De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 27 januari pagina 6

27 januari 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 27 Jan. '23. - No. 2379 DE HERINNERINGS MEDAILLE GESLAGEN TER HERDENKING VAN~HET AANSTAANDE REGEERINGS-JÜBILEUM VAN H. M. DE KONINGIN. Ter gelegenheid ,van het aanstaande Regeerings-Jubileum van', H. M. [de Koningin, heeft de Nederlandsche stempelsnijder J. C. Wienecke een medaille ontworpen, die, uit gevoerd door ;de afd. Medailles der Edelmetaalbedrijven, getuigt van het hooge peil waarop in ons land de medaille-kunst staat. De hierbijgegeven reproducties van de medaille zijn op de ware grootte, 6 cM., van den legpenning, terwijl een kleine medaille met 29 mM. middellijn als z.g.n. strooipenning wordt geslagen. Het gelaat van onze Vorstin is door den kunstenaar Wienecke zeer gelukkig weer gegeven, terwijl de achterzijde in dit geval verre van de spreekwoordelijk beruchte keerzijde der medaille" in een mooie vlakvulling, den stevig wprtelenden vrucht- en bloesemdragenden Oranjeboom vertoont mét daarachter de Oranjezon en de Nederland sche Pijlenbundel. De jaartallien 1899 en 1923 in de stralen der zon zijn krachtig van vorm evenals de letters der woorden Oranje Boven mooi grijpen de letters tusschen de bladen van den Oranjeboom en van den herdenkingsdatum 6 September. Het doet ons genoegen, dat juist deze medaille, die op groote schaal zijn versprei ding door ons land en daarbuiten zal vinden, zoo gelukkig geslaagd is. DlSCIPULUS A P O L L I N I S iiiiimiiliiiiminiiiiiiMiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiMHiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiitiiiiMiiiiitiiii BOUWKUNST DE VOLTOOIING DER ST. WILLEBRORDUSKERK f 'De lezers, die indertijd onze beschouwing over de wenschelijkheid van de voltooiing dezer kerk en de daarop gevolgde enquête in dit blad gelezen hebben, zullen ongetwijfeld be langstellend zijn te vernemen, hoe het met dit vraagstuk staat. Op de eerste plaats werd ter propagee ring van deze voltooiing door het kerkbestuur een interessante expositie gehouden, waar al wat op de geschiedenis der kerk betrekking heeft, bijeengebracht was. Deze tentoonstel ling werd gevolgd door een voordracht van architect Joseph Cuypers, den zoon van den bouwmeester, onder de auspiciën van den K- Kunstkring ,,De Violier", in welke beschouwing op duidelijke wijze, met verschillende plannen en teekeningen het geheele verloop van het ontstaan der kerk van de zestiger jaren der vorige eeuw af uiteengezet werd. Ter bijwoning dezer ver gadering waren ook de medewerkers aan de bewuste enquête uitgenoodigd. Als vervolg op deze geschiedkundige uiteen zetting hield de heer Cuypers een pleidooi voor de wenschelijkheid der voltooiing van den middentoren met de vier omkransende hoektorens, volgens het door hem gemaakte III 1111 III HUI III CHARIVARIUS, Ruize-rijmen, Haarlem. H. D. Tjeenk Willink en Zoon 1922. LODE MONTEIJNE, Het sclioone avontuur, Uitgeverij Mercurius" Antwerpen.jj zonder jaar. |f Gaat dat nu eigenlijk] wel, iemand in zijn eigen huis te bewieróoken en dan nog wel als je zelf min of meer van de familie bent? Ik weet, Charivarius is iemand die graag binnen de perken van netheid en gepastheid blijft, al wil hij dan ook niet fatsoenlijk begraven worden. Ik waag het er op. Het hart dringt tot spreken. Een enkel woord. Het gaat er om hier het licht te Taten vallen op het superieure, bereikt in een genre, de litteraire caricatuur, waarin Holland maar uiterst zelden iets heel buitengewoons bereikt heeft, al kunnen er eenige van Vondels hekeldichten toe' gerekend worden. Want ze is al oud;, in de middel eeuwen komt ze al voor. Wat is heel de schitterende Reinaert anders? Reeds Focquenbroch kwam met zijn burleske antieke wereld in navolging van carron. Nog in de 17de eeuw ging balomon van Rusting voor een aartsgrappenmaker door en zijn vol-geestige werken" vermaakten heel de 18de; maar met dezen komen we te zeer in den lachhoek, waar Charivarius van gruwt. Een echte vrouwelijke voorvader van hem, men zal het zoo op den gis achter haar niet zoeken is Baronesse Juliana de Lannoy. Haar Titulatuur in brieven, haar Gastmaal behooren tot de spotverzen en caricaturen, niet geheel onwaardig naast een deel van Ch.'s werk genoemd te worden. Betje Wolf nadert in eenige typen van haar romans het caricaturale; maar dit is niet l'art pour l'art, de caricatuur om de caricatuur. Haar ? Vrouw Snaversnel, hoewel niet oorspron kelijk, en nog een paar gedichten kunnen meetellen. Kinker en Bilderdijk liefhebberden wel eens lang niet onverdienstelijk op dit gebied. Spottende vloekzangen kwamen tegen Napoleon. Goeverneur, te zeer vergeten als dichter, komt soms Charivarius nabij. Piet Paaltjes hoort bij de Wereldsmart. Och, er is stof genoeg om een studie te schrijven over de caricatuur in de Nederlandsche letterkunde. Er zou blijken, dat meestal zij die opzettelijk werk van het vak gemaakt hebben, als b.v. Fokke Simonsz, Van Oosterwijk Bruijn, Van Zeggelen, niets van eenige blijvende waarde voortbrachten. Zij verloopen in het zoogenaamde luimige: ze zijn niet meer te harden. De luimigheid is bijzaak voor Charivarius, maar ook als hij die bijzaak zonder meer geeft, als in zijn lersche Gijn, zijn Geschiedenis- des Vaderlands, houdt hij het minstens even goed uit als De School meester. Deze is meer enkel een geniale grappen maker, die zich nog altijd wel smakelijk lezen laat. Charivarius heeft minstens het talent van De Schoolmeester De strikste aanmerkelijk verlaagde project, gelijk dat indertijd bij ons artikel gereproduceerd werd. Zooals we toen reeds schreven, kunnen we het met deze ingrijpende wijziging der oor spronkelijke ontwerpen niet eens zijn; en deze voordracht heeft ons van die overtuiging niet teruggebracht. We meenden dan ook bij de op deze beschouwing volgende gedachtenwisseling verplicht te zijn, onze meening nogmaals duidelijk uit te spreken. In eene, eenige weken vooraf door het kerk bestuur belegde bijeenkomst, waarbij de heer Cuypers en ondergeteekende tegenwoordig waren, hadden we er reeds op gewezen, dat een voorstel tot afwijking van de oorspron kelijke projecten bij ons bestrijding ontmoeten zou. Het kerkbestuur en architect C. waren dus vooraf hierover volkomen ingelicht. Architect Josef Cuypers' argumenten voor het verlagen der torens worden hieronder samengevat. Over zijn vaders gedachtengang bij het ontwerpen van den bouw zeide hij het navolgende: Als een kathedraalbouw opgevat, had de ont werper zich deze kerk als een grootsch monument, óók hoog boven den grond gedacht. Hij ontwierp o.a. twee hoektorens aan den voorgevel; een koepeltoren, in 't midden geflankeerd door vier kleinere torens, welke torens op de fundeering van dien koepeltoren feitelijk zouden rusten. De fundeering was berekend voor een grootschen bouw, maar voor het koor werd nog met handkracht geheid. Eerst later kon stoomkracht bij den verderen afbouw worden aangewend. De voorgevel was oorspronkelijk breeder gedacht in aspect. Doch allengs werd dit aspect rijziger, slanker. De hoektorens moesten ook nog rijziger worden. De middentoren was hooger gedacht boven het dak dan de hoogte van de kerk zelf. Toen nu pastoor Van Rooy Mgr. van Zanten opvolgde, was er weer sprake van den bouw der torens. En toen heeft spr. zijn vader de vraag voorgelegd: Heeft u be zwaar tegen gewapend beton bij den koepeltoren. en acht u het noodzakelijk dat die middentoren hooger wordt boven de kerk dan de kerk zelf met die vier hoektorens er omheen?" Dejoude bouw meester was toen een goed eind in de tachtig. Hij zei geen bezwaren te hebben, dat die koepelbouw lager zou worden en er minder torens zouden komen. Spr. voor zich ziet niet in waarom zoo'n massale steengroepeering daar in het stadsaspect hoog boven de kerk noqdig is. Naast de torens die Amsterdam reeds bezit, is 't volstrekt niet noodig voor het stads aspect." Tegen dit betoog van architect Cuypers meenden we het navolgende te moeten in 't midden brengen: Het werk van een kunstenaar als dr. Cuypers is niet in ns ontstaan, is gegroeid. Als we nu zijn plannen beschouwen, dan treft ons dit: dat we hier te doen hebben met een kathedraalbouw. Hij heeft van deze kerk geen gewoon parochiekerkje willen maken, maar een kerk, die als een kathedraal is ge dacht. Men behoeft alleen maar het grondplan van het koor te bezien. Nu zijn er verschillende teeke ningen en plannen; doch daaronder trekken twee onze bijzondere aandacht, omdat zij den kerkbouw als n geheel en af" laten zien. De eene is van zeventig, de andere is van twintig jaar later. Ze verschillen. Maar waarin komen ze overeen? De koepeltoren was en bleef hooger boven het dak dan de kerkhoogte zelf en bleef geflankeerd door de vier torens. Dat is het plan, en dat is de wil dus van dr. Cuypers. En nu heeft zijn zoon de torens zich lager gedacht, heeft den koepettoren ineen doen zakken. Daartegenover stelt spr. als zijne meening: de torens moeten zóó hoog blijven als dr. Cyupers zich die gedacht'heeft. " " Zeker: een bouw groeit al wordend. Maar "een bouwmeester heeft toch enkele bepaalde hoofd gedachten. En die domineerende hoofdgedachte voor den bovenbouw bleek duidelijk bij dr. Cuypers te zijn: een hooge, slanke, oprijzende torenbouw, een hoogbouw, niet gedrukt. De vraag is nu niet, of het idee van diens zoon op zich zelf goed of niet goed is; maar de vraag is, of het de idee van zijn vader is geweest. En dan luidt het antwoord: neen l De teekeningen, die dr. Cuypers liet vervaar digen en die hij sanctionneerde, geven een geheel anderen indruk dan de latere teekening naar 's heeren Jos. Cuypers' plan. De groote moeilijkheid is alleen de uitvoering. Kan de fundeering dien massalen bovenbouw dragen? En kan deze eventueel versterkt worden? Spr. ant woordt daarop, dat dr. Cuypers zelf de fundeering berekend heeft voor zijn bovenbouw, en dat, zoo noodig, deze fundeering technisch best kan ver sterkt worden." Bij het verdere verloop der gedachtenwisseling handhaafden beide sprekers hun stand punt; terwijl architect Kramer en de pro fessoren van der Phiym en Six op verschil lende gronden de opvatting van den heer Josef Cuypers bleken te deelen. Tot onze spijt laat de ruimte niet toe, hun betoogen hier weer te geven, en verwijzen we daartoe naar het uitvoerig verslag van ,,De Tijd". Gelijk het met de meeste belangrijke zaken welke zich op innerlijke overtuiging gronden, gaat, blijkt het bij een debat onmogelijk, tegengestelde inzichten tot elkander te bren gen. Met woorden gelukt het niet; en dat is maar gelukkig ook ! Weloverwogen overtui gingen wijzigen zich niet licht. Tiisschen deze beide opvattingen zal het Kerkbestuur nu moeten kiezen. Dat zijn verantwoordelijkheid hier groot is, behoeft niet uitdrukkelijk te worden gezegd. Dat dr. Cuypers zelf in zijn latere jaren in de verlaging van het project heeft toege stemd is een krachtig argument vóór de door OOSTERSCHE TAPEREELEN ?<! Teekening voor de Amsterdammer" van Jan Poortenaar IX. ZONSOPGANG op DEN BOROBOEDOER Een heuvel in een vallei, waarvan de top bebouwd is, dat is de Boroboedoer. Een rand van bergen sluit hem in, waar hoog de steile kegel van de Merapi,de Merbaboe,de Soembing uit opsteken; de geheimzinnige Merapi, die nooit rustende, welke steeds haar pluim van rook den hemel inzendt. Palmkronen schijnen te drijven op de dichte nevels, die hangen over het vlakke land beneden. Er is slechts wat getater van vogels in de stilte. Dan komt de zon; Soerja zelf schijnt zijn licht op Boeddha, den Verlichte. En de ongetelde pinakels der stoepa's tintelen en doen het monument, als met filigrain overdekt, stralen gelijk een enorme reliquie-schrijn. Nu schuift de schaduw weg van de ronde HiiiiiiiiiiimiiiiiiiiliiiiiMliiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiii lillllHlimiriiiMullimilHiii terrassen en van^de Dhyana-Boeddha's, wier domein het zenith is, van de galerijen met de beelden der beheerschers der hemel sferen. Slagschaduwen in de gaten der doorboorde stoepa's der cirkelterrassen geven het licht daarop een levendigheid als bescheen het een kroon. Maar schooner dan een kroon is het siersel der Boeddha's, de Oerna, symbool hunner goddelijke verlichtheid. In de stilte beneden neuriet ereen melodie, en zwelt aan bij iedere herhaling der vage wijs. Een eenzame geloovige Hindoe, prevelend gaande de gangen die leiden naar het Licht. Wijder en wijder wordt het land, de nevels vervliegen, de palmen glanzen. Zacht gerucht waait uit den Kampong over. JAN POORTENAAR zijn zoon gehuldigde opvatting. We erkennen dit. Doch ook in de uitbreiding van den rechter vleugel van zijn Centraal Station, zooals die nu geschied is, heeft dr. Cuypers toegestemd. Dit neemt niet weg, dat de eenheid van dit bouwwerk daardoor te loor ging; daar in den letterlijken zin des woords een belangrijk deel van den rechter vleugel ervan is afge slagen. Er is meer: Ook de verschillende aan- en uitbouwen aan zijn hoofdwerk: het Rijksmuseum, wer den door den bouwmeester goedgekeurd; ja, voor een groot deel door hem zélf ontworpen. En welk kunstminnende heeft niet met droeve oogcn zijn fijnste werk: de spits der Vondelkerk, na den brand van jaren terug, na het herstel teruggezien? Bij den toren der Vondelkerk geschiedde de vergroving van het kunstwerk om con structieve redenen, waardoor de slanke spits van onderenaf aanmerkelijk verbreed werd. Bij het Rijksmuseum gebeurden de onder scheidene aanbouwen door gebrek aan ruimte, enz. Zoo zijn er steeds dwingende redenen aan wezig, waarop men zich beroepen kan. En zoo ook nu wederom, voor de verlaging der torens van de Willebrorduskerk. Doch met al die redenen gaat de eenheid, de hoogste schoonheid der kunstwerken te gronde. H. J. M. W A i. K N K A M p C z. iiiitiiiiiiiiiinniiiiiiiiiin.iiiir.iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiimiimiiiiiiiii IHIIIII miiiiiiiititiiui bevelen is prachtig, misschien wel opzettelijk in diens toon, maar hij gebruikt het anders. Hij zit maar niet zoo voor zijn plezier de meest genoegelijke dwaasheden aan elkaar te rijmen. Er zit passie, gloeiende haat in hem, al is de ondergrond een bijna sentimenteele gevoelig heid; ook zelfs zijn tijdelijke antipathie weet hij .zich te suggereeren tot walging en af grijzen, die hem opzweepen tot een strijdwoede van je welste.Hij ziet en voelt het dwaze, het verkeerde, het misdadige heel scherp; hij wil en zal het er uit geeseien en hij doet het met een verbluffende, geniale caricatuur. Geen poëzie, zegt hij zelf, wat dan wel tevens zou moeten beteekenen geen kunst. Maar dan is Daumier ook geen kunst, Forain, Léandre, Steinlen niet, Rowlandson en Rops niet, en de Goya van de desartres de la Gtierra niet. Moeder, wil u Baby roepen, Als dat mooie luchtschip komt? 01: Dat lillend lap vleesch van dien jongen daar [beeft nog. Zijn buik is in twee, maar waarachtig, hij {leeft nog! Een vinger ligt ginds op den grond; Daar liggen de stompjes van armen en beenen, Hier hoor je het schreeuwen, daar 't kreunen [en stenen Nog zacht uit den stervenden mond. Komt dit Goya niet nabij? Wat ben ik Ch. dankbaar, dat hij in deze uitgave zijn ,,oorlogsrijmen" weer opgenomen heeft. Zoo'n boek kan men gelukkig niet wegmoffelen als een tentoonstelling van Raymaker's oorlogs-teekeningen. Waarachtig, het is wel noodig, dat we voortdurend aan onze oos telijke buren" herinnerd worden, waar er sedert het begin van den oorlog vooral, tal van geheime en openlijke krachten werken om ons in strijd met ohs volkskarakter, met heel onze natuurlijke historische ont wikkeling steeds meer te verpruisen. Het summum van kwaadaardigheid en razernij was voor Charivarius pro-duitsch worden; Jantje tingelt hem pro-duitsch. Maar ook welk een kracht, wat een heer lijke geest en striemende humor als Chari varius zich tot meer huiselijke dingen be paalt; dat Ridderordenrijm, Visite, Huwelijksreceptie, De diep-bedroefde aanbehuwelingen, Mijn begrafenis, dat is alles de zuiverste. Daumier. Dat wil zeggen, geen namaak natuurlijk, maar iets met eigen accent, van dezelfde enorme caricaturale kracht. Wat een woest-heerlijke overdrijving en ridiculizeering van de vele zeer rcëele dwaasheden of ongemakken van sport, voetbal, auto, biljarten, reclame, boksen enz. Doch Ch. moet zich houden aan de zuivere caricatuur: een kern van waarheid, die ieder direct voelt, comisch, monstrueus, grotesk, fel bijtend, schrijnend pijnlijk, al naar den aard van het onderwerp en van de stemming, uitgebeeld. Dingetjes als Ovidius'Herschep pingen en de Geschiedenis des Vaderlands, hoe aardig en grappig, soms kritisch satirisch ook, zullen het op den duur niet blijven doen. Hoewel de Taai-groep in dezen bundel naar mijne meening lang niet de schitterendste is, is Ch. zelf een taai-virtuoos. Wat moet hij een fijn gehoor en gevoel hebben voor den C. B. VAN BOHEMEN RESTAURATEUR VAN OUDE SCHILDERIJEN (door Dr. Bredius ais zoodanig erkend) HELMERSSTR. 57 DEN HAAG toevalligen samenklank tusschen woorden, woorddeelen, woordkoppelingen met de meest disparate (spreek je moerstaal!) beteekenissen. Hoe weet hij met een enkele fijne intonatie van een woord een schitterend effect te bereiden. Zoo dwaze combinaties kunt ge niet bedenken, of ze vloeien als van zelf ongemerkt uit Ch.'s pen en altijd is er de opperste caricaturale juistheid van toon. Er is veelal en verrassende, verbluffende, overstelpende geestigheid in het gekaats en geraket, in het vuurwerk van zijn woorden met diep inbijtenden zin. " Laat het op aardigheidjes beluste Neder land tot de overtuiging komen, dat in dezen bundel heel wat meer zit dan het oppervlakkig vermoedt. Laten we dankbaar constateeren, dat we naast alle diepgevoelde lyriek, alle zorgvuldige cultuur van verheven sentimentjes twee zeer aparte dichters bezitten, Speenhoff den voortreffelijken volkszanger en Chari varius onzen zeer bijzonderen litterairen caricaturist. Wat beteekent die Piet-Paaltjesachtige jongeling in het duin van Van der Hem op het omslag-papier? Misschien, dat Charivarius een veel levenskrachtiger, in het volle leven meelevende Piet Paaltjes is? Nog zoo'n hél kwaad idee niet. Nico,in zijn vrijen tijd litterator, is getrouwd en is niet in staat de gewone desillusie van liefde en huwelijk te boven te komen. Hij is van nature iemand zonder durf, zonder zelf-vertrouwen, iemand die het geluk niet weet te grijpen, als het voor hem staat. Eva, de gevierde operazangeres, een half zuster van zijn vrouw, komt logeeren. Zij heeft behoorlijk van de wereldsche wellusten ge noten, beklaagt zich alleen, dat de mannen haar zochten uit egoïsme, niemand heeft zich opgeofferd voor haar. Eva vormt de meest flagrante tegenstelling met Nico's vrouw, de verzuurde onderwijzeres en huishoudster. Zij prikkelt de fantasie van Nico, maakt hem smoor verliefd, maar hij durft niet. Op een middag waagde hij het met bevende vingertoppen lichtekens de nukkige kroezeling harer nekharen te beroeren. Een rilling liep over haar rug. Hij merkte hoe ze griezelde, lachte gedwongen. Als Eva recht stond betastte hij graag r-et bootje aan heur hals, veinsde dat hij het orakeltje van den sfinx raadplegen wilde. Doch telkens zijn hand rijzekens heur 'olooten hals raakte, joeg de ontroering het I. loed naar zijn hoofd. Bijwijlen kreeg Eva dan den indruk, dat hij nu alles wagen zou. Hij wekte in haar een vreemd en onbepaald verlangen dat hij steeds ontgoochelde, want al gauw trok hij, be schroomd zijn schuchter-streelende hand terug. Hulpeloos blikten zijn oogen." In dit citaat ligt zoowat het probleem als men wil van dit boek. Eva hakt de knoop door door zelf hem dan maar om den hals te vallen en het avontuur bereikt zijn hoogtepunt in een ordinair Antwerpsch rendez-vous. Als Eva ten slotte den eisen stelt, dat Nico alles zal verlaten en haar volgen naar Caïro, waar ze een contract heeft, durft Nico niet. Alles blijft bij het oude. Eva wordt de maitresse van een rijken viveur en gaat dood. Lode Monteijne besluit zijn boek met deze meedeeling over Nico: Doch diep in zijn hart zou steeds leven, als een heul voor alle komende smarten, de stralende herinnering aan zijn schoone avontuur". Dat nu juist heeft hij ons niet aannemelijk kunnen maken, dat het avontuur schoon is en dat er werkelijk heul etc. uit voort vloeien kan. Wil men het geval eenvoudig beschouwen als een avontuur, zooals ieder wel eens kan overkomen, welnu, 't is aardig, in eenvoudig, klaar proza verteld, dan laat het zich genoegelijk lezen. J. PRINSEN J.LZN. SOCRATES, door Prof. D;. Is. van Dijk. Hiarlem, Bohn 1922. [Nadat deze boekbeoordeeling werd ge schreven, is prof. van Dijk, de auteur van zoo menig hoog gewaardeerd werk over litte raire of historische onderwerpen, overleden.] Een boekje over Socrates behoort zeker in de Volksuniversiteits-Bibliotheek"; leeken hebben te allen tijde met geleerden gewed ijverd in belangstelling voor den wijste onder de wijze Grieken. Het boekje, dat hier besproken wordt, zal in hooge mate aan die belangstelling voldoen, het is helder en popu lair en rijk aan treffende zinnen, waarvan ik eenige citeer. Ai dadelijk het mooie begin, het Phaedo-citaat: aan Socrates herinnerd te worden" enz. En dan: met overzichten, hoe voortreffelijk ook, komt men er niet" n.l. in de philosofie (p 3); radeloosheid van een bizonder kalme soort" (p. 6) Boekentaal kleedt de dingen aan en ik meen dat zij, met verlof, uitgekleed moeten worden" (p.9) Zoo blijkt het, dat wij zoo gemakkelijk sla pend schrijven" (p.21) De man, die op het critisch gezuiverde begrip gericht is als de jachthond op het wild, voelt in de oude leden een corybantische beweging op het hooren van den eisch der loyale gehoor zaamheid" (p. 100) Tegenover een licht prikkelbare vrouw is de houding van zelfbeheersching (als van Socrates) stellig niet altijd kalmeerend" (p. 103) Naar mijn op vatting was S. een van die uiterst zeldzame denkers, die blijven denken, die zich niet vastzuigen op het eens verworvene, die geen traditie maken van eigen meeningen en die CADILLAC Kit Meesterstuk der intoleclmiok Importeur: K. LANDEWEER, UTRECHT iiiiiuiiiiiiiiitiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiHiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiinin JAC. URLUS HAVANA 1% Ct. SIGAAR bij HATTlNÜCo?Rembrandtpl. U mstelstr, iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiililinllllllllllllliiiiiiiiiiil iiiiimiiiiiiiii voortdurend zich openhouden voor een heilzaam kruisverhoor ook met zichzelf" (p. 160) Wij koesteren en huwen denkbeelden, wij hangen en kleven meeningen aan, wij omhelzen gevoelens" (p. 175). Van Lange's uiting heet het: Dat was veel te sterk (gezegd); men moet de menschen niet boos maken, dan luisteren zij niet meer" (p. 186). Over de Platonische Apologie: men wordt als het ware telkens verplaatst uit het enge Atheensche gerechtshof in het wijde, ruime gerechtshof van den tijd of liever van de waarheid". En eindelijk op p. 242 het geheele besluit, dat ingeleid wordt door: Alles doet hier (in 't proces van Socrates) eigenlijk wat het niet laten kan". De uiteenzetting in de 7 hoofdstukken over de bronnen, het leven en 't werken van So crates, zijn proces en uiteinde is volledig; misschien vereischt de behandeling (p. 9?13) van de 5 voorbeelden van de verschillende opvattingen der geleerden en vooral de polemiek tegen H. Maier (p. 126?161) te veel van den general reader"; maar op zich zelf is deze welgeslaagd. Socrates laat zich niet rangschikken naar een eenige, andere uitsluitende, opvatting en wel omdat hijzelf nog niet n was, maar een verlegenheid voor anderen en voor zich zelf. In hem is de vermaner, de profeet en daarnevens de verstandsmensch, met den nadruk op den laatste; de tegenstelling wordt beheerscht door zijn vertrouwen op oe goden; dat is een persoonlijk gevoel. Daarom fungeert bij hem ook het daemonische teeken", dat Plato van geen belang" (Rep. 496 c), maar de ge achte schrijver exponent van een sterk ontwikkeldjvoorziemgheidsgeloof" noemt (p. 206). Alleen Hegel, die bij prof. v. Dijk ook al niet tot zijn recht komt (p. 8), heeft goed over het daemonium geschreven. Zoo zijn er nog andere punten, die misschien nadere over weging van den schrijver verdienen; Xenophon staat als bron voor Socrates niet hoog, maar moet toch niet een bekrompen man" (p. 23) heeten, hij, de xstAo^xayaS'ó?, de geniale practicus. De historische trouw van Plato's Apologie wordt niet bewezen door wat de schrijver er van zegt p. 32 etc. Heel goed is daarentegen, over Atheensche Ortho doxie (p. 188 etc.) en Anytos'motief (p. 226). De vertalingen p. 48 een edel en lager redespel" voor xfe'irruv xai VTTW Aóyo?, p. 50 is dat niet mogelijk van de aarde uit?" p. 92 feiten, die meer beteekenen dan woor den, zegt hij", p. 99 Een nietswaardige . slaaf zou anders handelen", p. 113 Callides, Thrasymachus, Critias, p. 166 het is beter dat mijne lier" enz. lijken mij te herzien voor een nieuwe editie. Want dat het boekje in den smaak zal vallen is niet te betwijfelen. Utrecht, J. M. F R A E N K I? t

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl