deze figuur
het boek het meest is te beminnen, men be
grijpt dat het laatst, maar. . . . voorgoed.
Door de figuur van Goha is het werk iets
geheel oorspronkelijks. Zonderling-sterk reeds
trekt Golia den intellectueel Kl-Zaki aan;
hij verfrischt diens verwetenschappelijkten
geest en de liefde bloeit in Hi-Zaki's hart
ten tijde d-ai hij Golia heeft leeren kennen.
Hoeveel te meer moet Goha ons betooveren,
ons die in deze 20e eeuw onrustig vragen, of
wij niet door onze vele begrippen de zuiver
heid van ons levensgevoel zullen verliezen
zooals, bij onze grootouders nog, de zuivere
nieubellijnen te loor gingen voor hè', oog onder
een overdaad van versiering? Ja, het is Goha
dien wij ten slotte vooral onthouden, zooals
betaamt bij een werk. . . dat zijn naam draagt!
Goha,hèt zuivere instinct ,de zuivere
menschenziel, doet ons gevoelen dat begrip niet 'teerste
noodige is voor ons geluk, en voert ons een
poos naar het diepste van onze eigen natuur
terug.
Zoo weet ik ten laatste toch waaiom liet
ie/en van Gn/ia Ie sim/'/c mij een blijvend
genot is geweest.
TRANSPORT Mj. HOUtHD",
Weesperzijde 94, AMSTERDAM
Tel. Zuid 4271. Tol.-Adres Transport"
VERHUIZINGEN, ook per gesloten auto
verhuiswagens met aanhangwagen.
Binnen een rayon van 8O Km. bespaart
men Hotel kosten.
BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ.
Machinale Stofreiniging.
Bewaarplaatsen voor inboedels
l Illlllllllllllllll
's Gravenhage
RUIME KEUZE
Gebruikte Automobielen voor
Verhuurinrichtingen.