Historisch Archief 1877-1940
Teekening voor de Amsterdammer van
O. Kotand.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Jan. '23. - No. 2378
C. B. VAN BOHEMEN
RESTAURATEUR VAN
OUDE SCHILDERIJEN
(door Dr. Bredlus als zoodanig erkend)
HELMERSSTR. 57 DEN HAAG
HANNS HEINZ EWERS,
de duitsche litterator, die onlangs in
Nederland lezingen hield.
WELKOM, VREEMDELING ?
De opmerkingen door prof. Kernkamp in
zijn hoofdartikel Eigen gaat boven Vreemd'
gemaakt, zijn opgemerkt.
Mij dunkt, het werd tijd ook. Wij behoeven
waarlijk niet exclusief te zijn, wij mogen,
in vele gevallen, de gelegenheid waardeeren
eens meer direct in aanraking te komen met
de cultuur uit den vreemde. Het ideaal zou
natuurlijk zijn, dat wij ons er in alle opzichten
tegenover konden handhaven. Het daarop
volgend, bereikbaarder ideaal is, dat wij,
d.w.z. onze eigenjintellectueelen en kunstenaars,
van de lezingen, tooneelvoorstellingen, ten
toonstellingen enz. leeren. Niemand, ook
zij zelf niet, zal hen daarvoor te goed achten.
Maar er kan zelfs van het goede te veel zijn,
en wanneer men gedurende een
menschenleeftijd eenmaal de gelegenheid heeft gehad
de groote mannen uit een afgelegen land van
nabij te zien en een indruk te krijgen van hun
persoonlijkheid, dan kan dit voldoende worden
geacht. Wij schijnen in de laatste paar jaar
alles ineens af te willen werken.
Het is niet mijn bedoeling, nadat met
genoemd hoofdartikel het pleit voor de eigen
intellectueelen en kunstenaars wel gewonnen
kan worden geacht, in dien geest nog door
te gaan, ook niet, de redenen te beschouwen,
die tot het inhalen van al die vreemdelingen
hebben geleid. Wel nuttig lijkt het mij daar
entegen, op het gebeurde eens terug te blikken,
en te zien, wat de resultaten zijn van die
bezoeken.
Ik zal tentoonstellingen, lezingen en tooneel
voorstellingen elk op zich zelf beschouwen.
Met de eerste zijn wij spoedig klaar. De
Duitsche tentoonstelling van het vorige jaar
was misschien interessant voor hen die nooit
Duitsche kunst gezien hebben. Maar wie zijn
dat, en was hun onwetendheid geen onwil?
Als overzicht van de Duitsche kunst in de
laatste halve eeuw was zij onvoldoende.
Wij hebben voorts een paar Fransche ten
toonstellingen hier gehad, o.a. een grafische;
ik kan niet zeggen, dat zij openbaringen waren.
De Schotsche en de Spaansche (Catalonische)
hebben ons ook niet bepaald in ons diepste
wezen ontroerd of geschokt. Neen, voor het
arrangeeren van zulke tentoonstellingen be
staat in dezen tijd van druk en snel verkeer
en bij een zoo actieven kunsthandel nauwelijks
aanleiding.
Nu de lezingen. Wij hebben hier onder veel
meer te lezen gehad: Chesterton, Schnitzler,
Galsworthy, Thomas Mann, Duhamel,
Hauptmann, Georg Herrmann, Hanns Heinz Ewers
en nu pas in den Haag een dadaïst. Met den
laatste heeft men, hoor ik, (en dat in den Haag)
dol plezier gehad.
Van die lezingen is, als ik goed zie, alleen
die van Duhamel een werkelijk groot succes
geweest: hij is een spreker en had wat te
zeggen. Lang vóór dien tijd bleek Felix
Salten een zeer goed voordrager van eigen
werk. Maar niet alle zelfs belangrijke en
groote schrijvers zijn sprekers of munten zelfs
uit in het voorlezen van hun werk. Voor
zoover ik kan nagaan is juist voor de bewon
deraars en vereerders van de genoemde
schrijvers, meestal zulk een lezing een teleur
stelling. Het spreken en lezen is eigenlijk niet
hun vak, zij zijn enkele dagen in ons land, lezen
vandaag te Rotterdam, morgen te Den Haag,
^overmorgen te Amsterdam, wonen
tusschendoor diners en soupers bij, waar zij de hoofd
personen zijn, moeten met verschillende
menschen converseeren over verschillende
zaken. Van meer dan n hunner weet ik,
dat hij al bij zijn lezing, doodop was. Daar
komt bij dat het lezen uit eigen uitgegeven
werk, tenzij hij een groot voordrager is,
toch niet datgene is, wat men van een schrijver
verwacht. Het samenstellen, en voor orato
rische doeleinden bewerken van een beschou
wing of studie is ook niet een kunst, die de
schrijver van romans of essays van nature
altijd meester is.
Natuurlijk steekt men van dat alles wel iets
op en heeft den man althans van aangezicht
tot aangezicht gezien. Maar de vraag is, heeft
men hem op zijn bsst gezien, en niet gejaagd
en afgetobd, zich gevend aan een taak die niet
de zijne is? Bestaat er wel voeling genoeg
tusschen hem en ons? In veel gevallen gaat de
lezer uit van het denkbeeld, dat ons publiek
van toeten noch blazen weet; soms daaren
tegen (zooals met Chesterton's lezing over
Browning) schijnt hij te meenen dat wij het
onderwerp reeds volkomen beheerschen, en
alleen maar zijn subjectieve meening wenschen
te weten.
Nu komt ook nog Hanns Heinz Ewers,
de schrijver van perverse griezeligheden, de
schrijver bij uitstek van een verward enberooid
geslacht. Ik heb gelezen, dat hij E. Th. A.
Hoffmann berbietet (dat zal wel waar zijn)
dat zijn werk nervenpeitschend is. Eilieve,
waarom moeten onze nerven gepeitscht
worden? Ik verzoek dringend mijn nerven
niet te peitschen. Ich verhitte es mir ! Wat
hebben wij hier met die uitwassen van doen?
Eenigszins anders is het gesteld met de
tooneeluitvoeringen. De Fransche (van Lugn
Poe althans) de Weensche, de Jiddische voor
stellingen hebben ons, en den tooneelisten
onder ons, wat geleerd. Ensemble-spel onder
andere. Toch is in de meeste gevallen door de
reclame, door de zeldzaamheid en door het
feit, dat publiek en recensentien deze acteurs
niet veel zien, en dus de.i mensch (met zijn
gebreken) niet zoo door de rol heen zien,
ons oordeel nietjonpartijdig en veelal valt het
onwillekeurig ten ongunstc der landgenooten
uit.^Het is niet te ontkennen, dat over het
geheel de praestaties der Parijzenaars en
Weeners gaver, vlotter en beschaafder waren
dan bij ons wat toevallig-samengestelde
gezelschappen; toch kon bijv. de vertooning
van Helene bij Comoedia zeer goed ge
waardeerd worden tegenover de Fransche van
hetzelfde stuk. Max Pallenberg is verrukke
lijk, vooral als Zawadil: hij had de agressieve
botheid, de schier waanzinnige verwatenheid
der dienders van Shakespeare, en van hem
kon men zeker wat leeren. Toch hadden wij
Jan Musch kort te voren in een ander stuk van
Kadelburg een prachtige creatie zien geven, en
ik ben niet zeker (men kan van zoo iets niet
geheel zeker zijn) dat dit een minder sterke
uiting van tooneelkunst was.
Met dat al is het wel juist in zake tooneel,
dat zich het inhalen van den vreemdeling nog
het meest als verwaarloozing van den land
genoot doet gevoelen. Wij zien bij die
buitenlandsche voorstellingen tal van personen,
die in het algemeen gesproken geen belang
stelling voor de dramatische kunst toonen, en
zeer opmerkelijk is, dat zij het noodig vinden
er in pontificaal te verschijnen. Met deze
laatste bijzonderheid heeft Charivarius al eens
geestig den spot gedreven. Zouden onze pa
triciërs zich niet eens willen voornemen,
voortaan ook onze eigen belangrijkste pre
mières door hun aanwezigheid op te luisteren?
Ik heb er vroeger elders op gewezen,
dat minstens even noodig als een Vereeniging
Nederland-Frankrijk-Engeland of
Duitschland, zou zijn een Vereeniging
AmsterdamDen Haag, Amsterdam-Rotterdam of
Rotterdam-Den Haag. Er is al te weinig voeling
tusschen onze, van een tot twee uur sporens
van elkaar verwijderde steden, vooral wat
kunstleven aangaat. Wij konden elkaar aan
vullen, verruimen, corrigeeren, veel meer
dan wij doen.
Maar afgezien daarvan komt het mij voor
dat de Vereenigingen Nederland-Frankrijk
enz. haar taak nog wel anders zouden kunnen
opvatten, De heer Westendorp betoogde, en
terecht, dat de vreemdelingen die hier geweest
zijn, van ons land en volk een indruk mee
nemen naar hun vaderland. Hier is echter
wel wat veel aan het toeval overgelaten en
ik heb het gevoel, dat zij hier hun handen wel
eens te vol hebben om veel op te merken en
vooral om uit te zoeken wat voor hen het
meest de moeite waard is. Het is voor de
intellectueelen en kunstenaars uit het buiten
land ongetwijfeld van veel belang, hier de
kopstukken van het corpus iuris en van de
haute finance te ontmoeten, maar misschien
zou het hun toch nog haast meer voldoening
verschaffen in aanraking te komen met
vakgenooten en geestverwanten. Te Rotterdam is
het zonderlinge gebeurd dat tegelijkertijd in
hetzelfde gebouw maar een andere zaal
spraken Qalsworthy en Thomas Mann, zonder
dat zij of hun gastheeren met elkaar in contact
kwamen. Wijst dit er niet op, hoe weinig de
gedachte-inhoud hunner werken hief de stuw
kracht was, die hen bracht? Zou het schaden,
als de leiders dezer Vereenigingen aanslui
ting zochten met de Vereenigingen en genoot
schappen der eigen kunstenaars, die dan van
hun kant wellicht de connectie met den
Vreemdeling zouden kunnen aanhouden, ter
verruiming van hun eigen geest? Zou het doel
dezer Vereenigingen op deze wijze zelfs niet
beter gediend zijn?
Hebben wij niet zien gebeuren, dat toen de
commissie tot ontvangst van Oerhart
Hauptmann werd gevormd, niemand dacht aan den
man, die voor twintig jaar het meest heeft
gedaan om diens werken hier in te leiden?
Nog een schoone taak zie ik voorde Vereeni
gingen Nederland-Frankrijk, enz. en een
waardoor zij eerst in waarheid de geestelijke
betrekkingen versterken zou. Wij hebben hier
critici en essayisten, wier beschouwingen en
zelfs boeken over vreemde kunst en litteratuur
OOSTERSCHE TAFEREELEN
Teekening voor ,,de Amsterdammer" van Jan Poortenaar
VIII. OP EN OM DEN BOROBOEDOER
lllllllllllIHlIliilllllllllliilllMlllllllllMIlllllllHIIIIIIIIMIIIItlillllliill
llllflflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIIHItllllllltlHfflIlflflil
lllllllllllllllllliilliillllllliiilllflllllifiiilliillliiiiifttlll
De Haghespelers. Een blijspel vol ver
warring, door WILLIAM SHAKESPEARE.
Verwarring" voor errors" kan niet juist
zijn, verwarring ontstaat uit een zieken geest
en in de Shakespeare-blijspelen welt alles uit
een kerngezond hart. Zoo'n hart kan zich
hoogstens eens in den schijn bedriegen,
ganschelijk verdolen kan het niet. En aitijd
ging dat gezonde, lieve, gulle hart den weg,
die nader brengt dan hetverstand. Intuïtie,uit
liefde geboren. In alle vormen, in het groote en
in het kleine, gaf Shakespaere wat hij in liefde
bezat, zonder speculatie; elke letter, die op zijn
naam geboekt staat, is een pleit voor het goede,
dat hij overal aanwezig wist. Wie meent, dat
hij het leven en de menschen idealiseerde,
vergist zich op zijn beurt. Zooals Shakespeare
de schepping zag, zoo was ze en zoo blijft ze;
men moet er alleen oogen voor hebben om
haar aldus te zien, en muzikale ooren, en een
hart, dat een kleine misrekening niet telt,
een teleurstelling weerlegt, en een dossier vol
verzachtende omstandigheden altijd gereed
houdt. Vergrijp heet dan: dwaling, en alles
wat we op een onbewaakt oogenblik mis-doen:
vergissing, en het ergste blijkt ten slotte te
herstellen, met een teeken van oprecht be
rouw, een glimlach of een kwinkslag, machtiger
dan leven en dood. Met welk een overgave
heeft Shakespeare zich aan dit geloof dat
aan de geheele comedie van vergissingen",
aan het eeuwig misverstand, ten grondslag
ligt gegeven ! En hoe spontaan kon hij zijn
bij deze zekerheid Goethe heeft hem
benijd.
Mij dunkt, het moet den jongen dichter
nauwelijks moeite hebben gekost op het
stramien van Plautus' Menaechmi", dit
spel der vergissingen" te schrijven in zijn
lijn van vooropgezette onschuld, liefde en
vertrouwen, en het is aardig de twee stukken
naast elkaar te leggen en op elke bladzijde
als het ware de bewijzen te vinden van
Shakespeare's klare rechtschapenheid, van zijn
edelen geest en liefderijk gemoed, dat in zich
sluit wat ze aanraakt, en adelt wat ze hanteert.
Hier, waar de stof bekend is en wij den tekst
bij de hand hebben, blijkt hoe weinig gewicht
een gegeven in de schaal legt, hoe het alles
van den mensch komt. Treft al niet dadelijk
dit groote verschil dat Plautus' Tweeling
broeders" tal van ethische gebrekenvertoonen,
door platweg liegen het misverstand willens
en wetens verergeren, terwijl bij Shakespeare
alle vergissingen vlekkeloos ontstaan, zonder
eenig aandeel van menschelijk bedrog, met.
als onschadelijk repoussoir, de twee slaven,die
wegens hun nederige positie tegenover de
groote heeren niet uit mogen spreken. En hoe
kennelijk heeft hij in het nauw gezeten met
de geleende Vrouw van Menaechmus, den
geroofde", die bij Plautus rechtaf een naar
wijf is,en aan het slot dan ook zonder gewetens
bezwaar naar de veiling wordt verwezen. Met
deze soort vrouwspersonen hield Shakespeare
zich eigenlijk nooit op.... Eén lady
Macbeth" op een leger van engelen en getemde
feeksjes, en hoe beklagenswaardig was zij !
Men ziet het Adriana" in dit blijspel aan
hoeveel moeite haar schepper zich moest ge
troosten om haar in zijn eigen oogen zoo
presentabel mogelijk te maken, en alle deug
den, die hij haar, noodgedwongen, ontzeggen
moest, kon hij gelukkig haar zuster Luciana"
omhangen, een figuur, waarvoor hij Plautus
niets verschuldigd was. In haar herneemt de
vrouwelijke Vrouw haar hoogste recht:
Adriana: How i f your husband start some
other where"?
Luciana: Til! hècome home again I wou ld
forbear".
En zoo heeft hij ook de tweelingbroeders
Antipholus", schoon op verschillend plan
van beschaving, elk een eigen, goedgezind,
op de golven van dit, onze beste bedoelingen
dwarsdrijvend leven, nochtans standvastig
karakter gegeven en de lichte afdwaling van
Antipholus (den gehuwde) naar de courtisane,
aan wie hij let wel ! bijna een kostbaar
halssnoer schonk, op grond van Adriana's
liefdevolle, maar lastige ijverzucht, volmaakt
plausibel gemaakt. Dit Erotium-geval",
bij Plautus het hoofdgerecht, met hoeveel
kuischheid, als hoe een pure vergissing"
vinden we het bij Shakespeare terug! Een
tooneelspel door een ordinairen klaplooper
(?Schuier") te doen openen, Shakespeare har!
het niet over zijn hart verkregen; die figuur
verdween, en in den Hertog van Ephesus en
den beproefden Vader der verloren tweeling
broeders, vond hij zijn tolk. Wat door deze
beiden in het allereerst tooneel, dat nog het
karakter van een proloog behield, gesproken
wordt, ligt aan het spel ten grondslag als een
bewijs van 's levens ernst en macht, waarbij
de mensch niet meer dan een speelbal op de
golven blijkt, als een waarschuwing het over
moedig dollen met zekere verschijnselen niet
te beschouwen als kortswijl zonder meer,
maar als de lichte reflexen van wat in wezen
wel waarlijk diep en duister en wankel is.
Begint daarna het vangspel der tweeling
broeders, met hun schaduwen, de twee koste
lijke Dromio's, dan zijn wij in de ruime, over
zichtelijke sfeer, waar verlies en gewin, smart
en verblijding gelijke rechten hebben.
Meesterlijk is dit evenwicht in het werk,
als een wipplank, gehandhaafd, en hoe helder
en doorzichtig bleef het ingewikkeld weefsel
tot het einde. Tot de verademende
ontknooping^waarbij we de twee onoogelijke Dro
mio's" als een paar lachende godjes hand in
hand zien aftrekken: We came into the
world like brother and brother", en eens
klaps de speling der natuur, die in haar
mildheid soms een dubbel exemplaar
schenkt twee voor n gevoelen als
iets buitengewoon charmants. Tweelingen,
uit n wensch geboren, gelijk van snit, gelijk
van zin, mér dan vrienden, meer dan broe
ders, het meeste wellicht wat aan menschelijke
verknochtheid mogelijk is, door n geheim
verbonden tot aan het einde der aarde. Het
is of Shakespeare met dit stuk heeft willen
zeggen: wie kan ooit wanhopen aan een Na
tuur, die, bij al haar gaven, nu en dan nog
dit meesterstuk levert. Ziet ze daar staan,
deze twee paar welschapen zonen, een voor
beeld van den mensch, die zichzelf en tegelijk
een ander kan zijn, ziet de geboren kameraad
schap!
The Comedy of errors" is geschapen uit
rhythme en zilte lucht. Alles in dit spel van
zwerven, zoeken en dolen houdt verband met
het ruime sop, met masten en wapperende
wimpels. Wij behoeven ze niet bepaald te
zien, maar we moeten gevoelen dat Ephesus
een machtige havenstad is, waar vóór alle?
is: beweging. Daarom leek mij de zware,
elk verschiet afsluitende muur, waartegen
dit spel zich nagenoeg geheel afspeelde,
alhoewel doelmatig voor den bouw der ver
schillende tooneelen, een sta-in-den-weg voor
onzen avontuurlijken geest, en vond ik ook
de randversiering van rose rozen in de lyrische
episoden meer willekeurig, dan voor dit
werk eigenaardig aangebracht. Tegen dien
massieven muur deden de costuums wat zoet
en goedkoop-Grieksch. Deze Ionische kooplui
waren ongetwijfeld rijke lieden, een goud
smid", een patriciër. Naast den invloed van
Athene vinden we daar in Klein-Azie ook de
Italiaansche, de Byzantijnsche en dan, vóór
alles, is het een werk van Shakespeare.
Rie Cramer stond, als altijd bij de monteering
van een Shakespeare-stuk, voor de keuze:
of trachten naar een zooveel mogelijk
historisch-getrouwe eenheid, of het geheele geval
beschouwen als een zuivere fantasie? maar
dan ook zonder positieve herinneringen, noch
aan het oude Hellas, noch aan Maison Hirsch;
een oorspronkelijke, gedurfde variëteit. Ik
zou, veiligheidshalve, en omdat Shakes
peare de geschiedenis toch verplaatste naar
zijn eigen tijd, de voorkeur geven aan degelijk
Renaissance, zonder concessies; in onze
artistieke dagen, sinds ons Sprotje zich 's Zon
dags met een schoenveter dwars over haar
voorhoofd tot een edele telg van Cadmus
omkapt, ben ik voor de vermenging van het
klassieke met het moderne bijzonder huiverig.
Gelukkiger dan de monfeering, vond ik het
Van Djocja over Moentilan, en van daar
per auto, dat is wel de schoonste weg naar het
fantoom van 't Hindoesch Java, dat eens
Modjopahit was; het rijk waarvan de onbe
schreven ondergang den Boroboedoer voor
zijn voltooiing heeft verrast.
Langs den Mendoet, hoog, teruggetrokken,
dan langs de liefelijke Tjandi Pawon gaat
de tocht, beide gelijk in eerbiedwaardige!!
ouderdom van meer dan duizend jaren.
Aardbevingen konden ze niet doen vergaan,
en wat in later eeuwen de aandacht van den
Mohavnedaan niet waard was en uiteenviel,
is met veel zorg weer opgebouwd.
Wie het hoogere niveau betreedt van den
heuvel, die op zijn top den Boroboedoer
draagt, hij ziet daar plotseling het monument
voor zich, zwaar in zijn oud-bronzen kleur.
Zwartig is de steen verweerd, groenig
overmosd zijn galerijen en balustraden, als
gepatineerd door de zilberig-groene plekken der
lichtere schitnmelkleurige mossen.
Als juweelen op een fijn-bewerkte kroon
zijn de Boeddha's, bij honderdtallen in nissen
gevat; vele beschadigd, maar ook vele on
verlet. Banaspati's boven de treden dernaar
hoogere galerijen voerende trappen; Shiva
zijn zij, als verslinder des tijds, waardoor alles
henen gaat:
....all that lives must die,
passing through nature to eternity.
Beneden: het leven van den Boeddha.
Boven : het leven der eeuwigheid. Geen tempel
voor menschen, geen tempel voor goden is de
stoepa: incarnatie van onafwendbare eeuwig
heid die buiten aardsch hegrijpen ligt;
neigen tot den kosmos spreekt uit eiken steen.
En als wij vele malen door de gaanderijen
zijn gegaan, dan leeren wij in den Boroboedoer
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMimilllllllllllllllllllllMIIIIMtlllllMlllllllllllllllllllllllll
zeker belangstelling zouden wekken, in het
eigen land van die kunst en litteratuur,
somtijds daar als verrassend, nieuw en leer
zaam zouden worden ondergaan. Te zorgen
voor vertaling van zulke werken, voor mede
werking van de schrijvers aan vreemde
tijdschriften, zou dit niet nuttiger kunnen
blijken ook voor het prestige van ons
land, dan het uitnoodigen van sprekers en
minder het kunstwerk zien en meer het werk
van eeredienst, zooals het is gedacht. Uit de
nauwe omgangen zien wij dicht van onder-op
tegen de beelden aan; op meer dan manshoogte
zijn zij geplaatst. Waar van de balustrade
der hoogere galerij een stuk ontbreekt, daar
ziet men een Boeddha als beeldhouwwerk
opengaan, daar is ons oog gestegen tot zijn
hoogte. Ver straalt het licht des Verlichten
over het land. Hooger nog, de koepelende
stoepa's.
In de rondte, beneden, daar liggen nog
fragmenten langs de hellingen vanden heuvel.
Poortbrokken, in elkaar gezet. Losse steenen,
honderden, honderden. Hier wat voeten, daar
een arm, een hand. Een wreed slagveld. Maar
ongeteld ook hier de gaaf-gebeitelde ornamen
ten, boven, half en heel in den grond.
Toch ontbreken op n enkele galerij niet
mider dan tachtig dier atitefixen, maar ze
hooren er niet, anders stonden ze er zeker.
Of staan ze er niet omdat ze hier liggen, half
en heel onder den grond? Omdat ze liggen
te wachten tot ze geheel door onkruid over
woekerd en bedolven zijn? De onschuldige
paardjes, die er grazen, helpenden tropischen
groei daarbij. Argeloozen, die wij den eersten
dag waren, haalden wij een paar verdwaalde
steenen weer door de prikkeldraad-omhei
ning binnen het afgesloten terrein. Monnik
ken werk, want aan de andere zijde liggen ze,
en ook aan den straatweg, bij tientallen.
Maar de eenig-aanwczige autoriteit, die het
entreegeld int, verzekert u dat dit alles zoo
behoort en zich in de speciale zorgen van den
Oudheidkundigen Dienst mag verheugen.
En de Oudheidkundige Dient verzekert dat
alles haar aandacht heeft."
JAN P o o R T r: \ A A K
samenspel in deze vertoon ing ;ik stel h aar b o ven
de opvoering van Naar het u lijkt", dat als
een werk van hooger en fijner gehalte, ook
hoogere eischen stelde. In Een blijspel vol
verwarring" neemt het verrassend vernuft-spel
een groote plaats in, en al mist men daarbij
Verkade's zwakke zijde -- ook ongaarne de
compensatie van het dichterlijke, van het
in-scherts-verhevene, dit schaadt hier minder
dan bij de rijpere blijspelen, die een-en-al
poëzie zijn en een dichterlijke verdieping,
een lichaamloosheid vragen ver boven de
macht van deze vroolijke spelers. Verkade
haalde, dit bleek al uit de vertaling, Shakes
peare sterk naar zich toe, en vooral in de
lyrische gedeelten geraakten we daarmee
wel ver van huis...
Kom.'k klem mejvast aan dezen arm van jou,
Jij bent mijn olm, mijn man, die ik
omstrengeld hou"...
Vertalen is mij een te persoonlijke
gevoelsquastie om er in een beknopt overzicht diep
op in te willen gaan; hoe belangrijk dit werk
als basis voor het spel ook mag zijn, een
waarde-meting met regel voor regel het oor
spronkelijk, Burgersdijk, en deze jongste
vertaalkunst naast elkaar, ligt niet op mijn
weg. Wat den algemeeneu indruk betreft,
zou ik alleen mijn twijfel willen uitspreken
of Antipholus van Syracuse wel ooit op Luciana
verliefd zou zijn geraakt als de jonge dame
hem inderdaad te woord had gestaan in this
Dutch way :
Indien gij hebt mijn zuster om haar geld
verkoren,
Behandel haar, terwille van dat geld, dan
goed;
Of ging uw liefde door een nieuwen gloed
verloren
Hnichel dan teederheid, als 't wezen moet.
Dus lieve broeder, ga terug naar boven,
NoemJ haar uw vrouw, stel Adriana weer
gerust,
't Is schoon bedrog het goede doen gelooven,
Een vriendelijk woord zoo menig twisten
sust."
Deze twee-zang is hel heerlijkst fragment
uit het geheele stuk. De Engelsche Luciana
sprak daar uit 's dichters naam de aandoen
lijke, op de overmacht van het droomleven
gegrondveste waarheid uit, dat soms, wijl
een vrouw zoo innig gaarne gelooft, ja,
buiten dat geloof niet leven kan.... de lieve
leugen, die haar verbeelding spaart, boven
de wreede oprechtheid gaat, welke haar
mér dan het leven wellicht ontrooft. Zoo
modern gevoelde Shakespeare.... Maar men
moet van deze uitspraak nu weer geen para
graaf uit het Burgerlijk Wetboek maken,
het geval blijft individueel, en Luciana staat
daar niet als een zaakwaarneemster, die Hel
krom me recht praat, maar als de
vertegenlezers, niet altijd van den eersten rang?
Laten wij elkaar alle mogelijke kansen geven
en tegenover de vreemdelingen dat critisch
inzicht niet verliezen dat met de meest mo
gelijke beleefdheid kan samengaan. Hen wel
kom blijven heeten, maar met pauzen en met
mate.
«C u R N E L i s
woordigster van een Dichter, die in de werke
lijkheid maar weinig behoeft om met het
heelal verzoend te zijn:
Though others have the arm, show us
the sleeve."
Gegeven de krachten, waarover Verkade
dit seizoen beschikt, was de rolverdeeling
over het geheel gelukkig te noemen en bleek
in dit schaakspel de hand vast, die de figuren
leidde, deur-in, deur-uit.
De tweelingbroeders, (Dio Huysmans en
Hans van Meerten) bijgewerkt als twee
Dienstknechten in het Huis", vermaakten
allengs door de treffende gelijkenis, door hun
houding van verwonderde marionetten, schoon
daaraan de gratie ontbrak. De twee Dro
mio's" (Frits van Dijk en Dick van Veen)
waren levendiger dan hun meesters; een
levendigheid die nog bezinken en verfijnen
moet om stijl te krijgen. Waarom die
dichterslaven toch een Hollandsen dialect in den
mond gelegd.? Juist het boertige moet bij
Shakespeare afstand houden, anders worden
deze grappen, van eeuwen her, te kinderachtig.
De vrouwen hadden, hetgeen al mede op
rekening van den tekst komt, het zwaarste
deel.
Sara Heyblom (Adriana) speelde meer
Plautu? dan Shakespeare, liet onder haar
resoluut optreden de gevoelige vrouw, die om
haar liefde door de straten doolt, niet genoeg
raden. Nel Stants (Luciana) maakte haar
lieve rol van bemiddelaarster te burgerlijk
gedwee. Luciana is zacht, niet omdat zij
onderdanig, maar omdat zij mild en redelijk is.
Het best trof Louise Kooiman den waardigen
toon, die liefde en kracht vereenigt in scherts.
Het ietwat profaneerend comisch effect, waar
bij deze vrouw, nog in het kleed van Abdis,
haar teruggevonden echtgenoot op het tooneel
omarmt, zou men wellicht kunnen vermijden.
Van Dalsiim, die met Joh. de Meester (in
doublure met Verkade'als de Hertog van
.Ephesus) het spel opent, was als de veroor
deelde koopman, vader der tweelingbroeders
te opzettelijk tragisch. Niet hij, de Hertog,
moet hier de situatie beheerschen.
Shakespeare's tekst is in dit voorspel ernstig genoeg
in zichzelf, het mclo-dramatisch solospel onder
streepte onnoodig de vlakheid van het geheel.
e evenredigheid tusschen willen en kunnen
der overige spelers, het evenwicht in een
bepaalde opvatting, maakt juist dat we deze
vertooningen, welke een tweetal der beminne
lijkste wereldwonderen onder de aandacht
brachten, in hun soort waardeeren kunnen.
Bij wat ieder er naar eigen inzicht, smaak en
gevoel tegen aan kan voeren, blijft deze
waardeering voor het oogenblik overwegend.
Het zijn vlotte, voor spelers en publiek fleu
rige avonden.
T o i' N A i: F i'