De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 27 januari pagina 8

27 januari 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VUUR NEDERLAND 27 Jan. '23. - No. 2379 (Teekening voor de Amsterdammer" van B. van Vlijmen) MARIE KALFF Een vreemdelinge, die gelukkig eens een landgenoote is, en eene aan wie het ,,welkom" altijd besteed was. Want het optreden van Marie Kalff hield van jongs-af getuigenis in. pleitte, stond borg. Nooit kwam zij het onderscheidde haar terstond als persoon lijkheid met zichzelve in de eerste plaats, met een, haar talent vleiend en veelzijdig belichtend spectacle coupévan gangbare Fransche voordracht-poëzie, zij reisde in opdracht, en recht aan op een doel: haar land te vervoeren vooreen auteur, die haar liefde won. Zij bracht Maeterlinck, zij bracht Paul Claudel, zij brengt thans Lenormand, haar echtgenoot. En eiken keer was het de taak, die verwachting wekte, de daad, die eerbied afdwong, de ernst van haar wezen, die over tuigde al vóór zij de lippen geopend had. Drieétapes: Een smal grijs figuurtje, beurte lings de blonde Selysette en de donkere Aglavaine, een warme stem, die fluisteren kon, ,,La mortdeTintagiles", Intérieur". Den geheelen avond n, nog weinig bekend, dichter aan het woord, en een Hollandsen meisje, dat voor hem sprak, in zijn taal, in haar land, en in de stilte, die haar distinctie gebood, voor dit stille spel der zielen haar blakend hart in zette. Ik weet niet, of wc er nu nog zóó voor zouden gloeien als toen, men zegt, Maeterlinck is verouderd hetgeen niet verhindert dat hij morgen weder modern kan zijn en het is best mogelijk, dat er bij nader inzien aan de voordracht ook een en ander ontbrak. Doch dit schaadt noch baat de herinnering aan dien lang verleden avond, toen een jonge, vreemde litteratuur voor ons ontlook, in de gedaante van een jonge vrouw, wier verinnigd beeld voor onzen geest aan dit werk verbonden bleef tot op den huldigen dag. De tweede boodschap.... toen waren we al niet meer zoo jong en licht-verteederd, en over Paul Claudel wordt men het niet eens zonder slag of stoot... Het was de eerste avond, in den Rotteramschen Kunstkring, een jaar of tien ge leden ook deze al. Maar het geval heugt me als van-gisteren. Vier fragmenten gaf Madame Lenormand, geboren Marie Kalff: L'Annonce faite a Marie", Tête d'or", l'Echange", Partage de Midi". Op de tien toehoorders, durf ik nu wel wedden, waren er geen twee die ooit van Claudel gehoord hadden; ik be hoorde tot de acht, welke heelemaal niets van hem wisten. En nu, na zooveel jaren, weet ik ook eerst hoe machtig zij het deed, hoe vol uit haar ziel de orgeltoon van deze proza-accoorden opklonk, hoe zij in brandende overgave wel waarlijk steeg tot de extaze. Claudel er zijn over dit onderwerp sindsdien veldslagen geleverd is een geloof, men hangt hem aarty of men verdraagt hem niet. Dien avond heb ik mijn afvalligheid gevoeld als een gebrek. Het noodlot voerde mij na afloop der, door de stampvolle zaa! sterk toegejuichte voordracht, in de bestuurskamer, waar la jeune fille Violaine mij met de rechtstreeksche vraag in klink-klaar Hollandsen op het veege lijf viel: Nou? Is hij niet prachtig !" En ik zie nog haar van heilig vuur overtogen gezicht, ik voel nog de schaamte van mijn niet-te-bekeeren en niet-te-verbloemen tegenzin in dit meesterwerk-in-schijn, toen ik, bij den eersten stap over den Moerdijk, tegenover haar fiere zekerheid gelijk een ketter stond.. Paul'Claudel behoort nu ook al niet meer tot de jongeren, om wien men zich met eere brouilleert. Maar de aardige kant aan het conflict is voor mij gebleven, dat bij dit naspel van een waarlijk roemrijken avond de schoone kunst der voordraagster zelfs niet in het geding kwam, dat Marie Kalff bij de verdediging van wat haar op dat oogenblik het naast aan het hart lag, voor geen troos tend compliment aan haar persoon vatbaar bleek. Thans.... het derde pleit. Voor een schrij ver, die door de jongsten in Parijs als hun mentor wordt beschouwd, voor een tot dusver in zijn aangehuwd land nog ongespeeld tooneelschrijver. In de vrouwelijke hoofdrol van zijn meest bekend werk: Les ratés" zal mevrouw Lenormand ditmaal voor Mijnheer Lenormand opkomen". Als kunstenares ver dient zij dit pleit volledig te winnen, als vrouw wenschen wij het haar van harte toe. T o P N A E F F SCH1LDERKUNSTKRONLEK PULCIIRI STUDIO, DEN HAAG. TEEKENINGEN ETC. VAN LEDEN. Doordat sommige der belangrijke leden van Pulchri Studio zich onthielden (deze onthou ding wordt haast tot een voortdurende !) en doordat Pulchri Studio het levende mist, dat ge in Amsterdam toch vindt in verschil lende genootschappen, is deze tentoonstelling van teekeningen niet overbelangrijk geworden. Ze is als een geheel zelfs niet belangrijk; hier en daar maar vvaardeerenderwijs te bespreken. De dames wekken door haar werken de aan dacht, in het bizonder de Amsterdamsche. Mej. van den Berg laat opnieuw haar Ridder sporen zien; juffrouw Surie is wel vertegen woordigd door een groot stilleven, en door haar vetplantjes (waar de pot in vergelijking van de kleur der plantebladen niet zuiver is). Mevrouw Copley is in de roman", een lezende, liggende vrouwenfiguur (een steendruk) het best; Mevr. van Dam van Isselt in haar teekening van de Roode kool" en van de koolstronken (waar de bladen bij neerhangen, als gehangenen aan een galg). Freule van Eysinga toont een litho van een kat; Henriette Vaillant zond een aardewerken, struischen Haan in. Wat de schilders aangaat, is Bron te vermelden met een stadsgezicht uit Spanje (waar in het licht een stemming is), JULES BROUWERS zet zijn serie visschenstillevens voort (breed en ijl in vorm en kleur). Copley's litho van de drie Dames in de opera is aardig als karakteriseering van de gezichten, en met rijke zwarten". Cossaar lijkt op de Moor; Grauss' bloemen zijn haast giftig levend. In 't mondaine, nog oppervlakkige portret is Piet van der Hem vertegenwoordigd (een dame in rijcostuum), van 't Hoff geeft een illustratiefwerk, hoorende bij Jules Verne's kapitein Nemo. Jurres' oliphanten zijn het type van een romantische illustratie; E. Koning tee kent in zijn aangenamen trant rustig-vertellend een rustig hoekje. Van Mastenbroek en Mension zijn het eenvoudigst en het soberst in een Winter te Delftshaven en in het Apengezin (geschakeerde grijzen !) Moulyn's litho van den Boomstronk noem ik, Dirk Nijland's ironisch-gevoelig geobserveerden Dominébij een dorpsbegrafenis (die van Dr. Voüte); van het beeldhouwwerk ten slofte de Danseres van Dirk Wolbers.... AZIATISCHE KUNST. (KLEYKAMP, ETC) De verschillende Aziatische tentoonstellin gen uit den laatsten tijd, en waarvan die van Kleykamp in Arti de allerlaatste is, geven mij aanleiding tot opmerkingen van tweeërlei aard. Ten eerste zijn deze tentoonstellingen te bezien met het oog van den krifikus, dus uit een eeuwig standpunt, en kunnen zij gekeurd worden naar wat zij aan schoonheid bezitten. Dan is dadelijk te zeggen, dat zij als zoodanig dikwijls rijk zijn aan het diepste en aan het meest grootsche. Dit kan de tot waar deeren geschikte Westerling even goed begrij pen als de tot waardeeren geschikte Ooster ling: kunst is vertolking en tot symbool wor den van psychische waarden, van menschelijke waarden, die over onze heele planeet het zelfde of zoo goed als hetzelfde zijn. Het is dan ook labbekaksche ijdelheid van sommige sinologen te beweren, dat deze waardeering hun bizonder eigendom zou zijn (het is even dwaas als het verzinsel van sommige kenners van 't Russisch, dat zij alleen in Holland Dostojewski zouden verstaan, alsof een kennis van taal dadelijk diepte van inzicht in zich borg).... De werkelijke, aesthetische, picturale of decoratieve waarden van het Oosten zijn het Westen nooit vreemd geweest; eeuwenlange waardeering ervan is een der bewijzen dezer stelling en deze waarden zijn de essentieele waarden der uiting.... Er is nog een andere opmerking hier te ma,\en, en de vraag is te stellen: waarom is de waar deering van de kunst uit het Oosten op dit oogenblik grooter, algetneener, inwerkender dan een tijd geleden ze dat was. Zulke waardeering bewijst altijd een onrust, een honger, een onverzadigd-ziin, een wankeling, een kentering in de eigen kunst. Wij zoeken in de kunst van het Oosten, wat wij nu missen. Er wordt echter op tweeërlei wijze gezocht. Sommigen zoeken naar het bizarre, of wat hun bizar lijkt en de aandacht trekkend, en zij vinden in sommigen volken kunst een arge loosheid, die zij nooit zullen vinden in zichzelveri want het argeiooze, wat zelf ar geloos is, gaat niet van het Westen naar de kunst b.v. der negers om 't zelfde, anders gestij ld, na te bootsen. Maar deze, die zoeken op deze wijze zijn de uitzondering, de feitelijke uitzondering. Ons jaagt tegenwoordig een dieper drift naar het Oosten. Wat wij bovenal willen vinden, of hervinden, is de stilte der innigheid, de stilte der concentratie. Wij willen de kunst buiten het nummer van onzen dag zien te krijgen, en wij willen haar groot zien groeien in die innigheid, in die concen tratie. Dat kan ons alleen het wen<elijkversierende brengen, de wcrklijk-décoratieve kunst, die een binden is in grooten vormen van de eeuwige waarden der menschen. Deze lust, decoratief te worden, is de stroom, waarop IN AFWACHTING Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Illlltllllllllllfltlllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllllltlllllllllllllllllflIlllllllllllllllllllllllllllllllllltllllll het schjp der kunst voortgedreven wordt, zoetjes aan, en zeker.Wij willen stilte, grootschheid; .geestes-innigheid willen we boven de kleinere, hoezeer soms bekorende nabootsing of vertolking der natuur. Die lust erkenden we opnieuw in ons, bij de voorwerpen door de Dajaks, de Oosterlingen, gemaakt. Die, lust erkennen we overal, waar de ware kunst van het Oosten ons voor de oogen neergezet wordt tot beziens. Om stilte en innigheid, en grootschheid uit innigheid is onze grootste nood, om rutnoerlooze aandacht, en die erkennen wij, zoekers, het eenvoudigst, het gemakkelijkst in de kunst van wat we, tegenwoordig eerbiedig, het Oosten noemen.... VERZAMELING TEEKENINGEN IN SUASSO, AMSTERDAM Het was een eigenaardige, ouderwetsch aandoende verzameling teekeningen, die voor een goed doel tesaam gegaard, in Jhet Suassonuiseum was te zien. Er was in haast alle iets van uit-de-mode zijn te vinden, bewijs hoe de tijd gekenterd is. Er waren curiositeiten als Bles' karicatuur van Weissenbruch; er was een landschap van Bosboom; een paar goede teekeningen van Rochussen; een was een keurige, zomersche, ietwat sentimenteele lithographie van Allebé-?? er waren Bakker Korff's. En over deze laatste wilde ik u wat doen opmerken. Wanneer ge een goed lezer" van schilderijen zijt, dan construeert ge den heelen psychischen mensch, die de kunstenaar is, uit 'zijn schilderwerk. Zoo vindt ge ook Bakker Korff in zijn werk. Maar ge vondt uw vondst nog eens in haar waarheid bevestigd door de teekenwijs zijner teekeningen. Tech niek van een volgroeide persoonlijkheid is een onmiddellijke kennisgeving van zijninnerliik wezen en deze hakeriy lijn van de teekeningen van Bakker Korjj bewijst de cynische" scherpe hakerigheid, waarmee hij de menschen rond zich aanzag. PLASSCHAERT RlJKSPRENTENKABINET. TENTOONSTELLING TEN KLOOSTER. De Directeur van het prentenkabinet deed een gelukkigen greep toen hij een overzicht gaf van de houtsneden van ten Klooster. Men ziet dit werk sporadisch op tentoonstellingen; in den handel komt het ? althans in Amster dam zoo goed als niet voor. Wat het eerst en misschien te veel opvalt is ten Klooster's technische knapheid. De be langrijkste dezer houtsneden getuigen van een zelfverzekerdheid, een brio, een zwier die overbluft. Het gemak en de vaardigheid waar mede de auteur zijn witten en zwarten ver deelt, vormen aangeeft, andere doet raden; de bravour van zijn lijnen, de weelderigheid van zijn voorstellingen passen misschien bij den overvloed van het indische landschap, maar vertolken toch vooral op pralerige wijze den uiterlijken praal. Zijn banjir verliest bijna het verschrikkelijke door de sierlijkheid der lijnen waarin hij verloopt. De visschers en de overwinnaars, de grootste en rijkste bladen, spreken met hun daverende pracht meer tot de zinnen dan tot het hart. Oogenlust. Liever zijn mij kleinere bladen, het zuivere geser reerde prentje van den boroboedoer; een zit tend Javaansch danseresje waarin de lijn, gevoeliger dan anders, zoo mooi het behagen der rust weergeeft; de staande Javaansche danseres en de papoea-vrouw met de sprekend aangegeven achtergronden. Dat zijn trouwens de verheugendste gedeelten dezer pren ten, die waarin met enkele suggestieve lijnen, met wat spaarzaam wit en zwart het Indische landschap meesterlijk is aangeduid. De over vloed, de weelde ervan gaf hij misschien het soberst en het meest overtuigend in een bamboebosch en kreek". Als ten KloosHer's prenten aan dieperen zin konden gaan winnen ten koste der uiterlijke praal dan hadden wij geen betere verbeeldin gen der schoonheid van Indiëin land en volk te wenschen. H E N N u s TENTO ONSTELLINGEN STEDELIJK MUSEUM. Fransche kunst. CONCERTGEBOUW-SEXTET. Er is in meer dan n opzicht aanleiding, weer eens over het ,,Concertgebouw-Sextet" te schrijven. In de eerste plaats: de klarinettist P. Swager is door Willem Brohm vervangen. Met het oog op den toestand zijner gezond heid heeft Swager zich niet alleen uit hot Sextet moeten terugtrekken, ook als lid van het Concertgebouw-orkest is hij genoodzaakt geweest, zijn ontslag te nemen; zoodat wij hem in dit seizoen alleen, als er met verster king gewerkt wordt, op het podium der Oroote Zaal zien. Het zal hem hard genoeg zijn gevallen, zijn arbeid in het Sextet vaarwel te zeggen: hij heeft het ensemble mee-opgericht, en hij heeft het mee-helpen groot maken. Willem Brohm hebben we reeds jarenlang in zijn orkest-soli kunnen bewonderen; als kamermuziekspeler evenwel kenden wij hem nauwelijks. Ik voor mij moet zelfs tot het Toonkunsf-rmiziekfeest van 1012 in mijn herinnering teruggaan, om hem bij een kamermuziek-uitvoering onder de medewerkenden aan te treffen. Men mocht er zich echter bij voorbaat van verzekerd houden, dat hij in het Sextet uit nemend op zijn plaats zou blijken. Het is bekend: veel meer dan de strijkers, beschikken de blazers in een orkest over solistische routine, zoodat men mag zeggen, dat zij, wanneer ze tot een kamermuziek-ensembie toetreden, vrijwel voor niets anders hebben te zorgen, dan dat zij hun toon vlug leeren aanpassen aan de acoustische verhoudingen eener kleinere zaal. Bovendien: Brohm is niet alleen een meester op zijn instrument, hij heeft /iclt ook in den loop van vele ConccrtgebDi'w-sdzoeiii'n doen kennen als gevoelig en met goeden smaak begaafd musicus. En eindelijk: aan een leider als Evert Cornelis is de behartiging der nheids-belangen bij het optreden van een nieuwen man ten volle toevertrouwd ! Op het eerste programma van het Sextet in zijn gewijzigde samenstelling heeft Brohm zich reeds dadelijk een bijzondere taak toe gewezen gezien: hij speelde, samen met Evert Cornelis aan den vleugel en den violoncellist H. D. van Goudoever, Beeihoven's Trio Op. 11. Vermoed wordt, dat lul de beroemde klari nettist Beer is geweest, voor wien de achfNIC. KI-ASEN ('luit). iiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiin tiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii en-twintig-jarige meester het werk heeft ge schreven, en door een medcdeeling van Czerny weten we, dat Beethoven speciaal op aan drang van den klarinettist het stuk heeft af gesloten met de variaties op een uitermate populair klinkend thema uit Weigl's opera Der Korsar", een concessie, die hem na tuurlijk later heeft berouwd. Niemand denkt eraan, het te ontkennen: dit stel variaties levert als zoodanig een weinig passende finale op, en ook een tweede bekende aanmerking op deze compositie berust op goeden erond, nl. dat het verschil in belang rijkheid 'tusfclien de rol der piano en die der op het tweede plan gehouden beide andere in strumenten grooter is,dan door de eigenaardige bezetting van het trio wordt gemotiveerd. Maar tóch, welk een verrukkelijke muziek ! Hoe leeft alles in den thematisch en arbeid, welk een meesterschap draagt reeds den varia tie-cyclus, hoe frisch klinkt het stuk, en hoe aanminnig zijn de effecten, uit de/e zeldzame combinatie van timbres geboren ! De dankbare piano partij werd door Corne lis prachtig-verzorgd weergegeven, en naast Brohm legde ook Van Goudoever met zijn medewerking eer in. Zijn nobel instrument reageert schitterend op zijn even willig tot souplesse neigende, als energieke en vurige accenten markeerende streek; en, met hél zijn hart bij zijn taak, is deze begaafde jonge cellist tevens sterk in zelfbedwang; met ge lijke ingenomenheid als men hem in het orkest de concertniecstcrsplaats naast die van Loevensohn zie' bezet ten, zal men telkens weer zijn verschijning op het podium drr Kleine Zaal begroeten. Vóór de pauze hoor den we de [combinatie Fluit-Hobo-Fagot naast de piano in een Kanunertrio" van Han del, waarin een zeker eliché-element niet ont breekt, en evenmin de teleurstelling van het ' in bijna komische be rusting samengaan j.v.in klavier-bas en fa^otiiiiiimiiiiiiiiuii iiimmiiniiiiii iiiiiHiiimiimiiiiiiiiiiiiiiimiii IIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHI maar dat toch ook vol verkwikkende muziek zit, en boeit door het dartel spel der timbres; en het gezelschap in zijn geheel in een Adagio" en een Allegro" uit het Sextet F. kl. t. --- Op. 33 van Josef Holbrooke, en Cornelus Dopper's Scherzo". Holbrooke (geb. 1878), die in Londen woont en zich uitsluitend aan compositie wijdt, heeft in zijn vaderland hoofdzakelijk door grooter werk naam gemaakt; de genoemde deelen van zijn Sextet zijn niet imponeerend van oorspronkelijkheid, maar wijzen toch op een zeer ontwikkeld talent, en vooral dwingt waardeering af de manier, waarop Holbrooke voor de verschillende instrumenten weet te schrijven. Nóg beter doet Dopper dat. En zijn Scherzo" is wel zér voortreffelijk gecom poneerd". Moderne middelen zijn er op de minst opzienbarende wijze in te pas gebracht; het is alles saamgegroeid tot een krachtiglevende, direct-aansprekende muz'ek, vol aantrekkelijke effecten. Con brio" uitge|. S. DE GROEN (fagot). G BLANCHARD (hobo). H. TAK EVERT.CORNELIS (iioorn). (piano). W voerd, behaalde het stuk een hoogst opmer kelijk succes. Het was een heel mooie avond, door het belangwekkende van het program en door de prettig-geanimeerde medewerking van den fluitist Nic. Klasen, met zijn kranige tech niek, den r.oboïst G. Blanchard, dien men altijd zoo zeker van zijn zaak voe t, den be proefd-kunstvaardigen fagottist J. S. de Groen, en den hoorn/st H. Tak, met zijn gedistingeerd-zangerigen toon, naast de reeds genoemde executanten.... Thans tot het tweede punt komende, dat mij dit artikel in de pen gaf, moet ik zeggen. dat het mij leed doet, bemerkt te hebben, dat deze kamermuz'ek-verteniging, ondanks haar sinds verscheidene jaren gevestigde reputatie, nog steeds niet ten volle zich verheugen mag in de belangstelling, waarop zij zoo w lgefundeerde rechten heeft. Een gezelschap als dit, bestaande uit leden van een orkest met wereldvermaardheid, en op de meest consc ent euse wijze geleid door een zoo universeel be gaafd en in de school eener drukke practijk van vele jaren geoefend kunstenaar als Evert Cornelis, behoorde bij ieder optreden van een tot de laatste plaats uitverkochte zaal zeker ie kunnen zijn. Men moet [aannemen, dat tal van ernstige muziekliefhebbers ? nog steeds niet voldoende attent zijn op het zeer bijzondere.van het genot, dat een instrumentencombinatie als die van het Sextet schenkt, a sook op het feit, dat de groote meesters juist in dit genre veel ge nspireerds hebben kunnen geven, doordat l.et af wijkende der opgaaf hen ongewoon levendig inte resseerde. Voorts is het besef nog zeer weinigalgemeen, dat de Sextet-concerten een instructief element in houden, waarvan men de waarde nietlicht te hoog zal aanslaan. Ik heb het hier reeds meermalen uiteengezet: men komt eerst dan tot een recht genieten van orkest-nitLLEM BROHM voeringen, wanneer men (klannet). de iu de huiselijke muziek-beoefening minder doorgedrongen instrumenten heeft leeren kennen, althans hun timbres, hun liggingen" en hun uiteenloopend uitdrukkingsvermogen heeft leeren onderscheiden. Kan men zich dit voor jong en oud zoo onontbeerlijk onderricht aangena mer en meer algemeen-vormend ontvangen denken, dan onder 't gehoor van het Concert gebouw-sextet? Er is evenwel nog iets anders ! De invasie over de oostgrens neemt in den laatsten tijd onrustbarende afmetingen aan. Geldt het werkelijk hoogstaande ensembles, gelijk b.v. het ,,Lener-kwartet", dan kan men den impressario zijn bereidwilligheid tot medewer king niet kwalijk nemen, al schuilt er in het valuta"-element voor de Nederlandsclfe com binaties een ernstig gevaar. Er beginnen zich echter gevallen voor te doen, waarin de con cert-agenten alle gevoel van verantwoorde lijkheid tegenover het Nederlandsch publiek het zwijgen lijken te hebben opgelegd: men haalt allerlei zangers en zangeressen van kwij nende reputatie hier naar toe, détoneerende heeren en zwaar-galmende dames, en die laat men dan overal optreden, op liederavonden en in de kerk, en, als men er kans toe ziet, scheept men er ook de eene of andere oratoriumvereeniging mee op. En begeleiders komen er mee, ja, een enkele, als de jonge Hellmut Baerwald, bedeeld met waarlijk zeldzame gaven, maar de meeste met geen andere artistieke bagage, dan wat kleurlooze routine, en allerminst op de hoogte van de eischen, die in Amsterdamsche en andere Nederlandsche concertzalen worden gesteld, eischen, die met den stand der Nederlandsche muziek-cultuur zelve in het nauwste verband staan. En nu weet ik wel: deze menschen vinden in den regel slechts matig bezette zalen, maar tóch: op kunstmatige wijze wordt naar hun evolutiën de belangstelling getrokken van velen, die best het Concertgebouw-sextet en andere Nederlandsche ensembles van naam zouden kunnen steunen, en wier e gen belang daar mee ook veel beter zou gediend zijn. Wij willen geen chauvinisten worden, en de versnippering van belangstelling, waartoe de onzinnige toeneming in het aantal der ons aangeboden concerten aanleiding geeft, zal practisch moeilijk te keeren zijn, maar wat zich in onzen eigen k1 ing als volstrekt supe rieur heeft geopenbaard, dat vóór alles behooren wij hoog te houden, en het is ons aller plicht, het besef daarvan een ieder bij te brengen, die van lauwheid op dit stuk mag worden verdacht. H. J. DEN HERTOG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl