De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 10 februari pagina 10

10 februari 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 10 Febr. '23. - No. 2381 T7IT IHIET "V CT .A. 3ST T J" IE iiiiiiiiiiiiniiiMMiiiiiiiiiiiiiiiniiii imillllimillHlllllllllllimillllllllllll iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiint RIJM-KRONYCK AAN DE NIEUWE LICHTING Het is een weinig bekend feit, dat, in het Nederlandsch-Indische leger een aantal olifanten onder de wape nen zijn. De grootste van deze mili ciens verplaatst met gemak een uitrusting" van 6000 K-G. Deze olifanten zijn alle op zeer jeugdigen leeftijd bij het leger ingelijfd en ze zijn geleidelijk (neen, lezer.... niet: opgeklommen maar....!).. op geleid voor den dienst. Hindernissen bestaan voor hen niet, zelfs niet bij oefeningen in het moeilijkst ter rein. Hun eetlust laat niets te wenschen over. De ménage bestaat per man en per dag uit 300 K.G. gras. Ook heeft iedere olifant een eigen op passer. Thans is aan het woord n dezer olifanten, die in de volgende bewoordingen zijn Neder landsche milicien- collega's welkom heet : Nu, kameraden van het Nederlandsche leger, ge in uw koel klimaat de lendenen 'u omgordt, nu gij, warm ingepakt door moeder, dik in 't Jaeger bij kudden in uw iand te-koop gedreven wordt, nu komt een verre stem uit 't afgelegen Oosten, blij-schallend tot uw oor, o jeugdig kameraad ! want 'k voel dat alleen ik den nieuweling kan troosten, ik : d'oudste milicien, die in de ranglijst staat. Ik dien, als gij, de eer der oude Nederlanden, en, draag ik ook al niet als gij de wapenjas, toch noem ik mij soldaat, want 'k eet (en da's geen schande) uit de ménage-pot drie-honderd kilo gras. Trek nou je neus niet op, want 'k ben toch je collega, al heb ik ook geen rang, 'k heb nét zoo'n groote snuit als n van jullie, hoor , en dat 'k niet over zee ga da's om mijn baantje hier, want jullie gaan d'r uit. Neen, smaal maar niet op mij, omdat ik maar een beest ben. llimlIIIIIIIIIIHIIMIIIIIIMIIIIIIIIII'lllllllll1"111111111""'!!11111"11111111111111" HET MOEILIJK OOGENBLIK Drie stukken in n bedrijf, uit het Zweedsch van Par Lagerkvist. (Vertaling van mevrouw Rutgers v. d. Loeff) Ik dien mijn jaren uit met 't allergrootst pleizier, en dat ik van mijn tijd nog nooit brutaal geweest ben, dat komt door mijn natuur als zijnd' dikhuidig dier. Ik hoor zoo nu en dan van jonge kolonialen, zoo-juist uit Harderwijk, depot, of Amsterdam, iets o.ver jullie Nou en over al je kwalen met je onnoozle last van twintig kilogram Het is me nog-al wat.... Ik draag d'r zesmaal duizend in die snik-hitte hier, op moeielijk terrein 'k Wou jullie wel eens zien wanneer de kogels suizend rondom je lichaam gaan.... En jullie bent nog klein.... Ja.... jullie hebt 't wel fijn, dat wét 'k in zoo'n kazerne. Je leeft maar als meneer, en met een stroo-matras ... .en dan nog al dat moois daarginds, van dat moderne, van rooken in 't gelid en loopen uit de pas.... 'k Ben maar een olifant, (en dat wil ik best weten) maar DIT zeg ik je wel: een vent van negentien, die nooit wat anders doet dan exerceeren, eten, en met verlof gaan... .dat heb 'k HIER nog nooit gezien.... Toen IK werd ingelijfd, was 'k nog geen veertig weken.. En zonder loting, hoor.... Ik moest d'r in en zou En als ik honderd word, heb 'k nog geen recht van spreken. Dat is wat anders, hè..? dan dat half-jaar van jou.... Maar n ding geef ik toe: ik word heel net behandeld. Ik heb een oppas' ook, precies als de kap'tein, en die bij eiken marsch dienstwillig naast me wandelt, (of m'op den kop zit, soms, maar da's natuurlijk schijn....), want, oude kameraad dat kun je van me leeren, al lach je me ook uit, daarginds in Nederland, ik Iaat mijn tanden zien.... en 'k laat me respecteeren, nog nimmer zag een mensch een dronken olifant.... III. *) Het tooneel is donker. Een jongetje, dat een half opgebrande kaars voor zich uit draagt, schrijdt dwars over het tooneel, geheel op den achtergrond. Men hoort zijn stappen niet. Alleen zijn gezichtje is verlicht. Als hij haast voorbij is, hoort men een oude, heesche stem uit het donker: Hallo, wat ben jij er voor een? Het jongetje, (blijft staan, wendt zich om). Ik ben maar een stumpertje De oude man. (beneden, mompelt iets in zich zelf). Waar moet je dan heen? £>2 jongen, (wanhopig). Dat weet ik juist niet, dat weet ik juist niet.... Waar moet ik naar toe ! De oude man. Hm, weet je dat niet. Nou, dat geloof ik graag. He ! dat geloof ik graag. Het jongetje. Och, zeg mij toch, hoe ik gaan moet! De oude. He, hè. ? Kom eens naar beneden, dan kan ik je bekijken. De jongen (gaat dwars naar beneden door het donker, tot hij midden op het tooneel staat als voorheen). De oude (in het donker verscholen, mom pelt in zich zelf). De jongen.Qch het is zoo verschrikkelijk !.. De ouae. Zoo. De jongen. Ik heb gezocht en gezocht in het duister, maarjk kom nergens terecht, en ik wett niet hoe ik gaan zal.... De oude mompelt. Het jongetje. Zeg mij, och, als je het weet, zeg dan waar ik neen moet! De oude. He. Je kunt, bij mijn ziel en zaligheid, net precies gaan waarheen je wilt. Je vindt hier geen hindernis ! De jongen. Maar dat is juist het naarste van ailts. Ik kan net gaan zooals ik wil, op en neer, naar alle kanten ! Waar ik mijn voet maar neerzet kan ik loopen, net of het zoo hoort En dat hoort juist niet zoo, er is toch niets, alles leeg, leeg Och God! De oude. He hè. De jongen. Eerst ben ik een reusachtig hooge trap opgeklommen, tenminste dat leek wel zoo ttn reusachtig hooge trap , naar boven, naar boven, hoogeren hooger dat was pitttig. Net zoo droomde ik wel eens, totn ik nog klein was Hooger, hooger, *) Voor I en II zie ,,de Amsterdammer" van 16 September en 18 November 1922. Soms roept mij wel een stem uit 't oud en ver verleden, (dat is wat jullie noemt de burgermaatschappij") Dan vaart een rilling door mijn militaire leden en zie 'k, hél vaag, het beeld van de illusie:... .VRIJ.... Zoo gaat het jullie ook, nietwaar, mijn verre vrinden?.... wanneer je'op wachtpost staat, als thuis het haardvuur brandt.. Och.... als je dat, zoo-straks misschien zult ondervinden, denk dan maar eens aan mij, je makker: Olifant.... Ik ben niet boos en grof, al lijk ik ook gewichtig", ik ben een militair naar den modernen trant.... ik word geen generaal, al word 'k ook stijf en jichtig, ik blijf gewoon soldaat, in dienst van Nederland.... Ik ben mijn vrijheid kwijt, en zal dat lot wc! dragen, maar, als een vijand ooit ons land naar vrijheid staat, dan zal nog ns mijn kreet uit wilde vrijheidsdagen woest donderen in het rond.... met d' uwe.. Kameraad.... ! ! tot in den hemel.... En daarboven wachtte God mij op en alle goede engelen, en ik wist dat het zoo licht, zoo licht zou zijn, als ik maar eenmaal boven was O, het was heelemaal zooals ik droomde toen ik nog klein was en net zooals moeder altijd vertelde.... (barst in snikken uit) En ik ben immers nog maar klein en ik moest zoo jong sterven zoo jong O, moeder, moeder, moedertje.... (schreit bitter). De oude man. Nou, nou jank nou niet. Hoe oud ben je? De jongen. Pas veertien jaar De oude man. Nou dat is immers nog zoo erg niet. Maar dat doet er ook eigenlijk niet toe ! (mompelt in zich zelf). En toen? Hoe lang ging je verder op die trap? De jongen. Ik liep maar en liep maar, en rustte nooit uit..-.. En ik werd heelemaal niet moe, denk eens aan, hoe vreemd ! De oude man (mompelt). De jongen. Maar het bleef aldoor even don ker, ik ontdekte nooit een beetje licht.... En op het laatst begon ik te denken, dat het misschien heelemaal geen trap was, dat ik het me maar voorstelde.... En toen 'k mijn voet recht vooruit zette kon ik zoowaar ook zóó loopen, gewoon gelijkvloers; zóó ging het ook.... ! En toen was het of ik in een groote woestijn liep.... o God ! maar weldra begreep ik, dat het ook geen woestijn was en toen liep ik de diepte m ais in een nauw dal, en zocht om mij heen met de kaars.... en toen weer een hooge berg op, of ik daarboven mis schien wel zou vinden maar dat was ook weer geen rechte berg, want toen ik boven op dtti tup was liep ik weer recht vooruit en' dat ging ook, dat kon ik ook.... Net zooals ik wou kon ik loopen !.... Zeg me toch, cch zeg mij, waar ik naartoe zal gaan, hoe ik ergens terecht zal komen ! De oude man. (mompelt). De jongen. Zeg net me als je het weet. Toe, wees zoo vriendelijk ! De oude man. Hoor eens, wat is het eigen lijk, waarnaar je hier zoo wanhopig zoekt? De jongen, uat weet ik juist ook met recht. herst geloofde ik dat het God en de goede engelen waren, maar nu begrijp ik dat het toen wat anders moet zijn.... maar ik weet niet wat De ouae man. Zie je, dat weet je niet eens. De jongen. Maar als ik het maar kon vinden, dan zou ik ook meteen weten, dat ik htt ge.ede gevonden had. De oude man. He. Nou, dat zal wat moois zijn, Hoor! De jongen. Wat ben je knorrig! De ouae man. (mompelt.) De jongen. Je wiit me misschien wel kwaad doen ! Wie bcri je eigenlijk ? De oude man. Ik De-n maar een arme kerel Een oud karonje De jongen, (bukt zich en houdt de kaars Eind e. v. c. c. MELIS S T o K H IIMIIIIIIIIII1I1IIIIIIMM NIEUWE BOEKEN Nederland in het heden, door Jhr. J. Feith. uitg. N. V. Boekhandel v.h. W. P. van Stockum en Zoon. Den Haag. Feith heeft een nuttig werk gedaan, toen hij in September 1918 op verzoek van de Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer aan het schiften en verzamelen is gegaan van allerlei materiaal omtrent Nederland in het Heden. Want de bedoeling was, dat hij een populair overzicht zou samenstellen dat bestemd zou zijn om als grondslag te dienen voor bewerkingen door buitenlanders. Wij leggen hierop met opzet den nadruk, omdat het verzamelde materiaal uiteraard meer geschikt is voor buitenlanders die absoluut niets of heel weinig van ons land weten, dan voor Nederlanders die al heel weinig gebaat zijn met een letter kundig historisch overzicht" van n pagina druks of andere wel zér schematische gegevens. Zoo heeft bijvoorbeeld Feith's handleiding gediend voor de samenstelling van het mooie boek la Hollande dans Ie monde van Henry Asselin, dat bij Perrin et Cie te Parijs is uit gekomen. Asselin heeft om Feith's gege vens-geraamte een werkelijk zeer persoonlijk boek over ons land (L'Ame et la vie d'un peuple) geschreven, en het is te wenschen, dat ook in andere landen zoo begaafde auteurs als Asselin gevonden zullen worden die het schema van Vreemdelingenverkeer" zullen willen aanvullen met hun persoonlijke in drukken. Wij hebben ons echrerjafgevraagd wat de uitgevers bedoeld hebben met de publicatie van dit materiaal in den vorm van een Neder landsch boek, dat gevoegelijk zou kunnen heeten: Wat iedereen wel eens mag weten over alles-en-nog-wat".... Voor den beschaafden Nederlander bevat dit boek waarheden als Hollandsche koeien. Voor den specialist bevat het bij lange na niet genoeg en voor den buitenlander is het onverstaanbaar. Gelukkig zijn er Engelsche en Spaansche vertalingen van verschenen. In eene inleiding van den heer Heringa van de afdeeling Handel van het Ministerie van Landbouw, Handel en Nijverheid wordt dit boek aangekondigd als een betrouwbare gids voor hen. die kennis willen verspreiden omtrent ons volk in den vreemde. Het lijkt ons toe dat geschikte bewerkingen (naar het manuscript b.v.) er van in vreemde talen hiervoor geschikter zijn dan deze kostbare Hollandsche uitgave van het ietwat dor carcas, terwijl het departement van den heer Heringa eh de directie van Economische Zaken het hunne blijven doen ter verzekering van eene meer gespecialiseerde handelsvoor lichting. Beter ware het dan nog geweest dit hand boek als schoolboek aan te kondigen. In dezen vorm lijkt het ons wel wat naïef. Voor men schen die onze taal machtig zijn bestaan toch werkelijk wel deugdelijker studiebronnen.... Super normale vermogens, door W. H. C. Tenhaeff. uitg. N.V. Spiritistische Boek handel en Uitgeversmaatschappij.Amster dam (Occulte Bibliotheek). Ook dit boek is niet zoo supernormaal als de titel doet vermoeden. Het is eigenlijk meer eene complicatie van gegevens op het terrein der Experimenteele psychologie. De schrijver heeft ijverig gegrasduind in buitenlandsche litteratuur' op dit gebied en zijne vondsten geclassificeerd in een vijftal hoofdstukken met als vervolg een betoog over de noodzakelijkheid van het voortzetten van RUN- i MEZELIIIIEI lana! 11.0.80 per Ilistli WIJNHANDEL DE BARBANSON Amitel 51 Amsterdam. boven hem. Men ziet een griezelig, dor gezicht met lange, dunne baard. De jongen richt zich weer op, waardoor de oude weer in het donker verdwijnt). Ben jij ook gestorven? De oude man. Jawel, maar dat is ai zoo lang geleden, dat ik het me haast niet meer herinner. Ds jongen. Hoe lang heb je daar dan zoo gezeten? De oude man. Ongeveer drieduizend jaar. De jongen, (doet verschrikt eenige schre den terug; blijft angstig en zwijgend staan). Maar wat doe je hier, waar hou je je mee bezig? De oude man. Dat weet ik niet. Ik zit hier en pluk aan mijn teenen. Een kakelende stem dieper beneden in het donker. Hihihi i De jongen, (verschrikt). Wat was dat ? De stem. Hilii, dat ben ik ! De jongen. Wie is dat, waar komt dat vandaan? De oude man. O.... L):e zit een beetje lager. Een oude heks ! De stem. Heks, zeg je ! Ik zal je met je heks ! sch ! De jongen. Bui je niet alleen? De oude man. Nee.... daar zijn er nog een paar. De jongen. En wat is dit er voor een? Een zware stem van beneden. Brummelibrummeli-bruinnuli-brum ! Hum, bom, bom ! Een andere pieperige mannesten;. Bimmelibimmcli-biinmeli-bnn ! Tjim, tjim, tjim ! (Onder den jongen en den ouden man klinkt van alle kanten honend gegil. Boven alles uit krijscht de oude vrouw). De jongen (verwonderd en bang). Wat zijn dat voor lui? De oude man (fluistert hem toe). Stoor je maar met aan ie domkoppen ! De jongen. Zijn ze dood? De onue man. Zeker zijn ze dood. Al lang. Daarom zijn ue zoo dom. De jongen. Maar wat doen jullie toch allemaal uier? De ouae man. Wat we doen? ? We zitten hier en piageii elkaar. De jongen. Maar waarom scheiden juli e niet! Waarom gaan jullie niet uit elkaar? De oude man. Nee. Daar begrijp je niets van, Zie je. De jongen. Neen, ik begrijp nergens iets van .. e ouae man. We duiken, dat we het samen wel kunnen vinden, zie je. Daarom ziju we Hier DIJ elkaar gaan zitten.... Dat komt zoo langzamei'iiahu, begrijp je.... (iien geDrui Ki.nkt van Oeuedeii). L>e jongen (deinst verscnnkt terug). Wat is aat, wat is dat ! ! L/e onue man. (roept naar beneden). Hou je bek ! (Weer een lang gerekt gebrul). De jongen. \vat is dat? het empirisch onderzoek. Wat het laatste betreft kan hij gerust zijn. Naar wij vernemen wordt er hier te lande, in samenwerking met buitenlandsche vereenigingen, aan gewerkt". De zelf-moord-club, door Robert Louis Stevenson, en In de villa Rosa door A. E. W. Mason, beide bij O. J. Slothouwer, Amersfoort. Hier is groot onrecht aangedaan aan twee verdienstelijke buitenlandsche story-tellers, en de misdadigers, in casu vertalers, houden zich wijselijk schuil achter hun gordijn van taal- en stijlfouten. Beide boeken bevatten spannende verhalen van de genoegelijke soort die goed afloopt, en met een snrankje humor, zoo hier en daar, achter alle afgrijselijkheden, dat ons is als een bemoedigend knikje van den auteur, die medelijden met ons heeft en zich bij de ergste gedeelten even orn het hoekje vertoont om te zeggen dat het heusch zoo erg niet is. Jammer dat de haastige vertalers de verhalen op hun manier humoristisch bewerkt hebben met een conventioneele pen die nu eenmaal niet gesneden is voor dit genre. Victor de Meyere. Nonkel Daan. Uitg, ,,De Sikkel", Antwerpen C. A. Mees Santpoort. Victor de Meyere is een dichter en een essayist, bijgevolge een gevoelsmensch en een psycholoog. Voor een roman mist hij wellicht den langen adem, maar in een serie instantanés als deze bereikt hij hoogten van voortreffelijke visie en humor met weinig middelen maar een forschen toets. Om Nonkel Daan heeft hij een kring bijfi guren geschapen waaronder werkelijk alleraar digste typen, die hij telkens weer verrassend tegen elkander uitspeelt, maar waarvan het samenspel in den algemeenen bouw geen krachtige lijn geeft naar het einde: Nonkel Daan's dood, waarbij wij even geneigd zijn ons in den begrafenis-stoet op te stellen, waar de schrijver zegt: ,,Van allen die hier achter de lijkbaar gaan voelt er geen een, zoo peinsde ik, de simpele, diepe tragiek van het leven van nonkel Daan " » 't Geen echter niet weg neemt,dat wij gaarne erkennen dat verschillende perioden uit Nonkel Daan's leven ons kostelijke oogenblikken verschaft hebben. H. S A i. o M o N s o N lllflflIIIIIIIIIIIIIIHIIIMIIIItlllllllllllll Illllllllllllllllllllllllllllll De oude man. O dat is een oude brui aap, of baviaan zooals dat heet. Dat is de bedoeling niet, begrijp je.... (De aap brult weer). De oude man. Maar jij dacht, dat zij zoo verstandig was. De aap. Beu-Beu. De oude man. Hou je mond idioot, als verstandige lui praten. Het oude wijf. Idioot! Was jij maar half zoo verstandig, uilskuiken ! Zeg jij maar niets van kleine Molla ! De oude man. (mompelt wat in zichzelf). De jongen. O dat is verschrikkelijk.... Waar moet ik naar toe?.... De oude man. (vriendelijk). Ja waar moet je naartoe, lieve kind De kaars is nu haast pp, beste jongen. De jongen. Krijg ik dan geen andere kaars meer? De oude man. Mijn God, neen, dat krijg je niet. Dat brok kaars is alles wat je mee naar beneden krijgt, begrijp je? Daar komt alles op neer, al wat een mensen bezit; meer wordt liet niet, wat je er ook voor een bent. Vier, vijf duim ongeveer, daar komt het op neer. Daarmee mag je je op weg begeven. En als het op is en men niets bereikt heeft? Ja, dan mag je gaan zitten en groote oogen opzetten. Daar is niets aan te doen, zie je. De jongen. O, dat is verschrikkelijk.... Wat zal ik beginnen ! De oude man. Hm. Ja, wat zal men be ginnen, (mompelt). De jongen. (Na een oogenblik). De aap, heeft die ook zoo'n kaars gekregen? De oude man. Ja zeker ! maar die heeft hij opgegeten. De jongen, (na een oogenblik). Maar hoe kan ik ei gen lijk i ets bereiken .... Ifris immers geen begin en geen einde aan. De oude man. Hm, ja.... Het eenige wat je ontmoeten zult zijn vermoedelijk een paar meiischen die m hoeken zitten te loeren. De jongen. Afschuwelijke menschen ! De ouae man. Hm, ja.... Vermoedelijk wel. De jongen. O dat is verschrikkelijk, verschnkKelijk. ... en weldra zal alles donker zijn. O God, o lieve God... . De oude man. (mompelt in zichzelf; daarna:) Was het beneden dan beter? De jongen. Wat bedoel je? De ouae man. Was het beneden dan pret tiger? om te leven, bedoel ik? Ja dat heb je eigenlijk niet meegemaakt. De jongen. Om te Ieven ? O dat was zalig.. De ouae man. (mompelt weer). Hm, uat heb je met meegemaakt, dat begrijp ik wel. Ije. jongen, (met gelukkig gezichtje). O dat neo ik genoeg meegemaakt, genoeg... . En dat was alles even heerlijk.... Dat weet jij met, wat ik alles heb meegemaakt. De oude man. Zoo? De jongen. lederen dag was ik buiten in het bosch, moet je begrijpen, want daar had ik een echte molen \ In de lente kan je begrijpen hoe die ging. Allemachtig, wat ging die ! De oude man. Hm De jongen. Eerst had ik maar een kleintje, zie je? Maar later heb j k een groote in elkaar gezet, zóó groot.... O, ik heb zoo veel meegemaakt, zoo veel.... en tegen het volgend voorjaar had ik een echte kleine zaagmolen willen bouwen.... nee, dat was alles heerlijk.... De. oude man. (mompelt in zichzelf). Hm.. ja dat ben ik vergeten.... De jongen. Nee dat kan je je niet voor stellen.... Als ik dan uit het bosch terug kwam, dan was het al bijna donker.... dan kropen er alle mogelijke kleine beestjes over den weg, gewone slakken en van die kleine hu'sjesslakken, weet je wel.... ik moest goed oppassen, dat ik er niet op trapte.... en ook mieren natuurlijk .Dat was een gescharrel en gedwarrel ! O er was allerlei, allerlei.... maar Moeder de zat buiten in de veranda en wachtte op mij. De oude man. (zitin zichzelf te mompelen). De jongen, (staat over alles na te duiken). De oude man. (na een oogenblik). Maar toen je dood gnig? De jongen. Dat was midden in den zomer. En het raam mocht openstaan. En de heele tu-n was vol met bloemen.... en alle strui ken ook.... en de vogels zongen den heelen avond tot diep in den nacht. Tegen den morgen kwam er een jong vogeltje op de vensteroaiik zitten, en dat keek zóó naar me met zijn kopje scheef, begrijp je.... ik geloof haast, dat het een sijsje was.... De oude man. (mompelt). Ja.... ja.... dat ben ik vergeten, dat ben ik vergeten.... De jongen. O ik heb allerlei meegemaakt, allerlei De oude man (na een oogenblik). Maar zeg, heb je wel eens iemand hef gehad, ik bedoel zoo cht iemand lief gehad. De jongen (aarzelend). Lief gehad? De ouae man. Ja. De jongen. Zeker! Ik had moeder toch lief? De oude man. Niemand anders? De jongen. Neen. Men kan niemand anders hefnebben dan zijn moeder. De oude man (na een oogenblik). Kan dat niet? De jongen. Neen.... Het oude wijf. (van beneden). Hihihi l Jij bent een mooie ! (met gemaakte stem). i\om beneden at ik je z.en kan, kleine scnat ! De oude man. (ijverig) Neen, ga niet naar beneden, ga niet naar Oeneden. ( Vervolg op den Omslag) Typ. Amit. Bock- M Stcendrukktiy, Ttirbiu BlinmH, Harms 4 Ca.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl