De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 13 januari pagina 2

13 januari 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Jan. '23. - No. 2377 SHYLOCK-POINCAR Teekening voor de Amsterdammer" van L. J. Jordaan Eén pondje vleesch 't naast aan 't hart gelegen. DE DICTATUUR VAN HET PROLETARIAAT Benige weken geleden heeft de heer Wijn koop in den gemeenteraad van Amsterdam een verstandige opmerking gemaakt. Dat feit verdient ongetwijfeld al dadelijk een goede noot. Maar ook de inhoud van 2ijn depositie is waard te worden herhaald. Hij merkte op, dat zijn medelid Boissevain wel van meening zou zijn, dat men reeds nu in Nederland leefde onder de dictatuur van het proletariaat. Deze opmerking van het hoofd der Nederiandsche communisten verdient eenige aan dacht; want zij is meer waar dan hij waar schijnlijk heeft bedoeld en geweten. De heer Wijnkoop heeft vermoedelijk ironisch willen zijn en den heer Boissevain willen hoonen. Niettemin, ook letterlijk opgevat was zijn opmerking geheel ad rem. Zij heeft een verdere strekking dan de heer Wijnkoop vermoedelijk aannemen wil en dan hem aan genaam kan zijn. Wij kennen de meening van den heer Boissevain op dit punt niet; maar men kan er zeker van zijn, dat in ons land zeer velen oyertuigd zijn, dat de indruk, dien de heer Wijnkoop hem toedicht, juist is. Inderdaad kennen wij heel wat menschen, die op goede gronden gelooven, dat bij ons reeds nu de dictatuur van het proletariaat bestaat. Het is waar, nog niet in zijn scherpsten vorm: wij hebben in ons land nog geen hongersnood, waardoor geheele gewesten langzaam, maar zeker uitsterven; wij hebben nog niet de massa-executiën van wie wordt verdacht van vijandschap tegen het commu nisme of de communistische machthebbers te koesteren. Maar volmaakt kan men nu eenmaal in deze wereld niet alles hebben; wat niet is, kan bovendien komen. Zoo denken waarschijnlijk de zachtmoedige menschen, die ons met de zegeningen van het commu nisme willen overstelpen. Maar afgescheiden van deze brave zielen, er zijn daarnaast zondige menschen, die van den communistischen heilstaat niets willen weten. En zij nemen de dingen om hen heen scherp waar en komen in arren moede tot de conclusie, dat wij leven onder de dictatuur van het prole tariaat. En zij denken, dat het zoo langzamer hand al wel is en dat de tijd nadert, dat de maatschappij zich tegen die dictatuur heeft te verweren. Zoo ontstaat de reactie, die volkomen natuurlijk is als het complement van de voorafgaande actie, maar die hartelijk en grondig wordt verfoeid door allen, die min of meer rood op de graat zijn of daarvoor wenschen te worden gehouden. Wat nemen deze reactionnairen dan waar? De opmerking van den heer Wijnkoop werd gemaakt bij de behandeling van de zoo in de zakken der belastingplichtigen ? ingrijpende kwestie van de arbeidsvoor waarden der gemeentewerklieden. Men weet, dat deze zaak, waarbij de arbeidsloonen en dus de financiën der gemeente in de nauwste mate zijn betrokken, eenige jaren zoo al niet wettelijk, dan toch feitelijk aan de beslissing van den gemeenteraad is onttrokken. Men heeft het zoogenaamde georganiseerd overleg ingesteld en er zich wonderen van voorge steld. Wie de menschen en de verhoudingen kent, kon wel anders voorspellen; hij kon wel zien, dat in het georganiseerd overleg alleen voor de arbeiders groote winst zat, maar dat de gemeente als zoodanig het loodje er bij moest leggen. Wij willen ons niet verdiepen in de vraag, in hoeverre de arbeidsvoorwaarden der gemeentewerklieden mede door gezegde werklieden of werknemers, zegt men tegenwoordig gaarne kunnen en behooren te worden vastgesteld. En evenmin willen wij onderzoeken, of het wel juist is gecon strueerd, als men in den gemeentedienst den klassenstrijd invoert door ook hier werk gevers en werknemers te onderscheiden, hoe wel allen de gemeente in velerlei onderscheiden functie behooren te dienen. Maar wij willen de vraag stellen: is het menschelijkervvijs gesproken aannemelijk, dat bij het hoogge roemde georganiseerde overleg de belangen der gemeente in het algemeen niet in het gedrang zullen komen. Zij, die daarvoor vreesden, zijn volkomen in het gelijk gesteld. VU A ABT l S I-F A-K O S IQ ARE N Het voorn. Immers, hoe werkt praktisch het georgani seerd overleg? Aan de eene zijde staan de verschillende groepen sterk georganiseerde gemeentewerklieden. Hun leiders behooren uit den aard der zaak tot de radicale elemen ten; zoo zij dat uit hun aard en denkwijze niet zijn. dan worden zij wel op straffe van verlies van invloed door die radicale elementen voortgedrongen. De meer gematigde arbei ders geven in dezen geen tegenwicht; hoe zouden zij trouwens in verzet kunnen komen tegen de mannen, die hun minder werk en hooger loon beloven en dat inderdaad meer dan eens hebben weten te verkrijgen? Zoo komen aan arbeiderskant van zelf de hoogste eischen tot uiting; men kan immers ook altijd met fcooge eischen beginnen; wat er ten slotte van komt, is altijd winst. Tegen over deze goed georganiseerde en daarom sterke macht der gemeentearbeiders komt nu de gemeente te staan. Zij wordt vertegen woordigd door eenige wethouders en eenige hoofden van groote gemeentediensten. Deze autoriteiten zijn stellig hoogst respectabele personen. Maar vooreerst vormen zij tegen over de phalanx der werklieden geen eenheidsfront. En dan de wethouders, voor zoover zij al niet komen uit de groepen der zooge naamde arbeiderspartijen, zijn toch altijd politieke mannen, die aan hun partij en aan hun kiezers moeten denken. De hoofdambte naren zullen zich wel tweemaal bedenken, voordat zij in deze democratische dagen aan de organisaties der arbeiders den voet dwars zetten; zij hebben genoeg met hun personeel te doen reeds in gewone dagen en het scheidsgerecht is er altijd nog, als zij de teugels wat willen aanhalen in het belang van den dienst. Zoo is het gemeentebelang tegenover de vertegenwoordigers der arbeiders in zwakke handen; geen wonder, dat de gemeente het proces verliest en blij en dankbaar mag zijn, als de werklieden genadig eenige kleine con cessies doen. Wat een ieder vooraf duidelijk kon zien aankomen, het georganiseerd overleg werkt in hoofdzaak niet minder ten gunste der werklieden dan de vroegere behandeling in den gemeenteraad. Het is waarlijk geen wonder, dat de ge meentewerklieden het instituut van het georganiseerd overleg waardeeren en bewon deren. Het brengt hun de meest tastbare onmiddellijke voordeelen. Of daartegenover ook verder af liggende nadeelen staan, komt voor hen nauwelijks in aanmerking; hun zeer eenzijdige dagehjksche voorlichting wacht zich wel daarop de aandacht te vestigen. Maar de burger, die geen gemeentewerkman is, vraagt zich toch af, hoe het komt, dat de democratie, die alle bevoorrechting zegt te haten, nu alweer druk bezig is een nieuwe gepriviligeerde klasse te scheppen en dat doet zonder zich daarvan bewust te zijn. Op zich zelf is dat natuurlijk weer niet te ver wonderen; illusiën en feiten zijn altijd twee dingen geweest en elke evolutie heeft nieuwe bevoorrechten gebracht en nieuwe slacht offers gemaakt. Maar die slachtoffers vragen zich dan toch wel af, of wat wij nu beleven, toch niet wezenlijk de dictatuur van het proletariaat is. Zij vragen zich dat ook af, als zij zien, hoe met de troetelkinderen der maatschappij, met de werkloozen wordt gehandeld. De werk loosheid is stellig een ernstig maatschappelijk defect in dezen veelbewogen tijd. Een ieder, die het klemmende vraagstuk van onze dagen nader komt, gevoelt zich van schrik enjzorg vervuld. Maar ook hier geeft de praktijk wel eenige verlichting aan het angstig ge moed. Want men ziet, dat althans een groot deel der werkloosheid wordt geschapen door de overheid zelf, die de werkloosheid wil be strijden. Wij willen er nu niet eens op wijzen, dat het productieve werk, dat de overheid ter wille der werkloozen ter hand neemt, door deze werklievende heeren wordt van de hand ge wezen of gesaboteerd: het schandaal van de langdurige werkstaking der werkloozen in de Weteringbuurt ligt nog versch in het geheu gen der buurtgenooten. Maar wat vooral de aandacht trekt, is dat in dezen tijd van groote werkloosheid het de groote werkgevers de grootste moeite kost arbeiders te vinden. Dergelijke feiten doen zich overal voor; iedereen weet in zijn kring voorbeelden van werkloozen, die weigerden te werken, als het geboden loon niet zeer veel hooger was dan de werkloosheidsuitkeering. Het geval van de firma Wilton te jRotterdam, dat in de Kamer van Koophandel terecht zooveel opschudding verwekte, is wel zeer duidelijk en zeer treffend, maar staat niet alleen. En zulke dingen zijn waarlijk niet te verwonderen, als men de ervaring ter zijde stelt en menschen voor engelen gaat houden. Die ervaring, die sedert jaren bij alle armen zorg is opgedaan, is eenvoudig deze, dat een uitkeering aan volwassen, valide per sonen nooit zoo hoog mag worden, dat daar door de prikkel om werk te zoeken verloren gaat. Het blijkt, dat de overheid bij de werkloosheidszorg, die thans onder allen schoonen schijn in den grond toch niets anders dan armenzorg is, die ervaring geheel heeft ver geten. Niet de werkloozen zelf, die ten slotte toch ook maar menschen zijn, maar de over heid heeft hier schuld. Een werkloosheidsteun, die uit verkeerd begrepen arbeiders liefde de werkloosheid bevordert, is ver keerd als alle armenzorg die armoede niet lenigt en opheft, maar bevordert. Het is merkwaardig, hoe in deze maat schappij oude euvels steeds weer terugkeeren: deze klachten zijn zoo oud als de armenzorg zelf; in de achttiende eeuw hoort men volko men hetzelfde als nu. Maar is het aan den anderen kant te verwonderen, dat er menschen zijn, die zich voorstellen, dat de maatschappij reeds nu leeft onder de dictatuur van het proletariaat? Zij kunnen dezen troost aan de geschiedenis ontleenen, dat een dictatuur nooit lang duurt H. B K u o M A N s loninklijke Meubtllraiisporl-Maatscliappij DEGRUYTER&CO.I DEN HAAG (AMSTERDAM ARNHEM l Internationale Verhuizingen iitillllliiHiiiMiiiiliiliiiliilliiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiMiuiiiiiiiiiiiiiniliiiiMiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiinMiiiiMUiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiimiiiiiimiiiiiii SAMENWERKING OF OORLOG? Tegen het einde van het afgeloopen jaar heeft de associatie van Britsche Kamers van Koophandel e* Memorandum gepubliceerd, dat wegens u- daarin vermelde feiten en cijers de aandacht ten zeerste verdient. Immers feiten en cijfers zijn wel de grond slagen van de meening van hen die ook maar bij benadering een begrip van de tegenwoor dige toestanden verlangen. Volgens het tractaat van Versailles dan, waren de origineele claims" voor herstel als volgt:: Britsche Rijk £ 2.846.700.658 Frankrijk 8.741.663.845 Italië2.968.515.655 België1.465.194.477 Japan 83.277.400 Totaal £ 16.105.352.035 welk bedrag na verscheidene conferenties, door de commissie van herstel teruggebracht werd tot 6600 millioen pond sterling, en bij de verdeeling waarvan de volgende pro porties werden vastgesteld: Britsche Rijk, 22 pCt; Frankrijk 52 pCt.; Italië10 pCt.; Japan 0.75 pCt; België8 pCt.; Portugal 0.75 pCt.; en voor Griekenland, Roemenië, Serviëetc. tezamen 6| pCt. De roes, die men zich eerst had gedronken aan de verpletterende cijfers van J919, begint geleidelijk voor terugkeerende nuch terheid plaats te maken en men begint zich thans af te vragen, hoe Duitschland, zonder handelsvloot en koloniën, en in een tijd van wereldrnalaise zooals wij dien beleven, be talen kan. Vroeger kon Duitschland voor zijn steeds ongunstige handelsbalans steeds betalen met exporten van kostbare goederen, met coupons van buitenlandsche beleggingen (die volgens in 1917 door Duitschland ver strekte gegevens 30 milliard gouden marken bedroegen) met vrachten en assurantie premies, met gelden verteerd door toeristen en buitenlandsche studenten, boeken, cou ranten enz. Nu dient men de economische waarde die de vroegere Duitsche koloniën voor het moederland vertegenwoordigden niet te over schatten. Zij kostten gemeenlijk meer aan salarissen van ambtenaren dan zij aan be lastingen opbrachten en het is zeer de vraag of het voor Duitschland een voordeel zou zijn wanneer men het zijne koloniën teruggaf. De werkelijke bronnen van inkomsten lagen dan ook niet in de koloniën, maar in den reusachtigen handel van Duitschland met de koloniën van andere landen, zooals Engeland, Nederland, Portugal en vooral met Rusland. Toen de mogendheden te Versailles bijeen waren, voorzag niemand nog de ongehoorde inzinking van Rusland, dat vóór den oorlog van Duitschland jaarlijks gemiddeld voor 700 millioen gouden marken aan Duitsche goederen kocht en daarvoor betaalde met graan e.d. en met te Parijs en elders geplaatste leeningen. Maar bovendien had Duitschland wegens gebiedsverlies en verliezen door den oorlog na den vrede 12 milioen burgers minder, terwijl zijn rijkste gebieden n.l. Elzas-Lotharingen aan Frankrijk kwamen. Nu had Duitschland, gelijk reeds werd opgemerkt, steeds een ongunstige handels balans, die gedurende de laatste 5 vredesjaren gemiddeld 1600 millioen mark bedroeg, en wanneer men de algeneele ontwrichting van den wereldhandel in aanmerking neemt is het wel duidelijk dat de cijfers van Ver sailles ten eenenmale fantastisch waren. Dat men ze eerst geruimen tijd heelt gehand haafd, en slechts geleidelijk tot reductie over gaat, is begrijpelijk als men in aanmerking neemt dat binnenlandsche politieke over wegingen in de entente-Ianden, vooral in Frankrijk dat zoo nameloos veel had geleden, een uiterst geleidelijk openbaar maken van de waarheid gebiedend voorschreven. De publieke opinie, nog steeds in den reeds ver melden roes verkeerend, mocht niet plot seling, maar moest van lieverlede op de hoogte worden gebracnt. Wanneer men toch in aanmerking neemt dat de zoogenaamde occulte" of onzicht bare exporten waarmede de meeste Europeesche landen hun ongunstige handels balans in evenwicht houden, zooals vrachten, coupons, assurantiepremies e.d. voor Duitsch land voorloopig grootendeels niet meer be staan, dan springt het fantastische der cijfers te meer in het oog. Zoo had Duitschland een zeer bloeiend assurantie-bedrijf, maar de kapitalen die daarin waren belegd (men denke aan een Levensverzekering Mij. zooals de Germaniü) zijn door de depreciatie van het ruilmiddel zoodanig gereduceerd, dat de in komsten uit dit bedrijf thans slechts een fractie van vroeger kunnen bedragen. De vrachtvaart begint eerst weer op te leven, maar ot zij op den duur tegen de stevig ge vestigde buitenlandsche reederijen kan concurreeren is de vraag. De Engelsche Associatie bovengenoemd, ten einde Duitschland opnieuw opgang te brengen, stelt derhalve voor een leening ten bedrage van een Milliard Pond Sterling, waarvan rente en aflossing zouden moeten gegaran deerd worden door in- en uitvoerrechten in Duitsche zeehavens door de Entente mogend heden in goud te heffen, terwijl het surplus zou worden aangewend voor de kosten van herstel volgens de reeds genoemde proporties. Tegen het Fransche plan, hetwelk de bezetting van verder Duitsch gebied en de exploitatie van bosschen en mijnen omvat, brengt de Associatie te berde dat daar deze natuur lijke rijkdommen zoozeer verspreid liggen Teekening van H. J. Haver man H. G. VAN DE SANDE BAKHUYZEN f Binnen een jaar tijds heeft Nederland twee groote astronomen verloren, Kapteyn, die op 71-jarigen leeftijd als een jongeling, nog vol van plannen en nieuwe ideeën, is heengegaan, en Bakhuyzen, in den vroegen ochtend van verleden Maandag ontslapen, wel haast 85 jaren oud, na rijpen arbeid reeds verscheiden jaren van zijn rust genietend. Kapteyn's werk vult het eerste kwart der negentiende eeuw, en drukt op het karakter der wetenschappelijke ontwikkeling dier peri ode zijn stempel; Bakhuyzen behoorde tot een oudere generatie: zijn werkzaamheid valt in het laatste vierde deel der vorige eeuw. Toen Bakhuyzen in 1872 naar Leiden werd geroepen om Kaiser op te volgen als hoogleeraar en directeur der sterrewacht, was hij daar geen onbekende. Geboren 2 April 1838 te 's-Gravenhage, had hij gestudeerd te Delft, waar hij het diploma van civiel ingenieur verwierf, en te Leiden, waar hij op 21 April 1863 promoveerde op een proefschrift over den invloed der buiging op de hoogten van hemellichten met den meridiaancirkel bepaald". De Leidsche sterrewacht had in de eerste jaren na hare stichting met groote moeilijkheden te kampen. In pathetische taal klaagde Kaiser in zijn jaarlijksche verslagen over gebrek aan per soneel, en aan geld. Pas zeer langzamerhand is dit iets beter geworden. Kaiser was echter een persoonlijkheid, die anderen wist te inspireeren tot belangeloos werk. Vele studenten hebben onder zijn leiding aan de sterrewacht als volontair gewerkt, maar geen onder hen was in ijver en bekwaamheid de gelijke van Bakhuyzen, die volgens het getuigenis van Kaiser voor de sterrenkunde scheen te zijn geboren". Het was de tijd van de oprichting der eerste Hoogere Burgerscholen, en bitter klaagde Kaiser over deze nieuwe instellingen, die telkens weer zijn beste studenten tot zich trokken door een benoeming tot leeraar, welke ruim bezoldigde betrekking" hen weglokte van het niet betaalde wetenschappelijk werk. Ook Bakhuyzen moest in de laatste dagen van 1864, na ongeveer een jaar zonder betaling of aanstelling de volledige functie van een observator aan de sterrewacht te hebben waargenomen, die lokstem volgen, wat Kaiser als een groot onheil voor de sterrenkunde van ons vaderland" beschouwde. Eerst in den Haag, later te Utrecht, leeraar aan de H. B. S., trad hij 26 Juli 1867 als hoogleeraar in de natuurkunde aan de Polytech nische School te Delft op, om ruim vijf jaar later zijn leermeester te Leiden op te volgen. Het onheil was hersteld. Bakhuyzen is te Leiden gebleven, en heeft daar tot zijn zeven tigste jaar aan het hoofd der sterrewacht gestaan en de astronomie gediend. Is het eerste vierde deel der tegenwoordige eeuw bovenal het tijdperk der nieuwe inzichten en theorieën, de voorafgaande periode ken merkt zich vooral door het invoeren en uit werken van nieuwe methoden. De spectroskopie was bij Bakhuyzen's optreden in hare kinderjaren, en, hoewel zij reeds vele onverwachte resultaten had op geleverd, hare latere wonderbaarlijke ontwik keling was nog niet te voorzien. De praktische bruikbaarheid der photographie voor de massa-productie van astronomische waar nemingen, omstreeks het midden van die periode duidelijk geworden, heeft de methode van het astronomisch onderzoek een geheel ander aanzien gegeven, allereerst zich openba rend in een sterk verhoogde internationale organisatie. Op de congressen van de Carte du Ciel, en andere, en in de geheele internationale be weging, was Bakhuyzen een vooraanstaande persoonlijkheid, eji aan het uitwerken en praktisch bruikbaar maken der nieuwe metho den heeft hij een werkzaam aandeel gehad. Maar zijn hart was verpand aan de nauwkeurigheids-astronomie. De eenvoudigste waarneming is een inge wikkeld proces van wisselwerking tusschen het te onderzoeken natuurverschijnsel en den waarnemer, door bemiddeling van een instru ment. De taak van den onderzoeker is om uit het directe waarnemingsresultaat het essentieele te destilleeren, dat op het natuur verschijnsel betrekking heeft, en te elimineeren wat van den waarnemer en het instrument afkomstig is. Deze beide hebben hun individueele eigenaardigheden, hun idiosynerasieën, die van waarnemer tot waarnemer, en van instrument tot instrument varieeren, en die bestudeerd moeten worden en in reke ning gebracht. Het is om de beheersching van de instrumenteele en persoonlijke fouten, dat de kunst van den waarnemenden astronoom zich toont. Hier lag Bakhuyzen's roeping. Reeds zijn dissertatie is gewijd aan de buiging van den meridiaankijker, en ook nog zijn laatste astronomische publicatie, verleden jaar in de Annalen van de Leidsche Sterrewacht opgenomen, behandelt hetzelfde onderwerp. Meer nog dan aan de instrumen teele, heeft hij zijn aandacht gewijd aan de persoonlijke fouten. IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlnlIlllllllllllllllfll alleen een zeer groote troepenmacht de ambtenaren die de exploitatie ten uitvoer zouden leggen, behoorlijk zou kunnen be schermen. Afgezien nog van de mogelijkheid van onlusten, is het derhalve zeer de vraag of die exploitatie iets zon helpen ter oplossing van het vraagstuk. De kosten der bezetting zouden de inkomsten wellicht overtreffen. Het eenige lichtpunt in de Fransch-Duitschc situatie zou men misschien mogen zoeken in het feit dat Frankrijk voor de goede exploitatie van de nieuw verkregen ertsgebiedeu de kolen tioudig heeft die de Duitschers nog bezitten en die in de onmiddel lijke nabijheid liggen en derhalve ten slotte een Franseh-Duitsche samenwerking mogelijk zal blijken. Engeland kan die kolen om allerlei redenen niet verschaffen en de gebieden vormen, zooals bekend is, een econo misch geheel, dat zich historisch ontwikkeld hart en Mans uiteen is gescheurd. Zoolang Frankrijk uit hoofde van het uitblijven der Anglo-Amerikaansche garantie, die men te Parijs aan Ciemenceau beloofd had, reden heeft om Duitschland te vreezen, heeft Frankrijk er belang bij, de Duitsche ijzerindustrie te fnuiken. Dat kan Frankrijk doen, door beslag te leggen op de bedoelde kolenvelden, waarmede Frankrijk zijne (ijzer- en staalfabrieken in Elzas-Lotharingen tot hooger ontwikkeling kan brengen. Zoo stelt men het zich in Frankrijk voor. Maar het blijft de vraag of die voorstelling juist is. Zoo ja, dan zou Frankrijk inderdaad Duitschland als ijzerproducent overvleugelen en desnoods het garantieverdrag kunnen ontberen. Is echter Frankrijk beveiligd door de mogelijkheid, meer kanonnen te kunnen gieten en meer amniimitie te vervaardigen dan Duitschland? Dat kan wel blijken een chimère te zim uit hoofde van de zich steeds verder ontwikkelende Inchtwapenen waarmede toekomstige oorlogen vermoedelijk gevoerd zullen worden, en waardoor groote staande legers, kanonnen en forten en wat dies meer zij, wie weet hoe spoedig even/eer als antiquiteiten, zullen gelden als de speren, bogen en harnassen der kruisvaarders. Het memorandum houdt zich met deze vragen, die toch van zeer groote beteekenis zijn, niet op, maar teekent slechts aan dat de economische toestand van Duitschland aldoor verergert en dat de onvermijdelijke deflatie in dat land zoo hevig zal zijn, dat het overgroote deel der bevolking erdoor geruïneerd zal blijken. Wij zouden hierbij nog willen aanteekeneii, dat, indien zooals Frankrijk's vijanden be weren, het Frankrijk te doen ware om ge biedsuitbreiding en om het verkrijgen van de hegonomie in Europa, de reeds vroeger vermelde eeuwenoude politieke beginselen van Engeland, die daarmede in strijd zijn, onver mijdelijk zouden worden bedreigd. Ook in deVereenigde Staten, die in sommige opzichten Engeland's vroegere positie tegenover Europa zijn gaan innemen, zou Frankrijk daardoor gewantrouwd worden en aan mogelijk uit zicht op steun veel verliezen. Indien te eeniger tijd, laat ons hopen in een zeer ver verwijderd verschiet, dat haast een ondenkbaarheid wordt, een Angelsaksische combinatie door een dergelijke houding van Frankrijk onvermijdelijk zou worden, zou Nederlands positie ongeveer dezelfde zijn als in 1914, alleen denkelijk ongunstiger. Daarom alleen reeds dienen wij alles te be vorderen hetwelk strekken kan tot inter nationale samenwerking, die bij de oplossing der tegenwoordige moeilijkheden meer dan ooit dringend noodzakelijk is. 8 Januari 1923. H. D u N i. o p

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl