De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 3 februari pagina 1

3 februari 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

HO. 2380 Zaterdag 3 Februari A°. 1903 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?- bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten EXTRA BIJVOEGSEL Bij dit nummer behoort een gratis bijvoegsel: De Automobieltentoonstelling llltllHIIIIMIII l IIIIIIMIIIIIIII Illlltlllllllllll Illllllllll INHOUD: 1. Inleiding tot de Spreekzaal", door Prof. Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten, door Dr. W. G. C. Byvanck De internationale puzzle, door Brandaris 2. In de Woestijn, teekening van Jordaan De laatste profeet, door Dr. H. L. Grondijs 3. Amerika en Japan, door H. Dunlop Vers, door W. G. Reddingius. 5. Voor Vrouwen (red. Elis. M. Rogge): Bijkomstigheden, door Annie Salomons llmenau, door Nine Minnema Een mooi meisjesboek, door Minca Verster?Bosch Reitz Vers, door Peerke den Belg Uit de Natuur: Vogelzang, door Dr. Jac. P. Thijsse 6. Boekbespreking, door J. J. Ie Roux Oostersche tafereelen, door Jan Poortenaar Lotte Leonard, teekening van B. van Vlijmen Dramatische Kroniek, door Top Naeff 7. Financiën en Economie: Een nieuw protest van de Koninklijke" tegen de Indische belastingplannen, door Paul Sabel, 8. Dostojewski, door A. Plasschaert Schil derkunst, door A. Plasschaert Nansencomitépenning Feuilleton: De Ganymedes, door Herm. Middendorp, met teekeningen van Is. v. Mens 9. Het afroepen der vertrekuren bij de spoorwegen afgeschaft, teeke ning van Joh. Braakensiek Vrienden en bekenden, teekening van B. van Vlijmen, met rijm van Charivarius Charivaria, door Charivarius --- Tegen de taaiverwoesting, door Dr. Ch. F. Haje Krekelzang, door J. H. Speenhoff Spreekzaal 10. 't Schietgat en Rijmkronyck, door Melis Stoke Uit het Kladschrift van Jantje Ballet, door N. Schaffer.?Omslag: Ontcijferkunst.'door Frima Damrubriek, door K. C. de Jonge. Bijvoegsels: De internationale toestand, teekening van Joh. Braakensiek De Auto mobieltentoonstelling . IIMIlnilllllM nllllHI III mini* iiiiiiiiiiiiuiiii INLEIDING TOT DE SPREEKZAAL" Wat er in de laatste weken voorvalt, werkt weer sterk op de zenuwen van een aantal menschen. De veiligheidsklep van het inge zonden stuk" moet worden geopend, anders zouden er interne ongelukken gebeuren. Ook in den stoomketel van den heer Mr. van Gorkom werd de spanning te groot. Wat Brugmans en ik hier de vorige week schreven over de be zetting van de Ruhr en de verhouding van Frankrijk en Duitschland heeft hem bedroefd, geërgerd, ontzet. De belangstellende lezers kunnen het re sultaat van dit lijdensproces aantreffen in de rubriek Spreekzaal" (blz. 9) van dit nummer. Daar ik blijkbaar de roode lap heb gezwaaid, die dezen stier woest heeft gemaakt, valt mij het voorrecht ten deel, hem bij de horens te mogen vat ten. Vooruit dan maar! Wie kennis neemt van wat de heer van Gorkom schrijft, en het artikel van mij, waarop hij reageert, niet heeft gelezen, moet wel denken, dat ik een lofrede had gehouden op de politiek van Poincaré, en de bezetting van het Ruhr-gebied door dik en dun had ver dedigd. Op zulk een artikel zou zijn cri du coeur gepast hebben. Op wat ik in werkelijkheid schreef, passen zijne woor den als de sleutel van een tuinhek op een dameshorloge. Immers, ik noemde het een goede zaak, de politiek van Poincaréte be strijden; ik zei, dat ook naar mijn oor deel de bezetting van de Ruhr een on verstandig en hoogst gevaarlijk bedrijf is; ik betuigde mijn instemming met de meening, dat het schadevergoedings vraagstuk niet door Fransen geweld, maar door internationaal overleg moet worden opgelost. Is dat niet de kern van de kwestie? Mag ik mij in mijn oordeel daarover ook niet verheugen in den bijval van Mr. van Gorkom? Wat wil hij eigenlijk nog meer? Ik zal u zeggen, wat hij nog meer wil. In mijn artikel heb ik ook betoogd, dat Duitschland voor mij niet het lam, en Frankrijk de wolf was; ik waagde het ook te betwijfelen, of Duitschland eer lijk zijn best heeft gedaan, zich van de verplichtingen, die het kon nakomen, te kwijten; ik gaf ook rekenschap van mijne meening, dat het formeele recht van Frankrijk niet op zulke overtuigen de gronden kan worden ontkend, dat men van een rechtsverkrachting" mag spreken; en ik spotte ook wat met de pathetische termen, waarmede de vrien den van Duitschland thans niet zoozeer hun medelijden met Duitschland als wel hunne woede tegen Frankrijk uiten. Dit nu mag niet. Wie zoo iets doet, verkerft het bij den heer van Gorkom en alle andere fanatieke Duitschgezinden. Wie aan hen, die bij de bezetting van het Ruhrbekken aan komen dragen met de herinnering aan rockende puinhoopen en verwoeste kasteelen" uit ,,de zeventiende eeuw", toevoegt dat zij dezen langen weg niet behoeven af te leggen, maar in meer recente gebeurte nissen in Noord-Frankrijk de wederga" zouden kunnen vinden van de verwoesting", die (alleen nog maar in hunne verbeelding) in het Ruhr-gebied is aangericht wie zulke ketterijen verkondigt, verdient, den brandstapel. Of hij al goed in de leer is op sommige geloofspunten, kan hem niet baten. Hij knielt niet neer voor de heilige Duitsche zaak; hij kust niet den zoom van het smettelooze gewaad van Germania; hij lacht waarachtig nog om het onschuldi ge gezicht, dat deze dame opzet: weg met den vent ! bind hem niet eens een zakje buskruit om den hals ! laat de vlammen hem zoo lang mogelijk mar telen ! Mr. van Gorkom vergeve mij deze pathetische termen; het is fataal: zoo dra ik mij in de gemoedsgesteldheid van menschen als hij tracht in te denken, wordt mijn stijl gezwollen. Maar deze heer, die wat nu aan de Ruhr gebeurt, een ongehoorde poging tot moord" noemt, zal het niet eens gemerkt heb ben, dat ik in rhetoriek verviel. Zijn stukje is immers bijna niets anders dan rhetoriek: een expectoratie van een tot barstens toe vol gemoed. Moge de niesbui hem opgelucht heb ben ! Met dezen wensch zou ik gevoeglijk kunnen besluiten. Te redeneeren valt er eigenlijk niet tegen den heer van Gor kom, omdat hijzelf, in plaats van te redeneeren, alsmaar ontboezemt. Alleen op ne plaats bezint hij zich en doet hij een poging om iets van wat ik schreef te weerleggen. Ik bedoel natuurlijk niet de passage, waar hij verkondigt: ik heb reden te gelooven, dat hoogleeraren in de ge schiedenis aan een der oudste univer siteiten van Engeland over de FranschDuitsche verhoudingen anders den ken" dan ondergeteekende. Dit geloof" zal, naar ik hoop, beter reden hebben dan een ander geloof" van den heer van Gorkom, n.l. dat ik het niets erg zou vinden, als de Fran?sche invloed maar weer eens heel groot werd in Europa". Ik neem op staanden voet aan, dat hoogleeraren in de ge schiedenis aan stokoude universiteiten van Engeland en andere landen anders denken over actueele onderwerpen van internationale politiek dan ik. Maar het artikel van mij, waartegen de heer van Gorkom de pen heeft opgevat, handelde niet over de Fransch-Duitscjre verhoudingen" in het algemeen, maar over een bepaalde kwestie: de bezetting van het Ruhr-gebied. Nu, die heb ik een onverstandig en hoogst gevaarlijk bedrijf" genoemd. Als de Engelsche hoogleeraren, op wie de heer van Gorkom het oog heeft, daar nu anders over denken", het integendeel een zeer' verstandig en onschuldig be drijf vinden waarom ter wereld be roept hij zich dan op hunne meening, die immers de zijne niet is? Die passage kan ik dus niet bedoelen, als ik zeg, dat de heer van Gorkom althans ne poging doet om mij te weerleggen; maar ik dacht aan de vol gende zinsnede, waarmede hij aanneme lijk schijnt te willen maken, dat Duitsch land met zijne verplichte leveringen niet opzettelijk in gebreke is gebleven: wanneer Engelschen en Amerikanen, die de zaken van nabij hebben gevolgd, overtuigd zijn van Duitschland's vol doende prestaties, dan heeft prof. K. toch wel reden hen te volgen". De heer van Gorkom zal, evenmin als ik, niet volkomen zekerheid een uitspraak kunnen doen in de kwestie, of Duitsch land zooveel heeft gepresteerd als het kon; daarvoor ontbreken ons beiden de gegevens, hém voor een bevestigend, mij voor een ontkennend antwoord. Opzettelijk heb ik dan ook in de pas sages van mijn artikel, die hierop be trekking hebben, gesproken van mij ontbreekt de overtuiging", ik mis het geloof", om te kennen te geven, dat ik mij hier niet met stelligheid kon uit laten; ik heb niet boudweg verkondigd: de verplichte leveringen van hout en kolen gingen Duitschland's draagkracht niet te boven", maar gevraagd: is het zoo zeker, dat die leveringen de draagkracht van Duitschland te boven gingen?" Ik ben echter geneigd aan te nemen, dat de Duitsche regeering, vooral in de laatste maanden, niet al haar best heeft gedaan om de leverantiën irr natura zooveel mogelijk op te brengen, omdat dit past in de voorstelling, die ik mij uit andere gegevens van hare bedoelin gen heb gevormd, n.l. dat zij wil breken met de Erfüllungs-Politik". En als het erop aankomt, zich te be roepen op wél onderrichte dagblad correspondenten, laat de heer van Gorkom dan eens lezen, wat de speciale correspondent van de N. R. C., die zijne brieven met een sterretje pleegt te merken ik zal hem zijn naam niet behoeven te noemen in het avond blad van 25 Januari 1.1. mededeelde. Duitschland, het klagende Duitsch land, zoo leest men daar, heeft een voorraad kolen kunnen hamsteren, die voor het verbruik van twee maanden voldoende is; het heeft in den vorigen herfst zooveel kolen in het buitenland gekocht, dat alleen de invoer uit Enge land de hoeveelheid, die aan de ge allieerden moest worden geleverd, in aanzienlijke mate overtrof. Juist ten gevolge van den aankoop in het groot van kolen en andere grondstoffen is de markenkoers gedrukt; de daling van de mark kon niet worden geweten aan de verplichte betaling, want door het verleende uitstel behoefde Duitsch land toen geen schadevergoeding in specie op te brengen. Als deze mededeelingen juist zijn, zou Frankrijk dus volkomen het recht heb ben, Duitschland ervan te beschuldigen, dat het opzettelijk in gebreke bleef met de levering van kolen. Maar zijn zij juist? zal de heer van orkom tegenwerpen. Ik weet het niet; en gun hem gaarne het recht de geloof waardigheid ervan te betwijfelen. Als hij dan ook maar niet zweert bij zijne Engelsche en Amerikaansche corres pondenten en meent dat ik dezen zal moeten volgen". Laat ons liever beiden erkennen, dat AAN DEN ANDEREN KANT De strafgevangenis van Ohm! Nuwasjennings inde vallei derdoodsschaduwen. Hetwas niet alleen de engte van leven en behuizing, het walgelijk eten, de verpeste atmosfeer waaronder de opgeslotenen leden, maar ook het strenge régime van geest en lichaam bre kende, willekeurig opgelegde straffen dat Jennings met zijn geheele ziel in opstand bracht. Menschen die hij voor korten tijd nog als bloeiende reuzen had gekend, waarden als stomme schimmen (er mocht geen woord tusschen de gevangenen worden gewisseld) rond door de gangen van het gebouw. Jennings was al in verzet gekomen, men had hem met geeseling gedreigd, maar dat roode rekeltje, toen hij hoorde wat hem boven het hoofd hing, was zoo giftig geworden, had zoo duidelijk getoond dat noch hij, noch de man die de hand aan hem sloeg het er levend af zou brengen, dat er aarzeling ontstond over de toepassing van de straf. De Zondagen waren het hardst. Dan bleef men van Zaterdag af in de tot stikkens toe vervuilde cel. Aan alle gevangenen werd dan uit de apotheek door de tralies een portie quinine toegestoken, of men ze noodig had of niet. De vierde Zondag was aangebroken. Jennings keerde mismoedig zijn gezicht van de opening af. Was er iemand die hem aankeek? Hij hoorde een stem fluisflren.... Een stem die zon bracht, die herinneringen opriep, een trooststem, waaraan men niet kon weerstaan: Kolonel, zien we elkaar zoo weer i" Jennings keek op; daar stond in liet ge streepte gevangenenpak, maar keurig op maat, als in vroeger tijden, de kameraad Bill voor hem, het was eenvernedering voorbeiden. De man dien hij zoo hoog had gesteld, van wie n hij niets dan voornaams had gedacht, een boef gelijk hij zelf! De namelooze man vatte de wederzijdsche positie wondersnel en met den lichtspottenden superieuren toon van voorheen, nadat hij den kameraad uit voorbijgegane dagen even in 't vizier had ge nomen, merkte hij op: Kolonel, zie eens, wij hebben denzelfden klecrenmakcr, maar hij levert ons niet denzelfden snit van kleéren." Jennings kon geen woord uitspreken, hij had het ook niet straffeloos mogen doen, want reeds kwam de cipier op zijn vilten schoenen aan: Bill stopte hem onverschillig de medicij nen in de hand. Nog stond Jennings beteuterd; hij vergeleek zijn eigen siobberkleeding, zijn opgestroopte» pantalon, zijn veel te lange mouwen, zijn schoenen als schuiten met het nette passende pak van den ander, en hij voelde zich achtergesteld door het lot. Waar om had Bill ook zoo lang getalmd eenig teeken van leven te geven? Was het hemzelf gebeurd om den ander voor te zijn in de gevangenis, hoe zou hij zijn best hebben gedaan dadelijk met hem in verkeer te komen. Maar Bill had een gelegenheid afgewacht! De leuke vorme lijke gast van voorheen ! Zou hij hem ooit terug zien? Op dit oogenblik was de duisternis der gevangenis nog zwarter voor hem geworden. Maar dan begreep hij de moeilijkheden die zijn vriend had te overwinnen. Vooral de innerlijke moeilijkheid van zijn trots, om in het boevenpak voor hem te staan.... Zulke gedachten bewogen Jennings en hij zag niets meer van zijn vriend. Weken en weken gingen voorbij, er scheen geen uitkomst te wezen, hij maakte een plan om te vluchten, het werd ontdekt en hij verwezen tot de laag ste gevangcncnklasse met ondragelijk hard werk. Daar kwam hem, op de geheime manier onder elkander van de veroordeelden, de ge fluisterde boodschap: verlies niet den moed, ik blijf voor je werken, er is een nieuwe wachter". Er was een tuba-blazer noodig in het gegevangenen-orkest en een assistent voor den kapelaan om te bidden. Bij het opgaan naar de verzamelplaats moest Jennings zijn vriend voorbij. Deze zag er geheel terneergeslagen uit: Denk toch nooit, dat ik je vergeet," zeide zijn fluisterstem; zoo dikwijls ik het kermen en schreeu wen der gegeeselden hoorde, waren mijn ge dachten bij je, ik kan het niet veel langer uithouden". De woorden kwamen naar Jennings toe als van een gepijnigde. Goddank dac ze een tuba noodig hadden, en dan meen ik dat je in een stadium van godsdienstdrijverij ver keert en verlangt te bidden". Toen daagde een flauw spotlachje op. Gelukkig, dat Jenniiigs niet lang heeft hoeven te bidden. Met de aanstelling van den nieuwen cipier was er een andere periode van den gevangenisdienst ingewijd. Jennings kreeg een bureaudienst, hij had te zorgen voor de post en postdistributie en kreeg de vrijheid van een eigen bureau. Naast grove willekeur bestond er toch ook gelegenheid in deze straf gevangenis, van tijd tot tijd, tot ongehinderde beweging. Het strenge gebod van zwijgen was voor de bureaulisten in hun bijeenkomsten opgeheven. Bill, de naamlooze, bleef in de gevangenis dezelfde die hij in den tijd van zijn vrijheid was geweest. Hij hield zich op een afstand, hij ging er niet makkelijk toe over zich te geven. (iet was alleen door een toeval dat Jennings in hem den verteller van histories ontdekte. Hijzelf, Jennings, hield zich voor een roman schrijver, leder gevangene is steeds omgaande met het denkbeeld zijn naam en zijn avon turen te vereeuwigen door het opstellen van zijn fantasieën en herinneringen. Jennings had een verhaal onderhanden vol actie en vol bloed; het had hoofdstukken waar in iederen zin een slachtoffer viel; was het voltooid, de wereld zou zeker zijn ontvolkt. Dat Bill ook schreef vernam hij van een kameraad. Maar hij onttrok zich op zijn gewone manier aan verder vragen. Maar ik ben bezig," zeide hem Jennings, een geschiedenis op te stellen, ze is zoo goed als klaar, kom binnen, ik zal ze u voorlezen". En Bill, als hij dat hoorde, verdween schich tig. Hij liet zich in geen twee weken zien. Was hij juist door een van zijn geschiede nissen geheel in beslag genomen? Laat mij hier het woord aan Al Jennings geven hij heeft er het volle recht op: Nacht aan nacht stond in het midden van de gevangenisapotheek op de afgepaalde plaats lessenaar en stoel de vijf afdeelingcn van het hospitaal daaromheen gegroepeerd, en in iedere afdeeling van 50 tot 200 patiënten van alle soorten van ziekten. De rust van den nacht verstoord doorliet gekerm en het gekuch van de lijders, en liet angstwekkend gcrochel der stervenden. De nachtverpleegster in iedere afdeeling rondgaand en van tijd tot tijd in het centrum meldend dat al weer een boef het heeft afgelegd. Dan door de gangen heen het geratel van den kruiwagen, en de voor levenslang zittende neger die den stijve" naarhet lijkenhuis wegstommelt. Een lessenaar en een stoel geplant in het rauwe hart van kil leed. Nacht aan nacht zat Bill Porter daar aan dien lessenaar. En in de griezelige atmosfeer van gevangenisdood en gevangenisbrutaliteit, welde daar op de volrijpe glimlach van zijn genie de glimlach, geboren uit hartzeer, uit schaamte over zijn vernedering de glimlach die zijn rimpeling van geloof en mee gevoel heeft meegedeeld aan de harten van mannen en vrouwen over de geheele wereld". Kolonel, zoudt ge mij misschien het voor recht willen schenken van uw aandacht?" kwam er het was veertien dagen later uit den mond van Bill Porter, op de vormelijk een debat over de vraag, of Duitschland er naar gestreefd heeft, op te brengen wat het kan, onvruchtbaar moet blijven, omdat wij, bij gebreke van afdoende bescheiden, ons een voorloopige mee ning daarover vormen hoofdzakelijk naar onze individueele opvattingen om trent de geneigdheid van Duitschland, zich van zijne verplichtingen te kwijten. Nog ne opmerking, en ik neem af scheid van den heer van Gorkom. Dat mijn vorige artikel hem gegriefd en geërgerd heeft, kan ik mij volkomen begrijpen. Want ik weet, dat hij van Duitschland alleen goeds, van Frank rijk alleen kwaads voorgediend wil krijgen. Naar dien smaak heb ik niet opgedischt. Ik neem hem dan ook niet kwalijk, dat hij de substantie van het maal: mijn afkeuring van Poincaré's geweldpolitiek, zelfs niet heeft geproefd, om dat de saus hem tegenstond. Maar n ding is mij toch tegenge vallen. Wie niets vuriger wenschen dan de herrijzenis van het Duitschland vóór 1914, zij moeten de politiek van Poin caréniet verfoeien, maar in het diepst van hun hart erover juichen, want die politiek is het cement van Duitsch land's nationale eenheid", schreef ik. In het diepst van hun hart daarom merkt niemand het. Maar de heer van Gorkom is een oud leerling van mij. Ik dacht, dat hij voor mij wel een uitzondering zou maken. En ik had een stille hoop, dat hij, ten vervolge op zijn officieelen brief aan de redactie, die in Spreekzaal" is opge nomen, mij in vertrouwen zou hebben geschreven: Professor, ik doe nu wel, of ik ontzet ben over de gebeurtenissen aan de Ruhr, maar je hebt gelijk met wat je schreeft van dat cement. In mijn binnenste jubelt het. Maar hou het stil". KERNRAMP ? iiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiinitiiiiiiinii DE INTERNATIONALE PUZZLE Einde Januari 1923 Wij hebben in de laatste weken meer van den dag op den dag geleefd, en wij zullen het waarschijnlijk in de eerstvolgende weken blij ven doen. Niemand trekt op het oogenblik een lijn, niemand ziet uit of in. De kracht proef, die in het midden der belangstelling staat, de tug of war" aan de Ruhr, lost zich voor beide direct betrokken regeeringen op in de uiterste inspanning om het voor de hand liggende succes te bereiken. Evenals in de tijden van den oorlog, kan men al niet veel verder gaan dan daarvoor alle best te doen, en elke verdere berekening of taktiek houdt daarvoor stil. Gelukkig minder bloedig en wreed, maar weinig minder drastisch, zijn het dagen als die van Verdun welke herleven. Geen der partijen weet of zij de overwinning behalen zal, al houden zij zich beiden overtuigd van hun triumf. De voorstanders kunnen het evenmin afmeten. Het is een strijd om prestige. Voor Duitschland wordt het de vraag of het zich ontrekken kan aan den toeMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIInlIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllll grappige manier van den man. ,,Ik heb hier een kleinigheid en zou graag de opinie van een strijdmakker vernemen," en hij haalde een rol papier te voorschijn. De anderen er was een bureaulist voor de post bijN?schikten zich vol aandacht. Het was ,,de Kerstgave" die zij van hem hoorden, de geschiedenis van den cowboy die zijn zinnen gezet heeft op het meisje dat een ander liefheeft. In woede heeft hij zoowel haar als den bruigom willen doodschieten,en als hem dit is mislukt heeft hij gezworen, dat wat er ook moge gebeuren, de medeminnaar er aan zal moeten gelooven. Hij wordt een wilde, niets ontziende wreedaard. Ieder is voor hem op zijn hoede. De vrouw ziet ondanks al haar voorzorgen haar man aan den dood over geleverd. Maar wanneer de cow-boy onherkend, onder de verkleeding van Sinterklaas, als een gever van goede giften in het huis is doorgedrongen en zijn slachtoffer onder het bereik heeft, quasi, van zijn pistool, hoort hij in de gang verwanten van het huis, die zich beklagen over den angst door hem verwekt, terwijl zijn geliefde hen toespreekt met een hoogst eenvoudig woord, dat hij toch vroeger niet zoo was geweest. Dat enkele woord bij toeval opgevangen, grijpt hem aan: Mijn kerstgaaf is in de kamer," zegt hij haar in zijn rol van Sinterklaas. Zij vindt daar haar man en be grijpt de bedoeling. Men vindt in het verhaaltje de manier van O'Henry terug die een groote spanning weet te verwekken en haar eenvoudig oplost. Voor de twee boeven en treinroovers was het de echte cow-boygeschiedenis die tot hun hart en verbeelding sprak. De sentimenteele trek bracht zijn hoorders de tranen in de oogenja, hij huilde recht uit, en Bill verwarmd door hun enthousiasme, dankte deftig voor den verleenden bijval. W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl