De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 6 januari pagina 10

6 januari 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Bangkok. Een zijarm van de Menam (illustraties uit: Hans Morgenthaler, In het Rijk van Siameezen en Maleiers). NIEUWE BOEKEN Het Spaansche Goud. Oorspronkelijke Detective-Roman door HERMAN MIDDENDORP. Nijgh 6- van Ditmar's Uitgevers?Maatschappij. Rotterdam MCMXXII. Dit is de geschiedenis van een schat, die bij een Spaansch kasteel begraven is en die, dank zij de bedrevenheid van den detective Crampton in hè* ontcijferen van geheimschrift, ge vonden wordten in handen van de eigenaars teruggeraakt. Het spreekt van zelf dat zulks maar niet zonder moord en doodslag passeert. Rijkelijk stroomt schuldig en onschuldig bloed. Ook hier een detective van groote beroemd heid (= Sherlock Holmes), een medicus die hem bewondert en assisteert ( = Dr. Watson) en een cliënt die reeds bij zijn allereerste entree (ditmaal niet Baker-street-Londen, maar Rue de Montmorency-Parijs), kennis maakt met de ongehoorde scherpzinnigheid van den detective. Tot verontschuldiging van het slachtoffer moeten wij echter aanvoeren, dat het verlies van een gemerkt tramkaartje, ook voorminder scherpzinnige stervelingen, eene aanwijzing Tempel in Bangkok. iiiuttiiiiiiiiiitiiiiiiittiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiniiiiiiiiiimti Nieuwe Fransche Boeken ALBERT ADÈS (Slot) Het is niet vreemd dat U n roi tout nu 1) van denzelfden schrijver is als Gofia Ie Simple. Zooals hij eerst was aangetrokken door het zuiver instinct van wien de gemiddelde mensch een idioot" zou noemen, zoo is hij nu getroffen geweest, in de Parijsche jaren, die op zijn eerste groote succes waren gevolgd, door het wonder van de krachtige kunstenaars ziel, die burgerlieden onpraktisch" of dwaas" plegen te schelden. Te leven, ja vroolijk te leven, en dat niet alleen, maar zelfs innerlijk echt gelukkig te zijn zonder geld; geldstukken te beschouwen als fiches, en sie' raden van het grootburgerlijk leven (eerbe wijzen, goede kleeren, relaties en ambten) aan te zien als bordpapier; geheel naakt te zijn van dit bordpapier, ontdaan van zulke fiches, en dan toch op zijn wijze te triumfeeren: niemand dan sommigen waren kunstenaars is het gegeven (niet eens allen). Wie dat ver mag, hij is een naakte koning"; wel heeft hij niets,maar hij is veel; daardoor heerscht hij, heerscht hij over eigen ziel en gemoed, en tenslotte toch ook over die anderen, min deren, die, hoe zij hem ook schelden, in den grond hem benijden, ja haten van nijd, maar voor hem buigen als voor den drager eener geheimzinnige macht. Zulk een zuivere kunstenaar, die buiten en boven de samenleving staat, al zet zijn huisbaas hem ae deur uit, is de hoofdpersoon van Ad es' laatste, onvoltooid nagelaten boek. En ik verzoek te gelooven, dat het geen on wezenlijke held" is gebleven: men ziet hem zeer wei en achthem in het ware leven bestaanbaar. Ook snoeft hij niet, noch is hij volkomen onaandoenlijk voor menschelijke smarten en verdrieten; slechts ziet hij net bijkomstige in het kunstenaarsleven ais bijkomstig en de kunst als de hoofdzaak; slechts werkt hij in vreugde, zonder aarzeling maar ook zonder haast, rustig in zijn kracht, als een geniale die zijn genie kent en weet uat hij de gezochte schoonheid eens zal vinden, ware net tien jaren later. Tijds voorbijgaan merkt hij niet op; is hij 40, is hij 30? n ij weet het pas na eenig bedenken. Hij mag door vrienden" be laagd, door prulartisten benijd, gehaat, ver nederd worden; zijn vrouw mag hem afvallen, verlaten hij voorziet dat zij tenslotte tot hem terugkeert, dat de belagers hem eigenlijk niet zullen kunnen missen, dat zijn rivalen vergeten zullen zijn met al hun fortuin en popu lariteit, als hij zal zijn gezeten in blijvenden roem. Hij, de naakte koning, is de man die op 1) Calmann?Lévy, 1922. zou kunnen zijn omtrent de .plaats van onmiddellijke herkomst hunner bezoekers. Maar laten we niet vitten, want tenslotte is de schat dan toch maar ge vonden, en daar kwarn het toch op aan. Zomerwetide en Dorre dagen, door KERST ZWART. Uitg. W. J. Thienie & Cie., Zutphen 1922. De heer Kerst Zwart heeft zich gedurende een jaar in goed gezelschap begeven t.w. onder planten en dieren in Hameland, graafschap Zutphen. Zijne ervaringen heeft hij te boek gesteld om. anderen daardoor op te wekken tot wandelen, kijken, luisteren en spieden". $£)$} Velen, die naar buiten gaan meent hij kunnen dat niet. Helaas, Kerst Zwart wij moeten u deze bittere woorden uit uw voorbericht toegeven. Ge tuige de sinaasappelschillen en papieren en eierschalen die onze bosschen bevolken. De heer Zwart nu vraagt met zijn boek aandacht voor het rijke leven in de natuur. Hij heeft daarin roemrijke voorgangers. Onze Jacques P. Thijsse maakt school. Dit boek is vol aardige observatie en het is met eene klaarblijkelijke liefde van den auteur voor zijn onderwerp ge schreven. Als wij een enkele opmerking zouden mogen maken, dan zou het deze zijn, dat hij zijn proza vrij moet houden van gemeenplaatsen. Dan [zoudenj wij het'boek, dat door,Pol Dom met dejpen geïllustreerd is, met nog meer vol doening in de han den van onze kin deren laten. P* Zinnen als: Het komt mij voor, dat Maart wel eens naijverig is op de mooie beloften, die Februari zoo on bezonnen doen kan, en dan in arren moede onze lichtgeloovigheid met gure winden en sneeuwbuien kas,tijdt en daar mee bewijst, dat hij ondanks de zomersene allures van zijn voorgan ger en liet sprook je van zijn tien zomersene dagen, een trouw aan han ger is en blijft van C. B. VAN BOHEMEN RESTAURATEUR VAN ' OUDE SCHILDERIJEN (door Dr. Bredlus als zoodanig erkend) HELMERSSTR. 57 DEN HAAG het norsche wintertrio" behooren niet thuis in de sfeer van eenvoudige en dikwijls fijne observatie van dezen Ruurlo' schen natuurmensch. In het rijk van Siameezen en Maleiers, door HANS MORGENTHALER. Vertaald door Alice van Nahuys. Met 32 autotypiëen. MGMXXII. . Em. Querido, Amsterdam. Wat brengen de tropen ons,behalve koloniale waren, kamerdebatten over uitvoerrechten en bruine nichtjes en neefjes....? De be antwoording van die vraag brengt ons tot eene ontstellende conclusie, want zij luidt: Bittere menschen, rijke menschen, gepensionneerde menschen, gedesillusioneerde menschen ....welk een inventaris voor een koloniale mogendheid van denj eersten rang, zooals we De Begrafenis. ons gaarne noemen !.... De ontstentenis van het werkelijk ethisch element in ons complex van ambtelijke, economische en familie-banden met de tropen is een feit dat nog maar weinig wordt gereali seerd. Zelfs de Max Havelaar, die in vele op zichten dat ethisch element raakt, is toch in de eerste plaats een aanklacht tegen het ontbreken er van. Augusta de Witt benadert het op een wijze die de richting aanwijst waarin de liefde van ons volk voor ons Oosten ontwikkeld worden kan. Die liefde moet groeien uit een kennis van verhoudingen en toestanden, die ons bijgebracht worden, niet door de pen van auteurs, wier zuivere ob servatie vertroebeld is door Indische kwalen, Indische teleurstellingen, maar door die van menschen die, onder de tropische zon, hun menschelijk observatievermogen bewaard hebben. Een voorbeeld van helderen kijk op Indische toestanden heeft ons, onlangs, geNederl. Munt Holland» beste 1O cent mlgaai» tropenboek geven de journalist K. Wijbrands in zijn gebundelde causeriëen Trppenstijl". Wij brands is in de moeilijke positie van den Europe aan die het Oosten wil doen kennen door de groote on wetende massa zijner rasgenooten. Hij neemt daar toe het middel van den vechters baas en hamert de feiten er in bij zijn publiek,zooals eenmaal Jan Pietersz. Coen er het Nederlands c hège zag in trachtte te hameren bij de tegenpartij. Hij spreekt het ver stand aan en het rechtsgevoel. Hans Morgenthaler is een ander soort be middelaar. Hij is niet een journalist uit een koloniale mogendheid, die zich wendt tot kiezers en parle mentsleden en verstand, maar een peinzer, een Zwitsersch geo loog, en hij spreekt tot het gemoed van den niet-begrijpenden westerling. Hij noemt zijn boekeen Jungleboek". Hij heeft geen staatsburgers-in-wording ontmoet in een gecultiveerd landschap, maar natuurlijke en eenvoudige menschen in de Siameesche oerwouden. Morgenthaler's boek blijft buiten de vraag stukken van de sociale evolutie. Hij vertelt zoo-maar wat hij begrepen heeft, en, vooral, wat hij heeft gedacht. In 1917 is deze gelukkige mensch meteenwetenschappelijke opdracht en een onbevangen gemoed van zijn Zwitsersche bergen verhuisd naar den equator en naar de zon. Indien hij een Nederlander ware geweest, zoo had het eerste liet beste maga zijn voor complete tropen-uitrustingen hem op zijne eerste practische erva ringen kunnen voorbereiden, en, nog voor hij een inlander gezien had, zou hij al uit de couranten ge weten hebben om trent den Sarikat Islam en den Volksraad. Maar dit alles bleef dezen mensch be spaard. Hij had niets anders te doen dan verbaasd te zijn, en zijn boek is dan ook niets anders dan het ge dachten proces dat evolueert van ver bazing tot begrij pen en liefhebben. Daardoor is dit Zonsopgang in het rijk van Siameezen en Maleiers. het begin tot het eind zoo naief en zoo onbevangen opgesteld dat het voor velen onder ons, koloniale mpgendheders, een soort van liefelijke openbaring zal zijn. Ik stel mij voor, dat menige koloniale hasbeen" op een Hollandsche sociëteit, in eigen aardige reminiscentie van sceptische tropenervaringen, bedenkelijk het voorhoofd zal fronsen bij het lezen van de volgende opdracht, die door den schrijver op het schutblad ge plaatst is: ... .Mijn Jungle-Boek zal mij altijd weer aan Noe Kiang herinneren. Heerlijk-natuurlijke vrouwen zijn er onder deze bruine menschen ! Noe Kiang heeft dertig dagen vergeefs op mij gewacht en op den een-en-dertigsten ... een chinees genomen." Welke afstammeling van Jan Companie zou dat zoo geformuleerd hebben .... ? Een woord van erkentelijkheid past voor de uitstekende vertaling waarin dit boek, dat helaas niet door een Nederlander geschre ven werd, ons gebracht is. HERMAN SALOMONSON De hierbij gegeven illustraties zijn uit het boek vanJHansjMorgenthaler. van Baby-olifanten op de spoorbaan. Minimum iniimiiiimiiii IIIIIIimilllllllllllllllflIllllllltllimilllIlllilllllliHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIimillM UIIIIIIIM niemand is aangewezen, die al 't van buiten komende kan versmaden of dienstbaar maken ; hij is de ware persoonlijkheid, waar anderen, naar het woord van een Duitsch ?philosocf, slechts personen zijn. Altijd schijnt Ad es in zijn korte bestaan deze persoonlijkheid gezocht te hebben. Hij schoof de halven, de zwakken, de afhankelij ke n en slaafschen ter zijde, om afzonderlijk te eeren hen die leven door en uit zichzelf; de eerste maal was het een idioot, de tweede een groot schilder. Die tweede maal deed hij het met ongewone forschheid. Forschheid is inderdaad het woord voor de kracht waarmee in dit zijn laatste boek daden en beweegredenen van menschen worden meegedeeld. Forsch heett hij gegraven in hun psyche, forsch op zijn bladzijden het gevondene neergezet. Forsch deed hij het, zonder nochtans iets te kneuzen of te ver nielen: fijn en sterk. Hebt gij wel eens vlug, heftig en behoedzaam iets overtoüigs wegge sneden, om iets goeds en edels bloot te leggen ? Het geeft een unieke gewaarwording, die ik ook had bij het lezen, en die Ad es moet gehad hebben bij het concipiëeren van dit boek. De personen" hier getoond als antagonisten van de persoonlijkheid" Fauvarque zijn: een talentvol schrijver met een berekenend, duivelsch karakter, die waant te heersenen maar eigenlijk van Fauvarque afhankelijk is; een wereldsch" schilder van rose en licht blauwe damesportretteii, en twee vrouwen. De vrouwen ziet de Oosterling Ad es als in den grond ouzelfstandige wezens, en vijan dinnen van den man, vooral hier van den man van talent. Slechts aan ten van de twee, Valentine, heeft hij bovendien een volledig, uitgegroeid kaïakier gegeven; de andere biijtt een schets, meer met. De schrijversfiguur is misschien ook wel wat nooueloos duivelsch noodeloos in uit drama; ik wil zeggen, op zichzelf is het een geheel plau sibele tiguur, maar ze heeft eigenschappen die in uit verband onnoodig waren en niettemin met zulke dikke lijnen geteekend worden, dat soms de schrijver Huslin, en niet de schilder Fau varque, e hoofdpersoon lijkt in strijd met c!en opzet. Is hier een concrete herinnering in het spel? Het geheele werk door gevoelt men trouwens wel dit: er zijn drie mama's dooreen, Ie, dat van den sltcnten maar succesvollen schilder, uit ue voegen geraakt door e nabijheid van liet genie; e, uat van den schrijver, vijand en tegelijk UiaiikeUjk van Fauvarque; e, dat van hauvarque zeil. Slechts dooi nadenken begrijpt men, cat uit laatste het belangrijkste is. Zoo hier een tout ligt, dan bedenke men echter, dat Aües wellicht nog Wijzigingen zou heoben aange bracht, ais niet e uoou hem was voor ge weest. Samenvattend en aanvuüen-j tevens kan men zeggen aat Ad es hier houtdzakelijk van vier sentimenten uit heeft geschreven: Ie, superbe minachting voor .,wereldsche" kunstenaars, die an ook eigenlijk maar kunstenmakers zijn; 2e, liefue tot oc liefde, sensueel en niet sensueel; hij heeft er een merkwaardig diep begrip van gehad, van mannenliefde vooral; 3e, eenige minachting voor de vrouw; 4e, heilig ontzag voor den waren kunstenaar, oen creatcr.de bron die altijd vloeit, de kracht die steeds nog over heelt. En ook: dat dit laatste van de vier verwant is met het sentiment dat hem Goha had geïnspireerd. J. DE LACRETEU.E, Silbermann, Parijs, N. Rev. Fr., 1022. De hoofdpersoon van dit zooeven met den prix Foernina-Vie Heureiise bekroonde boek is een jonge, intellectueel en artistiek aange legde Jood, dien de schrijver ons zoo levens waar als hij kon voor oogen heeft willen zetten; en zelden is een taak van overigens beperkten omvang zoo voortreffelijk ten uit voer gebracht. Men oordeele over de waar schijnlijkheid van de geteekende figuur door kennis te nemen van de volgende trekken en trekjes. Parijsch gymnasiast, zoon van een uit het buitenland gekomen Joodsch koopman, valt David Silbennann bij kameraden en leeraren op door ongewone schranderheid, vroegtijdige rijpheid van geest, eerzucht. Aan de lichame lijke spelen op de binnenplaats der school doet hij nooit mee; van redetwisten houdt hij des te meer. Over La F'ontaine sprekend, die ge leefd heeft in een verfijnde maatschappij ten tijde dat de voorouders van Silbennann misschien over de Poolsche vlakten zwierven, zegt hij onopzettelijk: La Fontaine est nutre plus grand peintre e mceurs". Hij toont beurtelings te veel en te weinig gevoel van eigenwaarde. Met voorliefde vertelt hij grappen ten koste van zijn rasgenooten. Flij nette een waar talent om vuur goede opmerkingen de verkeerde plaats en het ongeschikte oogenblik uit te kiezen. Uver zichzelf spreekt hij vaker en nadrukkelijker dan te verdragen is voor zijn medemenschen, zelfs voor hen, die zich inspannen aan alle vereisen ten voor den mo dernen medemensch te voldoen. Moet hij zijn voorkeur noemen in zake schrijfkunst, dan blijkt die gericht te zijn op hetgeen spreekt dor den vorm en door beeldende uitdrukkingen, meer dan door inhoud, gevoel, atmosfeer. /j| hij zelf beproeven iets te schrijven, onge zocht maar onweerstaanbaar dringen stijl en denkbeelden van anderen zich aan hem op. Hij begrijpt anderen ook zoo goed, beter soms dan zij zichzelf begrijpen, hij is werkzaam, warmbloedig, levendig, geestdriftig, welspre kend, talentvol, een idealist ondanks alles. Hij heeft goede en slechte eigenschappen, maar altijd zijn het eigenschappen cue U ij de Joden inderuaad veel voorkomen. Daar om is zijn portret zoo geslaagd. Het ware evenwel dubb.'l te betreuren ge weest, indien Jaequts de Lacretelle had willen zeggen: zie, zou zijn nu de Joden. Zijn boek zou dan ineer een verhandeling over het Joodsche vraagstuk dan een roman zijn ge worden en had zich bovendien, in de oogen der eenen als een daad van anti-semitisme, in die der anderen als het tegenovergestelde voor gedaan. Nu David Silbermann gelukkig een Jood is, en niet de Jood, nu de schrijver duidelijk te kennen geeft dat er ook voor hem anders geaarde Joden bestaan, nu blijft 't een ieder mogeijk, zijn boek sine ira et studio als onpartijdig beeld te genieten. Trouwens, Silbermann's medeleerlingen, protestanten, katholieken, zijn door den schrij ver evenmin als hij in het durend genot van een diepen geest, een adellijk gemoed, een zuiver karakter gesteld. Als hij, zijn zij menschen. Jacques de Lacretelle zelf, jong Westerling van goede geboorte, vrijdenker in het godsdienstige waarschijnlijk, staat boven de partijen. Hij heeft genegenheid voor al zijn personen, verwikkelt hen in een uit rassentegenstelling voortkomend drama, aat enkelen hunner, waaronder de arme Silber mann, pijnlijke wonden slaat en ook ons wel aandoet. In zijn handig ineengezet, eenvoudig, wellicht iets te glad geschreven boek laai hij elk der partijen tot haar recht komen, en aan het eind geeft hij zelts zijn hoofdpersoon heftige, zeker niet ongerechtvaardigde aan klachten tegen de Westerlingen in den mond: zij schelden gedachteloos en zonder reden; zij verwijten de Joden zich afgezonderd te houden, en zijn zelf in sekten verdeeld die elkaar verketteren; zij zijn eigenlijk af gunstig op de Joden; zij schrijven uezen haas tige genotzucht toe, maar vergeten dat die ondeugd dikwijls praktischen zin en bekwaam heid tot vruchtbare daden als keerzijde heeft. Of hij deze aanklachten al dan niet juist acht, zegt de schrijver echter niet met zooveel woorden. Zijn buek mocht geen beschouwing over de Joodsche quaestie worden; het zou slechts het beeld van een mensch zijn. Maar dit is nu eenmaal de werking van ieder goed beeld in marmer, op het doek, op papier dat het onweerstaanbaar gedachten en gevoelens in ons doet herleven, die niet alleen den voorgestelde zelf betreffen, maar ook de groep waartoe hij behoort. Het boek van Jacques de Lacretelle is er niet op be rekend, ons gevoelens van haat of van ge negenheid in te boezemen jegens het ras van zijn hoofdpersoon; maar wel doet het ons, als bij een piotselingen lichtflits, de Germanen en Romanen van Europa zien, met de overal verspreide Oosterlingen ertusschen. Het boek zegt niet: haat de Joden, of: houdt van ze; wei zegt het ons zeer duidelijk: nog steeds zijn de meeste Joden in ons midden tot op zekere hoogte vreemdelingen. Waarmee overigens niets tot hun nadeel gezegd is. JU HANNES TlELROÜY ONTVANGEN BOEKEN Van Georges Duhamel, den h. t. p. reeds vaak besproken schrijver: Les plaisirs et les jeux, Mercure. (Over zijn kinderen) een: Lettres d'Auspasie, Editions du Sablier (Drie opstellen. Houtsneden van B. Mahn). Pierre Benoit, La C/iaussée des gèants, A. Michel. (Handig maar hol.) Lettres du lieutenant de vaisseau flupouey. N. Rev. Fr. (Voorrede van AndréGide), Lya Berger, Les femmes poètes de laHollande, Perrin & Cie. Benj. Vallotton, Patience !.... Payot. Francis Thompson, Le lévrier du del, Maison des amis du livre. (Gedichten uit het Engelsch vertaald door A. Morel). Raymond Schwab, La conquête de ia joie. Grasset. Jean Nesmy, Les quatre saisons de la Forêt, Grasset. (Mooie bladzijden over het Woud). A. Sernay, EvohëBacchë, Crès. 'T WOON nvyg DIRECTEUR.ITJ.ZEEGERS LEIDSCHESTR. 73 PRINSENGRACHT 7O9 - 711 - 713 AMSTERDAM ONZE i ^ WONINGINRICHTINGEN l F UIT DOOR: SMAAKVOLLER EN SOLIDER : l FABRIKAAT l PRIJZEN GELUK 60 MODELK.AMERS. VRUE BEZICHTIGING.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl