De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 6 januari pagina 11

6 januari 1923 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

6 Jan. '23. No. 2376 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND NOODLOTTIGE GEVOLGEN EENER GRONDWETSHERZIENING Teektning voor t Amsterdammer" van Joh. Braakenslett ZWARE ARBEID Teekening voor de Amsterdammer" van George van doet gij domkop? ;zijt gij-niet geleerd, .Ziet dan uu/en. -wagen, loofat gfa.rx.ic b verkeerd.. IIMIlllllflIllllllllllllflIlllllflflIflIIIIIII'H'lflIilMflflItlllMMIlftMttltllllMimtllllIJJJJIIIIIJ (lltllllffffltftttHM lltllllllllllllltllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHlIllllttlllll ,,De nieuwe bepalingen in de Grondwet zijn door den gemeentesecretaris van Amsterdam voor het Stadhuis afgekondigd. Onder de aanwezigen merkten wij Prof. Mr. D. van Embden op, die eerbiedig, het hoofd ontbloot, naar de afkondiging luisterde". (Dagbladbericht) l l UMIN l HUM!" i||| III HHIIIHIIIIIIIMI IIIIIIIIIMIllMIMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIMIIIIIIMI|Mlll|HnilIIIIIMMIMIII|llllllllll kunde, palaeontologie en crystallographie aan de Rijks-Universiteit te Leiden en oud-directeur van het Geologisch Mineralogisch Museum aldaar, door den rector-magnificus prof. dr. L. van Italië, diens portret doen aanbieden, geschilderd door Willy Sluiter. (Vad.). Prof. van Italiëis nl. een zeer schoon man, en zijn portret een sieraad voor iederen salon. CHARIVARIA prima kanarievogel met mooi borrelwerk en zware knor." ,,Boekwerken en een prachtig bureau werden ?den jubilaris bij monde van den heer v. d. Harst aangeöoden", meldt het Weekbl. v. Gymn. en M.O., en wij twijfelen niet of de ju bilaris heeft den heer v. d. Harst een harte lijk woord van dank overhandigd. De jury te Essen heeft Karusseit, den leider van de Spartacisten ter dood ver oordeeld, naar de N.R.C, schrijft, met le venslang eerverlies, maar Karusseit heeft nog geen woord van waardeering laten hooren voor deze clemente verkorting van den duur der eerloosheid. Eindelijk hebben wij hem dan gevonden, ?den kanarie onzer droomen. ,,Te koop", adverteert men in de Prov. N.B.Ct., een ©eutfcljlanb, eutfcb(anb uebet 2ltleë! Wij kunnen de aanvechting niet weerstaan." (Tel.) Gij zet hiermede de eerste schrede tot eene beduidende verbetering." (Dalmeyer's Inst. v. Zelfontwikkeling). Een politicus had op een goed oogenblik Mengelberg en Van Karnebeek aan het koude buffet getroffen en had met hen aangestooten." (WW.) Ruwe of niet voldoende gekookte melk". (O.H.C.) Bij vernieuwd kalven ontstaat weer de oude verhouding." (O.C.H.) Onze kunstcritici Dat is dan ook de decadentie van dit wonderlijk genie, dat ons wel de liefde gaf, maar deze niet door de religieuse genade der Godgewijde oogenblikken, die boven alle menschelijkheid zegeviert en de armste dingen etherisch omglanst, waarvan alleen de ziel in diepste intuïtie de wonderbare geheimen kent. Wij kunnen het niet verzwijgen, dat Mengelberg dit werk 10 jaren geleden ontegenzegge lijk veel intuïtief spontaner aanvoel de." (De N. Eeuw) Het eerst werd de oude grijze kraai gezien te Versailles in 1875, toen Maria Antoinette bij het zien van den vogel bezwijmde, zonder te weten waarom." (Msö.) Misschien schoot het de bejaarde dame plotseling te binnen: zoo noemen ze mij nu ook." Ons geheugenstreepje De regen heeft niet kunnen beletten, dat alle wedstrijden uitgesteld zijn." (O.H.C.) De ondergrond laat de broeicapaciteiten van Gebr. Nijssen uit Sant poort zien. Ja, zóó broeien kunnen alleen zij." (O.H.C.) Ongeloofelijk. Toch niet eigen eieren? Een commissie gevormd uit collega's, leerlingen en oud-leerlingen, heeft aan prof, dr. K. Martin, dit najaar afgetreden als hoogleeraar in de aard- en delfstofCORRESPONDENTIE P. M. te A. Is vanuit" wel een fout? Vanaf" is natuurlijk absurd, omdat men hier als voorzetsel gebruikt een voorzetsel met een bijwoord verbonden, evenals men dat zou doen in tottoe, metmee," enz. Maar van" en uit" zijn beide voorzetsels, die men evengoed kan samenvoegen als totaan, tegenover," enz. Antw. Zeker hebben de fnuiters recht op zachter oordeel dan de fnaffers. Maar vanuit" is overbodig. Uit" is altijd genoeg. Het is onder den invloed van de fnaf-mode ont staan. Toen men nog niet fnafte de mode is pas eenige jaren oud, en komt voort, zooals alle leelijke mode-termen die menlrr onze beste romans vindt, uit de advertentie kolommen van de kranten fnoot men evenmin. Toen zei men: ,,De trein vertrekt uit A." Thans is men dermate verfnaft,, dat men zich niet kan bedwingen, en juicht:, De trein vertrekt vanuit A.", hoewel dat; precies 't zelfde beteekent. Hét fnaffen leidde tot 't fnuiten, en mocht mij de ontfnaffing lukken, dan verdwijnt ongetwijfeld het andere euvel door wat de zelfbedruipende N.R.C. zou noemen : zelfontfnuiting. iiiiiiimiiiimimiiiiiiniiiiiiiiiiiiHiiiiii llllllllllimltlMIIIIUIIIIIIIIIIIIMIIIIlllllllllllllllllllllHlllllllllllllllllllllllllMlltllllllllllM (Punch) Als het adres dui delijk leesbaar is kijkt niemand er raar?maar, hangt het om gekeerd, of zoo dan iedereen zien wat er op staat p Hiitiiiinuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinifi iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiii mimi nu Ninifli il iiiiiiiiiiiiiiniiii iliiiiiluil iiiiiiiiiiiiiifiiiiiiitimillllimiHllHiitttilM iilliliiiiiill TEGEN DE TAALVERWOESTING De artikelen over bovengemeld onderwerp, bij het h= gin van 1922 in dit blad geplaatst, zal ik thans voortzetten in anderen vorm. Mijn aanteekcningcn zullen nu haar toevlucht vinden in de rubriek van Charivanus zelf, en het kan niet beter. Men begrijpt wel, dat ik niet het on mogelijke zal beproeven, om in geest ui vernuft mijn gastheer na te volgen. Ik zal enkel de leerzaamheid be trachten on zooals men reeds aan dezen aanhef bemerkt zwaar Op de hand te valkn zal mijnde e l moeten worden. Op 't oog een ondankbare taak. De band echter, die n ik misschien zoo kan aanknoopen met hen, die nog altijd gevoel hebben voor onze laai, of die mogelijk onwetend tegen haar medezondigen til voor wie eenig licht zoirkunnen opgaan, zou mij de moeite en den ondank van het werk ruim vergoeden. Het is uitsluitend deernis, die mij beweegt, deernis met de droeve gesteldheid van ons Nederlandsen. .-Mdus te moede, kan men dikwijls dwalen. Dwalen kan worden vergeven om het goede doel. Betweterij echter niet, doch geen nood: daaraan heb ik zelf tien broertjes d<;od. Mochten er in het vervolg anderen opkomen, die met grooteren dieper kennis en met beter leeraarsgave mijn plaats willen innemen, dan zal ik hun die met beide handen aar, bit den, verheugd dat ik de ware kampvechttrs voor het geschonden Nederlandsch te voorschijn zal hebben gebracht. De strijd tegen de hedendaagsche taaiverbastering is moeilijk om verschillende redenen. Ten eerste zit het kwaad al sinds j aar en dag diep ingewoekcrd. Onverschilligneid, laksheid, de jacht van het moderne leven, valsche schaa'mte voor eigen beteeke nis, zucht tot n a apen, gebrek aan zelfbewust heid, zijn onder meer de bevorderende ele menten van de ziekte der taal geweest. De ontzaglijke toeneming van het verkeer greep het klein gebied van het Nederlandsen met volle kracht aan, terwijl het weerstandsver mogen der Nederlandsche natie slechts matig bleek en bij haar regeerders de zorg voor een zoo hoog tn tter bezit als de zuivere taal doorgaans verre was te zoeken. Dat onze tegenwoordige bewindslieden, zij het dan uit onkunde of uit geringschatting, van de grof ste vergrijpen tegen de taal niet afkeerig zijn, is o.m. uit de laatste troonrede wel duidelijk gebleken en verscheidene malen zal ik in het vervolg mij verstouten, met hen nog een woordje te wisselen. Bepaald ergerlijk is het, hoe er bij onze instellingen van publieken dienst met de taal wordt g.leefd. De Directie der Nederlandsciie Spoorwegen o.a. geeft er dag aan dag de schelste staaltjes van. De algemeene waarde van onze literatuur der twintigste eeuw mag volmondig worden erkend, maar ook staat het vast, dat de voor gangers in onze letteren bekoord en mee gesleept door eigen klank- en woordspel slechts bij hooge n tzondering voor de ie..hten van de Nederlandsche taal zijn opgetreden en het zelfs van lui KJoos en een V,.n Beden moet gezegd worden, dat zij ui hun proza ver vielen tot uitdrukkingen en tot construct,es, die schaamteloos het merk der taaluiitaardmg vertoonden. Dr. v. E^deii heeft trouwens laatst in zooveel woorden tegen mij willen aanvoeren, dat hij /.ich volkomen gerecntigel vindt, biibtaardij te scheppen, als hem dit voegt in zijn km.st. Sterker getuigenis behoef ik met, om te vr<.e/ui, dat uiize taal in h:iar tegL-hWoordigui hachelijken staat van de toonaangevende auteurs weinig hulp heeft te verwachten. Dit was in dagen va.i weleer heel anders, toen zij, die het schrijven als kunst des gernoeds beoefenden, daarbij ernstig en ijverig waakten voor den welstand van ae toen verk.egen en gewonnen Neder landsche taal. Dan heeft men het onderwijs, het hooger onderwijs, waaruit de nationale geest zoo goed als gebannen is. Tegen n bescneiden Nederlanusch studieboek pronken er tien, tw.ntig m een vreemde taal, m liet Duitsch Dij voor keur. Gén vak, gén studie, ook cue der Nederlandsche taai en letteren niet, of ze worden overstuwd met en verdronken in vreemdtaligen poespas. Meer dan eens hebben studenten mij verzekerd: wij kunnen geen Hollandschen zin meer maken, we zitten in het Duitsch tot over de ooren, wij denken zelfs in het Duitsch, of nog sterker: wij denken Duitsch". Deze studenten zullen wel haast op het land worden losgelaten als dokters, advocaten, ingenieurs, economisten, leeraren: gaan ze aan 'c schrijven, het zal in rauw koeterwaalsch zijn, voorbeelden voor 't grijpen. Een klein geluk nog, dat sommigen hunner 't voor htm roem voegzamer zullen vinden, het zoo makkelijk opgestoken Duitsch te blijven hanteereti, want tiet Nederlandscti ondergaat dan telkens een radbrakmg minder. Reeds wil ik hier even opmerken later zal ik het met voorbeelden staven dat het Duitsch zelf aan groot bederf lijdende is en dat de meerderheid van onze germanismen uit bedorven Dnitsch is overgenomen. Dit maakt het geval er voor onze taalschenners niet beter op. In den laatsten tijd wordt het arme Neder landsen nog verstikkende!' dan ooit bedolven onder een zondvloed van valuta-literatuur: men vergeve deze wanschapen benaming, ze harmonieert met het begrip, dat ze aa.idnidt. De holen, waar die rommel ligt uitgestald, maken prachtige zaken en wien hunner men maar hoort, :eder koopt'r ;s hoogelijk voldaan met al d.e wetenschap en kunst en mooie bandjes voor een halve cent de mark. Men onthonde nu wel, dat al moet de hoofdschotel hier de verdintsching zijn, de mis vorming van het Nederlandsen als gevolg van het klakkeloos overnemen uit het Engelsch of het hransch evenzeer zal worden aange geven en dat voorts ook die mismaking van net lichaam der taal, welke uit eigen ver zwakking voortkomt, n/et zal worden ver zwegen. Om van dit laatste al iets te noemen: het schromelijk misbruik van het voegvvoord waar" als men daar" bedoelt, benoemen als" i.p.v. benoemen tot", stotterpraat zooals het naoije Oosten", onaffe straten", elie komen in het schnidboek van het Neder landsen zelt te staan. Het terrein van waarneming wordt beperkt tot wat de algemeen beschaafde schrijftaal te zien geeft. Wel kan de spreektaal, die zich alom in Nederland in beschaafde kringen boven de tongvallen ver heft en tusschen welke en de schrijftaal heden ten dage aan alle kanten verbinding is, niet geheel buiten beschouwing worden ge laten. Maar talrijke voorbeelden zal ik niet aan haar ontleenen, omdat zij minder scherp dan haar zuster kan worden getoetst aan regelen van orde en logica en die regelen juist de beste argumenten bevatten voor het beroep, dat er moet worden gedaan op het gezond verstand van den lezer. De bijzondere terminologie van al zulke stndievakken en technische bedrijven, die herwaarts uit den vreemde zijn overgekomen en hun eigen woordenmateriaal hebben mede gebracht, zal niet ot nauwelijks worden aange roerd. Blijven zulke termen beperkt tot den kring van het vak, dan zullen zij het algemeen Nederlandsch geen kwaad van beteekenis kunnen aandoen. Alleen wanneer zij buiten hun gebied het Nederlandsch worden binnen gesmokkeld, moeten zij worden aangepakt. In vroeger tijden zijn het Beets, Van Lennep, Soera Rana en anderen geweest, die dikwijls op schitterende wijs de taalonteering hebben gehekeld. Ik zal mij dan ook dikwijls op hun leering kunnen beroepen. Maar althans bij mijn weten heeft het bij hen ontbroken aan een behandeling van het kwaad in zijn geheel en tot in bijzonderheden. Ik heb geen overzicht en geen splitsing, geen rangschik king in onderdeelen, geen stelselvaste be schouwing aangetroffen. Losse voorbeelden zijn weliswaar in aanzienlijken getale aange haald en geestig en scherp op de kaak ge steld, maar omdat zij eenigszins lukraak uit den grooten hoop werden opgenomen en den volke vertoond, bracht men de toeschouwers soms in de war in plaats dat men hun richting gaf,waaruit volgde, dat de lezer nu zoo'n beetje aan alles begon te twijfelen en zich afvroeg, wat nu eigenlijk goed Nederlandsch was en waarheen men toch had te sturen, om uit het zog der bastaardij te geraken. Het onder werp sleept gauw mede en het is mij uit mijn eerste stukken wel gebleken, dat ik evenmin nog vaststond. Ik beloof nu hierin beterschap en aan mijn goeden wil zal het niet haperen om een proeve van kritiek af te leggen, waaraan de belangstellende lezer zich kunne houden. Men vergete echter niet, dat wij ons hier begeven op een weg, dien wij voor een niet gering deel zelf hebben te banen en met lichtpalen te bezetten. Van Hendrik Lanrensz Spieghel herinner ik mij deze regelen: Vervormen van de Kerk schijnt mij een (goede zaak Maar ik vervorm geen ding als ik het ding (ontmaak. Zet voor Kerk Taal en laat dezen gemoedelij ke taaibevorderaar der 17de eeuw voor mij aldus het antwoord geven op de onvermijde lijke tegenwerping, dat de taal groeit en aan verandering blootstaat, dat die verandering niet te weerstaan is en het zelfs verkeerd zou zijn, haar tegen te gaan. De stap is klein tusschen vermaking en ontmaking, tusschen vervorming en misvorming. De stap is ge vaarlijk nu nog veel meer dan voorheen, omdat Nederland wijd openstaat voor buitenlandschen invloed en het zijn eigen wezen en bezit angstig moeielijk kan vrijwaren. De eerste gebiedende regel moet daarom zijn: te kunnen onderscheiden wat men deugdelijk' bezit, nauwlettend kennen wat men opneemt, te snoeien wat parasiet is en waar slechts mogelijk de ontwikkeling van de taal uit eigen bodem te laten geschieden. Dit kan voor wie nog geloof heeft in zijn land, wie nog liefde heeft voor zijn taal en wie niet de overtuiging wil opgeven, dat Nederland kan blijven be staan wanneer bovenal zijn taal nog leven mag. Met eenig gevoel van bevrediging mag men waarnemen, dat de meeste germanismen, die nu vijftien of twintig jaar geleden waren ingeslopen, zich in dit lange tijdsverloop toch niet zoodanig hebben ingedrongen, dat zij het merkteeken van hun ongewenschte her komst zijn kwijtgeraakt. Het goede Neder landsch heeft nog altijd een weerzin van hun gezelschap en is weigerachtig, zich aan hen weg te werpen. Wil men aan den anderen kant aanmerken, dat het opnemen van nieuwe Fransch-Romaansche woorden op minder verzet stuit. dan valt dit niet te ontkennen, maar ook minder streng af te keuren, omdat het Neder landsch van oudsher den invloed van het Fransch heeft geduld en wel niet steeds tot schade en soms tot zijn voordeel. Het is niet zoo onnatuurlijk, dat het Nederlandsche volk, gevormd in een Dietsch-Romaanschen be schavingskring, in zijn taal een gepaste plaat? verleent aan goedgevormde en bruikbare Romaansche woorden. Wel moet het achte loos en botweg overnemen van gallicismen, die goede Nederlandsche zegswijzen en con structies zouden bederven of verdringen, met nadruk worden verhinderd. Indertijd borst Neerlandia, orgaan van het A N V in een stroom van verrukking uit over' een boertje, dat ergens in een winkel gevraagd had naar duimspijkertjes m plaats van naar punaises. Dit was zeer zeker mooi gedaan van het manneke, al bleek ook straks, dat een duimspijkertje toch een ander instrumentje was dan een punaise. Doch het stond al heel eigenaardig bij die eene prachtige zegepraal op het Fransch, dat m hetzelfde Neerlandia de germanismen zoo maar voor het uitkiezen plachten te zijn. Men zij indachtig, dat een Fransch woord altijd duidelijk van zijn afkomst getuigt en dus gemakkelijk te herkennen en zoo nood.g te mijden is, terwijl een germanisme met valsche brieven en profiteerende van een bedriegelijke gelijkenis binnendringt en daar om veel gevaarlijker is. CH. F. HAJE ^ C' i-»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl