De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 23 december pagina 8

23 december 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

t, Jt ' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Dec. '22. - No. 2374 KERSTNACHT IN VLAANDEREN Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck l d iiiiiiiii iimmiimiMiiimiiiHiimiiiiiiimiiiiiiiimiiMiiimMiiii In Knop. C. M. VAN HILI.E?OAERTHÉ. Uitgave N.V. Uitgevers-Maatschappij ,,De Tijdstroom". Rotterdam. 1022. Van dit boekje, dat uit dertien schetsjes bestaat, gaat een zeer bijzondere bekoring uit. De bekende knappe kinderschrijfster schrijft hier over kinderen. De kleine gevalletjes zijn eenvoudig, warm en innig neer geschreven, met zooveel liefde en levens blijheid, dat je lezende voortdurend voelt, dat een moeder ze je vertelt. Het is een boekje van moederliefde, moedertrots en moeder zorg. Maar het is nergens sentimenteel, al trilt het overal ook van een zeer subtiele gevoeligheid. En er is een uiterst fijne humor in, een lieve blijgeestigheid, die het groote genot verraadt, waarmee die kleine, lieve, innige dingetjes zijn opgeteekend en neer geschreven. Het zijn schetsjes van een uiterst fijnen geest, van zeer veel gemoed, geschreven met een warm moederharl. Grooten eerbied heeft mevrouw van Hille Gaerthévoor het kinderspel, niet de zoo moei lijk vaak te volgen fantasie. Al die speelgoed beesten, die leven voor de kinderen, leven voor de schrijfster mee. Ze tracht de dingen die het kind ziet en die niet bestaan ook te zien, en ze houdt ook van Bioemerlje, het denkbeeldige tijgertje, dat jopie belet om moeder een hand te geven, Jat moeder vast moet houden als de eendjes gevoerd moeten worden, en dat moeder, volgens Jopie, zoo raar vast houdt, zoodat Bloemcrtje h.et niet prettig vindt. Er is moedertrots in het ver haaltje van Benjamin, die erg verwend wordt, en heelcmaai niet volgens de strenge wetten der paedagogiek worut opgevoed, maar door de heele familie wordt tegemoet gekomen in zijn wenschen, bij vader op schoot ploft in de groote Rotterdammer aan het ontbijt en niets voelt voorde noodzakelijkheid, dat vaaer op zijn nuchtere maag het wereldnieuws be hoort te genieten, die zijn pap slechts eten wil, als de geheeie familie een koorzang aanheft. En die trots, diezelfde, die misschien Benjamin betreft een paar jaren latei, spreekt uit Troetelkinderen,uit het jongetje met de blonde kn.llen, dat argeloos de heele wereld ver overt, door iedereen lief gevonden wordt en alles en een ieder lief vindt, en in zijn kleine kinderhart van geen booze menschen weef, en ze daarom ook nooit ziet, maar iets aardigs en goeds in ieder opwekt. Het troetel kind, dat de winkeljuffrouweii stormender hand verovert,dat in een winkel,als het achter in den tuin den haan hoort kr.iaien vol verruk king zegt: O, Mevou, wal zingt jou kip piachtig." Er is het verhaal bij van het niet meer zoo heel jonge kind, dat den verjaardag wil vieren van Hectoi, den speelgoed-ezel; van het Duit sche kind, dat spelen leert niet het kabouter huis, doordat de kleinere kinderen haar de fantasie, die misschien door prozaïsche ouders geuood is, weer bijbrengt; van de liefde van Pi m voor den salamander,die mee moet naar builen, als ieder gepakt en gezakt en overladen met bagage is. Pim smeekt deze gunst af met tranen in de oogen, en dat doet moeder, in al de agitatie van den exodus met al dat kroosten al die dingen, die mee moeten en uie broodjes, die gesmeerd moeten worden, goed. En het vreeselijke, onvei beterlijke, slor dige jongetje, dat moeders geduld op zwaie proeven stelt, dat zijn kamertje keurig" tracht te maken en zoo blij is moeder het fantastische bosch te laten zien van een paar planten en wat speelgoed en stroobioemetjes, terwijl zijn kieereii over den grond liggen, tussclien en in de plassen waschwatei, terwijl zijn bed een hondennest lijkt; de schrijf ster doet u even glimlachen,en in dien glimlach is iets vanden vergevenden glimlacl dei' lieve, alles begrijpende en vergevende moeder zelf. Het lezen van dit boekje doet goed, want het ontsluiert kleine mysteriën' uit h.et kinderleven, dingen waar wij groote inensüien wel eens over heen kijken, of waanwijs op neer zien. Het geeft 'aan, dat er in onze kinderen kleine schatten veiborgen liggen, die we ontdekken kunn»n, als we heel "eig SCHILDERIJEN VERNISSEN schoonmaken of restaureeren is geen zaak om toe te vertrouwen aan winkeliers die schilderijen verkoopen of encadrementen leveren, ook niet aan den eersten den besten liefhebber, maar aan hem, die er allén zijn vak van maakt, die van jongs af aan in het vak is opgegroeid met wetenschap pelijke kennis en geoefendeervaring. (Adv.) C. B. VAN BOHEMEN RESTAURATEUR VAN OUDE SCHILDERIJEN (door Dr. Bredius als zoodanig erkend) HELMERSSTR. 57 DEN HAAG ons best doen om diep te graven en geduldig te zoeken, schatten, eie ons zelf.'kunnen venïjken. Maai het wijst ei tevens op, dat we met onze groote menschcnwiisheid, en onze domme onbegrijpelijkheid voor de wereld van kinderfantasie,met onzen vaak ongewilccn hoon, ook heel groute rijkdommen, die zorgzaam moeten worden aangekweekt, kun nen vernielen. Het eischt veel zo,g en door zicht, maai' vooral veel gevoel, om uit de kleine, teere knoppen, mooie bloemen te doen ontluiken. VAN T i K N; i! o v E N IIIIIIIIIIIIIIIMI il iimimimmi m , ,,,?,?lm(J ANNIE HOMAN: Grieksdie sagen voor kinderen. I. De sage van het begin. II. De bewoners van den Olympus. 111. De sage van Prometheus. IV. De sage van het gulden vlies. (Arnst., Van Holkema en Warendorf). Vier wei-verzorgde en royaal-uitgevoerde deeltjes. De verhaaltjes zijn met animo ver teld en men kan merken, dat de schrijfster plezier had in haar onderwerp. En men kan de verhaaltjes nog wel aardig vinden, ook al is er van de rieksche sagen weinig overge bleven. Maar voor wie zijn ze eigenlijk bestemd? Ik heb in een recensie gelezen: voor jeugdige Gymnasiasten en H.B.S.-leerlingen. Maar de eersten zullen toch zeker en de laatsten misschien ook wel, dadelijk bemerken, dat de schrijfster ambrosia en nectar verwart, dat ze Pluto en Pltitos gelijk stelt, de Romeinschc en Oriekschc goden door elkaar haalt en allerlei mythologische fouten" maakt. Voor kinderen van nog jongeren leeftijd heeft het weinig zin mythologie te vertellen in zoo beknopten en zonderlingen vorm; maar in de uitvoerige vertelling van deze zoo boeiende verhalen ligt voor kleine kin deren een groote bekoring en de schrijfster, die zeker goed vertellen kan, zou beter ge slaagd zijn, als ze een paarOvidius-verhaait jes had naverteld en de beroemde Prometheusepisode uit de Protagoras, die zich daartoe heel goed leent, voor kinderen had bewerkt. De illustraties, ook door de schrijfster bezorgd, hebben veel aardigs; ze heeft zeker veel Orieksche vazen gezien en ook Assyrische en Egyptische afbeeldingen. Dat ze de Colchische konings-familie geheel on-Grieksch voorstelt, is goed-bedacht; ook het landschap is op vele plaatsen aardig aangegeven en hoe mooi zijn de platen dikwijls van verdeeling. Vreemd doet in III het plaatje Iris brengt Zcns' boodschap over" aan, met op den ach tergrond een soort Atheensche Akropolis met verwisseling van rechts en links. Het is jammer, dat deze zeker jonge --- schrijfster de cischen aan haarzelf niet wat honger ge steld heeft, ook, dat ze niet eens even hulp gezocht heeft ter verwijdering van de vele taal- en drukfouten, die kwistig over haar boekjes zijn uHgestnmid. Ik geloof, dat ze als ze haar onderwerp behccrscht iets heel goeds zal kunnen bereiken op dit aantrekkelijk gebied: vertellen bij eigen illustratie's. C. M. VAN H l L L E?G A E K T II K Piëtistische Portretten door EVERARD GEWIN. Utrecht H. de Vroede, 1022. (/1.75). Leidde de heer Gewin vór een paar jaren zijne lezers den Nederlandschen Réveilkring binnen, thans heeft hij het leven van een drietal huitenlandsche Pietisten geschetst, de vermaarde mevrouw Von Krüdener, den weinig bekenden predikant Rieu en de moeder van het Duitsche diakonessen-wezen, Amalia Sieveking. Het eerste hoofdstuk, dat ongeveer twee derde van het beknopte boekje vormt, DANS EN DANSONDERWIJS Als wij de taak van een danser nagaan. dan zien wij, dat deze een dubbele is, dat in hem de scheppende en de uitvoerende kunste naar vereemgd zijn. Dit nemen wij bij dansers bijna als vanzelfsprekend aan, maar als wij er ons even in verdiepen, moet het ons duidelijk worden, hoeveel faktoren er vereischt worden om een goed danser te vormen. Wij vragen immers ook niet, dat in de muziek scheppend en reproduccerend kunste naar in n persoon vcreenigd zijn? Hoeveel komponisten zijn er die hun eigen muziek weten voor te dragen? Het is toch zeer wel mogelijk,dat iemand wel scheppend talent heeft, maar dat zijn technische gaven, de gaven voor het handwerk", om het zoo te noemen, te kort schieten. Het dansonderwijs valt dan ook door deze twee eischen, die aan den kunstenaar gesteld worden, in twee groepen uiteen: Ie het vormen van den uitvoerenden, 2e het ontwikkelen van den scheppenden kunstenaar. Het eerst wordt natuurlijk de reproduceerende artiest gevormd. Want wat /.on men willen beginnen, als men niet geleerd had zijn materiaal te behecrschen? Het duidelijkst kan ik het misschien zeggen, door het te vergelijken met muziekonderwijs, daar iedereen dit op een of andere manier kent, de mcesten het zelfs aan den lijve ondervonden hebben, of, als dit niet iiel geval is, de lijdensgeschiedenis bij anderen gadegeslagen hebben. Het kind dat begint, is geheel passief, het studeert de beginoefeningen, die het opgegeven worden voor de ontwikkeling van eenige techniek, zonder te weten waarom. De leermeester heeft geheel liet roer in handen en stuurt voortdurend op technische kwesties aan. Zelfs in de stukjes", die uit gekozen worden om de animo er een beetje in te houden, staan deze nog op den voorgrond, daar zij vaak toepassingen van tudes, gamma's, etc. zijn. . Voor het uitbeelden van gevoel is het kind immers niet rijn genoeg. Langzamerhand, naarmate het ouder wordt, zal het ont wikkeld genoeg zijn voor die muziek, die de uitdrukking is van hetgeen de komponist doorleden en doorstreden heeft. Zoo is het ook bij dansen. Heeft men een kind, dat op - 8-jarigen leeftijd begint, (de leeftijd waarop met dansen' begonnen moet worden), dan kan men niet anders doen, dan het eerst de technische studie onder handen te doen nemen. Zooals ook op elk instrument het studeeren in verschillende onderdeden uiteenvalt, die apart geleerd moeten worden, zoo zijn er ook in dansen verschillende elementen, die elk afzonderlijk ontwikkeld worden, zooals I. het beheerschen van de spieren, 2. het rythmisch gevoel, 3. gevoel voor lijn in het lichaam en nitbeeldingsvermogen van deze (plastiek), 4. gevoel voor ruimteverdeeling, 5. mimiek. Naast de vele dansscholen, zooals van Dalcroze. Elizabeth Duncan (de zuster van Isadora Duncan), Rudolf von Labau, Luserke, om maar enkele te noemen, houdt zich nog steeds het oude ballet staande, hoewel a deze menschen het voor dood, afgeleefd en al wat leeiijk was, uitgescholden hebben. En met hen heeft zich bij bijna iedereen een superieure minachting voor ballet" ontwikkeld; het beieeken t' voor hem niet meer dan iets leegs, wufts, doms, iets dat dressuur is, maar geen levende kunst. En dan hebben deze menschen ook gelijk, want al het leelijke dat zij er van zeggen'is waar, maar. ... De medaille heeft ook een keerzijde; wat zij over het hoofd zien is de volmaakte techniek. Omdat er vele pianisten en vio listen zijn, die enkel schitteren door hun verbluffende techniek en ons toch onbe vredigd laten, daarom zeggen wij toch niet, dat deze onnoodig is of dat zij anders moei zijn ? ! Deze ballettechniek nu, die door de eeuwen heen, langzaam zich gevormd heeft tot wat zij nu is, heeft in zich onbegrensde mogelijkheden en alle kracht tot het weer opbloeien tot nieuw leven, daar zij juist niets anders is dan techniek en zoo aan den scheppenden kunstenaar een volmaakt in strument in handen geeft, dat hij geheel naar zijn wil kan gebruiken. Want niets legt zoo de scheppende kracht aan banden als een niet-beheerschcn van technische kwesties. Eerst als men er geheel hoven staat, kan men aan zijn schepping dien vorm geven, die het zuivere beeld is van het innerlijk doorleefde. En deze vrijheid geeft de ballettechniek aan den danser. De verschillende oefeningen zijn hierop gebaseerd, dat ten eerste elke spier afzonder lijk gebruikt kan worden en ten tweede, en dat vind ik buitengewoon belangrijk, dat het lichaam op elk willekeurig moment een geheel is, dus dat met de voeten niet iets anders wordt uitgebeeld dan met de armen. Dit is, wat ik zooeven met gevoel voor lijn" in het lichaam bedoelde. Waardoor toch beeldt men in dansen zijn gevoel of een konkreet gegeven, als b.v. Page, stervende vogel, etc. uit? Wij zien dan de twee hoofg!factoren naast elkaar: het rythnie, d.i. de beweging, en de lijn, zoo b.v. in een dans van Edith von Schrcnck, getiteld Last". Hierin drukte zij het wezen van een zwaren last uit door haar rug sterk te krommen en haar armen naar achteren langs haar hoofd te leggen niet de palmen van de hand naar boven, zoodat deze horizon taal kwamen te liggen. Zoo, voorover gebogen, liep zij in langzaam rythme over het tooneel. Hierin zagen wij duidelijk beide elementen. Was zij stil blijven staan, dan hadden wij nog aan haar houding, aan den sterk gekromden rug vooral, den zwaren last gezien, terwijl eveneens het langzame rythnie het moeizame in het voortschrijden weergaf. Onlogisch echter vond ik in den dans, dat /ij op de teenen liep en haar voel telkens over een grooten boog, hoog opgetild, verzette. O' is een voorbeeld van wat ik boven bedot. .. OOSTERSCHE TAFEREELEN Teekening voor de Amsterdammer" van Jan Poortenaar VIL DE SA LA K IN DEN REGEN. Het land der wijde Sawah's, vlak als de Hollandsche weiden, waaruit de kegel van een vulkaan langzaam oprijst, ziedaar Java zooals het veelal is en zooals slechts weinigen het zich denken. Want er is geen wee'derigheid van geurige groei, geen tierende sappigheid, geen vol, rijk lommer of kleur van bloemen die de bleeke noorderling zich daar fantaseert. Noch kent het Oosten der tropen de levenbrengende wisseling der jaargetijden. De zon, een felle, schrille schijn van blindend licht, kleur, nuance, teerheid en nevelige poëzie w gvretend in zijn bijtende kracht, is machtig en het stille land, iederen dag, dicht en ver, ongenadig. Geen zachte, weldadige lavende regen. De lage landen weerloos, slechts is het een vnurberg wiens silhouet zich in de heetc lucht verheft. In landstreken als de Preanger, of het deel dat naar het Oosten ligt echter, is de vuleaan te midden der andere bergen die ronding en lichaam krijgen inplaats van omtrek, en levende wezens schijnen, soms in de zon rustig en als slapende neer liggend, soms onder wolkschaduwen ge dekt, toornig hun gespannen rug heffend. Daar staat en loopt de mensch up de ver steende natuurkracht, die deze verstarde golven zijn, te voorschijn geroepen uit het binnenste der aarde; een pygmee, ?.,oals zij er honderden verpletteren in een ommezien. Maar in het vrije land, daar troont de berg als een verre koning. Daar trekt de Salak de wolken tot zich, hooger en hu;ger, en wie niet mee kunnen in die vaart schijnen tuimelend de helling af te rollen. Weer tiekt hij er aan, de duisfernis valt over het land, een laatste lichtschijn glijdt van de gladae palmen af die zwiepen onder den aanvarenden wind dan b;,rst de regen los in niet te temmen vaart, slaat met verdoovend geraas de breede bladen neer, een geesel, een plaag van Bijbelsche groütschhcid. ] A N P O O R T i: N A A K 's gewijd aan Juliana von Vietinghof (17641824), die op 18-jarigen leeftijd de derde vrouw werd van den bijna tweemaal zoo ouden Russischen diplomaat Von Krüdener. De schrijver deed een gelukkigen greep door juist nu de herinnering aan haar te verleven digen, in deze dagen, die in zoo menig opzicht overeenstemming vertooueu met den Napoleontischen en na-Napoleontischen tijd.Dochter van een der koningen uit de haiidelswereld van Riga, bekoorlijk en begaafd, genoot mevrouw Von Krüdener in hare jeugd van het leven der groote wereld, eerst met haren echtgenoot, later zonder hem en zoozeer van hem verwijderd, dat zij hem eenzaam liet sterven. Na zich zelf te hebben gcteekend in haar roman Valérie, een hooglied op haar schoonheid en de betoovcrende kracht van haar wezen", keerde zij in 1804, als weduwe, naar hare geboortestad terug. De plotselinge dood van een barer aanbidders stemde haar tot nadenken. Een eenvoudige schoenmaker bracht haar in aanraking met den kring van Hernhuttcrs te Riga, en daar vond haar onrustig hart vrede in Christus. Lenigen tijd later maakte zij kennis met Jung Stilling, den vereerden patriarch van de godsdienstige opwekking in Duitschlaiid", en sinds was zij een ijverige piëtiste. Gewin teekent ons dan verder haar leven. Door den omgang met haar en hare vrienden, waaronder de pre dikant Empaytaz, werd keizer Alexander van Rusland een geloovig Christen, en onder dezen invloed vatte hij het plan op tot de zoo schoon bedoelde en zoo droevig mislukte Heilige Alliantie. Naast de deugden van het piëtisme, zelfopofferende liefde, eenvond en soberheid, vertoonde mevrouw Von Krüdener ook de schaduwzijde dezer richting: het hechten aan ingevingen en openbaringen. Haar optreden bracht haar in botsing met de vrijzinnige" overheden in Zwitserland en Duitschland. Van plaats tot plaats verdreven, keerde zij naar Rusland terug, waar Aiexander zich verder zeer terughoudend tegenover haar be toonde, i ok in verband met hare sympathie voor de Grieken in hun opstand tegen het Turksch gezag. Verzwakt door de ontberingen, die zij zich zelf had opgelegd, overleed zij in den Kerstnacht van 1824. Inliet tweede hoofdstuk verhaalt de schrijver iets over het leven van den jonggestorven Zwitser, Charles Jules Rieu (1792?1820), die gedurende een drietal jaren predikant was in de Fransche Gereformeerde gemeente van Fredericiain Jutland, en daar als een heilige werd vereerd. Het derde hoofdstuk handelt over Amalia Sieveking (1796?185'.)), de begaafde onderwijzeres, die door het sterven van haren innig geliefden broeder Gustaaf tot bekeering kwam, en met al de warmte van haar nobel hart zich gaf aan den arbeid voor armen en zieken en in Duitschland den stoot gaf tot de vrouwelijke armen- en ziekenverzorging. Naast enkele aanteekeningen geeft de schrijver aan het slot van zijn boekje een lijst van geraadpleegde geschriften, waardoor een lezers, bij wie belangstelling voor het oneerwerp is gewekt, de weg wordt gewezen 1ot verder onderzoek. Bij de werken over mevr. Von Krüdener had nog kunnen genoemd worden: Ford, Life and letters of madrme Krüdener, Londen, 1803. In tegenstelling niet zijn vorig geschrift was de heer Gewin voor dez.' schetsen uitsluitend op gedrukte bronnen aangewezen; alleen voor de korte biographie van Rieu kon hij ook eene, niet nader aange duide, Hollandsche correspondentie raad plegen. Een enkele maal liet hij zich door zijn bronnen tot slecht Hollandsch verleiden; zoo las ik op blz. 15: Zij ging niet naar haren man, maar bleef bij zich zelf". Doch dit zijn kleinigheden. Het boekje doet ons voortdurend een buk slaan in het piëtistisch levensiniiieu der met sympathie getcek^nde persoonlijkheden. DL- schrijver maakt terecht onderscheid tnsschen de strengheid en preciesheid" der piëtisten en de Calvinistische levensopvatting; hij had daarbij kunnen wijzen op hunne verwantschap met de Doopsgezinden, bij wie de mystiek ook tot mijding" en verzaking van de wereld leidde. D R. J o n. C. B R E E N iiiiiiiiiiimiiliMiiMiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiMiiii dat met alle deelen van hel lichaam slechts n idee weergegeven moet worden. Ook haar voeten, het verzetten hiervan had zwaar moeten zijn door het drukkend gewicht op de schouders. Een van de volgende punten, die ik noemde, was gevoel voor ruimte". Men moet bij het opbouwen van een dans rekening houden met de ruimte om zich heen, zoodat het heek' tooneel beheerscht wordt. Men moet b.v. niet een bepaalde figuur steeds naar n kant maken, maar ook symmetrisch naar den an deren kant, zoodat zij a. h. w. eikaars spiegel beeld zijnen zoo elkaar aanvullen. Dit ruimte gevoel treedt nog sterker op den voorgrond als men een dans maakt waar meerdere personen aan deelnemen, daar d,in natuurlijk de harmonische ruimteverdeeling onmiddel lijk in liet i,i;g valt, daar wij deze konkreet voor ons zien. Nog een punt, dal ik aanstipte, was het rythmisch gevoel. Als wij hierover spreken, denken wij onwillekeurig aan Dalcroze en zijn methode. En hoewel ik niet geloof dat men volgens zijn systeem tot danser gevormd wordt, zijn er toch oefeningen bij, die uit stekend zijn, zooals b.v. zijn beginocfcning. het marcheren op maat, terwijl de muziek telkens van tempo wisselt en 'de leerlingen dan deze tempoveranderingen onmiddellijk moeten overnemen. Dit is zoo goed, daar het loopen op zichzelf geen aandacht vergt, zoodat alles geconcentreerd is op de muziek en de leerlingen deze dus geheel kunnen volgen. Want juist is dikwijls het groote gebrek dat zij niet luisteren", niet het rythme in zich opnemen, doordat de beweging te ingewikkeld is en geen energie meer overlaat om ook het rythnie te verwerken. Maar waarom zou ballettechniek zulke oefeningen niet overnemen? Niemand zal toch beweren, dat n de wijsheid in pacht heeft en de beste methode is die. die zieli met .il hel goede uit andere verrijkt. Het gvoote gevaar van ballet vindt men over het algemeen dat dit zou verstompen tot gemaniereerdheid en leegheid. Dit ?.'A\ ook gebeuren bij die naturen, die geen kracht genoeg in zich hebben om zich boven datgene uit te werken, wat zij geleerd hebben; die blijven hangen aan de techniek zelf en deze niet kunnen gebruiken enkel als middel om uit te drukken dat zij innerlijk beleven. Maar zou dat iets beier zijn als dezen volgens een andere methode" les hadden gehad? Dan zou het immers evengoed na doen" blijven, en dat is en blijft altijd dom. Heeft men nu de volmaakte gladde" techniek van het ballet onder de knie, dan is het oogenblik gekomen, dat men zich de luxe kan perniitteeren er van af te wijken. Dan kan men de mooie" lijn (mooi is immers maar een heel betrekkelijk begrip) verwaarioozen en de expressieve zoeken. Deze zal soms afwijken van wat de ballet techniek als juist voorschreef; maar, we zijn toch we! zóver, dat wij ons in kunst niet meer vermeten te zeggen: Dat is onjuist, dat mag niet". Zoo vaak hebben wij onze pedanterie op dat punt gefnuikt gezien doordat een geniaal iemand het toch deed en het dan prachtig was. Maar laten wij ook in dansen niet tot het andere uiterste overgaan en zeggen, dat, omdat het anders is, het goed moet zijn. Want het maakt een groot verschil of men in die afwijking bewust een nieuw uitdrukkingsmiddel zoekt, of dat men het doet uit machteloosheid. Over den scheppenden kunstenaar kan ik kort zijn : dit is men, of men is het niet. De leermeester kan zoo'n talent hoogstens leiden, eenigermate den weg aangeven. Dit heeft hij reeds gedaan door het wijzen op lijn en het ontwikkelen van ruimtegevoel. Men zou dit kunnen vergelijken met de compositielessen" in de muziek. Den verderen weg, den eigen weg, moet de sel leppen de danser als elk ander kunstenaar zelf zoeken. N. S c n a i r i: R

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl