Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, W-EEKBLAD VOOR NEDERLAND
3 Febr. '23. - No. 2380
DOSTOJEWSKI
l
Er bestaat in Holland een te verklaren
tegenstand tegen Dostojewski, die lang
zamerhand de waarde krijgt van de erkenning
zijner belangrijkheid. Het is te begrijpen,
dat deze tegenstand ontstond: een eenzijdige
verdediging wekt altijd weerspraak. De fout
van deze te eenzijdige verdediging ligt niet in
het werk van den schrijver; de tegenstand
ontstond door een hoezeer HoUandsche
dogmatiseering. Het is toch niet meer te
ontkennen, dat deze dogmatiseering een feit
is, een feit, waarvoor ik gevreesd heb, en
waarop ik met feilen nadruk een tijd geleden
reeds wees. De dogmatiseering ontstond uit
een drang, ons tijdperk en menigen zijner
letterkundigen eigen, of als eigen voorge
dragen
En welke is deze drang?
Het is wellicht het eenvoudigst dit alles
te zeggen op deze wijs: deze nieuwe drang en
dit nieuwe gevoelen (en alle nieuwe gevoelens
zijn oud!) gaan tegen twee dingen te keer:
tegen de stelling l'art pour Part", die door
de voorstanders overdreven werd tot in het
bizarre; en tegen de kunstuiting, die het
alledaagsche gaarne alledaags zag, en dit de
waarheid" décreteerde....
Kunst om de kunst is, in den zuivren zin
genomen, juist; en was voor Holland, ge
nomen in den engeren zin, ns een nood
zakelijkheid. Het wees naar het volmaakte
terug, naar het volledige schrijven; het moest
ontstaan, toen de roman, door dominés en
dergelijken geschreven, gebloeid had. Want
ge vondt in dien roman niet meer den
kunstenaar, den voltooier ge vondt er een
belangrijke stelling, maar hoe die in woorden
werd verantwoord was zoo al niet bijzaak,
dan toch tweede zaak.
Met recht werd daartegen te keer gegaan:
Kunst is volledige, rhythmische uiting. Met
recht werd de zoetsappigheid vervloekt, die
zich hier, in deze romans, openbaarde en
die voorjteerheid en teederheid gold; met
recht werd gewezen op de versleten, verteerde
rhetorieken gewichtige onechtheid. De reactie
die kwam, overdreef; er werd gezegd: het
wat komt er niet op aan, alleen het hoe".
Natuurlijk getuigde dit van gebrek aan
historisch inzicht: het wat n het hoe komt
er op aan, of eenvoudig de hoedanigheid
van beide.... Reacties gaan in het
aesthetische zoowel als in het oekonomische en poli
tieke altijd verder dan zij zouden moeten
gaan (dat is de wet der traagheid: een
eensbegonnen gang wordt voortgezet tot voorbij
het doel), en er ontstond de kunstrijke ver
fijning, die te ijle en te bizondere gevallen
ciseleerde; 't gratieuze of het bizarre of het
perverse, Iets" was troef
geworden;degroote beweging van den hartstocht, openbaar en
eeuwig, en de bittere misschien noodelooze
drang van den mensen naar het geluk werden
niet meer erkend of te min geacht. In het
realisme kwam iets eenders voor; ook daar
werd het kleine te belangrijk; bleeke levens
werden daar bleeklijk beschreven.... dat
kon niet duren. Er ontstond verzet, en
honger naar zielswerkelijkheid, naar inniger
DE MISLUKTE GANYMEDES
door
HERMAN MIDDENDORP
(Teekeningen voor ,,de Amsterdammer" van
Is. van Mens)
Begin Mei hadden ze eindelijk een onder
komen gevonden.
Na het avontuur met hun op-'t-kantje-af
gezonken woonschuit, voelden ze er niet veel
voor, opnieuw hun heil op de baren van de
Stadhouderskade te zoeken, er nog van
afgezien, of het hun gelukt zou zijn als ze 't
geprobeerd hadden. Het scheen wel of water
noch land het poovere artiesten-paartje
wilde dragen.
Maar toch vonden ze wat.
Nadat ze een wcek-of-wat bij vrienden
ingewoond hadden met klimmenden tegen
zin, omdat ze gaandeweg achter de
toch-nogvriendelijke behandeling de laatste resten
voelden van de aanvankelijk gul-betoonde
gastvrijheid ontdekte Toon een woning,
of liever een zolder boven een heel geriefelijke
woning.
De woning was niet te huur, maar de zolder
wel, en Toon huurde den zolder.
Het had wel veel tegen een zolder is
een zolder maar wat moest je....
Het was afgelegen, een half uur den
Haarlemmerweg op; Nettie vond dat eerst ook
een bezwaar, maar Toon redeneerde het om
menschelijkheid. Dostojewski rees aan de
kim, en werd tot probleem. Het menschelijke
ongedogmatiseerd, is in Dostojewski op
hevige wijs. Weinigen gingen dieper; weini
gen gaan zóó diep; het schijnt ons soms toe
bij hem, of wij het worden der daden en der
hartstochten beleven. Het menschelijke in
Dostojewski, den kunstenaar, is zoo groot,
dat het alle etiket kan missen maar de
schralen en de fanatici naar den geest moes
ten hem met een etiket beplakken, met een
hunner merken stempelen; hij werd het
voorwerp van bespreking van de nieuwste
ethici, die nieuwste dominé's met den ouden
lust tot verstarrende dogmatiseering en met
de even oude zucht in alles twistpunten te
scheppen ter eigen glorie. Zij stempelden
hem, die te groot is voor dat stempel.
Dat stempel wekt den onwil van de ge
zaghebbende kritici, van hen, die meer gezag
bezaten dan zij bezitten, en die allen uit de
school zijn der volmaakte vertolking, van de
zuiver gebootste, eenmaal en zuiver geschoten
schicht, of die uit het kleine-realisme stam
men. Zij waren gewend plastisch-nauwkeurig
te zien, en Dostojewski woelt als een zee. Die
kritici waren gewend het hanteerbare voor
werp in détails, in alle détails te roemen
en Dostojewski is hun handen te groot ;
daarom lijkt hij hun zonder vorm. Daarbij
kwam (kenmerkende zelfverdediging tegen
iets, dat ge voelt opdoemen en dat ge weet,
dat een tijdperk zal beheerschen) de lust
tot kleineeren. Deze verstokte kritici zochten
naar de zwakke plekken in den schrijver.
Breed maten zij uit, dat hij fouten beging
tegen daaglijkschheden, in het politieke fout
tastte zij floten hem aan als intelligentie,
zij bespraken luidkeels, dat hij sommige
feiten onjuist klasseerde, maar zij vergaten,
dat deze vreemd zijn aan wat in het diepste
roert en wringt. Dit is een tegenstand, die
ons, roemers van Dostojewski, niet mag en
niet moet verbazen; deze tegenstand liegt
zooals alle gedeeltelijke waarheden liegen. Hij
is daarbij arm, omdat deze aanval niet komt
uit de ware Intelligentie, maar uit haar
alledaagsch surrogaat; uit het kleingeld, niet
uit den standaard zelf, maar uit de pasmunt . .
Er is nog een tegenstand, een andre, van
geringer allooi. Het nieuwste Rusland eert
den schrijver, en het nieuwe Rusland is den
conservatieven een voorwerp van angst,
hoewel zij zelven zeggen: een voorwerp van
wrevel. In hun oekor.omischen angst en weer
zin verdoemen zij den schrijver, die den nieu
weren (voor hen de revolutionnairen) een
durend meester is, een met felheid verdedigd
bezit.
Dezen dubbelen weerstand vindt ge in
Holland, en hij is zeer werkzaam, zuoals
alle oekonomisch gekleurde weerstand dat is.
Want hij is gebaseerd op de zér menschelijke
eigenschap: met rust gelaten willen worden;
het nieuwe weren, dat onrust brengt, en dat
het blijven zitten op den warm-geworden
stoel verhindert.
Al deze daden en tegenspelende daden, al
d' afkeer en d' armelijke beperking, de te
smalle omtuining van den schrijver Dosto
jewski, maken het noodzakelijk, en zeer aange
naam, hem bewonderend maar met kritischen
zin te naderen.
iiliililii mninmmimm
En dan is ten eerste te zeggen (en het bewijst
een fout in de waardeering van sommigen)
dat Dostojewski een schrijver is, een roman
schrijver, wiens doel van zelve is eenheden te
scheppen (of te herscheppen), die altijd over
eenkomstig de mogelijkheden hunner ziel
handelen, in de verhalen, in de complexen
van gevoelens en daden, waarin zij zich be
wegen. Dostojewski is een schepper en her
schepper van menschen; wanneer ge dit niet
ziet en niet begint te aanvaarden als zijn meest
innerlijke noodzaak, hoe zult ge dan hoogte en
somtijds laagte bij hemlbegrijpen? Hij is geen
apostel, die somtijds een schrijver was, of
dat dikwijls was; hij is een schrijver, een
vindingrijk en vondsten verzaemend mensch,
die soms een apostel is Ik weet, dat deze
erkenning hem voor sommigen versmalt,
maar dat is eigen armoe; zijn werkelijkheid is
grooter dan hun beperkte overdrijving....
Dostojewski is dus een schrijver; dat is de
functie (een nobele, en eeuwige) die hij vervult
tusschen der anderen functies.
De vraag is dan te opperen: hoe is hij als
schrijver, van welke geaardheid?
Hij is een groot schrijver, omdat hij het
primaire en het meest iel-vertwijgende meer
wist te verwerkelijken dan de meesten vóór
hem; uit dat primaire twijgt opwaarts en ont
wikkelt zich alles; ook wat wij weten; alles
keert soms weer daar heen. Dostojewski gaat
onmiddellijk op dat primaire, oorspronkelijke,
af, of, en misschien is het zoo beter gezegd, in
Dostojewski ontstonden onmiddellijk zijne
figuren uit hun oorspronkelijke eigenschappen.
Een schrijver als hij is, ten tweede, een on
beperkte hoeveelheid van menschen; de
eigenschappen, in hemzelf, en de daden tel
kens anders te schikken, en telkens anders ge
schikt, geven steeds nieuwe resultaten, en
steeds nieuwe menschen maar met toch
een gemeenzamen trek.
En welke is deze trek, deze schakeering?
Zonder tot alle bizonderheden neer te gaan,
kunnen wij zeggen, dat Dostojewski's figuren
een toome/oosheidvertoonenin het zoogeheeten
goede, in het zoogenaamde kwade; in het
gevoel bovenal, in het telkens wordende, en in
het intellectueele; een toomeloosheid, die
vooral het in de diepten-wordende eigen is
(wat regelt komt eerst later).
De menschen bij Dostojewski zijn altijd
groot; in het milde, in het woedende, in het
woelende, in de zucht tot het nagaan hunner
eigen gevoelens, in hun liefden, verleiding
en brekende ondeugden. Maar, zoo ze zeker
groot zijn, en ten einde toe, ge zoudt ook kun
nen zeggen: tot ter dood, ze zijn aan de
randen van dit groote wezen gerafeld, tot in
de fijnste versplinteringen versplinterd; en
als een erbarmingslooze scheur gaat een on
deugd als een kwaal bij sommigen tot in de
kern.... Deze gave maakt den schrijver
twee keer belangrijk. We zijn zoo gewend de
schrijvers te verdeelen in beschrijvers van
groote of van verfijnde figuren, dat de meesten
ook in deze schrikken voor den Rus. Maar dit
schrikken is niet noodig. Menschelijk inzicht,
zicht op menschen, en begrepen figuur uit de
geschiedenis hadden kunnen helpen. In de
Renaissance, toen de menschen (altijd in
eenig gevaar!) zich geheel en-al uitleefden,
vindt ge types als bij Dostojewski in overdaad.
PLASSCIIAERT
NANSEN-COMFIÈPENNING
Deze penning is tot stand gekomen door de belanglooze medewerking der artiesten
L. Zijl, C. J. van der Hoef en de firma Begeer te Utrecht. Hij zal tegen ? 1. per
stuk verkocht worden om het Nederlandsen Nansen Comitéin staat te stellen Zijne
Russische dorpen tot den volgenden oogst van voedsel te voorzien. Iedereen, die in het
bezit van dit mooie kunstvoorwerp wenscht te komen en tegelijkertijd een zeer
menschlievend doel steunen, kan dezen penning bij het Nederlandsch Nansen -Comité,
Scheepvaarthuis, Amsterdam bestellen.
Hij wordt in brons uitgevoerd en is iets grooter dan een rijksdaalder. Op verzoek
wordt de penning ook in andere metalen geleverd en in den vorm van een presse-papier.
ANKERHORLOGES
«V.*/. A/'/ l t /* l t
u\./n 11 f\fi ij i\\, \jui Ulit/ti^t
SPILLNER
VIJZELSTRAAT. NI 83. A DAM
SCHILDERKUNSTKRONIEK
NEDERLANDSCHE KUNSTKRING.
Ik kan hiervolstaan met enkele opmerkin
gen. De meesten, die mijne kronieken volgen,
weten, dat Paul Arntzenius voor mij, haast
altijd zwak in het landschap, in zijn stillevens,
wanneer hij daarin gelukkig is, een ietwat be
reikt, dat wel te prijzen is. Hij doet dat in twee
stillevens hier; in een stilleven met viscb, en
in dat met het roode lak. P. van Baarsel is
gevoeliger. Hij kan een vrij verfijnd portret
teekenen en in zijn kleur is meer spontaan
leven. Ge vindt hem als portrettist in de beel
tenis van Dr. Timmerman, en als gevoelig
etser in een Toren te Asperen. Bobeldijk is on
gelijk. Een portret van Mevrouw A. de
Marez Oyens is alleszins zwak (en dat ver
wondert, want Bobeldijk heeft een gave in de
richting van het portret), beter is een buurtje:
Zonneschijn na regen, waar beweeglijkheid
in de kleur werd bereikt.
Bogaerts zond bloemen en landschap. Van
de bloemen zijn de Anemonen nog de beste,
maar om het duidelijk en opeens te zeggen:
deze kunst? is zonder innerlijke waarheid. Het
is een benaderen van buitenaf d'ontroering,
van binnen-uit komende, doordrong nooit de
voorstelling. Mej. Broers is in een ets van een
Clematis het aantrekkelijkst, Oarf slaagde 't
meest in een stilleven met kruik, en in zijn
Muis. Haver Droeze werkte in Zierikzee.
Het werk is altijd vol van een bange nauwkeu
righeid; het is steeds een bewijs van zijn
pic's Gravenhage
Afd. Boxengarage
Beste stalling hier ter stede
turaal onvermogen. Zulk bang neergeschreven
werk kan soms met innigen ijver voltooid zijn
ik herhaal op andere wijs, wat hier vooraf
gaat: deez' toegewijde innigheid is nooit,
of zoo goed als nooit in Haver Droeze; iets
ervan erkent ge in de Havenpoort en in de
Zuidhavenpoort. Van 't Hoff is altijd
roman(isch-illustratief; Johan Kuypers is het grootst
in zijn Mestkar", in zijnQeitenkop vertoont hij
cubistischen vorm". Mension zond zijn Kal
koen Tiele trekt altijd de aandacht door
een gevoelige properheid of een propere ge
voeligheid. Hij is, als zoodanig-begaafd, te
erkennen in zijn bloemstuk (op de schaduw na),
in een Meisje uit Algiers, in een buurtje uit
Zierikzee. Er is in Tiele's kleur, wanneer zij
't meest geslaagd is, een nuchtere, niet onge
voelige klaarheid. Weyns kan beter, Witjens
ik vermeld van hem twee landschappen:
Cassino en d'Avendrust.... Dit is zoowat de
gansche oogst, die ge gaêren kunt op deze
tentoonstelling, een enkelen schilder liet ik
onbesproken om niet in herhalingen te vallen.
En de schamelheid van dezen oogst doet vra
gen waarom zulk een vereeniging niet opgehe
ven? Of wordt haar bestaan gehandhaafd
om persoonlijke redeneti; zijn er hier lieden
te vinden, die een belangrijkheid zich eigen
maken, die niet op hunne talenten berust?
Is deze vereeniging (zonder uitgesproken,
nieuw innerlijk leven) alleen een kans voor
sommige onbegaafden hun werk te zien te
geven; is zij een onderdak voor lieden, die
buiten behooren te blijven staan, omdat er
geen enkele reden is ze ergens binnen te
laten?
Dit laatste is het geval.
PLASSCIIAERT
Het bleef onbehagelijk....
Stond een groepje menschen....
tot een buitenkansje. Je woonde hier veel
vrijer, met dat prachtige uitzicht over de
polders al moest je dan ook een beetje
je hals uitrekken om door de zoldervensters
te kunnen kijken en als je in de stad moest
wezen, dan had je immers lijn 12....
De prijs viel nog al mee, de menschen
beneden leken niet ongeschikt, je hoefde
maar n trap op, want het huis was laag,
een echt buitenhuis en bovendien, er was
nu eenmaal niets anders te krijgen.
Toon en Nettie richtten zich in op den
zolder.
Ruimte was er genoeg; het leek wel een
dansvloer.
Met een groot gordijn, dat ze hadden,
maakten ze twee af deelingen; een
atelierwoonvertrek en een slaapkamer. In de slaap
kamer waren geen vensters, maar dat was
minder.
Wat ze van de andere helft maakten, viel
hun allebei nog al mee. De boeken langs den
kant, wat aardige doeken en klecden om het
hoekige en onvriendelijke aanzicht, dat een
zolder krachtens zijn aard vertoont, weg te
werken, tegen een van de zware stijlen hun
Friesche klok, die zoo genoegelijk tikte of
hij nooit met zijn eerwaardig-zwaar koperen
gewicht in het Amsterdamsche gracht-water
gehangen had neen, toen alles op orde was,
moest Nettie toegeven, dat Toon het nog zoo
slecht niet had uitgezocht.
Toon, kalm-trotsch, verklaarde, dat hij
voor geen geld ter wereld weer in zoo'n
rotte schuit was gekropen.
Ook het licht viel mee, het licht dat Toon
noodig had om te werken. De verhuurder
had de zolder-vensters laten verbreeden; ze
zagen gelukkig uit op het Noorden, en nu,
met den komenden zomer, viel door de
schuine vakken gelijkmatig het milde dag
licht.
Toon werkte. Hij werkte vél, al verkocht
hij weinig, en al was zijn hart bezwaard,
zoo vaak hij zijn natuurlijke vijanden, de
kunstkoopers, bezocht. Nettie geloofde in
hem; dat was een troost, al kon je er niet
van eten
De rust-periodeu tusschen de ongeregelde,
nerveuze dagen vuu werk-drift waren wat
eenzaam nu en dan. de vrienden vonden het
iiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiti iiiiiiiiiiiiiiiitiM'iMiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiitiiiiiiiii
blijkbaar wat ver, en trouwens, dik hadden
ze nooit in de vrienden gezeten.
Alleen Lou, beproefde als makker in tegen
spoed, bleef komen, vertramde zijn schaarsche
dubbeltjes op lijn 12, sjouwde met Toon door
de polders.
De zomer ging genoeglijk om; alleen, in
Augustus werd het op den zolder als onder de
looden daken van Venetië. Overdag konden
ze in den tuin van de benedenmenschen zitten,
maar de nachten waren kwelling Tot
de hitte-golf voorbijging, en de koelte keerde
op den zolder.
En het werd kouder enkouder, kachel-weer.
Het werd onbehaaglijk op den zolder. Ze
hadden een kachel, een groote ouderwetsche.
Hij vrat brandstof: eierkolen, cokes,
anthraciet, alles wat je er-in gooide. Hij stond
gloeiend den gansenen dag, maar het bleef
onbehaaglijk. Door de vensters tochtte het
afschuwelijk.
Nettie zei er niet veel van. Maar Toon
zag de rillingen door haar lijfje gaan, hij zag
haar lieve schoudertjes naar voren krommen;
en 's avonds voelde hij haar kille kleine
voeten....
Hij vloekte.
Maar tocht kun je niet wég-vloeken.
Hij praatte er over met den man van
beneden. Maar die haalde de schouders op
met een gezicht van
ik-kan-er-ook-niks-aandoen. Wat zou-die omslag maken voor dat
gekke stelletie
Op een dag spraken ze er over met Lou,
die met aangebrande laarzen en een rillerigen
rug voor de kachel zat.
Lou keek in 't rond, ontdekte wat in een
donkeren zolder-hoek.
- Wat staat daar? vroeg hij,
vingerwijzend.
Dat? Dat is anymedes, antwoordde
Toon. Ik zal hem in stukken hakken voor
brandhout.
Ganymedes was een oude academie-studie
van Toon, een levensgroote naakt-figuur, die
hij, toevallig eigenlijk, bewaard had. Het
volkomen waardelooze ding was op hout
geschilderd, en het kwam aan zijn weidschen
naam, doordat Toon eens terloops had
gezegd dat het wel een mislukte Ganymedes
leek.
Vergeten had het stuk nu maanden-lang
in den zolder-hoek gestaan, en Toon was op
de gedachte gekomen, het aan keurige houtjes
te zagen en te hakken, om aldus in letter
lijken zin met Ganymedes de kachel aan te
maken
Maar de lieveling der goden zou den
smadelijken vuurdood ontgaan.
Want toen Toon zijn voornemen uitsprak,
hem te offeren aan den vraatzuchtigen
moloch, schudde Lou het hoofd.
Dat moet je niet doen, zei hij. We
zullen hem voor het raam spijkeren. Voor den
onderkant van dat raam. Want daar is de
tocht het ergste.
Toon sleepte de plank voor den dag.
't Is nog zoo'n gek idee niet, zei hij.
Samen hielden ze hem voor den tochtigen
onderkant van het venster.
Hènee. zóó niet, smeekte Nettie, het
verkouden neusje optrekkend, die man kijkt je
zoo ijzig aan !
-- Ja, flatteeren doet hij jullie salon niet,
gaf Lou toe. Dan maar andersom.
Ganymedes werd met het gezicht naar de
llaarlenmiervaurt toegekeerd,en de plank
unit IIIIIIIIIHIIIIIIIIIII
JAC. URLUS
HAVANA 12 Ct. SIGAAR bij
HAUl)IUCo?Remiirandtpl.li,liinslBlstr,
,,Dat moet weg !"
werd vastgespijkerd. Het licht op den zolder
werd er niet beter door, maar voor den tocht
hielp het wezenlijk.
Doch de geest van den godenzoon wreekte
zich over de smadelijke behandeling, hem
aangedaan.
Toen Toon en Nettie een paar dagen later
het tuinhekje uitkwamen, stond er een
groepje menschen een slagersjongen met
z'n fiets, een tram-conducteur en nog een paar
op den weg. Ze keken naar het huis,
wezen, en lachten.
Toon en Nettie letten er niet op.
Toen ze terug kwamen stonden er wér
menschen. Meer dan eerst zelfs.
Nog begrepen ze niets.
Maar den volgenden dag kwam het.
Toon was uit, Nettie redderde op den zolder.
Toen kwam de juffrouw met een stuursch
gezicht boven.
Er is een agent voor u, bitste ze.
Een agent? zei Nettie verwonderd.
Voor ons? Dat kan niet.
Maar hij kwam al naar boven, gewichtig,
waardig, gróót onder het lage zolder-dak.
Plechtig wees hij naar Ganymedes.
Dat ding moet daar vandaan, zei hij
rustig, maar gestreng. Je kunt het van den
weg af zien. Het is in strijd met de
zedelijkheidswet. Denkt u d'r om.
Hij verdween. Maar de juffrouw bleef
nog, en regende een stortvloed van onbe
grijpelijke taal over Nettie's arme hoofdje
neer. Dat het een schandaal was; dat alle
menscben d'r naar keken, dat je 't zelfs uit
de tram kon zien, en dat de bestuurders
met opzet langzaam reden
's Avonds werd hun de huur opgezegd
tegen den eersten van de volgende maand.
Ganymedes werd eerst weggenomen, toen de
agent voor de tweede maal was geweest,
dreigend met proces-verbaal.
Lou was er bij. En Lou was verstandig.
Hij wist den agent met een zoet lijntje weg
te krijgen. Samen met Toon haalde hij Gany
medes voor het zolderraan vandaan. Maar
hij deed meer. Hij schreef een verontwaardigd
artikel in een van de dagbladen, over den
smaad, dien een van onze jonge,veelbeloven
de kunstenaars" had ondervonden. Het werd
overgenomen in andere bladen. Over het geval
werd gesproken.En over Toon werd gesproken.
En de eerstvolgende maal, toen hij met' een
paar dingetjes in den kunsthandel kwam,
knikte de baas hem bemoedigend toe, kocht
hem dadelijk zijn werk af tegen een hoogeren
prijs dan vroeger; zei, dat hij zich aanbevolen
hield voor mér....
Een week later hield er beneden den zolder
een groote, glanzende auto stil. Een heer
kwam boven. Goud op het bolle vest, goud
aan nagenoeg alle vingers, goud in den
breeden mond, goud om de groote sigaar.
Al dit goud tcekende den vertegenwoor
diger van de nieuwe aristocratie. Hij wilde
iets koopen van den jongen, veelbelovenden
kunstenaar.
Lou deed het woord.
- - U is een geluksvogel, zei hij. U kunt hier
de hand leggen op het corpus delict! van de
misdaad, die aan mijn vriend is gepleegd.
!k zelf zou het stuk graag koopen, maar mijn
middelen zijn niet toereikend om het mij aan
te schatten. Mijn vriend vraagt er zeshonderd
gulden voor.
Een oogenblik later lag het geld op tafel.
En anymedes verhuisde naar een waardiger
omgeving dan een half-donkere zolder, zelfs
met uitkijk op den wijden Hollandschen
hemel en het wijde HoUandsche landschap.
U is een geluksvogel