De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 16 december pagina 2

16 december 1922 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 16 Dec. '22. No. 2373 DIPLOMATIEKE RUZIE Teektnlng voor de Amsterdammer" van Jordaan SI-FA-KO S IOARE M ,A's de kok met de keukenmeid kijft " llllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllUIMlIIIIIIIIMHIIIlllllHIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIlllllllllll Wy»-1 " ' ' ' MV? &ttd tlET VEIU6HEIDSSO1 BH UITNEMENDHEID . IAAT ' U NIMMER IN DEN STEEK; : RIEM is OVERBODIG; eu BEHOEFT : OOK NIET TE WACHTEN TOT UW SCHEERMES VAN DEN BAR. BIER, BIJ WIEN U MET AANZtTTEN.TERUGKOMT CN TOCH SCHEERT V ZICH ALTIJD ONBERISPELIJK6IAD. SNEL EN MET VEEL COMFORT GILLETTE SAFETX RAZO IP (KEIZERSGRACHT/ AMSTERDAM HET NEDERLANDSCHE JEUGDLEIDERSINSTITUUT Eenige maanden geleden werd hier ter stede opgericht het Nederlandsche Jeugd leidersinstituut. Gezien de toenemende beteekenis van de z.g. Vrije Jeugdvorming, aan welker belangen men dit Instituut hoopt dienstbaar te maken, meen ik wel op eenige belangstelling te kunnen rekenen, wanneer ik opzet en bedoeling van dit instituut ook hier ter plaatse wat nader uiteenzet. De naam Vrije Jeugdvorming wordt in steeds wijder kring gebruikt en is wel haast een vaste term geworden. Toch mag ik haar niet bij iedereen bekend veronderstellen. Wij komen haar het eerst tegen in het rapport, gepubliceerd door de bekende Staatscommis sie, ingesteld tot onderzoek naar de ont wikkeling der jeugdige personen van 13?18 jaar. Deze commissie stelde een uitgebreid onderzoek in naar al den arbeid, die op velerlei wijze ten bate van deze z.g. rijpere jeugd in ons Vaderland werd ondernomen. Uit het buitengewoon interessante rapport, dat zij in 1919 publiceerde, bleek eensdeels dat op het gebied van het eigenlijke onder wijs voor dezen leeftijd nog veel en veel te weinig werd gedaan. Dit resultaat had men voorzien, Doch daarnaast^ kon de commis sie er op wijzen, en dit bleek weldra een veel belangrijker resultaat van haar arbeid te zijn, dat er dank zij particulier initiatief in tal van vereenigingen toch zeer nuttig werk werd verricht. Een onderzoek naar dezen arbeid was mede door de commissie ingesteld. Het resul taat van haar uitgebreide enquête heeft zij aan haar verslag toegevoegd. De naam Vrije Jeugdvorming, door ge noemde commissie aan het geheel van dezen arbeid gegeven, vond weldra algemeen in gang. Zijzelve geeft aan dat hiermede wordt bedoeld het geheel van middelen van Jeugd vorming buiten Kerk, Gezin en School, waarbij in clubverband, met vrijheid van aansluiting en zonder leerlingsverhouding, wordt ge werkt. Ook de Regeering toonde het groote belang van dezen arbeid in te zien door op l April 1920 den Centralen Jeugdraad in te stellen, ter voorlichting en tot bijstand van de Regeering in zake de Vrije Jeugd vorming. Daarmede werd uitdrukkelijk erkend dat deze van evengroote waarde is voor onze volksontwikkeling als het onderwijs, waar voor de Onderwijsraad was ingesteld. Helaas heeft de Centrale Jeugdraad nog weinig van zich doen hooren, ja, aan velen is hij misschien niet eens bij name bekend. De arbeid van den Onderwijsraad treedt veel meer naar buiten; zijn taak is dan ook beter afgebakend. De Jeugdraad echter moet nog pioniersarbeid verrichten, moet nieuwe wegen zoeken. Wanneer de omstandigheden niet al te veel tegenwerken, mag zijn taak van groote beteekenis worden geacht. Immers, de wijze waarop de vrije Jeugdvorming zich in de naaste toekomst zal ontwikkelen, acht ik voor ons volk van grooter belang dan elke onderwijsorganisatie. Zij nu, die deze ontwikkeling in goede banen trachten te leiden, zien zich allereerst voor [Koninklijke M e u b e 11 (a n s p o r I-Maatschappij DEGRUYTER&Co.l DEN HAAG AMSTERDAM ARNHEM Bergplaatsen voor Inboedels l twee groote moeilijkheden geplaatst, n.l. de verhouding van de Vrije Jeugdvorming tot huisgezin en school, en het Leiders vraagstuk. Deze twee hangen nauw samen, omdat zij beiden voortvloeien uit het feit, dat met de Vrije Jeugdvorming een derde orgaan van opvoeding zich als het ware naar voren heeft gewerkt. Velen zien in de buitenschoolsche aansluiting van jongens en meisjes in clubs enz. nog slechts een ongelukkigen concurrent van school en huis; iets, wat men zoo min mogelijk moet aanwakkeren; weinigen zien erin een heerlijke aanvulling van een bestaande lacune, den bondgenoot waarnaar wij sinds lang onbewust uitzagen en wiens hulp wij niet kunnen ontberen. Het besef moet algemeen doordringen dat de vrije Jeugdvorming als derde, geheel aparte sfeer van opvoeding in dezen tijd staat naast Gezin en School. Wanneer wij nu zien hoe moeilijk het reeds voor deze twee machten was en is om haar onderlinge verhoudingen te bepalen, de juiste vorm van samenwerking te vinden, waarbij ieder wat moet geven en nemen, dan kunnen wij maar al te wel begrij pen, dat het waarlijk niet makkelijker wordt nu er een derde macht bij komt", die ook erkend wil worden. Doch wij zeggen zonder eenige aarzeling: even zeker als gezin en school radeloos, redeloos en reddeloos zouden zijn wanneer een van tweeën verdween en de andere diens taak geheel moest overnemen, even zeker zal blijken dat en gezin en school zelven er in de eerste plaats belang bij hebben dat thans ook aan de vrije jeugdvorming het volle deel toegewezen wordt. Zeker, eenigen tijd en eenige belangstelling van den jongen zullen beiden af moeten staan, maar dit otfer zal driedubbel worden beloond. Wanneer echter de Vrije Jeugdvorming inderdaad meer blijkt te zijn dan sportvermaak, of een wat-bezig-houden", dan zal men bekwame en toegewijde leiders moeten vormen om hier vór te gaan. Immers, dit derde milieu blijkt van gansch anderen aard te zijn dan de twee oude bekenden. Ouders of onderwijzers kan men zonder meer hier niet gebruiken, andere eischen worden hier gesteld. Dat besef bleek bij vrijwel alle jeugd vereenigingen levendig te zijn. Daaraan dankt het Nederlandsche Jeugdleidersinstituut zijn ontstaan. Het mag ongetwijfeld een verblijdend feit worden genoemd, dat samenwerking tusschen allerlei vereenigingen in dit op zicht mogelijk bleek. De meeste groote jeugdvereenigingen hebben zich bij het Instituut aangesloten, zooals de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, de Vereeniging de Ned. Padvinders, de Arbeiders-Jeugdcentrale, de Christelijke Jeugd-Centrale, de A.M.V.J., Ons Huis, de Speeltuinen, de Meisjesgezellen, de Joodsche Vrouwenraad, de Nederl. Ver.tot af schaffing van Alcoholhoudende dranken, enz. Zoo konden in dit voorjaarreedseenige cursus sen voor mannel, jeugd leiders worden ingericht. Het Instituut zorgt voor bekwame docenten, geschikte]localiteiten'enz. Voorde hoofdvakken als opvoedkunde, psychologie van de rijpere jeugd zal elke deelnemende vereeniging desgewenscht een docent naar eigen keuze mogen aanwijzen. Onderricht zal voorts worden gegeven in spelleiding, athletiek, kennis der Natuur, hygiëne enz. Daar komen dan nog bij praktische oefeningen in kampeeren, vertellen, handenarbeid. Een algemeene in leiding in de grondbeginselen der vrije jeugdvorming, van het vraagstuk der be roepskeuze, van de speciale moeilijkheden waarvoor de puberteitsleeftijd ons stelt, zal niet mogen ontbreken. Al naar gelang daaraan behoefte blijkt zal dit programma kunnen worden aangevuld of ook verminderd en gewijzigd. Al doende zal men hier moeten leeren. Wij meenen niet dat het bezit van een zeker kwantum kennis allereerst noodig is om een goed jeugdleider te worden. Maar alleen met een dosis goeden wil en toe wijding komt men ook niet klaar. Het werk stelt zware eischen, dat heeft menigeen reeds ondervonden, die slecht voorbereid begon en het werk heeft moeten opgeven. Wie zich hieraan wil geve: moet op zijn minst genomen een duidelijk inzicht hebben in doei en moge lijkheden van dit jeugdwerk, om het met vrucht te kunnen aanpakken. Bovenstaand programma werd in de eerste plaats opgesteld voor aspirant-leiders der UNIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK, UDENHOUT, LOCHEM en BORCÜLO. Agentschappen in Indië: BATAYIA, SOERABAYA, SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en WELTEVREDEN Illllllllllllllllllllll mannelijke jeugd. Van het begin af aan heeft echter de bedoeling voorgezeten ook voor de vrouwelijke jeugd iets te doen. Van vele kanten werd daarnaar dringend gevraagd. Zoo heeft het Instituut dan onlangs een be langrijke uitbreiding ondergaan door de inrichting van de vrouwelijke afdeeling, welke l Nov. j.l. haar cursussen (zoowel mon deling voor Amsterdammers als schriftelijk voor niet-Amsterdammers) heeft aangevangen. Vooral ook voor dit werk mag men voor op groeiend Nederland vee! verwachten. Tallooze vragen wachten hier nog op oplossing. Dat er aan de opleiding onzer meisjes veel hapert, daarover is vrijwel iedereen het roerend eens. Het moderne gezin, de school, zij geven niet wat de meeste ouders voor hun dochters zoeken, wat ook vele meisjes zelf verlangen. Het afioopen van Gymnasium en H.B.S. hoevelen lukt het, en dan nog, hoevelen vinden daarin ten volle bevrediging ! Doch enkel wat leeren koken en naaien, en voorts haar leven trachten te vullen" door op liefdadigheidsbazars snuisterijen te verkoopen het moderne meisje ziet ook daarin terecht geen levensdoel meer. De moeilijkheid is, haar een allround-opleiding als vrouw te geven, die haar in staat zal stellen later ten volle haar gaven en talenten te gebruiken, haar vrouwelijken invloed te laten gelden, waar zij zich ook geplaatst zal zien, in een huisgezin dan wel in een maatschappelijke betrekking. Deze beide uiteindelijke mogelijkheden moet men bij haar opleiding in het oog houden. De bestaande scholen kunnen dat niet en laten het n ten koste van het andere overheerschen. Wij meenen dat de Vrije Jeugdvorming hier aanvullend zal kunnen optreden en op verblijdende wijze de lacune, die allerwege wordt gevoeld, zal kunnen wegnemen. Men hoede erzich voor om, (zooals de school deed), voor de meisjes eenvoudig over te nemen wat voor de jongens nuttig en noodig bleek. Eigen wegen zal men moeten bewandelen; gelukkig is er geen begeerd diploma" dat dit onmo gelijk dreigt te maken ! Integendeel, men is volkomen vrij om te geven dat, waarnaar iedereen verlangend uitziet, een algemeene vrouwelijke opleiding voor het opgroeiende meisje. Doch des te meer klemt dan de eisch om behoorlijk getrainde en wei-onderlegde leidsters voor dit werk te krijgen. Zouden er ook niet velen zijn, die hier een heerlijke levenstaak in kunnen^vinden? Laten zij zich onverwijld bij het secretariaat van het Instituut (Keizersgracht 232) aanmelden. Over de 100 cursisten nemen thans reeds aan de zoo juist begonnen cursussen deel! Zoo hopen wij, dat beide afdeelingen van het Instituut, de mannelijke zoowel als de vrou welijke, van alle zijden steun en medewer king mogen ondervinden, om aldus de be doeling te kunnen verwezenlijken en aan a.s. jeugdleiders en jeugdleidsters een voor bereiding te kunnen geven, waardoor hun enthousiasme en toewijding dat blijft de hoofdzaak ook inderdaad vruchtdragend door zal werken, omdat een vaste basis er aan gegeven werd van reëele kennis en weioverdachte werkwijze. Ons Vaderland kan er slechts wel bij varen. Dr C. P. GUNNING IIIIIIIIIIIIIIMIIII IIIIINIMIMIIII UMI IIIIMIIIII1 l Illlllllllllll II l ? ' ""Mllll l Illllllltl HOMOEOPATHIE II Zooals ik reeds de gelegenheid had vroeger op te merken, het bespreken en vooral het bestrijden van homoeopathie is een moeilijke zaak. Bestrijdt men de opvatting van Hahnemann zelf, dan wordt geantwoord, en terecht, dat zulks onbillijk is, omdat natuurlijk sedert zijn tij i de inzichten der homoeopathen zich zeer hebben gewijzigd. Bestrijdt men de opvattingen van een bepaald modern homoeopaath, in casu die van dr. van der Harst, die het boekje over de beteekenis van de homoeo pathie" schreef, dan wordt geantwoord en eveneens terecht dat dat ook onbillijk is, omdat men niet de homoeopathie mag ver eenzelvigen met de meening van een bepaald homoeopaath. Evenmin als ik mij verantwoordelijk kan stellen voor alles wat door niet homoeopathen geschreven wordt, evenmin kan een homoeo paath zich verantwoordelijk stellen voor wat Dr. v.d. Harst schrijft. Er moet dus scherp worden uiteengehouden: een oordeel, dat men velt over de homoeopathie en het oordeel.dat men velt over de homoeopathische artsen of hun geschriften. Ik zal in het onderstaande trachten uiteen te zetten, wat ik van de homoeopathie denk, en afgescheiden daarvan meedcelen, wat ik van den homo-'opathischen arts denk, waafbij dan terloops het boekje van den Heer v.d. Harst ook nog ter sprake komt. Trouwens, mijn oordeel daarover kan kort zijn: ik vind het geen aanw nst voor mijn bibliotheek, noch voor die van een homoeopathisch arts. Hahnemann heeft een 140 jaar geleden een scherpe en juiste kritiek geleverd op de toen bestaande behandelingswijze van ziekten. De toenmalige therapie bevredigde hem niet en reeds daardoor gaf hij biijk een buiten gewoon man te zijn. Hij heeft op grond van waarnem ngen die hij bij zijn patiënten deed een nieuwe behandelingswijze ingevoerd, die berustte op twee principes. Het eerste prin cipe is het bekende: similia similibuscurantur, het tweede prmc.pe (dat thans door een aantal homoeopathen verdonkeremaand wordt) houdt in, dat de kracht van een geneesmiddel de potentie toeneemt naar mate men het meer verdunt. Het eerste principe geeft aanwijzingen om trent den aard»van het geneesmiddel, dat moet worden toegepast, het tweede omtrent de dosis die moet worden gegeven. Beide princi pes wijken af van die welke in de gewone ge neeskunde worden benut. Wanneer men een zieke genezen wil (men moet er zich zeer voor hoeden te zeggen, dat men een ziekte genezen wil, want dan komt dadelijk het verwijt, dat de officieele genees kunst" alleen maar kijkt naar ziektesymptomen, terwijl de anderen op dengeheelenmensch aandacht siaan) wanneer men dus een zieke genezen wil, moet men nagaan, welke ziekte verschijnselen, zoowel subjectief als ob jectief waarneembare bij hem bestaan, dan moet men een vergift zoeken, dat bij gezonden dergelijke verschijnselen te weeg kan brengen en dan met kleine dosen van dat vergift den patiënt behandelen. Dus: bij dysenterie doen zich diarrhoeën voor, bij arseenvergiftiging of sublimaatvergiftiging ook, en derhalve moet bij dysenterie arseen of sublimaat in kleine dosen worden gegeven. Dit is het sinrlia similibus. Dit principe houdtdus niet in, zooals velen ten onrechte meenen, dat men arseenvergiftigingen met arseen, subli maatvergiftiging met sublimaat, tuberculose met tuberkelbacillen of hun producten en hooikoorts met stuifmeel moet behandelen, want dat zou niet zijn similia similibus maar aequalia aequalibus. De homoeopathen-zelve althans degenen die ik daarover hoorde, Dr. van der Harst incluis leggen daarop zeer den nadruk. Dr. v. d. Harst heeft zelfs gelegenheid gevonden hierbij een curieuse ver gissing te begaan. Het zal velen bekend zijn, dat men in de laatste jaren er toe is overgegaan verschillende ziekten te behandelen met gedoode culturen van de bacteriën die deze ziekten teweeg brengen, b.v. staphylococceninfectie met gedoode staphylococcenculturen enz. d.i. de zoogenaamde vaccintherapie. Sommige niet-homoeopathen hebben daarin een overeenstemming gezien met het similia similibus en zich ook in dien zin geuit op een wijze die Dr. v. d. Harst geërgerd heeft. En hij troeft nu deze niet-homoeopathen door er op te wijzen, dat hun vaccintherapie geen simi lia similibus maar aequalia aequalibus is. Hierin heeft Dr. v.d. Harst gelijk, maar de curieuze vergissing, die hij maakt, is de vol gende. In 1905 bezocht v.d. Harst een cuden, zeer bekenden Engelschen homoeopaath, Skinner. Deze deelde hem o.a. mede, dat hij in staat was idiosynkrasie te genezen. Sommige menschen zijn zeer gevoelig voor bepaalde geneesmiddelen of voedingsmiddelen, ook zelfs als zeer kleine hoeveelheden daarvan worden gegeven. Skinner beweerde nu, dat hij die menschen kon genezen door ze zeer hooge verdunningen van de gevreesde stof te geven. Hij (Skinner) beweerde zich zelf ge nezen te hebben van zijn idiosyncrasie voor komkommers door een hooge verdunning van komkommersap. Het homoeopathisch be ginsel had hem daartoe gebracht". Komkommeridiosyncrasie genezen met komkommersap is aldus in overeenstemming met het homoeopathisch beginsel, op blz. 20 van de brochure, maar op blz. 24 moet de officieele geneeskunde het ontgelden, omdat men gewaagd heeft vaccintherapie als similia similibus te beschouwen. Intusschen is Skinners waarneming zeer interessant en in den laatsten tijd is van vele zijden er op gewezen, dat men gevallen van overgevoeligheid tegen geneesmiddelen, ver giften of voedingsmiddelen met succes kan behandelen door het toedienen van kleine dosen. Dit onderwerp heb ik juist eenige weken geledenineen,,medische kroniek" behandeld.*) In den jongsten tijd zijn wij nog wat verder gekomen en weten wij, dat overgevoeligheid tegen een stof A (welke overgevoeligheid zich kan uiten in hevige ziekteverschijnselen) soms gunstig kan worden beïnvloed door in spuiting met kleine dosen van een stof B die op zich zelf (wel niet bij gezonden, maar dan toch bij andere overgevoeligen) dezelfde verschijnselen kan teweegbrengen. En daar mede zijn we dan al zeer dicht genaderd tot het similia similibu?. Tevens is bekend ge worden, dat men bij de vaccintherapie niet alleen met de z.g. specifieke vaccins: (dus vaccins van bacterie A bij ziekten veroorzaakt door bacterie A) maar ook met niet specifieke vaccins succes kan hebben (dus vaccins van A tegen ziekten veroorzaakt door B): ook daar dus een sterke nadering tot, zooal niet een vereenzelving met het similia similibus. Er zijn dus twee groepen van ziekten, de overgevoeligheidsziekten" en de infectie ziekten, waar een therapie wordt toegepast, die met het similia similibus dus met Hahnemannseerste principe, geheel of bijna geheel in overeenstemming is. Moet men in deze uiting een aanwijzing zien, dat nu althans een enkele vertegen woordiger van de gehate officieele genees kunde" het recht van bestaan der homoeo pathie gaat erkennen? Ik meen, dat het aan liet standpunt, dat ik tegenover de homoeopathieinneem, niets af doet.Wat ik den homoeo pathen verwijt is niet, dat zij bij gelegenheid het similia similibus toepassen, het is dat zij dit principe tot een dogma verheffen, dat geldt voor alle gevallen. Indien de muis in de fabel den leeuw bevrijdt door zijn net door te knagen, moet dan daaruit volgen, dat in het algemeen muizen de aan gewezen individuen zijn om leeuwen te be vrijden? Een van de hoofdzaken bij de beoordeeling van het homoeopathie-vraagstuk is: hoe staat de homoeopathie tegenover de behande lingen met geneesmiddelen, die zeker niets met het similia similibus te maken hebben? Er zijn een aantal ziekten, die met groote zekerheid genezen kunnen worden door be paalde geneesmiddelen, terwijl die genees middelen, in welke dosis men ze ook geeft, tot de doodelijke toe die ziekteverschijn selen niet te weeg kunnen brengen. Er bestaat in de tropen een ziekte framboesia", die aanleiding geeft tot groote verzweringen en afzichtelijke verminking van gelaat en extremiteiten. Deze ziekte kan men met een inspuiting of enkele inspuitingen van salvarsan genezen. In onze West bestond een ziekeninrichting die plaats had voor eenige honderden van deze lijders. Nadat dr. Koch die het eerst op het idee kwam deze ziekte met salvarsan te be strijden het middel eenigen tijd had toege past, kon de inrichting worden gesloten. Menkan salvarsan geven in groote dosen en in kleine dosen, men kan er heel gemakkelijk iemand mee dood spuiten. Men kan er, vooral wanneer het onoordeelkundig wordt toege past, tal van ziekteverschijnselen mee te weeg brengen, maar niemand heeft ooit bij mensen of dier en bij honderd duizende injecties die zijn toegepast een afwijking er door zien teweeg brengen, die ookdoorden meest geloovigen homoeopaath met f ramboesia kan worden geïndentificeerd. En nu vraag ik: past een homoeopaath, die framboesia te behandelen krijgt, salvarsan toe, ja of neen? Er zijn gemakkelijk een paar ana loge voorbeelden te noemen, maar het ge noemde is een van de meest frappante. Nie mand kan hier twijfelen aan het nut van de behandeling. Van der Harst noemt op blz. 21 van zijn brochure het zelfde voorbeeld. Hij laat zich over de chemo-therapie (waaroe de salvarsan-therapie behoort) met lof uit. Deze methode, de chemische specifieke thera pie houdt nog beloften in". Maar wat men mist in zijn brochure en wat er in had moeten staan is: past de homoeo pathie ze toe, ja of neen? Wanneer een homoeopaath, wetende da* salvarsan de framboesia genezen kan, het niet in de gewone doseering toepast, omdat het geen similia similibus is en de dosis millioen of milliarden malen grooter is dan de in de homoeopathie gebruikelijke, dan begaat hij niets meer of niets minder dan een misdrijf en indien iemand, die op zijn deur aanplakt dat hij homoeopaath is, het middel wel toe past, dan is hij een bedrieger, want hij geeft zijn patiënt een behandeling, die met de homoeopathie niets te maken heeft. En hierin ligt mijns inziens de quintessence van de gansche zaak. Niet de vraag of men het similia al dan niet eens een keer toepast, is van belang, maar de vraag of een arts, die weet dat tal van ziekten te genezen zijn door middelen, die niets met het similia hebben uit te staan (en door geen enkel ander middel ge nezen kunnen worden) het recht heeft zich homoeopaath te noemen. Sommige homoeopathen wrijven ons, den officieelen" geneeskundigen, aan, dat wij slechts het contraria contrariis curantiur aan hangen (omdat wij soms anti" middelen toepassen) en bestrijden ons op grond daar van. Wij letten alleen op enkele symptonen en geven daarvoor een anti" enz. Voor mij staat de zaak als volgt. Wanneer ik een patiënt behandel, geef ik hem het middel en de dosis, die mij voor hem het meest ge schikt lijkt, onafhankelijk of dat similia similibus, of contraria contrariis of aequalia aequalibus curantur of nog wat anders is. Ik bepaal de dosis zonder dat ik den patiënt, ? die van deze zaken geen verstand heeft, aange zien zijn beroep een ander is medezeggingschap toeken bij de keuze van het middel of de dosis. Voor den homoeopaath is het anders. Hij heeft zich door het aanplakken van het bord aan zijn deur verplicht de homoeopathische leer te volgen en hij laat daarbij aan de pa tiënten de keuze of zij van de behandeling van een aantal geneesmiddelen (salvarsan, morphine, emetine, adrenaline en vele andere) in de gewone werkzame dosen uitgesloten willen worden,hoewel hij evenals ik zal moeten toegeven, dat de patiënt evenmin in staat is een beslissing daaromtrent te nemen, als ik in staat ben de beslissing te nemen of mijn schoenmaker met het ne instrument of met het andere mijn schoenen vervaardigen zal. Aangezien ik van dat vak geen verstand heb. STORM VAN LEEUWEN ? (Slot volgt). *) Nummer van 14 October j.l.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl