Historisch Archief 1877-1940
HO. 2380
Zaterdag 3 Februari
A°. 1903
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?- bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
EXTRA BIJVOEGSEL
Bij dit nummer behoort
een gratis bijvoegsel: De
Automobieltentoonstelling
llltllHIIIIMIII l IIIIIIMIIIIIIII Illlltlllllllllll Illllllllll
INHOUD: 1. Inleiding tot de Spreekzaal",
door Prof. Dr. G. W. Kernkamp
Tijdgenooten, door Dr. W. G. C. Byvanck De
internationale puzzle, door Brandaris 2.
In de Woestijn, teekening van Jordaan De
laatste profeet, door Dr. H. L. Grondijs 3.
Amerika en Japan, door H. Dunlop Vers,
door W. G. Reddingius. 5. Voor Vrouwen
(red. Elis. M. Rogge): Bijkomstigheden, door
Annie Salomons llmenau, door Nine
Minnema Een mooi meisjesboek, door Minca
Verster?Bosch Reitz Vers, door Peerke
den Belg Uit de Natuur: Vogelzang, door
Dr. Jac. P. Thijsse 6. Boekbespreking, door
J. J. Ie Roux Oostersche tafereelen, door
Jan Poortenaar Lotte Leonard, teekening
van B. van Vlijmen Dramatische Kroniek,
door Top Naeff 7. Financiën en Economie:
Een nieuw protest van de Koninklijke" tegen
de Indische belastingplannen, door Paul Sabel,
8. Dostojewski, door A. Plasschaert Schil
derkunst, door A. Plasschaert
Nansencomitépenning Feuilleton: De Ganymedes,
door Herm. Middendorp, met teekeningen
van Is. v. Mens 9. Het afroepen der
vertrekuren bij de spoorwegen afgeschaft, teeke
ning van Joh. Braakensiek Vrienden en
bekenden, teekening van B. van Vlijmen, met
rijm van Charivarius Charivaria, door
Charivarius --- Tegen de taaiverwoesting, door
Dr. Ch. F. Haje Krekelzang, door J. H.
Speenhoff Spreekzaal 10. 't Schietgat
en Rijmkronyck, door Melis Stoke Uit het
Kladschrift van Jantje Ballet, door N.
Schaffer.?Omslag: Ontcijferkunst.'door Frima
Damrubriek, door K. C. de Jonge.
Bijvoegsels: De internationale toestand,
teekening van Joh. Braakensiek De Auto
mobieltentoonstelling .
IIMIlnilllllM nllllHI III
mini* iiiiiiiiiiiiuiiii
INLEIDING TOT DE
SPREEKZAAL"
Wat er in de laatste weken voorvalt,
werkt weer sterk op de zenuwen van
een aantal menschen.
De veiligheidsklep van het inge
zonden stuk" moet worden geopend,
anders zouden er interne ongelukken
gebeuren.
Ook in den stoomketel van den heer
Mr. van Gorkom werd de spanning te
groot. Wat Brugmans en ik hier de
vorige week schreven over de be
zetting van de Ruhr en de verhouding
van Frankrijk en Duitschland heeft
hem bedroefd, geërgerd, ontzet. De
belangstellende lezers kunnen het re
sultaat van dit lijdensproces aantreffen
in de rubriek Spreekzaal" (blz. 9)
van dit nummer.
Daar ik blijkbaar de roode lap heb
gezwaaid, die dezen stier woest heeft
gemaakt, valt mij het voorrecht ten
deel, hem bij de horens te mogen vat
ten. Vooruit dan maar!
Wie kennis neemt van wat de heer
van Gorkom schrijft, en het artikel
van mij, waarop hij reageert, niet heeft
gelezen, moet wel denken, dat ik een
lofrede had gehouden op de politiek
van Poincaré, en de bezetting van het
Ruhr-gebied door dik en dun had ver
dedigd.
Op zulk een artikel zou zijn cri du
coeur gepast hebben. Op wat ik in
werkelijkheid schreef, passen zijne woor
den als de sleutel van een tuinhek op
een dameshorloge.
Immers, ik noemde het een goede
zaak, de politiek van Poincaréte be
strijden; ik zei, dat ook naar mijn oor
deel de bezetting van de Ruhr een on
verstandig en hoogst gevaarlijk bedrijf
is; ik betuigde mijn instemming met
de meening, dat het schadevergoedings
vraagstuk niet door Fransen geweld,
maar door internationaal overleg moet
worden opgelost.
Is dat niet de kern van de kwestie?
Mag ik mij in mijn oordeel daarover
ook niet verheugen in den bijval van
Mr. van Gorkom? Wat wil hij eigenlijk
nog meer?
Ik zal u zeggen, wat hij nog meer wil.
In mijn artikel heb ik ook betoogd,
dat Duitschland voor mij niet het lam,
en Frankrijk de wolf was; ik waagde het
ook te betwijfelen, of Duitschland eer
lijk zijn best heeft gedaan, zich van de
verplichtingen, die het kon nakomen, te
kwijten; ik gaf ook rekenschap van
mijne meening, dat het formeele recht
van Frankrijk niet op zulke overtuigen
de gronden kan worden ontkend, dat
men van een rechtsverkrachting" mag
spreken; en ik spotte ook wat met de
pathetische termen, waarmede de vrien
den van Duitschland thans niet zoozeer
hun medelijden met Duitschland als
wel hunne woede tegen Frankrijk
uiten.
Dit nu mag niet. Wie zoo iets doet,
verkerft het bij den heer van Gorkom
en alle andere fanatieke
Duitschgezinden. Wie aan hen, die bij de bezetting
van het Ruhrbekken aan komen dragen
met de herinnering aan rockende
puinhoopen en verwoeste kasteelen" uit ,,de
zeventiende eeuw", toevoegt dat zij
dezen langen weg niet behoeven af te
leggen, maar in meer recente gebeurte
nissen in Noord-Frankrijk de
wederga" zouden kunnen vinden van de
verwoesting", die (alleen nog maar in
hunne verbeelding) in het Ruhr-gebied
is aangericht wie zulke ketterijen
verkondigt, verdient, den brandstapel.
Of hij al goed in de leer is op sommige
geloofspunten, kan hem niet baten. Hij
knielt niet neer voor de heilige Duitsche
zaak; hij kust niet den zoom van het
smettelooze gewaad van Germania; hij
lacht waarachtig nog om het onschuldi
ge gezicht, dat deze dame opzet: weg
met den vent ! bind hem niet eens een
zakje buskruit om den hals ! laat de
vlammen hem zoo lang mogelijk mar
telen !
Mr. van Gorkom vergeve mij deze
pathetische termen; het is fataal: zoo
dra ik mij in de gemoedsgesteldheid van
menschen als hij tracht in te denken,
wordt mijn stijl gezwollen. Maar deze
heer, die wat nu aan de Ruhr gebeurt,
een ongehoorde poging tot moord"
noemt, zal het niet eens gemerkt heb
ben, dat ik in rhetoriek verviel.
Zijn stukje is immers bijna niets
anders dan rhetoriek: een expectoratie
van een tot barstens toe vol gemoed.
Moge de niesbui hem opgelucht heb
ben !
Met dezen wensch zou ik gevoeglijk
kunnen besluiten. Te redeneeren valt er
eigenlijk niet tegen den heer van Gor
kom, omdat hijzelf, in plaats van te
redeneeren, alsmaar ontboezemt. Alleen
op ne plaats bezint hij zich en doet hij
een poging om iets van wat ik schreef
te weerleggen.
Ik bedoel natuurlijk niet de passage,
waar hij verkondigt: ik heb reden te
gelooven, dat hoogleeraren in de ge
schiedenis aan een der oudste univer
siteiten van Engeland over de
FranschDuitsche verhoudingen anders den
ken" dan ondergeteekende.
Dit geloof" zal, naar ik hoop, beter
reden hebben dan een ander geloof"
van den heer van Gorkom, n.l. dat ik
het niets erg zou vinden, als de
Fran?sche invloed maar weer eens heel groot
werd in Europa". Ik neem op staanden
voet aan, dat hoogleeraren in de ge
schiedenis aan stokoude universiteiten
van Engeland en andere landen anders
denken over actueele onderwerpen van
internationale politiek dan ik. Maar
het artikel van mij, waartegen de heer
van Gorkom de pen heeft opgevat,
handelde niet over de
Fransch-Duitscjre verhoudingen" in het algemeen,
maar over een bepaalde kwestie: de
bezetting van het Ruhr-gebied. Nu,
die heb ik een onverstandig en hoogst
gevaarlijk bedrijf" genoemd. Als de
Engelsche hoogleeraren, op wie de heer
van Gorkom het oog heeft, daar nu
anders over denken", het integendeel
een zeer' verstandig en onschuldig be
drijf vinden waarom ter wereld be
roept hij zich dan op hunne meening,
die immers de zijne niet is?
Die passage kan ik dus niet bedoelen,
als ik zeg, dat de heer van Gorkom
althans ne poging doet om mij te
weerleggen; maar ik dacht aan de vol
gende zinsnede, waarmede hij aanneme
lijk schijnt te willen maken, dat Duitsch
land met zijne verplichte leveringen
niet opzettelijk in gebreke is gebleven:
wanneer Engelschen en Amerikanen,
die de zaken van nabij hebben gevolgd,
overtuigd zijn van Duitschland's vol
doende prestaties, dan heeft prof. K.
toch wel reden hen te volgen".
De heer van Gorkom zal, evenmin als
ik, niet volkomen zekerheid een uitspraak
kunnen doen in de kwestie, of Duitsch
land zooveel heeft gepresteerd als het
kon; daarvoor ontbreken ons beiden de
gegevens, hém voor een bevestigend,
mij voor een ontkennend antwoord.
Opzettelijk heb ik dan ook in de pas
sages van mijn artikel, die hierop be
trekking hebben, gesproken van mij
ontbreekt de overtuiging", ik mis het
geloof", om te kennen te geven, dat ik
mij hier niet met stelligheid kon uit
laten; ik heb niet boudweg verkondigd:
de verplichte leveringen van hout en
kolen gingen Duitschland's draagkracht
niet te boven", maar gevraagd: is
het zoo zeker, dat die leveringen de
draagkracht van Duitschland te boven
gingen?"
Ik ben echter geneigd aan te nemen,
dat de Duitsche regeering, vooral in de
laatste maanden, niet al haar best heeft
gedaan om de leverantiën irr natura
zooveel mogelijk op te brengen, omdat
dit past in de voorstelling, die ik mij
uit andere gegevens van hare bedoelin
gen heb gevormd, n.l. dat zij wil breken
met de Erfüllungs-Politik".
En als het erop aankomt, zich te be
roepen op wél onderrichte dagblad
correspondenten, laat de heer van
Gorkom dan eens lezen, wat de speciale
correspondent van de N. R. C., die
zijne brieven met een sterretje pleegt
te merken ik zal hem zijn naam niet
behoeven te noemen in het avond
blad van 25 Januari 1.1. mededeelde.
Duitschland, het klagende Duitsch
land, zoo leest men daar, heeft een
voorraad kolen kunnen hamsteren, die
voor het verbruik van twee maanden
voldoende is; het heeft in den vorigen
herfst zooveel kolen in het buitenland
gekocht, dat alleen de invoer uit Enge
land de hoeveelheid, die aan de ge
allieerden moest worden geleverd, in
aanzienlijke mate overtrof. Juist ten
gevolge van den aankoop in het groot
van kolen en andere grondstoffen is
de markenkoers gedrukt; de daling
van de mark kon niet worden geweten
aan de verplichte betaling, want door
het verleende uitstel behoefde Duitsch
land toen geen schadevergoeding in
specie op te brengen.
Als deze mededeelingen juist zijn, zou
Frankrijk dus volkomen het recht heb
ben, Duitschland ervan te beschuldigen,
dat het opzettelijk in gebreke bleef met
de levering van kolen.
Maar zijn zij juist? zal de heer van
orkom tegenwerpen. Ik weet het niet;
en gun hem gaarne het recht de geloof
waardigheid ervan te betwijfelen. Als
hij dan ook maar niet zweert bij zijne
Engelsche en Amerikaansche corres
pondenten en meent dat ik dezen zal
moeten volgen".
Laat ons liever beiden erkennen, dat
AAN DEN ANDEREN KANT
De strafgevangenis van Ohm!
Nuwasjennings inde vallei derdoodsschaduwen. Hetwas
niet alleen de engte van leven en behuizing,
het walgelijk eten, de verpeste atmosfeer
waaronder de opgeslotenen leden, maar ook
het strenge régime van geest en lichaam bre
kende, willekeurig opgelegde straffen dat
Jennings met zijn geheele ziel in opstand bracht.
Menschen die hij voor korten tijd nog als
bloeiende reuzen had gekend, waarden als
stomme schimmen (er mocht geen woord
tusschen de gevangenen worden gewisseld) rond
door de gangen van het gebouw.
Jennings was al in verzet gekomen, men had
hem met geeseling gedreigd, maar dat roode
rekeltje, toen hij hoorde wat hem boven het
hoofd hing, was zoo giftig geworden, had zoo
duidelijk getoond dat noch hij, noch de man
die de hand aan hem sloeg het er levend af
zou brengen, dat er aarzeling ontstond over
de toepassing van de straf.
De Zondagen waren het hardst. Dan bleef
men van Zaterdag af in de tot stikkens toe
vervuilde cel. Aan alle gevangenen werd dan
uit de apotheek door de tralies een portie
quinine toegestoken, of men ze noodig had of
niet. De vierde Zondag was aangebroken.
Jennings keerde mismoedig zijn gezicht van
de opening af.
Was er iemand die hem aankeek? Hij hoorde
een stem fluisflren....
Een stem die zon bracht, die herinneringen
opriep, een trooststem, waaraan men niet kon
weerstaan:
Kolonel, zien we elkaar zoo weer i"
Jennings keek op; daar stond in liet ge
streepte gevangenenpak, maar keurig op
maat, als in vroeger tijden, de kameraad Bill
voor hem, het was eenvernedering voorbeiden.
De man dien hij zoo hoog had gesteld, van
wie n hij niets dan voornaams had gedacht,
een boef gelijk hij zelf! De namelooze man
vatte de wederzijdsche positie wondersnel en
met den lichtspottenden superieuren toon
van voorheen, nadat hij den kameraad uit
voorbijgegane dagen even in 't vizier had ge
nomen, merkte hij op:
Kolonel, zie eens, wij hebben denzelfden
klecrenmakcr, maar hij levert ons niet
denzelfden snit van kleéren."
Jennings kon geen woord uitspreken, hij
had het ook niet straffeloos mogen doen, want
reeds kwam de cipier op zijn vilten schoenen
aan: Bill stopte hem onverschillig de medicij
nen in de hand. Nog stond Jennings beteuterd;
hij vergeleek zijn eigen siobberkleeding, zijn
opgestroopte» pantalon, zijn veel te lange
mouwen, zijn schoenen als schuiten met het
nette passende pak van den ander, en hij
voelde zich achtergesteld door het lot. Waar
om had Bill ook zoo lang getalmd eenig teeken
van leven te geven? Was het hemzelf gebeurd
om den ander voor te zijn in de gevangenis,
hoe zou hij zijn best hebben gedaan dadelijk
met hem in verkeer te komen. Maar Bill had
een gelegenheid afgewacht! De leuke vorme
lijke gast van voorheen ! Zou hij hem ooit terug
zien? Op dit oogenblik was de duisternis der
gevangenis nog zwarter voor hem geworden.
Maar dan begreep hij de moeilijkheden die
zijn vriend had te overwinnen. Vooral de
innerlijke moeilijkheid van zijn trots, om in
het boevenpak voor hem te staan....
Zulke gedachten bewogen Jennings en
hij zag niets meer van zijn vriend. Weken en
weken gingen voorbij, er scheen geen uitkomst
te wezen, hij maakte een plan om te vluchten,
het werd ontdekt en hij verwezen tot de laag
ste gevangcncnklasse met ondragelijk hard
werk. Daar kwam hem, op de geheime manier
onder elkander van de veroordeelden, de ge
fluisterde boodschap: verlies niet den
moed, ik blijf voor je werken, er is een
nieuwe wachter".
Er was een tuba-blazer noodig in het
gegevangenen-orkest en een assistent voor den
kapelaan om te bidden.
Bij het opgaan naar de verzamelplaats
moest Jennings zijn vriend voorbij. Deze zag
er geheel terneergeslagen uit: Denk toch
nooit, dat ik je vergeet," zeide zijn
fluisterstem; zoo dikwijls ik het kermen en schreeu
wen der gegeeselden hoorde, waren mijn ge
dachten bij je, ik kan het niet veel langer
uithouden".
De woorden kwamen naar Jennings toe
als van een gepijnigde. Goddank dac ze een
tuba noodig hadden, en dan meen ik dat je
in een stadium van godsdienstdrijverij ver
keert en verlangt te bidden". Toen daagde
een flauw spotlachje op.
Gelukkig, dat Jenniiigs niet lang heeft
hoeven te bidden. Met de aanstelling van
den nieuwen cipier was er een andere periode
van den gevangenisdienst ingewijd. Jennings
kreeg een bureaudienst, hij had te zorgen voor
de post en postdistributie en kreeg de vrijheid
van een eigen bureau. Naast grove willekeur
bestond er toch ook gelegenheid in deze straf
gevangenis, van tijd tot tijd, tot ongehinderde
beweging. Het strenge gebod van zwijgen was
voor de bureaulisten in hun bijeenkomsten
opgeheven.
Bill, de naamlooze, bleef in de gevangenis
dezelfde die hij in den tijd van zijn vrijheid
was geweest. Hij hield zich op een afstand, hij
ging er niet makkelijk toe over zich te geven.
(iet was alleen door een toeval dat Jennings
in hem den verteller van histories ontdekte.
Hijzelf, Jennings, hield zich voor een roman
schrijver, leder gevangene is steeds omgaande
met het denkbeeld zijn naam en zijn avon
turen te vereeuwigen door het opstellen van
zijn fantasieën en herinneringen. Jennings
had een verhaal onderhanden vol actie en vol
bloed; het had hoofdstukken waar in iederen
zin een slachtoffer viel; was het voltooid, de
wereld zou zeker zijn ontvolkt. Dat Bill ook
schreef vernam hij van een kameraad. Maar hij
onttrok zich op zijn gewone manier aan verder
vragen.
Maar ik ben bezig," zeide hem Jennings,
een geschiedenis op te stellen, ze is zoo goed
als klaar, kom binnen, ik zal ze u voorlezen".
En Bill, als hij dat hoorde, verdween schich
tig. Hij liet zich in geen twee weken zien.
Was hij juist door een van zijn geschiede
nissen geheel in beslag genomen?
Laat mij hier het woord aan Al Jennings
geven hij heeft er het volle recht op:
Nacht aan nacht stond in het midden van
de gevangenisapotheek op de afgepaalde
plaats lessenaar en stoel de vijf afdeelingcn
van het hospitaal daaromheen gegroepeerd, en
in iedere afdeeling van 50 tot 200 patiënten
van alle soorten van ziekten. De rust van den
nacht verstoord doorliet gekerm en het gekuch
van de lijders, en liet angstwekkend gcrochel
der stervenden. De nachtverpleegster in
iedere afdeeling rondgaand en van tijd tot tijd
in het centrum meldend dat al weer een boef
het heeft afgelegd. Dan door de gangen heen
het geratel van den kruiwagen, en de voor
levenslang zittende neger die den stijve"
naarhet lijkenhuis wegstommelt. Een lessenaar
en een stoel geplant in het rauwe hart van
kil leed.
Nacht aan nacht zat Bill Porter daar aan
dien lessenaar. En in de griezelige atmosfeer
van gevangenisdood en gevangenisbrutaliteit,
welde daar op de volrijpe glimlach van zijn
genie de glimlach, geboren uit hartzeer,
uit schaamte over zijn vernedering de
glimlach die zijn rimpeling van geloof en mee
gevoel heeft meegedeeld aan de harten van
mannen en vrouwen over de geheele wereld".
Kolonel, zoudt ge mij misschien het voor
recht willen schenken van uw aandacht?"
kwam er het was veertien dagen later
uit den mond van Bill Porter, op de vormelijk
een debat over de vraag, of Duitschland
er naar gestreefd heeft, op te brengen
wat het kan, onvruchtbaar moet blijven,
omdat wij, bij gebreke van afdoende
bescheiden, ons een voorloopige mee
ning daarover vormen hoofdzakelijk
naar onze individueele opvattingen om
trent de geneigdheid van Duitschland,
zich van zijne verplichtingen te kwijten.
Nog ne opmerking, en ik neem af
scheid van den heer van Gorkom.
Dat mijn vorige artikel hem gegriefd
en geërgerd heeft, kan ik mij volkomen
begrijpen. Want ik weet, dat hij van
Duitschland alleen goeds, van Frank
rijk alleen kwaads voorgediend wil
krijgen. Naar dien smaak heb ik niet
opgedischt.
Ik neem hem dan ook niet kwalijk,
dat hij de substantie van het maal:
mijn afkeuring van Poincaré's
geweldpolitiek, zelfs niet heeft geproefd, om
dat de saus hem tegenstond.
Maar n ding is mij toch tegenge
vallen.
Wie niets vuriger wenschen dan de
herrijzenis van het Duitschland vóór
1914, zij moeten de politiek van Poin
caréniet verfoeien, maar in het diepst
van hun hart erover juichen, want die
politiek is het cement van Duitsch
land's nationale eenheid", schreef ik.
In het diepst van hun hart daarom
merkt niemand het.
Maar de heer van Gorkom is een oud
leerling van mij. Ik dacht, dat hij voor
mij wel een uitzondering zou maken.
En ik had een stille hoop, dat hij, ten
vervolge op zijn officieelen brief aan de
redactie, die in Spreekzaal" is opge
nomen, mij in vertrouwen zou hebben
geschreven: Professor, ik doe nu wel,
of ik ontzet ben over de gebeurtenissen
aan de Ruhr, maar je hebt gelijk met
wat je schreeft van dat cement. In mijn
binnenste jubelt het. Maar hou het
stil".
KERNRAMP
? iiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiinitiiiiiiinii
DE INTERNATIONALE PUZZLE
Einde Januari 1923
Wij hebben in de laatste weken meer van
den dag op den dag geleefd, en wij zullen het
waarschijnlijk in de eerstvolgende weken blij
ven doen. Niemand trekt op het oogenblik
een lijn, niemand ziet uit of in. De kracht
proef, die in het midden der belangstelling
staat, de tug of war" aan de Ruhr, lost zich
voor beide direct betrokken regeeringen op
in de uiterste inspanning om het voor de hand
liggende succes te bereiken. Evenals in de
tijden van den oorlog, kan men al niet veel
verder gaan dan daarvoor alle best te doen, en
elke verdere berekening of taktiek houdt
daarvoor stil. Gelukkig minder bloedig en
wreed, maar weinig minder drastisch, zijn
het dagen als die van Verdun welke herleven.
Geen der partijen weet of zij de overwinning
behalen zal, al houden zij zich beiden
overtuigd van hun triumf. De voorstanders
kunnen het evenmin afmeten. Het is een strijd
om prestige. Voor Duitschland wordt het de
vraag of het zich ontrekken kan aan den
toeMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIInlIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllll
grappige manier van den man. ,,Ik heb hier
een kleinigheid en zou graag de opinie van een
strijdmakker vernemen," en hij haalde een
rol papier te voorschijn. De anderen er was
een bureaulist voor de post bijN?schikten
zich vol aandacht.
Het was ,,de Kerstgave" die zij van hem
hoorden, de geschiedenis van den cowboy die
zijn zinnen gezet heeft op het meisje dat een
ander liefheeft. In woede heeft hij zoowel haar
als den bruigom willen doodschieten,en als hem
dit is mislukt heeft hij gezworen, dat wat er
ook moge gebeuren, de medeminnaar er aan
zal moeten gelooven. Hij wordt een wilde,
niets ontziende wreedaard. Ieder is voor hem
op zijn hoede. De vrouw ziet ondanks al
haar voorzorgen haar man aan den dood over
geleverd.
Maar wanneer de cow-boy onherkend, onder
de verkleeding van Sinterklaas, als een gever
van goede giften in het huis is doorgedrongen
en zijn slachtoffer onder het bereik heeft,
quasi, van zijn pistool, hoort hij in de gang
verwanten van het huis, die zich beklagen
over den angst door hem verwekt, terwijl
zijn geliefde hen toespreekt met een hoogst
eenvoudig woord, dat hij toch vroeger niet
zoo was geweest. Dat enkele woord bij toeval
opgevangen, grijpt hem aan: Mijn kerstgaaf
is in de kamer," zegt hij haar in zijn rol van
Sinterklaas. Zij vindt daar haar man en be
grijpt de bedoeling.
Men vindt in het verhaaltje de manier van
O'Henry terug die een groote spanning weet
te verwekken en haar eenvoudig oplost.
Voor de twee boeven en treinroovers was
het de echte cow-boygeschiedenis die tot hun
hart en verbeelding sprak. De sentimenteele
trek bracht zijn hoorders de tranen in de
oogenja, hij huilde recht uit, en Bill verwarmd
door hun enthousiasme, dankte deftig voor
den verleenden bijval.
W. G. C. BYVANCK