De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 23 december pagina 12

23 december 1922 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Dec. '22. No. 2374 KERSTLIED 1922 Als, wandelaar, uw weg u voert langs winkelwegen, waar, in een rooden gloed van lampen-licht gelegen, de winkel-waar u lokt, met glanzend groen gesierd, dan is het Kerstfeest daar. En, of ge 't al niet viert, er dringt u toch wel iets van al dien gloed naar binnen, en warmt u, wonderlijk, de zorgelijke zinnen, en zegt u aan het hart: papa of neef of oom sier voor uw huisgezin, of maag' of nicht een boom !" Wel ja Ge wendt terstond uw schreden, om te loopen, naar 't rustige Voorhout. Daar liggen ze bij hoopen, en slieren in het slijk, of rusten, wreed gehakt en van den voet gezaagd, of tot een bos gepakt zooals een ruwe hand, die niet dan win-zucht kende ze der natuur ontnam, en 't vredig bosch kwam schenden, waar, vrij en rank en zwaar van zachte sneeuw belaan, de kerstboom in den nacht, bij 't maanlicht, placht te staan. Maar, kort en goed, de boom, in 't laatste van haar dagen, wordt, wortelloos en wrak, u in het huis gedragen en door de meid ontdaan van 't aangekleefde slijk, en in een pot geplant, als een gebalsemd lijk, opdat zij, zonder steun, in vreemde aard, niet vallen of kant'len kan en dan gesierd met glinsterballen en nagemaakte sneeuw, die als ge 't nog niet wist steriel en zuiver komt uit d' apothekers-kist. De boom draagt, met de kracht van laatste levens-sappen de chocola, de pracht van kaarsjes en van grappen, en steekt haar slanken kruin niet naar den hemel op, maar naar 't gewit plafond een engel in den top, die, met een tionkerster die 't firmament doet blozen van weergaloozen glans, daar scheef hangt te verpoozen, en hoog en veilig is (vermits een trap ontbreekt) voor 't plunderfeest waarin zoo-straks de jeugd ontsteekt. De avond is voorbij. Het feest is afgelooperr. Daar staat de dooae boom. De kaarsjes zijn verdropen en opgebrand, en al wat niet tot snoepen strekt is afgerukt, ten krans die nog niet was ontdekt doet het inhaligst kind, dat 'sandrendaags komt speuren, van opgewondenheid en late na-pret kleuren. Maar, met haar flonkervracht, staat dan de boom alleen, en ver van 't vredig bosch, waardoor het maanlicht scheen. Ginds, in het bosch, dekt zacht een vracht van sneeuw de wonden van den ontvoerden boom, die hier te groeien stond en de vogels vliegen aan en vinden haar niet meer. Maar ginder, in de stad, zegt, brommerig, meneer: Nou moet dat ding uit huis Wil j'er voor zorgen Koos je..,. V 't Versiersel gaat er af de engel in een doosje en, ergens op een vaalt, bij lompen en bij botten en weggeworpen vuil, ligt, stil, de boom te rotten Zoo liggen na het feest de afgehakte boomen, geschonden en bevuild, van 't vredig woud te droomen MELIS STOK E «iiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiinii DE REDDENDE ENGEL Een Kerstverhaalt/e. Toen hij thuiskwam, en in de vestibule zijn pakjes, een voor een, op de bank legde, trof een verward geroep en geschreeuw zijn oor. Tegelijk kwam de kinderjuffrouw met een vuurrood gezicht de trappen af hollen. In de voorkamer vond hij zijn vrouw. Ze was bezig de laatste chocolaadjes aan den kerstboom te hangen. De boom stond midden in de kamer, op een wit laken, en er naast was een blauwe leer opgeslagen. 't Is goed dat je komt, zeide ze, zonder zich naar hem om te wenden, dan kan je meteen dat ding daar aan dat wiebelende bovengedeelte vastmaken hier als jeblieft !" En ze wierp hem een kerstengel van watten en zilveren loovertjes toe. Een van de mooie vleugels kneusde bij den val. Hé-hé, viel hij nijdig uit, kijk toch eens een beetje uit...." Au" riep de juffrouw, en stak haar vinger in den mond. Ze had zich gesneden aan een van de blikken kaarsendragertjes. Die gemeene dingen ook jasses!" bromde ze. Dat is al een echte Kerststemming hier, hoor!" merkte hij bitter op. Tegelijk kwam de keukenmeid binnen. Hare oogen waren behuild. Mevrouw, zeurde ze?' zeg u nou toch 'es dat Fransje met aldoor in de keuken komt. Hij zegt, dat ie mag van Juf., maar dan moet u het ook maar zelf weten als ik niet met me eten klaar kom in al die herrie." De juffrouw nam haar vinger uit den mond : God mensch, je ziet toch dat ik hier bezig ben. Wees dan zelf zoo flink om hem naar boven te sturen !" Toen klonk een hartverscheurend gewee klaag en Fransje zelf kwam binnenhollen. . Hij had zijn vinger gebrand, en opeens waren alle vrouwen met hem bezig. Vooruit nou maar; ? zei mijnheer, toen het kind naar boven was gebracht, vooruit nou maar met die kerstengel.... Wie houdt de trap vast? want ik heb geen zin om d'r af te d ". Hèwat ben je weer grof", snibde zijn vrouw. Houdt niemand de trap vast?" dreigde hijZe liet een slinger roode balletjes los, die uitzwïerde en tegen een stoel sloeg. De scherven vielen op den vloer. Daar dan", nep ze, als je me ook zoo staat te jachten." Even later stond hij, gevaarlijk hoog, op de leer. Hij zag de kamer, in een vreemd verkort perspectief, als een groot, rommelig gat beneden hem. Het spichtige boventakje van den boom raakte bijna aan de stralende plafonnière vlak boven zijn hoofd. Hij berekende dat het hem, bij een eventueel verlies van zijn evenwicht, niet den minsten steun zou geven. Toen reikte hij zoo ver mogelijk naar voren. Het felle licht gloeide in z'n hals, en hij bromde een verwensching, want de trap scheen te bewegen. Hou vast hoor!" waarschuwde hij. Op dat oogenblik kwam de keukenmeid weer binnen. Mevrouw.... zou u assblieft effe willen komen...." Ben je klaar?" riep zijn vrouw. De naalden prikten onder zijn nagels en hij kon het pennetje van de engel maar niet ombuigen. Laat me nou toch !" hijgde hij. Hoepla.... daar veerde de tak terug en de engel ging mee.... Ze hing met het hoofd schuins naar beneden gericht. Geen gezicht gewoonweg. Nou maar het is allang mooi, hoor" meende hij, en begon naar beneden te klau teren. Zijn vrouw keek naar de scheeve engel. Zou je niet nog even....?" Hèmeneer 't is zonde!" klaagde de keukenmeid. Onder beding van de voorwaarde dat ze thans samen de ladder zouden tegenhouden, stemt hij toe in een tweede reis naar het pla fond. Daarna hing de engel werkelijk heel aardig recht-op. Op een van de stoelen die in een hoek bij elkaar geschoven stonden, begon hij nu het effect te bekijken. Wat een herrie in de kamer ! En de boom maakte bepaald een rommeligen indruk. Echt vrouwenwerk. Alle versierselen op een hoop, en de rest zielig kaal. Met een prop watten in z'n eene zak, en een papieren tuitje vol züverstrooisel beklom hij nog eens de ladder. Met haastige rukken, die hem telkens bijna zijn evenwicht deden verliezen, scheurde hij vfokken watten-sneeuw af, en wierp ze in het groen. De meesten tuimelden tusschen de takken door op den vloer. Daarna strooide hij met een zwaai het zilveren poeder uit en daalde toen haastig de leer af, want hij had iets in zijn oog gekregen. Terwijl hij bezig was met zijn zakdoek de tranen weg te wrijven, hoorue hij opeens Jufs verontwaardigde stem: Och Heere.. nou heeft mijnheer toch alle watten !" Wat watten?" snauwde hij, nog half verblind doordie akelige stekende zilversneeuw Voor Fransje z'n arme, verbrande vinger tje !" verweet ze. Aan tafel heerschte eene onrustige, overprikkelde stemming. Twee van de kinderen kregen, om diverse redenen, geen dessert. Bovendien waren ze zeer gebeten op Fransje, die met een groot verband om zijn hand, zat te pochen, dat hij den boom al gezien nad. Och jó...., hoonden de beide anderen, oclt jó.... pottenkijker.... piet-hen.... keukenpiet". 'k Heb toch lekker...." begon Frans, triomfantelijk. Maar toen sloeg vader met zijn vuist op tafel, zoodat alles rinkelde, en iedereen at stilletjes door, zelfs Mama. Na het eten werden de kinderen opgesloten in de studeerkamer, onder bedreiging dat wanneer er ook maar de geringste onregel matigheid voorviel, de schuldige zonder ge nade naar bed gezonden zou worden. Mijnheer zou de lichtjes aansteken. Anders kwam er maar brand van. Hij had een kaars aan zijn wandelstok ge bonden, en liep rondom de boom, terwijl hij iiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiHimiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimii Vraagt Uw Leverancier; JUIST UW SMAAK. JAC. URLUS HAVANA 12 SI! SIGAAR FABRIKAAT ..FLEVO"- UTRECHT Uit het Kladschrift van Jantje Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllltllll MIIIIIIIIMIIIIIIIIllllllllllllll'»"»1"1"11111'1111"1"1111"11111111111"1111"11111111"""11"""11"1 l"1 HIHIIIIIIIII iiniiimiiiimii ZWERVERS DOOR ALIE SMEDING. Jeileke Buut slofte langzaam, op zijn uitgeloopen pantoffels, het havenwcggetje af. Hij had een vaal-zwart opknappersjckkertje aan, zijn slecht-Zondagsche pet op, en zil veren ankertjes in zijn verweerde ooren. Af en toe plukte hij baloorig aan zijn witte ring baardje, kuchte soms met een rare schorre hik, en tuurde maar-al met een frons van verdriet, naar zijn scheepje aan de overkant. Het havenwater tintelde van witte zonnespikkels, en het praampje leek zoo in de verte nog wónder-kranig en f risch,het glinsterde ook van de versch-versmeerde bruine teer, en het wimpeltje draaide jolig heen en weer, op de glimmende mast. Heere, Heere," klaagde Jeileke in zichzelf, en in de roode hoekjes van zijn doffe oogen sieperden twee dikke druppels, nou hè'-we zoo 'tobden 'slaafden 'ezelden en armoei 'leeje en nou.... nou tóch van 't spul af". Zijn mond trok rimpelig en hij slikte tegen een scherpte in de keel, dacht er opeens weer aan, dat hij het nu ook nog tegen Bartje zeggen moest. Tjaak," liep ie te bedenken, 't scheepje is verkocht, 't scheepje voor de . de winterbrand van de baas, en wij motte vort, vort, zwerven...." Het verschooierde gore keeshondje dribbelde vlugen vroolijknaar hem toe,op de loopplank, en kefte tierig. In zijn schriel hondensnoetje bedelden de ontstoken oogjes om een vriendelijkheidje. Maar Jeileke joeg het beestje weg met een stuntelige schop, en klom in het vooronder. Het was er warm. Bartje zat onder het open luikje een kous te stoppen. Ze keek snel op. Haar pipsch oudvrouwenhoofdje werd vaal van angst, en in haar starre blik was een dringende vraag. Jeileke zag het, en hij schudde triestig het hoofd. Nee", zei hij heesch. Hij ging zitten, en hij stond meteen weer op. De werfbaas lachte me in 't gezicht uut," vertelde hij hakkelend, zoo'n wrak spul, zei-die, dat.... dat was geen ding voor ripperasie, zei-die,z'n ouë klompen zou ie d'r nog niet eens op vertrouwen! Nou, toe....'toe' hê-'k 't maar voort an de slooper...." Hij stokte er. Bartje kreunde van hartzeer. Heere toch, Jelle.... Heere, nou is 't uut, jong', nou bin' we weg, verloren Omdat Jeileke's verdriet erger werd, klonk zijn stem stuurscher. We kunne zótoch niet blieve?", toeterde hij, -. ik.... ik kan ommers geen vrachtje meer bekomme? De skuut is lek as'n zeef, en 't geld slinkt merakels in de biiul...." Omzichtig, over de schouder, keek hij naar zijn vrouw. Bartje zat erg in eikaar gedoken, haar rug was gebogen en hanr hoofd ook.eu er spatten groote tranen op de grove stop van haar kous, haar verschrompelde handjes beefden. Mensch.... lieve" verdedigde Jeileke, schor, -?- we motte toch an de kaf of an de kaas? Ik ik heb nou baar geld in de palm van de hand: de opbrengst van 't spul, al mi t al: zeilwerk, lantaarns, 't kompas, de boot, honderdvieftig golde. Veul niet, maar toch.. toch... .om wat mee te beginnen,zie je?''. . . . Het schippertje kreeg zijn wonderlijk hikkuchje weer, en zoo erg, zórg, hij kon er niet eens meer van praten. Zijn mum meien de lippen probeerden het nog wel, maar er kwam geen geluid. Bartje merkte het dadelijk, en in haar gele rimpel-wangetjes schoof een kleurtje. Ze adem de een paar keer diep, en streek driftig haar tranen weg. Och ja, vanzelf", suste ze, -we .... we zulle wel wat anders an vatte, [elle wij. ... wij samen". Ze lachte, en haar lachje klonk akelig en in haar pieperig stemmetje kwam een gebarsten klankje. Jelleke'sgemoed schoot vol,en het werd hem ineens te benauwd in het lage voorondertje. Ja, we motte maar wat.... wat perbeere," zei hij nog, en stuntelig van haast klom hij, het trapje weer op, naar buiten. Het keesje trippelde achter Jeileke aan. En als het schippertje stil bleef, bleef het hondje ook stil, en als hij weer voort liep, liep het hondje ook voort. Jeileke betastte de gammel-krakende plan ken van het dekje, en hij streelde met zijn eel tige groote werkknuisten het oude roert je, en de gelapte zettelborden. Nou, mot' we wied weg," tobde hij. wied weg, de Stad in, op 't droge...." Jeileke schoof de pet in de oogen, en hij slikte. D'r blieft niks anders over dan 'n nerinkje an de wal," bepeinsde hij, , ,,'n himske in 'n krap stinkerig straatje, '11 siioepwinkeltje, met fleschjes met sukerstokjes veur 't raam en blauwe puntzakjes tabak, en 'n mandje met kip-eier. . . . Fn -?en dan hè'-we de vief golde van 't Riek d'r bij om niet te verhongeren". Jeileke ging zitten op de hurken, en hij huilde zonder snikken, zijn verkropte tranen weg. Naast hem, klein en vergeten, stond het keesje. Het was winter. En Jeileke Buut zat in zijn dikke duffel op een groot plein, in een groote stad, achtereen bakje met poetsgerei, en hij wachtte.... Zijn oogen waren waterig van kon, en zijn wangen waren paars-blanw en zijn neus was, aan de top, mcnic-rood. Slum kold," zei Jeileke in zichzelf, - slum ! En glad geen nering". Hij stak de handen dieper in de jaszakken, en rookte met zuinige haaltjes zijn pijpje leeg. Jelleke's witte borstelige wenkbrauwen trilden af en toe, en zijn ingevallen mond trilde k af en toe. Om hem heen, bibberend van de nijdige winterwind, liep het keesje, iu de pientere oogjes van het hondje was wat klagelijks als hij opkeek naar Jeileke. Maar Jeileke had er geen erg in, zijn gezicht stond somber en strak onder liet platte petje: er was een zware bedruktheid in hem, een knijperig voorgevoel van wat akeligs.... As 'k nou 'n jonge deern was," pruttelde hij, -?dan zon 'k zeggen : zenieuws, maar nou dat 'k 'n olde vent bin.... malligheid". Tersluiks keek hij naar de schoenen van een kwiek aanstappend mijn heertje, en hij tikte dalijk, beleefü-onderdanig, met de pijpesteel tegen de pet. Maar het mijnheei'tje ging hem, /.onder attentie, voorbij en Jeileke zag hem teleurgesteld na. Glad geen nering," sufte hij weer, glad overal droppels kaarsvet morste, op het tapijt en de meubelen, en, zelfs een keer op zijn kleeren. Bij elk kaarsje, dat onoordeelkundig was aangebracht, speelde hij geducht op. Op zoo'n manier kon je niet zoo goed het huis meteen in brand steken. Mevrouw en de juffrouw spoedden zich telkens naar de plaats des onheus. Bij elk kaarsje dat verkeerd zat, zeide de juffrouw stekelig : O,. . dat is d'r alvast weer geen van mij !" Voor de hoogste kaarsjes moest de leer weer aangedragen en vastgehouden worden. Had je niet beter gedaan eerst de boven ste ....?" waagde mevrouw. Mijnheer stelde haar voor de keuze: Steek jij ze aan of ik. ... ?" Ook bleek de engel weer scheefgezakt, en, bij de reddingspoging, schroeide hij zijn pols en vloekte. Toen werd, tenslotte, het licht uitgedraaid. De boom stond in volle glorie en in een glans van rossig kaarslicht, te geuren. Hè...." bewonderde de juffrouw. Even later kwamen de kinderen binnen. Ze waren even heel stil. En mevrouw, die aan de piano was gaan zitten, speelde, heel zachtjes, het lied van de stille, heilige nacht Niemand zag dat ze tranen in haar oogen had. Bij de deur stonden de meiden en de juffrouw in een groepje bijeen. Het kaarslicht viel rood over hunne bewonderende gezichten, en in hun vvijd-open oogen waren lichtpuntjes. Toen de laatste klanken verstorven waren, scheen het alsof de kinderen zich op de pakjes wilden werpen, die onder den boom opeen tafeltje lagen. Nog eens, commandeerde mijnheer en nou allemaal mee-zingen !" Voor de tweede maal begon mevrouw het kerstlied. Na de eerste maten, vielen de drie dunne kinderstemmetjes in, dadelijk onder steund door het galmende geluid van Juf en, wat schuchter aanvankelijk, maar daarna alles overstemmend, door het gezang van de meiden. Allen staarden ze naar de boom, als betooveid door de flakkerende lichtjes. Het was, alsof de geur van de boom intenser werd. Opeens begon een takje, harsig, te knetteren. ,?Illlllllll Illllll U l Illllllll Illll l geen nering," zijn doezejige gedachtetjes verdoolden in herinneringen. Het snoepwinkeltje was een uitdmgerij geworden: de eiers bedierven en de tabak bedierf, en de zon maakte van de suikerstokjes een kleverig papje.Er was geen klan dizie in het winkeltje en omdat er geen klandizie in was, had Jelle het zaakje opge doekt, l lij was toen, luk raak, met het schoenpoetscrsvak begonnen, /naar dat ging liem, in het begin, ook nog niet bijster vlot van de hand: hij smeerde de pommade veels te dik op het lapje, had de doos veels te gauw leeg, en veels te lang werk om ,,'l spul", weer glad te krijgen. De mijnheertjes hadden ook nooit of te nimmer een beetje de tijd, en Jelleke's onderworpen uut' gezicht was soms wel eens, onder hun wreed gesnanw, bloedrood gewor den, en zijn handen werden e r nog stocteliger van, en zijn oogen nog tranigei'. Maar mui had hij er de vinger glad achter en hij kreeg 't spul, krek binnen de zeuve menute, blin kend as zulle ver. ... "Jelkke bepeinsde het met een glimlach van ti'utsche voldoeningen geduldig wachtte hij op klandizie. In de ochtend, tegen een uur of elf, bracht Bartje hem een ki. telt je met htete koffie en een boleiham, 's middags kwam ze ook n.ig wel eens kijken en tegen hel donkcr-worden haalde ze hem altijd af. 's ,Avonds, onder het ^wrakke olielampje, in het tochtig kamertje, dat ze bewoonden, aten ze piepers met mosterddoop. Redelijk leven nog wel," prakkezeerde Jeileke, --? as 't maai' wat vlotter ging met de klandizie en as-'t-'r nou maarniet zoo-wat bedrukkelijks in in'n binnenst was". Hij deed de oogen ineens wijd open en staarde. . . . Er kwam een dikke man, in een mooie bruine jas,het plein op. Hij droeg o|> zijn groote i'oode Hoofd, een hel-grocn hoedje met een pauweveeren in zijn handen een vouwstoelen een kolossale kotter. Ua-'s meiigelijk 'n kwartje," dacht Jeileke Hij tikte, eernicdig-groetend, tegen de pet, gluurde meteen, teleurgesteld, naar een paar glimmende schoenen. De dikke man keek schamper-glimlachend langs Jeileke heen, en ging voorbij. Maar een pas of vijftien verder, stond hij stil, zette zijn l j. H. DE BOIS - PRENTKUNST l HAARLEM, 68 Kruisweg. (Expositie FRANS MASEREEL Illllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Illllllllflllft Een bezwijkend kaarsje verdroop in vette droppels. Mijnheer ging, op zijn teenen, om het zingen niet te storen, naar de boom en. doofde het. Daarna liep hij terug naar zijn vrouw, en bleef naast haar staan, terwijl ze rustig doorspeelde. Hij nam een forsche trek van zijn sigaar,. en klopte haar hard op den rug, tuen het lied geëindigd was. De uitdeeling der geschenken wtrd een gewarrel van menschen en kinderen: de meiden gaven luide gillen van verrassing, en de juffrouw zei maar telkens van gut-meneer.. gut-mevrouw !' De kinderen rukten touwtjes los er. scheur den papieren en cartons van een. Mijnheer wou juist woedend worden, omdat ze zich zoo weinig beheerschea konden, en zulke duidelijke teekenen van hebzucht gaven, toen hij twee armen om zijn hals voelde en het gezicht van zijn vrouw tegen het zijne. Wat een beeldige tasch, zei ze, hoe wist je dat ? Goeie vent.. !" Kom., kom.." weerde hij verlegen af, en, aanstonds weer met zijn commacidostem: Halt kinderen.... Fransje, laat los! Een voor een je pakjes openmaken !" ..Als jullie zógretig zijn, dan ga je meteen naar boven.. begrepen?" Opeens viel met een smak de engel van hoven uit de boom. Tegelijk voelde hij de angstige blikken van zijn vrouw en juf op zich gevestigd. Hij voelde dat hij een kleur kreeg, en, haastig, de engel oprapend, zeide hij: Nou vooruit.... laten ze d'r gang ook eigenlijk maar gaan ! 't Is maar nmaal Kerstmis in een jaar !" Gelukkig maar !" De engel werd midden op den schoorsteen mantel geplaatst, waar zij tenslotte in een nog zeereervolle en gunstige positie het verder verloop van het feest kon gadeslaan. Het werd werkelijk nog een het! prettige Kerstavond ook. MELIS Si << K i: iiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiii vouwstoeltje uit, en plaatste zijn kut'ter er naast. De koffer sloot hij open, en hij haalde er mooie blinkende bors feitjes uiten groote glim mende potten. Zijn jas knoopte hij ook open en ie sloegde kraag neer, hij was haast net een mijnheer: een boord had hij om, een witte met dikke groene strepen, en een b reedt strikdas er op, een das met gouden spikkelrjes. Meteen /waai nam il ij zijn hoed af,vi>or ieder die ei' passeerde,h ij boog of zijn rug van elastiek was, en hij liep, zieh glunder recommandeei'cnd, brutaal-weg mee met de heeren : praatte overtuigend en rap. Hij kreeg ook klantjes, een heel kringetje kwam erom hem heen,en hij snapte maar duoY, hij snoefde met gladde woorden, en maakte de mensehen met zijn kluchtige verzinsel aan het lachen. Intnssclien tooverden zij:' vlugge handen, in een wipje, glansjesup de selioenen van de mijnheertjes, vaardig gingen zijn handen en luchtig, haast gracieus ziin hor stels. En er kwamen al-meer nieuwsgierigen bij hem staan: reizigers en buiten!;;! en rente niertjes .... Jeileke zat e r star op toe te kijken, de mond wat open en de wangen wit. Hij merkte niet eens dat Bartje naast Item stond, met het keteitje koffie en zijn boterham. Och Jeileke, Jèlleke !", jammerde ze. Verschrikt zag hij op. Ja," stemde hij toe, met een kleine beknepen stem. - ..da-'s 'n lillijke slat;, 'n wréeë . . .." Hij kwam stram overeind. Tcuge diékanne wij niet op, Bart. We motte hier nou maar wei;, en - en ergens anders...." Onhandig pakte hij zijn boeltje bij elkaar: zijn bank en zijn bak, zijn doosjes. Heere, Hét re," klaagde het in hem. -. nou bescharrelde ik net zoo'n beetje ons broodje hier, zoo'n goed standje ook meestetieds en nou dut...." Hij sjorde zijn zaakje op zijn heup, en stapte het plein af, zijn oogen huilden. Achter Jeileke aan strompelde, vaal en gebogen, Bartje met de koffieketel en achter Bartje dribbelde, neerslachtig me t een hangend staartje, het gore keesje. De wijde drukke stadsstraat verzwolg hen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl