De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 9 december pagina 7

9 december 1922 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

9 Dec. '22. - No. 2372 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN L. In ons daaglijksch leven en in onze literatuur gaat onze belangstelling nu eenmaal uit naar andere verhoudingen; wij spreken en schrijven in den treure over den treurigen" driehoek, (die in Latijnsche landen gewoonlijk bestaat uit man + vrouw + man, en in Noor delijker streken uit vrouw + man + vrouw; wie weet een verklaring voor dit opmerkelijke verschijnsel?) we verdiepen ons in de con flicten tusschen ouders en kinderen, en in de vrijages van de jeugd; we denken een enkele keer aan de schoonheid en de verdieping van den ouden dag; maar het samenleven van twee vrouwen, veelal van denzelfden leeftijd maar uit verschillenden kring, die dag aan dag en uur aan uur met elkaar in contact komen; die in de verwikkelde verhouding van meesteresse en dienstbare, onder n dak, soms jaren van hun leven slijten, dit onderwerp doet niet mee in onze romans, en raakt, daardoor, ook nog zelden onze diepere gedachten; of (en) omgekeerd. Herman Heijermans heeft het in zijn Meid" behandeld; maar dat was een zeer speciaal geval, met sterk dramatische effecten. Wat mij het essentieele van deze verhouding lijkt, is juist het onuitgesprokene, het onbe wuste zelfs; de vaste band, die niet wordt bepraatj niet wordt geweten, dikwijls wordt miskend; maar die door al de stille uren van den dagjheen ontstaat, tot er niemand op de wereld bestaat, die ons zógoed kent, als het meisje, dat onopgemerkt om ons heen waart. Kom nu niet met de verzekering, dat men zijn confidenties toch slechts voor zijn naaste vrienden bewaart, en dat men een dienst bode" niet in zijn vertrouwen zal inwijden. Wat is er misleidender voor het juiste begrip van onze persoonlijkheid dan die zielsuit stortingen, waarbij we ménen ons innerlijke wezen te openbaren, maar die meestal uitloopen op een literaire pose, op camouflage, op een poging logisch in elkaar te doen sluiten, wat in werkelijkheid chaotisch door elkander woelt? Neen, onze bezoekers raken niet aan cnze eigenlijke ziel, al hebben we met ge dempte, bewogen stemmen in de droomerige schemering samen gezeten en gesproken over het leven, de liefde en den dood; en al hebben we onze oogen in hun oogen laten staren meteen blik, geladen van geheimenis.. Maar zij, die binnenkomt, als de visite ver trokken is, die ons vindt bij de kachel met een ontredderd gezicht, waarvan alle maskers, zelfs dat van de droeve vertrouwelijkheid,zijn afgevallen, zij ziet ons, zooals we werkelijk zijn: niet een boeiend wezen, dat wonder baarlijke bekentenissen heeft te doen, of nog interessanter: dat een diep lijden verbergt, maar het, verborgen, laat raden; maar een gewoon, vermoeid, teleurgesteld en dikwijls onrustig mensen, die zich nog maar het beste en het tevredenste voelt, als ze alleen is; en die dat ook beseft, telkens als ze met veel vertoon van enthousiasme en hartelijkheid een bezoeker de deur heeft uitgeloodst. Neen, onze vrienden, zelfs de beste, blijven tenslotte in het voorhuis van onze ziel, waar zich de ontvangkamers bevinden; waar de bloemen staan, en waar het ook maar het plezierigste verblijf is. Maar zij, die ons 's ochten(ds achter ons ontbijt ziet zitten, onze trekken nog ontspannen door den slaap; zij,die ons in de lange.stille dagenvan ziek zijn de maaltijden brengt; zij, die ons bestaan eiken dag hoort herleven in de klank van het ja", waarmee we haar klop beantwoorden, zij is tot de kelders" van ons wezen door gedrongen; tot zijn duisterste hoeken, waar onze onaantastbare en onveranderlijke per soonlijkheid huist. En hoe kennen wij hadr, juist doordat we niet bepaald op haar letten, en niet bewust een studie van haar maken. Hoe hebben we haar bewegingen in ons opgenomen, toen ze door de kamer ging, terwijl wij in een diep zinnig gesprek verdiept waren, en haar met onze oogen volgden, zonder erbij te denken. Hoe heeft ze haar ziel gelegd in haar wijze van een kleed te kloppen; in den toon, waarop ze een bezoeker ontvangt; in de sfeer van haar keuken en het geluid van haar stap op de trap. Hoe heeft zij mee het gezin" gemaakt, tot wat het is, door de klank van haar stem, als ze 's avonds komt afrekenen, door haar gebaren, als ze aan tafel bedient; door de manier, waarop ze de post distribueert, en reageert op de bel. En toch we spreken en schrijven en denken zelfs niet over dit alles; wij hebben ons werk, wij hebben onzen kring; zij heeft haar werk en den haren; wij zitten drukpratend in onze kamers bijeen; zij met haar vriendinnen in de keuken; wij overschatten het gevoel, dat ons aan een willekeurige dame van denzelfden leeftijd, denzelfden stand en dezelfde ontwikkeling bindt, die eens in de week bij ons komt theedrinken; wij onder schatten de band, die een samenleven van jaren geleidelijk tusschen ons en ons meisje heeft geweven, alleen al doordat we dag aan dag dezelfde voorwerpen hebben gezien, hetzelfde maal hebben gegeten, dezelfde dagindeeling hebben gevolgd, en dezelfde geluiden hebben gehoord Wij denken, dat het een zakelijke" verhouding is ge bleven; ons hart weet van geen toenadering, tot het oogenblik komt, dat het volkskind, tijdelijk ontrukt aan haar eigen wereld, tot haar eigen menschen wil terugkeeren, om daar zelf een gezin te stichten. Dan mogen we eerst nog wat wijs redeneeren over 's menschen bestemming" en de loop der dingen", er komt een oogenblik, dat we haar alleen, met tranen in de oogen, bij het kolenhok vinden, de mattenklopper slap in de hand, zonder eenige belangstelling voor den looper, dien ze juist onder handen zou nemen; dan zien we, in een flits, alles wat ze voor ons leven en ons dagelijksch geluk beteekend heeft, zooveel jaren lang; onze oogen worden ook vochtig,en we beseffen eindelijk, dat wij eenvoudig twee vrouwen zijn, die van elkaar houden, en die elkaar bitter zullen missen. A N N i E SALOMONS NOG EENS DE ZOTHEID VAN BUSKEN HUET TEGENOVER SHELLEY In dit Weekblad 30 Sept. II., had ondergeteekende een stukje, aantoonend, hoe een zekere zotheid over Shelley, door Willem Kloos aan Busken Huet toegedicht, bij beschouwing van het verband, waarin zij voorkwam, geheel en al ophieldeen zotheid,een flater,of wat van dien aard ook te zijn. In de Nieuwe ids van November bemoeit de heer Kloos zich met dit verweer; hij hand haaft zijn beschuldiging, alleen over het onomwondene der uitdrukking zotheid een schijn van excuus makend aan den bloedverwant, en bewijst nog altijd niet te begrijpen, hoe hij aan zijn publiek, aan Busken Huet en aan de waarheid herstel schuldig was van een bedenklijke fout, door niemand anders dan Willem Kloos begaan. De zaak is namelijk deze: de heer Kloos zietnogmaaraltijdnictin,hoe er zoo iets is als verband, al werd hem dit duidelijk en na drukkelijk gezegd; en hoe helder de opponent ook bewees, dat het verband de zotheid volle dig ophief, de heer Kloos blijft halsstarrig een zeker zinnetje buiten liet verband beschouwen, betoogt nog eens, dat het op zichzelf bezien zeer mal is, maar verzwijgt geheel wat de opponent over het verband btiwwrd had. Het is wel vechten tegen de bicrka, en den oppo nent blijft dus niets over dan onomwonden te verklaren, dat die zotheid er een van den heer Kloos was en helaas nog is, en nu ze\is dubbel dat is, waar de heer Kloos zijn flater nog eens aandikt met de bewering, dat Busken Huet zonder toonbare reden Van der Palm en Shelley plotseling in n adem noemde", wat lijnrecht in strijd is met de bladzijde van Huet. Natuurlijk zal de heer Kloos in deze be wering wel weer enkel de gekwetstheid van den bloedverwant, nu vermeerderd met ge kwetste eigenliefde zien; zulk een liefderijke ontdekking deed hij al dadelijk en hij ex ploiteert ze met onmiskenbaar talent. En zelfs het volgende bewijs van redelijkheid in een bloedverwant zal hem niet overtuigen, maar anderen dan wellicht, en voor die zij het gegeven. De heer Kloos namelijk gunt het grootste deel van zijn antwoord niet aan een bespreking van het kwestietje" der zotheid, doch aan een beschouwing over Huet als kritikus van poëzie in het algemeen. Hij acht dit blijkbaar voor den opponent-bloedverwant zeer pijnliik, en zijn gemoed lijdt onder de droeve nood zakelijkheid van zulk een schrijnende daad. Ik mag hem gerust stellen ; zelfs zijn menschenkennis kan wel eens falen, want de bloedver want-opponent aanvaardt het besluit met kalmte. Uit besluit toch is: Huet was geen eersterangs-kritikus voor poëzie; de bloedver want acht dit oordeel juist, voor zoover hij er zelf over meespreken durft, en om de juist heid van dit besluit, wil hij zelfs niet twisten nu over menige bijzonderheid der beschouwing. Alweer, voor den heer Kloos zal dit bewijs wel niets beteekenen, maar voor anderen al licht wel wat, en die anderen zullen dan ook een zuiver zakelijk verzet erkennen als de bloed verwan t er n u weer bezwaar tegen maakt, dat de heer Kloos ook door zijn opponent Huet niets voor Shelley doet gevoelen. Ik toch had juist Huet wel voor Shelley doen gevoelen, terecht of t en onrechte dan; en of dit nu grappig?-wijsdoend was of niet van iemand die over dingen spreekt waar hij niet van af weet, de heer Kloos had zeker mij dit niets niet mogen aanwrijven: ikpas er hartelijk voor. Maar hij deed het dan wel, hij maakte daardoor alleen reeds een repliek van den op ponent onuitblijfbaar, en thans nog het voor dien zelfden opponent gewenscht om zijn re pliek met een korte, ietwat nzakelijke, op merking: e besluiten. De heei'Kloos heeft hetover vriendschap voor den opponent. Er was hem om vriendschapsbetuigingen echter niet gevraagd, ui aan het publiek gaan zij in een zuiverzakelijke kwestie DE HONGERSNOOD IN DUITSCHLAND Tcekening voor de Amsterdammer" van Georgt van RaemdoncM Uaar is hij weer! niets aan. Maai' kun hij er zich niet van ont houden, hij had die vriendschap heter moeten bewijzen, clan met de patnniizcercndc ver maningen, die op hun best aan den lezer de edele gezindheid van den lieer Kluns en de minderwaardigheid van zijn opponent doen gevoelen. Van zulke vrieiidschapsbewij/.en is de opponent, zonderlingerwijze, volstrekt niet gediend en hij verlangde geen ander, dan de zakelijke behandeling van zijn zakelijk beweren over de ;/itlu'i/l met inachtneming van het verband: maar dat bewijs juist bleef uit, waar d.1 lieer Kli os nu eenmaal het verband r.i.'t erkennen wil. DJ opponent wil het dan ook den heer Ki'ios gemakkelijk maken, en vraagt hem beleefd, zoo hij met ondergeteekende weer in aanraking komt over een zakelijk geval,dan zuiver zakelijk te blijven en z'.ch door gevoelens van vriendschap niet be zwaard te achten: de zakelijke behandeling kan er slechts door winnen. C n. M. VAN DEVENTER lllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllltllllllllllHIIIIMIIIIItlllllllllllMllllllllllülllMMMIIIlütllllllll IIMIIIIIMIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIlmlII IIIMIIIIIIIIIII1II IIIHIIIIIIIII Nieuwe Fransche Boeken ALBERT ADÈS f Adès et Josipovici, Le livre de Golia Ie simple. 1) Parijs, Calmann-Lévy. Ter inlichting van wie dit boek nog niet hoorde noemen, mogen hier vooreerst eenige feiten worden gesteld. De schrijvers van Goha zijn beiden Egyptcnaren. Van welk ras? het is daarginds nooit volkomen duidelijk. Ad es was misschien vanGrieksche afstamming, geheel of ten deele; Josipovici, naarden naam te oordeelen, moet een dier talrijke Levantijnen zijn met hoofdzakelijk Westersch bloed. Adès is eigenlijk de man die Goha heeft ge schapen: de andere, zegt men, zorgde voor documentatie, stelde wijzigingen voor. Goha is hun eerste werk dat indruk maakte; Octave Mirbeau voorzag het van een voorrede, waarin hij het warm aanbevolen boek une oeuvre de génie" noemt en in waarde gelijk stelt met Don Quichoite.Zijn voorrede is van 1916; het boek verscheen een jaar of wat later. Het wil een beeld zijn van een, in Egypte legendarische, 18e-eeuwsche figuur, Goha de onnoozele. Ook ziet men er de samenleving in, zooals die daar en toen moet geweest zijn. Adès, dien ik eens heb ontmoet, is in 1921, nog geen dertig jaar oud, in Frankrijk over leden. Het was een klein, gedrongen man, die overdreven zelfbewust optrad waarschijn1) Een Nederlandsche vertaling van dit boek zal binnenkort in d'; V. H. en W.-serie bij Van Holkema en Warendorf te Amster dam verschijnen. C. B. VAN BOHEMEN RESTAURATEUR VAN OUDE SCHILDERIJEN (door Dr. Brcdius als inndanig erkend) HELMERSSTR. .17 DEN HAAG Ifllllllllllllllll IIHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIllllll Vraagt Uw Leverancier: JUIST UW SMAAK: JAC.URLUS HAVANA 125? SIGAAR FABRIKAAT ,. FLEV0"- UTRECHT lijk verbijsterd over het aanzien dat hij zoo plotseling verkregen had in het beschaafdste land der wereld, welks taal hij trouwens wonderlijk mooi had leeren schrijven. De lof die hem, zoo jong nog, van trotsche vreugde vervulde, was ten volle verdiend. Hij liet een bijna geheel voltooid werk na, thans door vrienden onder den titel U n roi tout nu in het licht gezonden. Van Josipovici hoort men niets meer. Dat het lezen van Golia Ie sirnple een ge nieting voor mij geweest is, zij het geen ononderbrokene noch zeer hevige, staat nu wel vast. Hoe meer ik Golia weer in mij laat leven, hoe zekerder ik het weet. Het schijnt evenwel, dat ik mezelf ervan heb moeten overtuigen. En ik wist eerst niet zoo goed te zeggen, waarom het eigenlijk een genot was geweest. Ik moest soms denken, dat het door den stijl kwam. Goha te sirnple is voor een groot' deel een mozaïek van kleine proza-gcdichten en wat hier volgt is er een staal van (het is heet in Kaïro; plotseling gonst een insect): La trainee de feu s'immobilise sur la ville; les maisons ne respirent pas; aucun geste dans la nature.... El-Kaïra avec ses milliers de batisses blanches, avec ses ruines, ses cimetières, avec ses dönres innombrables, avec ses minarets flamboyants est touchée de mort et d'éternité, Ia minute embrasée s'est figée sur elle. Soudain, venant on ne sait d'oü, uu bruissement vous enveloppe. II est comme une chose lointaine, la rarneur confuse des tendues. Plus que Ie silence total, il plonge la pensee dans un sentiment funèbre. On se retourne, et c'est un petit point obscur, qui vibre et sillonne l'espace. Dans cette parcelle de mystère s'est ramass ,,le dernier soubresaut des vies parses, en elle se concentre tout Ie mouvement de l'univers. On regarde mieux.... Et, sublime immensitédes petites choses, présence du tout dans un corps minime.... l'émotion puissante a possédénos coeurs avec Ie bourdonnement d'un insecte qui vole". (pp. 55?56). Deze stijl is nauwkeurig; de keuze der woorden is wel overwogen; het is een redelijke keuze; de schrijvers schijnen wel haast koel, verstandelijk, ja slim als men op hun over leg alleen let (zie den climax in het geciteerde; merk op dat On regarde mieux", als inleiding gebruikt). Maar men moet niet op het overleg letten alleen; er is ook gevoel en gedachte. De stijl van Goha, weliswaar, is van staal, maar van dun en buigzaam staal; deze stijl is een stalen netwerk,dat echter niet leeg is: het omsluit iets weeks en warms, iets lenigs en levends, iets dat uitpuilt maar in bedwang wordt gehouden. Een wel Westersch, ratio neel netwerk om dit heete Oostersche leven. Toch heeft niet dit mij genoeg kunnen zijn. Iets anders moet mij tenslotte en zoo blijvend voldaan hebben. Ik vroeg mij: is er eenig idee dat hier wordt verdedigd en dat ook mij toevallig lief is? Ben ik liet eens met Ad es en Josipocivi? Maar.... niets daarvan. Goha verdedigt geen enkel idee. Het is een schilderij. En trouwens, het was een zwakheid van mij, naar zoo iets te vragen. Daarvoor worden geen kunstwerken geschreven, om ideeën te verdedigen. Zou ik dan dankbaar geweest zijn voor de schildering die het gaf? Zulk een Egyptisch intellectueel van de 18e eeuw, hij is nieuw voor ons; nog nooit, bij mijn weten, was er in een Westersch boek iemand als El-Zaki te zien geweest. Hij denkt als wij, slingerend tusschen mystiek en rationalisme; hij her vormt..., de uitspraak van den Koran, en meent er de menschheid mee te redden, juist zooals sommigen onder ons in het Westen wel eens hervormen wat al Hervormd was en dan zelf weer hervormd worden, ad infinitum zonder dat er n smart wordt verlicht of duisternis wordt weggenomen, of nieuw geluk wordt geschapen. Hij is inwendig als wij, helaas, de intellectueel en sofist El-Zaki; maar hij leeft anders: verschil en overeen komst die ons tot hem aantrekken onweer staanbaar, en hem onvergetelijk maken. En dan die harems ! het was van ouds iets genoegelijks, in een boek over het Oosten. En Warda de koppelaarster, de dallala". En het fijne, zinnelijke,gewetenlooze vrouwtje Nour-el-Eïn, en Waddah-Alygum, de mooie jonge man, dien zij zoo begeert: hij wordt in een zak gebonden en in den Nijl verdronken, of hij een persoon was uit de Dnizcnd-cneen-nacht. En de Oostersche burgerfamilie Mahmoud ja, want er waren ook midden standers" in dat land, die maar drie vrouwen hadden en zelf moesten vragen of er nog meloenen in huis zijn": dat deden de Duizenden-een-naclit ons zóniet vermoeden. En de eunuchen. En het Gezegend zij uw dag", het Allah alleen is groot" en alle andere kleinigheden die ons het Oosten doen ruiken. Ja, dat alles is wel een genot, en ik begin mijn innige, stille vreugde om dit boek te begrijpen. Er zit ergens in een tuin een oud, Oostersch machthebber, een mameloek, bij een porfieren vijver en hij laat een meisje, naakt, erin baden. Tu as fait un geste et j'ai vu Ie monde entier" zegt hij tot het mooie kind (p. 226). De gansche wereld zag de dichterlijke genieter in n gebaar van zijn slavin, en wij, ja ons is het of een gordijn even wordt weggeschoven, en wij zien in dit ne tafereel den gansenen Islam en zijn bescha ving. Het geeft ons een zachten schok, die in een wel zeer weldadige langzame trilling uit loopt. . . . En dan is daar het drama van Nour-elEïn's liefde, eerst voor Waddah-Alyc.um, onmiddellijk daarop voor (ïoha, het drama van wellust, jaloerschheid en dood, dat oirs met zijn zacht glijdenden, door schoone beelden overwoekerden climax vasthoudt en steeds nauwer klemt, totdat het einde, liet bloedige einde daar is. Een wel schoone her innering, dit Derde Deel van Guha Ie simple. Nog eenmaal herdenk ik, welke redenen", welke oorzaken" ik vond voor mijn behagen : de stijl, de personen, het milieu, het drama.... Het zijn wel redenen, inderdaad, maar nu ik al schrijvende Guha opnieuw doorleef, blijkt mijn behagen toch nog inniger te /ijn dan door deze redenen kan worden verklaard. De laatste, de diepste, de eenige reden -doch waarom kom ik er eerst nu op? is de figuur van (ioha zelf. Het is een zeer vreemde figuur. Wat heeft men aan een jongen Egyptenaar uit de 18e eeuw, die ons vertoond wordt als de domheid zelf? Mooi, gezond is Golia, maar HET VEILI6HEIDSSO1EERAPPARM BIJ UITNEMENDHEID SAFLTr RAZOR U NIMMER IN DEN STEEK; EEN SCHEER RIEM is OVERBODIG; GIJ BEHOEFT OOK NIET TE WACHTEN TOT UW SCHEERMES VAN DEN BAR BIER, BIJ WIEN U MET AANZETTEN,TERIIGKOMT EN TOCM SCHEERT V ZICH ALTIJD ONBE RISPELIJK GLAD. SNEL EN MET VEEL COMrOHT 11, - P RAZOR KEIZERSGRACHT/*! dom, oiigcloollijk, koddig dom, een jonge man bespot door een ieder, tot niets nut, tot geen redeneering in slaat dan de allersimpclstc, zonder geheugen, zonder begrip van toekomst of zelfs van lijd, t en man die op ieder oogen b! i k slechts het heden besef! en dan nog vaag, die altitd leviud tusschen droom en waken zijn eigen schaduw voor een genius aan ziet en een stecncti beeld voor een levende godin.... Ken instinct, waaraan rede noch beschaving iets van beieekenis hebben toe gevoegd; niets haast dan een instinct. Wat heeft men aan zoo een? Dat om deze figuur het boek het meest is te beminnen, men be grijpt dat het laatst, maar. . . . voorgoed. Door de figuur van Goha is het werk iets geheel oorspronkelijks. Zonderling-sterk reeds trekt Golia den intellectueel Kl-Zaki aan; hij verfrischt diens verwetenschappelijkten geest en de liefde bloeit in Hi-Zaki's hart ten tijde d-ai hij Golia heeft leeren kennen. Hoeveel te meer moet Goha ons betooveren, ons die in deze 20e eeuw onrustig vragen, of wij niet door onze vele begrippen de zuiver heid van ons levensgevoel zullen verliezen zooals, bij onze grootouders nog, de zuivere nieubellijnen te loor gingen voor hè', oog onder een overdaad van versiering? Ja, het is Goha dien wij ten slotte vooral onthouden, zooals betaamt bij een werk. . . dat zijn naam draagt! Goha,hèt zuivere instinct ,de zuivere menschenziel, doet ons gevoelen dat begrip niet 'teerste noodige is voor ons geluk, en voert ons een poos naar het diepste van onze eigen natuur terug. Zoo weet ik ten laatste toch waaiom liet ie/en van Gn/ia Ie sim/'/c mij een blijvend genot is geweest. TRANSPORT Mj. HOUtHD", Weesperzijde 94, AMSTERDAM Tel. Zuid 4271. Tol.-Adres Transport" VERHUIZINGEN, ook per gesloten auto verhuiswagens met aanhangwagen. Binnen een rayon van 8O Km. bespaart men Hotel kosten. BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ. Machinale Stofreiniging. Bewaarplaatsen voor inboedels l Illlllllllllllllll 's Gravenhage RUIME KEUZE Gebruikte Automobielen voor Verhuurinrichtingen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl