De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 3 februari pagina 8

3 februari 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, W-EEKBLAD VOOR NEDERLAND 3 Febr. '23. - No. 2380 DOSTOJEWSKI l Er bestaat in Holland een te verklaren tegenstand tegen Dostojewski, die lang zamerhand de waarde krijgt van de erkenning zijner belangrijkheid. Het is te begrijpen, dat deze tegenstand ontstond: een eenzijdige verdediging wekt altijd weerspraak. De fout van deze te eenzijdige verdediging ligt niet in het werk van den schrijver; de tegenstand ontstond door een hoezeer HoUandsche dogmatiseering. Het is toch niet meer te ontkennen, dat deze dogmatiseering een feit is, een feit, waarvoor ik gevreesd heb, en waarop ik met feilen nadruk een tijd geleden reeds wees. De dogmatiseering ontstond uit een drang, ons tijdperk en menigen zijner letterkundigen eigen, of als eigen voorge dragen En welke is deze drang? Het is wellicht het eenvoudigst dit alles te zeggen op deze wijs: deze nieuwe drang en dit nieuwe gevoelen (en alle nieuwe gevoelens zijn oud!) gaan tegen twee dingen te keer: tegen de stelling l'art pour Part", die door de voorstanders overdreven werd tot in het bizarre; en tegen de kunstuiting, die het alledaagsche gaarne alledaags zag, en dit de waarheid" décreteerde.... Kunst om de kunst is, in den zuivren zin genomen, juist; en was voor Holland, ge nomen in den engeren zin, ns een nood zakelijkheid. Het wees naar het volmaakte terug, naar het volledige schrijven; het moest ontstaan, toen de roman, door dominés en dergelijken geschreven, gebloeid had. Want ge vondt in dien roman niet meer den kunstenaar, den voltooier ge vondt er een belangrijke stelling, maar hoe die in woorden werd verantwoord was zoo al niet bijzaak, dan toch tweede zaak. Met recht werd daartegen te keer gegaan: Kunst is volledige, rhythmische uiting. Met recht werd de zoetsappigheid vervloekt, die zich hier, in deze romans, openbaarde en die voorjteerheid en teederheid gold; met recht werd gewezen op de versleten, verteerde rhetorieken gewichtige onechtheid. De reactie die kwam, overdreef; er werd gezegd: het wat komt er niet op aan, alleen het hoe". Natuurlijk getuigde dit van gebrek aan historisch inzicht: het wat n het hoe komt er op aan, of eenvoudig de hoedanigheid van beide.... Reacties gaan in het aesthetische zoowel als in het oekonomische en poli tieke altijd verder dan zij zouden moeten gaan (dat is de wet der traagheid: een eensbegonnen gang wordt voortgezet tot voorbij het doel), en er ontstond de kunstrijke ver fijning, die te ijle en te bizondere gevallen ciseleerde; 't gratieuze of het bizarre of het perverse, Iets" was troef geworden;degroote beweging van den hartstocht, openbaar en eeuwig, en de bittere misschien noodelooze drang van den mensen naar het geluk werden niet meer erkend of te min geacht. In het realisme kwam iets eenders voor; ook daar werd het kleine te belangrijk; bleeke levens werden daar bleeklijk beschreven.... dat kon niet duren. Er ontstond verzet, en honger naar zielswerkelijkheid, naar inniger DE MISLUKTE GANYMEDES door HERMAN MIDDENDORP (Teekeningen voor ,,de Amsterdammer" van Is. van Mens) Begin Mei hadden ze eindelijk een onder komen gevonden. Na het avontuur met hun op-'t-kantje-af gezonken woonschuit, voelden ze er niet veel voor, opnieuw hun heil op de baren van de Stadhouderskade te zoeken, er nog van afgezien, of het hun gelukt zou zijn als ze 't geprobeerd hadden. Het scheen wel of water noch land het poovere artiesten-paartje wilde dragen. Maar toch vonden ze wat. Nadat ze een wcek-of-wat bij vrienden ingewoond hadden met klimmenden tegen zin, omdat ze gaandeweg achter de toch-nogvriendelijke behandeling de laatste resten voelden van de aanvankelijk gul-betoonde gastvrijheid ontdekte Toon een woning, of liever een zolder boven een heel geriefelijke woning. De woning was niet te huur, maar de zolder wel, en Toon huurde den zolder. Het had wel veel tegen een zolder is een zolder maar wat moest je.... Het was afgelegen, een half uur den Haarlemmerweg op; Nettie vond dat eerst ook een bezwaar, maar Toon redeneerde het om menschelijkheid. Dostojewski rees aan de kim, en werd tot probleem. Het menschelijke ongedogmatiseerd, is in Dostojewski op hevige wijs. Weinigen gingen dieper; weini gen gaan zóó diep; het schijnt ons soms toe bij hem, of wij het worden der daden en der hartstochten beleven. Het menschelijke in Dostojewski, den kunstenaar, is zoo groot, dat het alle etiket kan missen maar de schralen en de fanatici naar den geest moes ten hem met een etiket beplakken, met een hunner merken stempelen; hij werd het voorwerp van bespreking van de nieuwste ethici, die nieuwste dominé's met den ouden lust tot verstarrende dogmatiseering en met de even oude zucht in alles twistpunten te scheppen ter eigen glorie. Zij stempelden hem, die te groot is voor dat stempel. Dat stempel wekt den onwil van de ge zaghebbende kritici, van hen, die meer gezag bezaten dan zij bezitten, en die allen uit de school zijn der volmaakte vertolking, van de zuiver gebootste, eenmaal en zuiver geschoten schicht, of die uit het kleine-realisme stam men. Zij waren gewend plastisch-nauwkeurig te zien, en Dostojewski woelt als een zee. Die kritici waren gewend het hanteerbare voor werp in détails, in alle détails te roemen en Dostojewski is hun handen te groot ; daarom lijkt hij hun zonder vorm. Daarbij kwam (kenmerkende zelfverdediging tegen iets, dat ge voelt opdoemen en dat ge weet, dat een tijdperk zal beheerschen) de lust tot kleineeren. Deze verstokte kritici zochten naar de zwakke plekken in den schrijver. Breed maten zij uit, dat hij fouten beging tegen daaglijkschheden, in het politieke fout tastte zij floten hem aan als intelligentie, zij bespraken luidkeels, dat hij sommige feiten onjuist klasseerde, maar zij vergaten, dat deze vreemd zijn aan wat in het diepste roert en wringt. Dit is een tegenstand, die ons, roemers van Dostojewski, niet mag en niet moet verbazen; deze tegenstand liegt zooals alle gedeeltelijke waarheden liegen. Hij is daarbij arm, omdat deze aanval niet komt uit de ware Intelligentie, maar uit haar alledaagsch surrogaat; uit het kleingeld, niet uit den standaard zelf, maar uit de pasmunt . . Er is nog een tegenstand, een andre, van geringer allooi. Het nieuwste Rusland eert den schrijver, en het nieuwe Rusland is den conservatieven een voorwerp van angst, hoewel zij zelven zeggen: een voorwerp van wrevel. In hun oekor.omischen angst en weer zin verdoemen zij den schrijver, die den nieu weren (voor hen de revolutionnairen) een durend meester is, een met felheid verdedigd bezit. Dezen dubbelen weerstand vindt ge in Holland, en hij is zeer werkzaam, zuoals alle oekonomisch gekleurde weerstand dat is. Want hij is gebaseerd op de zér menschelijke eigenschap: met rust gelaten willen worden; het nieuwe weren, dat onrust brengt, en dat het blijven zitten op den warm-geworden stoel verhindert. Al deze daden en tegenspelende daden, al d' afkeer en d' armelijke beperking, de te smalle omtuining van den schrijver Dosto jewski, maken het noodzakelijk, en zeer aange naam, hem bewonderend maar met kritischen zin te naderen. iiliililii mninmmimm En dan is ten eerste te zeggen (en het bewijst een fout in de waardeering van sommigen) dat Dostojewski een schrijver is, een roman schrijver, wiens doel van zelve is eenheden te scheppen (of te herscheppen), die altijd over eenkomstig de mogelijkheden hunner ziel handelen, in de verhalen, in de complexen van gevoelens en daden, waarin zij zich be wegen. Dostojewski is een schepper en her schepper van menschen; wanneer ge dit niet ziet en niet begint te aanvaarden als zijn meest innerlijke noodzaak, hoe zult ge dan hoogte en somtijds laagte bij hemlbegrijpen? Hij is geen apostel, die somtijds een schrijver was, of dat dikwijls was; hij is een schrijver, een vindingrijk en vondsten verzaemend mensch, die soms een apostel is Ik weet, dat deze erkenning hem voor sommigen versmalt, maar dat is eigen armoe; zijn werkelijkheid is grooter dan hun beperkte overdrijving.... Dostojewski is dus een schrijver; dat is de functie (een nobele, en eeuwige) die hij vervult tusschen der anderen functies. De vraag is dan te opperen: hoe is hij als schrijver, van welke geaardheid? Hij is een groot schrijver, omdat hij het primaire en het meest iel-vertwijgende meer wist te verwerkelijken dan de meesten vóór hem; uit dat primaire twijgt opwaarts en ont wikkelt zich alles; ook wat wij weten; alles keert soms weer daar heen. Dostojewski gaat onmiddellijk op dat primaire, oorspronkelijke, af, of, en misschien is het zoo beter gezegd, in Dostojewski ontstonden onmiddellijk zijne figuren uit hun oorspronkelijke eigenschappen. Een schrijver als hij is, ten tweede, een on beperkte hoeveelheid van menschen; de eigenschappen, in hemzelf, en de daden tel kens anders te schikken, en telkens anders ge schikt, geven steeds nieuwe resultaten, en steeds nieuwe menschen maar met toch een gemeenzamen trek. En welke is deze trek, deze schakeering? Zonder tot alle bizonderheden neer te gaan, kunnen wij zeggen, dat Dostojewski's figuren een toome/oosheidvertoonenin het zoogeheeten goede, in het zoogenaamde kwade; in het gevoel bovenal, in het telkens wordende, en in het intellectueele; een toomeloosheid, die vooral het in de diepten-wordende eigen is (wat regelt komt eerst later). De menschen bij Dostojewski zijn altijd groot; in het milde, in het woedende, in het woelende, in de zucht tot het nagaan hunner eigen gevoelens, in hun liefden, verleiding en brekende ondeugden. Maar, zoo ze zeker groot zijn, en ten einde toe, ge zoudt ook kun nen zeggen: tot ter dood, ze zijn aan de randen van dit groote wezen gerafeld, tot in de fijnste versplinteringen versplinterd; en als een erbarmingslooze scheur gaat een on deugd als een kwaal bij sommigen tot in de kern.... Deze gave maakt den schrijver twee keer belangrijk. We zijn zoo gewend de schrijvers te verdeelen in beschrijvers van groote of van verfijnde figuren, dat de meesten ook in deze schrikken voor den Rus. Maar dit schrikken is niet noodig. Menschelijk inzicht, zicht op menschen, en begrepen figuur uit de geschiedenis hadden kunnen helpen. In de Renaissance, toen de menschen (altijd in eenig gevaar!) zich geheel en-al uitleefden, vindt ge types als bij Dostojewski in overdaad. PLASSCIIAERT NANSEN-COMFIÈPENNING Deze penning is tot stand gekomen door de belanglooze medewerking der artiesten L. Zijl, C. J. van der Hoef en de firma Begeer te Utrecht. Hij zal tegen ? 1. per stuk verkocht worden om het Nederlandsen Nansen Comitéin staat te stellen Zijne Russische dorpen tot den volgenden oogst van voedsel te voorzien. Iedereen, die in het bezit van dit mooie kunstvoorwerp wenscht te komen en tegelijkertijd een zeer menschlievend doel steunen, kan dezen penning bij het Nederlandsch Nansen -Comité, Scheepvaarthuis, Amsterdam bestellen. Hij wordt in brons uitgevoerd en is iets grooter dan een rijksdaalder. Op verzoek wordt de penning ook in andere metalen geleverd en in den vorm van een presse-papier. ANKERHORLOGES «V.*/. A/'/ l t /* l t u\./n 11 f\fi ij i\\, \jui Ulit/ti^t SPILLNER VIJZELSTRAAT. NI 83. A DAM SCHILDERKUNSTKRONIEK NEDERLANDSCHE KUNSTKRING. Ik kan hiervolstaan met enkele opmerkin gen. De meesten, die mijne kronieken volgen, weten, dat Paul Arntzenius voor mij, haast altijd zwak in het landschap, in zijn stillevens, wanneer hij daarin gelukkig is, een ietwat be reikt, dat wel te prijzen is. Hij doet dat in twee stillevens hier; in een stilleven met viscb, en in dat met het roode lak. P. van Baarsel is gevoeliger. Hij kan een vrij verfijnd portret teekenen en in zijn kleur is meer spontaan leven. Ge vindt hem als portrettist in de beel tenis van Dr. Timmerman, en als gevoelig etser in een Toren te Asperen. Bobeldijk is on gelijk. Een portret van Mevrouw A. de Marez Oyens is alleszins zwak (en dat ver wondert, want Bobeldijk heeft een gave in de richting van het portret), beter is een buurtje: Zonneschijn na regen, waar beweeglijkheid in de kleur werd bereikt. Bogaerts zond bloemen en landschap. Van de bloemen zijn de Anemonen nog de beste, maar om het duidelijk en opeens te zeggen: deze kunst? is zonder innerlijke waarheid. Het is een benaderen van buitenaf d'ontroering, van binnen-uit komende, doordrong nooit de voorstelling. Mej. Broers is in een ets van een Clematis het aantrekkelijkst, Oarf slaagde 't meest in een stilleven met kruik, en in zijn Muis. Haver Droeze werkte in Zierikzee. Het werk is altijd vol van een bange nauwkeu righeid; het is steeds een bewijs van zijn pic's Gravenhage Afd. Boxengarage Beste stalling hier ter stede turaal onvermogen. Zulk bang neergeschreven werk kan soms met innigen ijver voltooid zijn ik herhaal op andere wijs, wat hier vooraf gaat: deez' toegewijde innigheid is nooit, of zoo goed als nooit in Haver Droeze; iets ervan erkent ge in de Havenpoort en in de Zuidhavenpoort. Van 't Hoff is altijd roman(isch-illustratief; Johan Kuypers is het grootst in zijn Mestkar", in zijnQeitenkop vertoont hij cubistischen vorm". Mension zond zijn Kal koen Tiele trekt altijd de aandacht door een gevoelige properheid of een propere ge voeligheid. Hij is, als zoodanig-begaafd, te erkennen in zijn bloemstuk (op de schaduw na), in een Meisje uit Algiers, in een buurtje uit Zierikzee. Er is in Tiele's kleur, wanneer zij 't meest geslaagd is, een nuchtere, niet onge voelige klaarheid. Weyns kan beter, Witjens ik vermeld van hem twee landschappen: Cassino en d'Avendrust.... Dit is zoowat de gansche oogst, die ge gaêren kunt op deze tentoonstelling, een enkelen schilder liet ik onbesproken om niet in herhalingen te vallen. En de schamelheid van dezen oogst doet vra gen waarom zulk een vereeniging niet opgehe ven? Of wordt haar bestaan gehandhaafd om persoonlijke redeneti; zijn er hier lieden te vinden, die een belangrijkheid zich eigen maken, die niet op hunne talenten berust? Is deze vereeniging (zonder uitgesproken, nieuw innerlijk leven) alleen een kans voor sommige onbegaafden hun werk te zien te geven; is zij een onderdak voor lieden, die buiten behooren te blijven staan, omdat er geen enkele reden is ze ergens binnen te laten? Dit laatste is het geval. PLASSCIIAERT Het bleef onbehagelijk.... Stond een groepje menschen.... tot een buitenkansje. Je woonde hier veel vrijer, met dat prachtige uitzicht over de polders al moest je dan ook een beetje je hals uitrekken om door de zoldervensters te kunnen kijken en als je in de stad moest wezen, dan had je immers lijn 12.... De prijs viel nog al mee, de menschen beneden leken niet ongeschikt, je hoefde maar n trap op, want het huis was laag, een echt buitenhuis en bovendien, er was nu eenmaal niets anders te krijgen. Toon en Nettie richtten zich in op den zolder. Ruimte was er genoeg; het leek wel een dansvloer. Met een groot gordijn, dat ze hadden, maakten ze twee af deelingen; een atelierwoonvertrek en een slaapkamer. In de slaap kamer waren geen vensters, maar dat was minder. Wat ze van de andere helft maakten, viel hun allebei nog al mee. De boeken langs den kant, wat aardige doeken en klecden om het hoekige en onvriendelijke aanzicht, dat een zolder krachtens zijn aard vertoont, weg te werken, tegen een van de zware stijlen hun Friesche klok, die zoo genoegelijk tikte of hij nooit met zijn eerwaardig-zwaar koperen gewicht in het Amsterdamsche gracht-water gehangen had neen, toen alles op orde was, moest Nettie toegeven, dat Toon het nog zoo slecht niet had uitgezocht. Toon, kalm-trotsch, verklaarde, dat hij voor geen geld ter wereld weer in zoo'n rotte schuit was gekropen. Ook het licht viel mee, het licht dat Toon noodig had om te werken. De verhuurder had de zolder-vensters laten verbreeden; ze zagen gelukkig uit op het Noorden, en nu, met den komenden zomer, viel door de schuine vakken gelijkmatig het milde dag licht. Toon werkte. Hij werkte vél, al verkocht hij weinig, en al was zijn hart bezwaard, zoo vaak hij zijn natuurlijke vijanden, de kunstkoopers, bezocht. Nettie geloofde in hem; dat was een troost, al kon je er niet van eten De rust-periodeu tusschen de ongeregelde, nerveuze dagen vuu werk-drift waren wat eenzaam nu en dan. de vrienden vonden het iiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiti iiiiiiiiiiiiiiiitiM'iMiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiitiiiiiiiii blijkbaar wat ver, en trouwens, dik hadden ze nooit in de vrienden gezeten. Alleen Lou, beproefde als makker in tegen spoed, bleef komen, vertramde zijn schaarsche dubbeltjes op lijn 12, sjouwde met Toon door de polders. De zomer ging genoeglijk om; alleen, in Augustus werd het op den zolder als onder de looden daken van Venetië. Overdag konden ze in den tuin van de benedenmenschen zitten, maar de nachten waren kwelling Tot de hitte-golf voorbijging, en de koelte keerde op den zolder. En het werd kouder enkouder, kachel-weer. Het werd onbehaaglijk op den zolder. Ze hadden een kachel, een groote ouderwetsche. Hij vrat brandstof: eierkolen, cokes, anthraciet, alles wat je er-in gooide. Hij stond gloeiend den gansenen dag, maar het bleef onbehaaglijk. Door de vensters tochtte het afschuwelijk. Nettie zei er niet veel van. Maar Toon zag de rillingen door haar lijfje gaan, hij zag haar lieve schoudertjes naar voren krommen; en 's avonds voelde hij haar kille kleine voeten.... Hij vloekte. Maar tocht kun je niet wég-vloeken. Hij praatte er over met den man van beneden. Maar die haalde de schouders op met een gezicht van ik-kan-er-ook-niks-aandoen. Wat zou-die omslag maken voor dat gekke stelletie Op een dag spraken ze er over met Lou, die met aangebrande laarzen en een rillerigen rug voor de kachel zat. Lou keek in 't rond, ontdekte wat in een donkeren zolder-hoek. - Wat staat daar? vroeg hij, vingerwijzend. Dat? Dat is anymedes, antwoordde Toon. Ik zal hem in stukken hakken voor brandhout. Ganymedes was een oude academie-studie van Toon, een levensgroote naakt-figuur, die hij, toevallig eigenlijk, bewaard had. Het volkomen waardelooze ding was op hout geschilderd, en het kwam aan zijn weidschen naam, doordat Toon eens terloops had gezegd dat het wel een mislukte Ganymedes leek. Vergeten had het stuk nu maanden-lang in den zolder-hoek gestaan, en Toon was op de gedachte gekomen, het aan keurige houtjes te zagen en te hakken, om aldus in letter lijken zin met Ganymedes de kachel aan te maken Maar de lieveling der goden zou den smadelijken vuurdood ontgaan. Want toen Toon zijn voornemen uitsprak, hem te offeren aan den vraatzuchtigen moloch, schudde Lou het hoofd. Dat moet je niet doen, zei hij. We zullen hem voor het raam spijkeren. Voor den onderkant van dat raam. Want daar is de tocht het ergste. Toon sleepte de plank voor den dag. 't Is nog zoo'n gek idee niet, zei hij. Samen hielden ze hem voor den tochtigen onderkant van het venster. Hènee. zóó niet, smeekte Nettie, het verkouden neusje optrekkend, die man kijkt je zoo ijzig aan ! -- Ja, flatteeren doet hij jullie salon niet, gaf Lou toe. Dan maar andersom. Ganymedes werd met het gezicht naar de llaarlenmiervaurt toegekeerd,en de plank unit IIIIIIIIIHIIIIIIIIIII JAC. URLUS HAVANA 12 Ct. SIGAAR bij HAUl)IUCo?Remiirandtpl.li,liinslBlstr, ,,Dat moet weg !" werd vastgespijkerd. Het licht op den zolder werd er niet beter door, maar voor den tocht hielp het wezenlijk. Doch de geest van den godenzoon wreekte zich over de smadelijke behandeling, hem aangedaan. Toen Toon en Nettie een paar dagen later het tuinhekje uitkwamen, stond er een groepje menschen een slagersjongen met z'n fiets, een tram-conducteur en nog een paar op den weg. Ze keken naar het huis, wezen, en lachten. Toon en Nettie letten er niet op. Toen ze terug kwamen stonden er wér menschen. Meer dan eerst zelfs. Nog begrepen ze niets. Maar den volgenden dag kwam het. Toon was uit, Nettie redderde op den zolder. Toen kwam de juffrouw met een stuursch gezicht boven. Er is een agent voor u, bitste ze. Een agent? zei Nettie verwonderd. Voor ons? Dat kan niet. Maar hij kwam al naar boven, gewichtig, waardig, gróót onder het lage zolder-dak. Plechtig wees hij naar Ganymedes. Dat ding moet daar vandaan, zei hij rustig, maar gestreng. Je kunt het van den weg af zien. Het is in strijd met de zedelijkheidswet. Denkt u d'r om. Hij verdween. Maar de juffrouw bleef nog, en regende een stortvloed van onbe grijpelijke taal over Nettie's arme hoofdje neer. Dat het een schandaal was; dat alle menscben d'r naar keken, dat je 't zelfs uit de tram kon zien, en dat de bestuurders met opzet langzaam reden 's Avonds werd hun de huur opgezegd tegen den eersten van de volgende maand. Ganymedes werd eerst weggenomen, toen de agent voor de tweede maal was geweest, dreigend met proces-verbaal. Lou was er bij. En Lou was verstandig. Hij wist den agent met een zoet lijntje weg te krijgen. Samen met Toon haalde hij Gany medes voor het zolderraan vandaan. Maar hij deed meer. Hij schreef een verontwaardigd artikel in een van de dagbladen, over den smaad, dien een van onze jonge,veelbeloven de kunstenaars" had ondervonden. Het werd overgenomen in andere bladen. Over het geval werd gesproken.En over Toon werd gesproken. En de eerstvolgende maal, toen hij met' een paar dingetjes in den kunsthandel kwam, knikte de baas hem bemoedigend toe, kocht hem dadelijk zijn werk af tegen een hoogeren prijs dan vroeger; zei, dat hij zich aanbevolen hield voor mér.... Een week later hield er beneden den zolder een groote, glanzende auto stil. Een heer kwam boven. Goud op het bolle vest, goud aan nagenoeg alle vingers, goud in den breeden mond, goud om de groote sigaar. Al dit goud tcekende den vertegenwoor diger van de nieuwe aristocratie. Hij wilde iets koopen van den jongen, veelbelovenden kunstenaar. Lou deed het woord. - - U is een geluksvogel, zei hij. U kunt hier de hand leggen op het corpus delict! van de misdaad, die aan mijn vriend is gepleegd. !k zelf zou het stuk graag koopen, maar mijn middelen zijn niet toereikend om het mij aan te schatten. Mijn vriend vraagt er zeshonderd gulden voor. Een oogenblik later lag het geld op tafel. En anymedes verhuisde naar een waardiger omgeving dan een half-donkere zolder, zelfs met uitkijk op den wijden Hollandschen hemel en het wijde HoUandsche landschap. U is een geluksvogel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl