De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 20 januari pagina 6

20 januari 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND '20 Jan. '23. - No. 2378 KARAKTERISTIEKEN J. H. SPEENHOFF. Zanger, teekenaar, dichter, en-acte-schrijver, droog-comisch verteller, guitaar-stemmer, ook wel eens guitaar-ontstemmer, belhamel en wondheeler, snaaksche kwajongen en schrander wijsgeer, striemend hekelaar en soms zelfs harmonica-melodist met een ziel vol sloppen- en krotten-tragiek. Als humo ristisch onder-den-neus-wrijver van menschelijke gebreken, is zijn wrangheid en scherpte nooit rauw, zijn ironie en boert nooit zwoel, zijn sarcasme, hoe vitlustig pok, nooit gluiperig en venijnig. Toch grijnst 's dichters masker zich wel eens tot een paddenkop om, als hij met een doodnuchter moraaltje en een refreintje zijn slachtoffers voor eeuwig be lachelijk maakt. Hoe daemonisch is dan de, in schijn goedige grinnik van den ootmoed igen, schroomvalligen, bedeesden Speenhoff. Hij doet vaak wel strak, te plechtig" voor een café-chantant-mensch. Doch hoe bevallig is- deze Hollander, in zijn stijfheid" ! Een lyricus op rolschaatsen. Hij zwiert en zwaait voor u uit en toch staat hij stil op zijn plaats. Hoe vermetel is hij in zijn levensphilosophie, tusschen grol en kwinkslag; onder vernufts speling, hoon en hekelende guitigheid. Hij behoort tot de stoutmoedigen die van een olifant een muis maken. Het grootste is hem nog geen knip voor den neus waard. De ingewikkeldste geestesproblemen lost hij op met een tartend refreintje. Want zélf is hij scepticus, afkeerig van dogma's. Al wat lieden wik en wak om ons heen dobbert grijpt hij plots aan en plant hij voor ons diep den grond in, wortelyast. Zulk een goliath-arbeid is hem geen pypje waard. Staat het eenmaal voor ons wrikkeloos', dan even onverhoed schopt hij het morgen weer omver en schimpt hjj grollig: bah, wikwak al dat ingeheide! Speenhoff is in alle genre's innig-origineel. Hij is gemoedelijk, leuk, gevat. Doch welk een zoete stem heeft zijn heimwee en zijn triestigheid. Hoe schrijnend en diep-ontroerend-menschelijk was niet het levenslied", de droef-hunkerende brief Van een ouwe moeder aan haar jongen, die in de nor zit". Hier was het rste echte, en het bleef het eenige ontroerende levenslied" dat Holland gaf; ten spijt van een leger grofzinnige hans worsten, zelfcomponeerende komiekelingen, liedjes-declameerende navolgers en wee-sleeperig-sentimenteele gevoels-vervalschers. Speenhoff heeft niemand! nagebootst J Hij schonk het volk iets zuivers, simpels, iets innigs en fijns, tegen liederlijkheid en scabreuse onbeschaamdheid in. ^Waarschijnlijk kende hij, toen hij aanving.sgeen Fransche cabaret-zangers en Chat-Noir^-dichters. Vóór t Speenhoff zongen hier slechts, in trieste taveerns, of in rumoerige tingeltangel-zaaltjes, drieste na-apers van buitenlandsche meesters. Züzongen met vet-fluweel wambuis en slordigirtgedeukten flambard, a la Bruant, maar zonder diens uitdagende stemdreiging, zonder diens doodsteenigenden moed en het wrange woord, dat folterde of wrokte of inbeet als een gif. Zij zongen met schaamtelooze bravoure, zwoel, sensueel, aangedikt en rhetorisch. Eerst uit de argelooze klaarte van Speenhoff's dichterhart bloeide het echte Hollandsche lied op. Geen chanson", geen monologue", maar een lied, een heerlijk eigen lied. Speenhoff behoefde zich niet de handen te laten zalven om dit voort te brengen, want het ontsprong aan zijn diepste wezen. Al in den eersten regel van zijn zang was hij eigen, door en door Hollandsch-zuiver; bleek zijn kunst kind-rein geboren uit de volksziel. Hij was taal, gebaar, innerlijk, humor en smart, ontgoocheling, verbittering, berouw en liefde van ons volk. Hij was het in alle gradaties en in alle schakeeringen. De groote Aristite Bruant gaf benauwender en prangender het uitvaagsel van de straat, den gemartelden of opstanaigen schooier, het misdadige of ver worpene deel van het volk. Doch Bruant zong uit een soort van hartelooze hevigheid, stootte woorden uit als messteken, liet ang stige en wroegende zondaars, beestachtige onthullingen doen en vloekzangen scherpen aan de benardheid van hun slachtoffers. Speenhoff, veelzijdiger, gaf meer het heele volk, in zijn oneindige typen-verscheidenheid| Geen Hollandsch dichter heeft ooit zoo on middellijk en zoo merg-echt uit het diepste volks-binnenste gebiecht, gezongen, geju beld en geschreid als Speenhoff. Vaak is hij niets dan een baldadige, sarrend-geestige gamin, met genadelooze streken en tratsen. Maar hoor, hoe verrukkelijk klinkt niet zijn vroeg zomerochtend-fluitje over zonnige pleinen en stille grachten. Deze oolijkerd be reikt alles met een zangerig declamendo, omdat hij een ieder de plek wijst waar men zich moet krabben als ze jeukt. Bij Speenhoff geen observatie en geen milieu-bespieding. Hij werpt zoo maar zijn ironische zevenklappers de zaal in. Zoo bran dend komt het zijn hart uit omdat het zoo brand endpn hem leeft.Gij luistert als een stugge spion, de' volks-scherts af, Speenhoff is ae volksboert zelf. Gij beloert den angst, het be rouw, de brooddronkenheid van het volk en vermuft het in proza en poëzie tot literatuur. Speenhoff is zélf angst en benauwenis, verdriet en deernis, geluk, jool en tragische ontredde ring van het volk. Hij is de volksspot, de volkshekeling in al haar smijdigheid, welke een ieder in het net lokt. En toch hoe sober, hoe fijn gevoelig is Speenhoff, hoe overrompelendgeestig in al zijn onverwachte wendingen, noch tans verbluffend-spontaan en ongebreideld in zijn vonnissen. Zelfs daar waar hij weieens een beetje overteederig doet, zedepreekerig en het publiek met rijmelarijtjes kittelt, die buiten het leven de en stoeische, vaak alleen geschreven blijken tot het speelsche opwekken en ver sterken van vooroordeelen en hartstochten, laat hij gauw den lach losschieten die allen ernst uitwischt. Dan is hij de schepper van de zingende ironie en wendt en keert zij n geweerhaakte satire zich verraderlijk-lenig op onzicht bare krachten, als een stalen pen op een mag neet-veld. Hij laat het publiek lachen, ont roeren, schreien en beven, al naar zijn luim. Hij is een geboren schimper, een ophitsende in de-maling-nemer, doch zijn spot-vermogen is zoo fijn, dat de in-de-maling-genomene en de beschimpte hemzelf hartelijk toejuicht. Ik hoorde het eens verklaren: Speenhoff is de man van het oneerbiedig cynisme. Hij geeft het leven van de kroegen, van de befaamde huizen, van schooiers en zwervers en hij begekt h un lotgevallen als een snaak. Speenhoft's vers cynisme? Cynisme, zoo menig dieptriëstig lied, dat ons huiverend doet beseffen, eenzaam menschenleed en schuw-gebiechte ellende? Dit vers cynisme, dat dikwijls snikken terughoudt en door ons slechts ondergaan wordt als weemoedige levensverinniging? Koos, Koos, KOOS, zoo roept heel Holland den populairen Speenhoif toe. Maar naast of achter den populairen Koos, leeft nog een stille, verborgene,alleszeer hoog keurende Koos, die zuinigjes glimlacht, meestal zwijgt, even kucht en léat bazelen. Het is de Speenhofr van vele verrukkelijke liedjes, de Speenhoft van enkele smartelijke en navrant-melancholische tooneelstukjes, de droomer Speenhoft, de goddelijke knutselaar die beeldhouwt, tee kent, schildert, de aristocratische democraat, de eenzame en romantisc ie uittuurder naar het verholen spotspel van het alom-raadselachtige leven, dat zijn bonte maskerades afrolt dag en nac it, onder zonneschijn en lampenglans. Het is de Speenhofi, die deze jonte levensmaskerades van menschenbedrog in menschenhuichelarij, met zijn schuwste mijmering doorpeilt, de Speenhoff, die overal het spoor volgt van echte en valsche liefde, die de geschminkte hartstochten afwischt en enze verlengende instincten onthult. Aan dien verholen, zacht-glimlachenden schouwer danken wij den navranten menschenkenner, die soms kerft en striemt en nog zooveel smartelijks verzwijgt. Hoe kan het luchtige wijsjes-neuriën van deze zachte, wonderlijk-bewogene en ge dempte stem diep ontroeren ! Want ook als zanger met zijn zoete deuntjes is Speenhoft geheel zichzelf. Hoe doorgrondt hij allerlei neigingen van allerlei slag menschen. Een bedelaar en een schooier geeft hij een innerlijk. Van kleine kleuters verhaalt hij, dat de tra nen ons in de oogen beginnen te gloeien. Hij herleeft het leed van oude vrijsters en ontwart de jaloersche hartstochten van dienstmeiden en marjeniers. Hij geeselt wellustelingen en kinderen van de zonde en in tien coupletten schenkt hij ons het heele drama van een overspelige vrouw. Schoonmama's en dienders, politici en ministers, hij drijft ze tot n kudde voor zich uit: menschelijke belachlijkheid ! Misschien is het een gebrek in Speenhoff, dat hij onder zijn spot weieens zacht meelacht. Doch hij doet het zoo oprecht en onopgesmukt, dat het eer lijkt beschroomdheid dan poenige zelfbijval. Onloochenbaar, beschroomd en bedeesd is Speenhoff, doch noem het geen bescheidenheid. Integendeel. Deze Bard kan zich allicht nauwelijks voorstellen, dat de aarde eens ook zonder hém nog lust zou hebben te draaien. Dus hoogmoed, waan? Houdt toch uw vingers uit zijn beslag; het is iets veel schooners.... besef van eigen waar de, nog iets anders dan besef van malle eigen waarde. Meneer,.... zei mij onlangs een schatrijk prutser van portretten, gruwelijk dilettant, maar machtig bank-directeur.... Hoe vindt gij hm.... hm.. mijn werk?" Ik, doodnuchter: Vooralsnog mijnheer zijn uw handteekeningen meer waard dan de teekeningen van uw hand. Ik had besef van eigen waarde, mijn bank directeur slechts eigenwaarde. Dit eigen waarde-besef bezit Speenhoff in hooge mate, ondanks zijn podium-ootmoed, zijn timiditeit en zijn bevallige linkschheid op de planken. Want hoe zou hij zoo durven hekelen en krekelen, als hij zich niet een ge weldig volksopvoeder wist? Al het schoone van zijn verbeelding, al het diepe en innige van zijn zingend hart, al het fijne van zijn ironie geeft hij .aan het volksleven. Voor óns onder neemt hij zwerftochten door de donkerste iiiiiiiMiimiiim iiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiti P.U.G. (PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.) 1773. 23 Jan. 1923. Oud worden is op zich zelf geen verdienste. Maar wel: te zorgen dat men bij het klimmen der jaren niet veroudert en versuft. En ver jaar- of gedenkdagen verschaffen ongezochte gelegenheid om na te gaan, in hoever men den lof van het: die mag er nog zijn" ver dient. Toen inde maand Januari van 1773 door Laurens Praalder, leeraar in de Wiskunde aan de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude te Utrecht, het Utrechtsch Ge nootschap van Konsten en Wetenschappen werd opgericht, voldeed deze stichting aan een behoefte. Hij en zijn medeoprichter Mr. Johs. van Haeften, Advocaat voorden Edelen HoveProvinciaal van Utrecht, waren overtuigd dat de bestaande genootschappen niet datgene gaven, wat zij voelden dat wetenschappelijk ontwikkelden noodig hadden. Men trof in Utrecht vereenigingen aan, vele in getal: Dulces ante omnia Musae" (Vóór alles zijn ons de Muzen lief); Tendimus ad coelestem patriam" (Wij streven naar het hemelsch vaderland); Volmaakter door den tijd", allen Vereenigingen, die^zich ten doel hadden gesteld: verzen te maken, rijmweverij" zooals het vaak kenschetsend werd genoemd, maar die met kunst weinig, met wetenschap in het geheel niets uitstaande hadden. Wat kon een Prijsvraag voor een gedicht over: God sightbaar in het onaanzienlijke, ver toond in de beschouwinghe van een Kei, Blaauwbesse en Vlieg" in ernst met kunst of wetenschap van doen hebben? Wat een dichtstuk over Den regtschapen burger vader" of Gods wijsheid in Sijn werken" of De nuttigheid van den handwerksman"? Wanneer wij hier spreken over kunsten, moet men wel in het oog houden dat daar mede in dezen tijd niet de schoone kunsten worden bedoeld, niet die, welke] men toen recht teekenend voor die eeuw,'als improductieve kunsten" aanwees. Onder Konsten verstond men de Wiskonst en de Natuurkunde, de Scheikunde en deTuigwerkkundeof Mecha nica en zoo was ook de bedoeling van de stichters van het Utrechtsch Genootschap 150 jaren geleden: beoefening der exacte wetenschap, in tegenstelling niet de dichttaak der bestaande Genoodschappen". De GiüeKc __. BU UITNEMENDHEID GiUctte'SAPtTyRAZOR is OVERBODIG; eu BEHOEFT OOK NIET TE WACHTEN TOT UW TOCH SCHEERT MALTUD ONB PELIJK 6IAD. SNEL EN ME.T VEEL GILLETTE SAFEJX RAZO dichtkunst werd op den achtergrond gedron gen, de lijnen en jfiguren der wiskunde, de chemische stoffen en natuurkundige ver schijnselen, boomen en planten, dijken en baggermachines stellen hunne verlangens tegenover: De Waare vereischten in een dichter." Met opzet werd ihierboven van de stichting in 1773 van het Utrechtsch Genootschap ge sproken en het woord Provinciaal niet ge noemd. Deze voor dien tijd zoo eervolle uit breiding van den titel werd eerst vijf jaren later, dus in 1778, verworven en door de Staten van het Sticht aan het Genoot schap toegekend. Niet zonder moeite: het Utr. Gen. moest eerst bewijzen leveren dat die eer verdiend was. En de bewijzen werden geleverd. De wetenschappelijke Verhandelingen over de meest uiteenloopende onderwerpen van praktisch nut, bleven voorloopig de kurk waarop de naam van het Geleerd Genoot schap, zooals het heette, dreef. Seriën van portefeuilles in het Archief van het P.U.(i., met tallooze ,Verhandelingen, ge drukt en ongedrukt, ^bewijzen de vrucht baarheid der leden, hun werklust en ijver. De geleerde schrijvers, mannen van naam in hun tijd, brachten bouwsteenen aan voor het altaar der wetenschap, waarvan het direct nut thans moeilijk valt aan te wijzen. Maar zij vormden al mede schakels in den keten der wetenschap, die alle eeuwen ver bindt en zoo mogen wij hun en dus ook het P.U.G., dankbaar zijn voor hetgeen zij rnedemetselden aan den bouw. , En in het bijzonder komt die dank toe aan hen die meearbeidden aan het Instituut der Prijsvragen. Reeds twee jaren na de geboorte van het P.U.G. gaat men over tot het opstellen van een lijst, geformeerd ter Vrijwillige Beantwoording en weinig heeft de Directie voorzeker voorzien dat hare poging een uitbreiding zou krijgen, welke ten slotte verderfelijk zou blijken te zijn. Een Chronos die zijn eigen kinderen verslindt. Want toen men eenmaal vragen had gesteld en de sluizen had geopend, was geen stelpen van den vloed meer mogelijk. Bij tientallen kwamen de prijsvragen in. Gelukkig dat niet alle ant woorden voor den prijs van 30 gouden duka ten in aanmerking kwamen. De beproeving voor de genootschappelijke kas zou te groot geweest zijn.j Maar toch was de beproeving reeds zwaar .... voor de beoordeelaars. De mannen daartoe uitgekozen, waren weldra moeilijk te vinden. De taak was niet licht en bovendien een ondankbaar werk. Men ging dan ook inzien dat Buys Ballot wel gelijk had, toen hij omstreeks 1858 schuchter opmerkte dat wetenschappelijke mannen zicu een onderwerp niet laten voorschrijven". IN HET MAURITSHUIS PORTRET VAN DEN SENATOR OLIVAZZI DOOR O. B. MORONI (PL.M. 1525?1578J. Deze nieuwe aanwinst van liet Mauritshuis, verkregen o.a. met steun van particulieren, is het eerste buitenlandsche kunstwerk, dat sedert 1831 voor dat Museum is aangekocht. De afgebeelde grijsaard is in het zwart gekleed. Zijn levensgroote forsche gestalte steekt prachtig af tegen den grijzen achtergrond. Het schilderij, dat bijzonder mooi van toon is, maakte oorspronkelijk deel uit van de verzameling van Graaf Luppi te Bergamo en kwam via den Franschen kunsthandel in Duitsch particulier bezit. Sinds eenige jaren was het weer in den kunsthandel. Moroni is een der grootste Italiaansche portretschilders van zijn tijd. Ook op de Nederlandsche portretkunst was zijn werk van invloed. Zijn schilderijen zijn reeds lang in buitenlandsche musea te bewonderen. iiiiiiiiiiiiiiiiilllliii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiMittiiiiiiiiimliliiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMiiitiimiiiiiiiiiiii iiiiiiiiimiiiiim doolhoven van het menschenbestaan en toch behoudt hij het prachtig-achtelooze en geniale van zijn eenvoudige menschelijkheid. Hij heeft maling aan alles Koos, en toch hangt hij weer aan alles. Welk een wonderlijke kruising en welk een onthutsend mengsel van eigenschap pen vertoont deze groote kunstenaar.Vandaag zwicht hij voor een kind, morgen slaat hij een reus een blauw oog. Hij is opstandig als een Bolsjewiek, en toch weer gedwee als een bleu catechisant. Soms kruipt hij voor zijn eigen stoutmoedigheid terug. Met zijn linkerhand schrijft hij een nieuw Wilhelmus, en met zijn rechterhand teekent hij een verzoekschrift om het eereburgerschap van Moscou. En beide houdingen zijn staal-echt in den bard: zijn rechtzinnigheid en zijn opstandigheid, zijn vroomheid en zijn vrijdenkerij. Hij verbaast ons, ... .doch zich zelf nog meer. Want deze prachtig-humoristische spotter, deze nijpend-felle realist en doordringende ontleder van menschelijke misleidingen is waarschijnlijk vuriger romanticus dan werkelijkheids-beelder. Onze gansene literatuur, met al haar pompeuze kopstukken verruilt hij gaarne voor n levenden D'Artagnan, n duelleerenden Monte-Christo. Ook daarin blijft hij volkskind, in den allerhoogsten zin: mateloos hunkeraar naar het-avontuur, naar het altijd-wisselende, eeuwig-boeiende en onbekende. Deze Steinlen-van*het-lied is de eenige groote levensliederen-dichter dien wij hebben. Onnavolgbaar blijft hij, in al de wendingen van zijn humor en van zijn geest. Liedjes, liedjes, liedjes Koos; wijsjes, deuntjes, wijsjes, Koos, zoo roept het publiek. Koos verschijnt. En hij zingt liedjes .... schelmsch, weemoedig, plaagziek en vroolijk, doch intusschen.... hoe groot is zijn kunst, hoe machtig de uitwerking. Is. Q u E R i D o Hij legde daarmee den bijl aan den wortel van den boom, en niet dien bijl zijn Donders en Fruin verder gaan hakken, totdat in 1898 Prof. Talma den laatsten slag aanbracht en den boom der prijsvragen velde. Sedert dat jaar zijn de prijsvragen, in dankbare herinne ring aan het vele goede dat zij hebben ge sticht, afgeschaft, terwijl de mogelijkheid blijft bestaan in hoogst bijzondere gevallen nog een uit te schrijven. Voor uit den tijd geraakte Verhandelingen, voor afgeschafte Prijsvragen was echter in het midden der vorige eeuw een tweetal andere instellingen in de plaats getreden. Het was de groote Donders die tegen het midden der vorige eeuw (1844) de vraag stelde: ,,of het niet nuttig ware als de leden, die zich op het/.elfde studiegebied bewogen, op den dag Oer Algemeene Vergadering zich vereenigden in bijeenkomsten, om vindingen in hun vak van wetenschap aan elkander be kend te maken". Aan dien wensch werd gehoor gegeven en sedert 1845 werden de leden in 3 sectiën gesplitst en vergaderden de sectiën van Geneesk.- en Natuurk. weten schap, van Lctterk., Wijsbegeerte en Geschie denis, en die van Rechtskunde afzonderlijk, eerst aan den morgen van den dag der Alg. Verg., later aan den vóóravond. Bijkans taciitig jaren lang hebben deze sectiever gaderingen bestaan en ruimschoots vrucht gedragen. Genoeg zij het op te merken dat meestentijds de sectievergaderingen druk be zocht werden en, zoo Donders' geest rond waart door Utrecht, zal hij met voldoening de vrucht van zijn werk aanschouwen, waar door de wetenschap, de kunsten rijkelijk worden gediend. De kunsten.... thans niet alleen meer in de oorspronkelijke bedoeling van het woord. Allengs begreep de Directie dat ook de schoone kunsten recht van intrede in den Utrechtschen tempel mochten doen gelden. Het duurde lang eer toonkunstenaars, eer beeldende kunstenaars in het heiligdom werden toegelaten.. De schilder Kruseman was het eerste kunstenaarslid, (1850), Richard Hol de eerste toondichter, welke later regelmatig door vele anderen werden gevolgd. Met een eerste schaap heelt men moeite vóór het over de brug komt. Zoo zal men verbaasd staan te vernemen dat Mevrouw Bosboom Toussaint, de eerste vrouw die werd voorgesteld, niet werd toegelaten. In 1878 was men blijkbaar nog niet vrouw-rijp. In 1894 was men verstandiger geworden en worden Jonkvrouwe Jelje de Bosch Kemper en Dr. Cath. van'J'ussenbroek tot leden gekozen. Sedert dien tijd telt het P.U.G. tal van ver dienstelijke vrouwen onder zijn leden. Ten slotte na de Sectie-vergaderingen: de Subsidies. Al was het alleen om deze, zou men wenschen lid te zijn van het P.U.G. Niet om subsidies te ontvangen, maar om het bewust zijn met zich om te dragen, van hulp aan het goede werk, dat men daarmee verricht. Kan men hechter waarborg verlangen dan dat zij die voor een scnoon werk veel voelen, hulp vragen om dit te volbrengen? Te meer, wanneer de aanvragers mannen zijn (of vrou wen) wetenschappelijk te goeder naam en faam bekend, die bovendien door vakgenooten dringend worden aanbevolen. Hoeveel weten schappelijke arbeid zou niet tot stand zijn gekomen, wanneer niet lichamen als P.U.G. en andere vereenigingen de behulpzame hand tot steun hadden uitgestoken? Aan hoevele expedities, onderzoekingen, proeinemingen, uitgaven van geleerde werken, mocht het P.b.G. zijn medewerking verleenen ! hn toen de Directie betreurt het, dat niet altijd hare hand een winnende is, om het spreekwoord tot waarneid te maken, dat de winnende hand mild is. Meermalen bejammert de L irectie het, dat ook aan haar de nood der tijden de rem aanlegt. Dat het zaliger is te geven dan te ontvangen, geldt voor haar niet ten volle: door het zalige ontvangen zou haar ook het geven tot een dubbele zaligheid worden. Maar na een eervol bestaan van 150 jaren, waarin het P.U.G., langzamerhand mede groeiend met de geheele maatschappij, ook gemoderniseerd werd, mag het Genootschap met dankbaarheid op ae afgeloopen . baan terugzien. Zijn nuttig bestaan in het verleden, geeft gegronue hoop voor de toekomst. Tal van mannen in de anderhalve eeuw van des genootschaps bestaan medewerkend, stem pelden eervol zijn werkzaamheid door hun arbeid: ook in den komenden tijd zullen weer mannen gevonden worden, die dit streven willen voortzetten en voortbouwen op den bestaanden hechten ondergrond, die het zich tot een eer zullen rekenen het oude, maar niet verouderde P.U.G. te doen voortleven om zijn schoon doel te bereiken: bevordering der Kunsten en Wetenschappen in den ruimsten zin der woords. N. J. SINGELS Voorzitter P.U.G. 's Gravenhage Gedipl. Personeel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl