Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Dec. '22. No. 2374
KERSTLIED 1922
Als, wandelaar, uw weg u voert langs winkelwegen,
waar, in een rooden gloed van lampen-licht gelegen,
de winkel-waar u lokt, met glanzend groen gesierd,
dan is het Kerstfeest daar. En, of ge 't al niet viert,
er dringt u toch wel iets van al dien gloed naar binnen,
en warmt u, wonderlijk, de zorgelijke zinnen,
en zegt u aan het hart: papa of neef of oom
sier voor uw huisgezin, of maag' of nicht een boom !"
Wel ja Ge wendt terstond uw schreden, om te loopen,
naar 't rustige Voorhout. Daar liggen ze bij hoopen,
en slieren in het slijk, of rusten, wreed gehakt
en van den voet gezaagd, of tot een bos gepakt
zooals een ruwe hand, die niet dan win-zucht kende
ze der natuur ontnam, en 't vredig bosch kwam schenden,
waar, vrij en rank en zwaar van zachte sneeuw belaan,
de kerstboom in den nacht, bij 't maanlicht, placht te staan.
Maar, kort en goed, de boom, in 't laatste van haar dagen,
wordt, wortelloos en wrak, u in het huis gedragen
en door de meid ontdaan van 't aangekleefde slijk,
en in een pot geplant, als een gebalsemd lijk,
opdat zij, zonder steun, in vreemde aard, niet vallen
of kant'len kan en dan gesierd met glinsterballen
en nagemaakte sneeuw, die als ge 't nog niet wist
steriel en zuiver komt uit d' apothekers-kist.
De boom draagt, met de kracht van laatste levens-sappen
de chocola, de pracht van kaarsjes en van grappen,
en steekt haar slanken kruin niet naar den hemel op,
maar naar 't gewit plafond een engel in den top,
die, met een tionkerster die 't firmament doet blozen
van weergaloozen glans, daar scheef hangt te verpoozen,
en hoog en veilig is (vermits een trap ontbreekt)
voor 't plunderfeest waarin zoo-straks de jeugd ontsteekt.
De avond is voorbij. Het feest is afgelooperr.
Daar staat de dooae boom. De kaarsjes zijn verdropen
en opgebrand, en al wat niet tot snoepen strekt
is afgerukt, ten krans die nog niet was ontdekt
doet het inhaligst kind, dat 'sandrendaags komt speuren,
van opgewondenheid en late na-pret kleuren.
Maar, met haar flonkervracht, staat dan de boom alleen,
en ver van 't vredig bosch, waardoor het maanlicht scheen.
Ginds, in het bosch, dekt zacht een vracht van sneeuw de wonden
van den ontvoerden boom, die hier te groeien stond en
de vogels vliegen aan en vinden haar niet meer.
Maar ginder, in de stad, zegt, brommerig, meneer:
Nou moet dat ding uit huis Wil j'er voor zorgen Koos je..,. V
't Versiersel gaat er af de engel in een doosje
en, ergens op een vaalt, bij lompen en bij botten
en weggeworpen vuil, ligt, stil, de boom te rotten
Zoo liggen na het feest de afgehakte boomen,
geschonden en bevuild, van 't vredig woud te droomen
MELIS STOK E
«iiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiinii
DE REDDENDE ENGEL
Een Kerstverhaalt/e.
Toen hij thuiskwam, en in de vestibule zijn
pakjes, een voor een, op de bank legde,
trof een verward geroep en geschreeuw zijn
oor.
Tegelijk kwam de kinderjuffrouw met een
vuurrood gezicht de trappen af hollen.
In de voorkamer vond hij zijn vrouw. Ze
was bezig de laatste chocolaadjes aan den
kerstboom te hangen.
De boom stond midden in de kamer, op
een wit laken, en er naast was een blauwe
leer opgeslagen.
't Is goed dat je komt, zeide ze, zonder
zich naar hem om te wenden, dan kan je
meteen dat ding daar aan dat wiebelende
bovengedeelte vastmaken hier als
jeblieft !"
En ze wierp hem een kerstengel van watten
en zilveren loovertjes toe. Een van de mooie
vleugels kneusde bij den val.
Hé-hé, viel hij nijdig uit, kijk toch eens
een beetje uit...."
Au" riep de juffrouw, en stak haar vinger
in den mond. Ze had zich gesneden aan een
van de blikken kaarsendragertjes.
Die gemeene dingen ook jasses!"
bromde ze.
Dat is al een echte Kerststemming hier,
hoor!" merkte hij bitter op.
Tegelijk kwam de keukenmeid binnen.
Hare oogen waren behuild.
Mevrouw, zeurde ze?' zeg u nou toch 'es
dat Fransje met aldoor in de keuken komt.
Hij zegt, dat ie mag van Juf., maar dan
moet u het ook maar zelf weten als ik niet
met me eten klaar kom in al die herrie."
De juffrouw nam haar vinger uit den mond :
God mensch, je ziet toch dat ik hier
bezig ben. Wees dan zelf zoo flink om hem
naar boven te sturen !"
Toen klonk een hartverscheurend gewee
klaag en Fransje zelf kwam binnenhollen.
. Hij had zijn vinger gebrand, en opeens
waren alle vrouwen met hem bezig.
Vooruit nou maar; ? zei mijnheer, toen
het kind naar boven was gebracht, vooruit
nou maar met die kerstengel.... Wie houdt
de trap vast? want ik heb geen zin om d'r
af te d ".
Hèwat ben je weer grof", snibde zijn
vrouw.
Houdt niemand de trap vast?" dreigde
hijZe liet een slinger roode balletjes los, die
uitzwïerde en tegen een stoel sloeg. De
scherven vielen op den vloer.
Daar dan", nep ze, als je me ook zoo
staat te jachten."
Even later stond hij, gevaarlijk hoog, op de
leer. Hij zag de kamer, in een vreemd verkort
perspectief, als een groot, rommelig gat
beneden hem.
Het spichtige boventakje van den boom
raakte bijna aan de stralende plafonnière
vlak boven zijn hoofd.
Hij berekende dat het hem, bij een eventueel
verlies van zijn evenwicht, niet den minsten
steun zou geven.
Toen reikte hij zoo ver mogelijk naar voren.
Het felle licht gloeide in z'n hals, en hij
bromde een verwensching, want de trap scheen
te bewegen.
Hou vast hoor!" waarschuwde hij.
Op dat oogenblik kwam de keukenmeid
weer binnen.
Mevrouw.... zou u assblieft effe willen
komen...."
Ben je klaar?" riep zijn vrouw.
De naalden prikten onder zijn nagels en hij
kon het pennetje van de engel maar niet
ombuigen.
Laat me nou toch !" hijgde hij.
Hoepla.... daar veerde de tak terug en
de engel ging mee.... Ze hing met het hoofd
schuins naar beneden gericht.
Geen gezicht gewoonweg.
Nou maar het is allang mooi, hoor"
meende hij, en begon naar beneden te klau
teren.
Zijn vrouw keek naar de scheeve engel.
Zou je niet nog even....?"
Hèmeneer 't is zonde!" klaagde de
keukenmeid.
Onder beding van de voorwaarde dat ze
thans samen de ladder zouden tegenhouden,
stemt hij toe in een tweede reis naar het pla
fond. Daarna hing de engel werkelijk heel
aardig recht-op.
Op een van de stoelen die in een hoek bij
elkaar geschoven stonden, begon hij nu het
effect te bekijken.
Wat een herrie in de kamer ! En de boom
maakte bepaald een rommeligen indruk.
Echt vrouwenwerk. Alle versierselen op een
hoop, en de rest zielig kaal.
Met een prop watten in z'n eene zak, en een
papieren tuitje vol züverstrooisel beklom hij
nog eens de ladder.
Met haastige rukken, die hem telkens bijna
zijn evenwicht deden verliezen, scheurde hij
vfokken watten-sneeuw af, en wierp ze in het
groen. De meesten tuimelden tusschen de
takken door op den vloer. Daarna strooide
hij met een zwaai het zilveren poeder uit en
daalde toen haastig de leer af, want hij had
iets in zijn oog gekregen.
Terwijl hij bezig was met zijn zakdoek de
tranen weg te wrijven, hoorue hij opeens
Jufs verontwaardigde stem:
Och Heere.. nou heeft mijnheer toch
alle watten !"
Wat watten?" snauwde hij, nog half
verblind doordie akelige stekende zilversneeuw
Voor Fransje z'n arme, verbrande vinger
tje !" verweet ze.
Aan tafel heerschte eene onrustige,
overprikkelde stemming. Twee van de kinderen
kregen, om diverse redenen, geen dessert.
Bovendien waren ze zeer gebeten op Fransje,
die met een groot verband om zijn hand, zat
te pochen, dat hij den boom al gezien nad.
Och jó...., hoonden de beide anderen,
oclt jó.... pottenkijker.... piet-hen....
keukenpiet".
'k Heb toch lekker...." begon Frans,
triomfantelijk.
Maar toen sloeg vader met zijn vuist op
tafel, zoodat alles rinkelde, en iedereen at
stilletjes door, zelfs Mama.
Na het eten werden de kinderen opgesloten
in de studeerkamer, onder bedreiging dat
wanneer er ook maar de geringste onregel
matigheid voorviel, de schuldige zonder ge
nade naar bed gezonden zou worden.
Mijnheer zou de lichtjes aansteken. Anders
kwam er maar brand van.
Hij had een kaars aan zijn wandelstok ge
bonden, en liep rondom de boom, terwijl hij
iiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiHimiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimii
Vraagt Uw Leverancier;
JUIST UW SMAAK.
JAC. URLUS
HAVANA 12 SI! SIGAAR
FABRIKAAT ..FLEVO"- UTRECHT
Uit het Kladschrift van Jantje
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllltllll
MIIIIIIIIMIIIIIIIIllllllllllllll'»"»1"1"11111'1111"1"1111"11111111111"1111"11111111"""11"""11"1 l"1 HIHIIIIIIIII
iiniiimiiiimii
ZWERVERS
DOOR ALIE SMEDING.
Jeileke Buut slofte langzaam, op zijn
uitgeloopen pantoffels, het havenwcggetje af.
Hij had een vaal-zwart opknappersjckkertje
aan, zijn slecht-Zondagsche pet op, en zil
veren ankertjes in zijn verweerde ooren. Af
en toe plukte hij baloorig aan zijn witte ring
baardje, kuchte soms met een rare schorre
hik, en tuurde maar-al met een frons van
verdriet, naar zijn scheepje aan de overkant.
Het havenwater tintelde van witte
zonnespikkels, en het praampje leek zoo in de verte
nog wónder-kranig en f risch,het glinsterde ook
van de versch-versmeerde bruine teer, en het
wimpeltje draaide jolig heen en weer, op de
glimmende mast.
Heere, Heere," klaagde Jeileke in zichzelf,
en in de roode hoekjes van zijn doffe oogen
sieperden twee dikke druppels, nou hè'-we
zoo 'tobden 'slaafden 'ezelden en armoei
'leeje en nou.... nou tóch van 't spul af".
Zijn mond trok rimpelig en hij slikte tegen
een scherpte in de keel, dacht er opeens weer
aan, dat hij het nu ook nog tegen Bartje zeggen
moest. Tjaak," liep ie te bedenken, 't
scheepje is verkocht, 't scheepje voor de .
de winterbrand van de baas, en wij motte
vort, vort, zwerven...."
Het verschooierde gore keeshondje dribbelde
vlugen vroolijknaar hem toe,op de loopplank,
en kefte tierig. In zijn schriel hondensnoetje
bedelden de ontstoken oogjes om een
vriendelijkheidje.
Maar Jeileke joeg het beestje weg met een
stuntelige schop, en klom in het vooronder.
Het was er warm.
Bartje zat onder het open luikje een kous
te stoppen. Ze keek snel op. Haar pipsch
oudvrouwenhoofdje werd vaal van angst, en in
haar starre blik was een dringende vraag.
Jeileke zag het, en hij schudde triestig
het hoofd. Nee", zei hij heesch. Hij ging
zitten, en hij stond meteen weer op. De
werfbaas lachte me in 't gezicht uut," vertelde
hij hakkelend, zoo'n wrak spul, zei-die,
dat.... dat was geen ding voor ripperasie,
zei-die,z'n ouë klompen zou ie d'r nog niet eens
op vertrouwen! Nou, toe....'toe' hê-'k 't
maar voort an de slooper...."
Hij stokte er.
Bartje kreunde van hartzeer. Heere toch,
Jelle.... Heere, nou is 't uut, jong', nou bin'
we weg, verloren
Omdat Jeileke's verdriet erger werd, klonk
zijn stem stuurscher. We kunne zótoch
niet blieve?", toeterde hij, -. ik.... ik
kan ommers geen vrachtje meer bekomme?
De skuut is lek as'n zeef, en 't geld slinkt
merakels in de biiul...." Omzichtig, over
de schouder, keek hij naar zijn vrouw.
Bartje zat erg in eikaar gedoken, haar rug
was gebogen en hanr hoofd ook.eu er spatten
groote tranen op de grove stop van haar kous,
haar verschrompelde handjes beefden.
Mensch.... lieve" verdedigde Jeileke,
schor, -?- we motte toch an de kaf of an
de kaas? Ik ik heb nou baar geld in de palm
van de hand: de opbrengst van 't spul, al mi t
al: zeilwerk, lantaarns, 't kompas, de boot,
honderdvieftig golde. Veul niet, maar toch..
toch... .om wat mee te beginnen,zie je?''. . . .
Het schippertje kreeg zijn wonderlijk
hikkuchje weer, en zoo erg, zórg, hij kon er niet
eens meer van praten. Zijn mum meien de lippen
probeerden het nog wel, maar er kwam geen
geluid.
Bartje merkte het dadelijk, en in haar gele
rimpel-wangetjes schoof een kleurtje. Ze adem
de een paar keer diep, en streek driftig haar
tranen weg. Och ja, vanzelf", suste ze,
-we .... we zulle wel wat anders an vatte, [elle
wij. ... wij samen". Ze lachte, en haar lachje
klonk akelig en in haar pieperig stemmetje
kwam een gebarsten klankje.
Jelleke'sgemoed schoot vol,en het werd hem
ineens te benauwd in het lage voorondertje.
Ja, we motte maar wat.... wat perbeere,"
zei hij nog, en stuntelig van haast klom hij,
het trapje weer op, naar buiten.
Het keesje trippelde achter Jeileke aan.
En als het schippertje stil bleef, bleef het
hondje ook stil, en als hij weer voort
liep, liep het hondje ook voort.
Jeileke betastte de gammel-krakende plan
ken van het dekje, en hij streelde met zijn eel
tige groote werkknuisten het oude roert je,
en de gelapte zettelborden. Nou, mot' we wied
weg," tobde hij. wied weg, de Stad in, op
't droge...." Jeileke schoof de pet in de
oogen, en hij slikte. D'r blieft niks anders
over dan 'n nerinkje an de wal," bepeinsde
hij, , ,,'n himske in 'n krap stinkerig straatje,
'11 siioepwinkeltje, met fleschjes met
sukerstokjes veur 't raam en blauwe puntzakjes
tabak, en 'n mandje met kip-eier. . . . Fn -?en
dan hè'-we de vief golde van 't Riek d'r bij om
niet te verhongeren". Jeileke ging zitten op de
hurken, en hij huilde zonder snikken, zijn
verkropte tranen weg. Naast hem, klein en
vergeten, stond het keesje.
Het was winter.
En Jeileke Buut zat in zijn dikke duffel op
een groot plein, in een groote stad, achtereen
bakje met poetsgerei, en hij wachtte....
Zijn oogen waren waterig van kon, en zijn
wangen waren paars-blanw en zijn neus was,
aan de top, mcnic-rood.
Slum kold," zei Jeileke in zichzelf, -
slum ! En glad geen nering". Hij stak de
handen dieper in de jaszakken, en rookte
met zuinige haaltjes zijn pijpje leeg.
Jelleke's witte borstelige wenkbrauwen
trilden af en toe, en zijn ingevallen mond
trilde k af en toe.
Om hem heen, bibberend van de nijdige
winterwind, liep het keesje, iu de pientere
oogjes van het hondje was wat klagelijks als
hij opkeek naar Jeileke.
Maar Jeileke had er geen erg in, zijn gezicht
stond somber en strak onder liet platte petje:
er was een zware bedruktheid in hem, een
knijperig voorgevoel van wat akeligs....
As 'k nou 'n jonge deern was," pruttelde
hij, -?dan zon 'k zeggen : zenieuws, maar nou
dat 'k 'n olde vent bin.... malligheid".
Tersluiks keek hij naar de schoenen van een
kwiek aanstappend mijn heertje, en hij tikte
dalijk, beleefü-onderdanig, met de pijpesteel
tegen de pet. Maar het mijnheei'tje ging hem,
/.onder attentie, voorbij en Jeileke zag hem
teleurgesteld na.
Glad geen nering," sufte hij weer, glad
overal droppels kaarsvet morste, op het tapijt
en de meubelen, en, zelfs een keer op zijn
kleeren.
Bij elk kaarsje, dat onoordeelkundig was
aangebracht, speelde hij geducht op. Op
zoo'n manier kon je niet zoo goed het huis
meteen in brand steken.
Mevrouw en de juffrouw spoedden zich
telkens naar de plaats des onheus. Bij elk
kaarsje dat verkeerd zat, zeide de juffrouw
stekelig :
O,. . dat is d'r alvast weer geen van mij !"
Voor de hoogste kaarsjes moest de leer
weer aangedragen en vastgehouden worden.
Had je niet beter gedaan eerst de boven
ste ....?" waagde mevrouw.
Mijnheer stelde haar voor de keuze:
Steek jij ze aan of ik. ... ?"
Ook bleek de engel weer scheefgezakt, en,
bij de reddingspoging, schroeide hij zijn pols
en vloekte.
Toen werd, tenslotte, het licht uitgedraaid.
De boom stond in volle glorie en in een
glans van rossig kaarslicht, te geuren.
Hè...." bewonderde de juffrouw.
Even later kwamen de kinderen binnen.
Ze waren even heel stil.
En mevrouw, die aan de piano was gaan
zitten, speelde, heel zachtjes, het lied van de
stille, heilige nacht
Niemand zag dat ze tranen in haar oogen
had.
Bij de deur stonden de meiden en de
juffrouw in een groepje bijeen.
Het kaarslicht viel rood over hunne
bewonderende gezichten, en in hun vvijd-open
oogen waren lichtpuntjes.
Toen de laatste klanken verstorven waren,
scheen het alsof de kinderen zich op de pakjes
wilden werpen, die onder den boom opeen
tafeltje lagen.
Nog eens, commandeerde mijnheer
en nou allemaal mee-zingen !"
Voor de tweede maal begon mevrouw het
kerstlied. Na de eerste maten, vielen de drie
dunne kinderstemmetjes in, dadelijk onder
steund door het galmende geluid van Juf en,
wat schuchter aanvankelijk, maar daarna
alles overstemmend, door het gezang van de
meiden.
Allen staarden ze naar de boom, als
betooveid door de flakkerende lichtjes. Het
was, alsof de geur van de boom intenser werd.
Opeens begon een takje, harsig, te knetteren.
,?Illlllllll Illllll U l Illllllll Illll l
geen nering," zijn doezejige gedachtetjes
verdoolden in herinneringen.
Het snoepwinkeltje was een uitdmgerij
geworden: de eiers bedierven en de tabak
bedierf, en de zon maakte van de
suikerstokjes een kleverig papje.Er was geen klan
dizie in het winkeltje en omdat er geen
klandizie in was, had Jelle het zaakje opge
doekt, l lij was toen, luk raak, met het
schoenpoetscrsvak begonnen, /naar dat ging liem,
in het begin, ook nog niet bijster vlot van de
hand: hij smeerde de pommade veels te dik op
het lapje, had de doos veels te gauw leeg, en
veels te lang werk om ,,'l spul", weer glad te
krijgen. De mijnheertjes hadden ook nooit of
te nimmer een beetje de tijd, en Jelleke's
onderworpen uut' gezicht was soms wel eens,
onder hun wreed gesnanw, bloedrood gewor
den, en zijn handen werden e r nog stocteliger
van, en zijn oogen nog tranigei'. Maar mui
had hij er de vinger glad achter en hij kreeg
't spul, krek binnen de zeuve menute, blin
kend as zulle ver. ... "Jelkke bepeinsde het
met een glimlach van ti'utsche voldoeningen
geduldig wachtte hij op klandizie.
In de ochtend, tegen een uur of elf, bracht
Bartje hem een ki. telt je met htete koffie en
een boleiham, 's middags kwam ze ook n.ig
wel eens kijken en tegen hel donkcr-worden
haalde ze hem altijd af. 's ,Avonds, onder het
^wrakke olielampje, in het tochtig kamertje,
dat ze bewoonden, aten ze piepers met
mosterddoop.
Redelijk leven nog wel," prakkezeerde
Jeileke, --? as 't maai' wat vlotter ging met
de klandizie en as-'t-'r nou maarniet zoo-wat
bedrukkelijks in in'n binnenst was". Hij deed
de oogen ineens wijd open en staarde. . . .
Er kwam een dikke man, in een mooie
bruine jas,het plein op. Hij droeg o|> zijn groote
i'oode Hoofd, een hel-grocn hoedje met een
pauweveeren in zijn handen een vouwstoelen
een kolossale kotter.
Ua-'s meiigelijk 'n kwartje," dacht Jeileke
Hij tikte, eernicdig-groetend, tegen de pet,
gluurde meteen, teleurgesteld, naar een paar
glimmende schoenen.
De dikke man keek schamper-glimlachend
langs Jeileke heen, en ging voorbij. Maar een
pas of vijftien verder, stond hij stil, zette zijn
l j. H. DE BOIS - PRENTKUNST
l HAARLEM, 68 Kruisweg.
(Expositie FRANS MASEREEL
Illllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Illllllllflllft
Een bezwijkend kaarsje verdroop in vette
droppels.
Mijnheer ging, op zijn teenen, om het
zingen niet te storen, naar de boom en. doofde
het.
Daarna liep hij terug naar zijn vrouw,
en bleef naast haar staan, terwijl ze rustig
doorspeelde.
Hij nam een forsche trek van zijn sigaar,.
en klopte haar hard op den rug, tuen het
lied geëindigd was.
De uitdeeling der geschenken wtrd een
gewarrel van menschen en kinderen: de meiden
gaven luide gillen van verrassing, en de
juffrouw zei maar telkens van gut-meneer..
gut-mevrouw !'
De kinderen rukten touwtjes los er. scheur
den papieren en cartons van een.
Mijnheer wou juist woedend worden,
omdat ze zich zoo weinig beheerschea konden,
en zulke duidelijke teekenen van hebzucht
gaven, toen hij twee armen om zijn hals
voelde en het gezicht van zijn vrouw tegen
het zijne.
Wat een beeldige tasch, zei ze, hoe wist
je dat ? Goeie vent.. !"
Kom., kom.." weerde hij verlegen af,
en, aanstonds weer met zijn commacidostem:
Halt kinderen.... Fransje, laat los! Een
voor een je pakjes openmaken !" ..Als jullie
zógretig zijn, dan ga je meteen naar boven..
begrepen?"
Opeens viel met een smak de engel van hoven
uit de boom.
Tegelijk voelde hij de angstige blikken van
zijn vrouw en juf op zich gevestigd.
Hij voelde dat hij een kleur kreeg, en,
haastig, de engel oprapend, zeide hij:
Nou vooruit.... laten ze d'r gang ook
eigenlijk maar gaan ! 't Is maar nmaal
Kerstmis in een jaar !" Gelukkig maar !"
De engel werd midden op den schoorsteen
mantel geplaatst, waar zij tenslotte in een
nog zeereervolle en gunstige positie het verder
verloop van het feest kon gadeslaan.
Het werd werkelijk nog een het! prettige
Kerstavond ook. MELIS Si << K i:
iiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiii
vouwstoeltje uit, en plaatste zijn kut'ter er
naast. De koffer sloot hij open, en hij haalde er
mooie blinkende bors feitjes uiten groote glim
mende potten. Zijn jas knoopte hij ook open
en ie sloegde kraag neer, hij was haast net een
mijnheer: een boord had hij om, een witte met
dikke groene strepen, en een b reedt strikdas
er op, een das met gouden spikkelrjes.
Meteen /waai nam il ij zijn hoed af,vi>or ieder
die ei' passeerde,h ij boog of zijn rug van elastiek
was, en hij liep, zieh glunder
recommandeei'cnd, brutaal-weg mee met de heeren : praatte
overtuigend en rap.
Hij kreeg ook klantjes, een heel kringetje
kwam erom hem heen,en hij snapte maar duoY,
hij snoefde met gladde woorden, en maakte de
mensehen met zijn kluchtige verzinsel aan het
lachen. Intnssclien tooverden zij:' vlugge
handen, in een wipje, glansjesup de selioenen
van de mijnheertjes, vaardig gingen zijn
handen en luchtig, haast gracieus ziin hor
stels. En er kwamen al-meer nieuwsgierigen
bij hem staan: reizigers en buiten!;;! en rente
niertjes ....
Jeileke zat e r star op toe te kijken, de mond
wat open en de wangen wit. Hij merkte niet
eens dat Bartje naast Item stond, met het
keteitje koffie en zijn boterham.
Och Jeileke, Jèlleke !", jammerde ze.
Verschrikt zag hij op. Ja," stemde hij
toe, met een kleine beknepen stem. - ..da-'s
'n lillijke slat;, 'n wréeë . . .." Hij kwam stram
overeind. Tcuge diékanne wij niet op,
Bart. We motte hier nou maar wei;, en - en
ergens anders...." Onhandig pakte hij zijn
boeltje bij elkaar: zijn bank en zijn bak, zijn
doosjes. Heere, Hét re," klaagde het in hem.
-. nou bescharrelde ik net zoo'n beetje
ons broodje hier, zoo'n goed standje ook
meestetieds en nou dut...."
Hij sjorde zijn zaakje op zijn heup, en stapte
het plein af, zijn oogen huilden.
Achter Jeileke aan strompelde, vaal en
gebogen, Bartje met de koffieketel en achter
Bartje dribbelde, neerslachtig me t een hangend
staartje, het gore keesje.
De wijde drukke stadsstraat verzwolg hen.