Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
10 Febr. '23. - No. 2381
T7IT IHIET
"V
CT .A. 3ST T J" IE
iiiiiiiiiiiiniiiMMiiiiiiiiiiiiiiiniiii
imillllimillHlllllllllllimillllllllllll
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiint
RIJM-KRONYCK
AAN DE NIEUWE LICHTING
Het is een weinig bekend feit, dat,
in het Nederlandsch-Indische leger
een aantal olifanten onder de wape
nen zijn. De grootste van deze mili
ciens verplaatst met gemak een
uitrusting" van 6000 K-G. Deze
olifanten zijn alle op zeer jeugdigen
leeftijd bij het leger ingelijfd en ze
zijn geleidelijk (neen, lezer.... niet:
opgeklommen maar....!).. op
geleid voor den dienst. Hindernissen
bestaan voor hen niet, zelfs niet
bij oefeningen in het moeilijkst ter
rein.
Hun eetlust laat niets te wenschen
over. De ménage bestaat per man en
per dag uit 300 K.G. gras. Ook
heeft iedere olifant een eigen op
passer.
Thans is aan het woord n dezer olifanten,
die in de volgende bewoordingen zijn Neder
landsche milicien- collega's welkom heet :
Nu, kameraden van
het Nederlandsche leger,
ge in uw koel klimaat
de lendenen 'u omgordt,
nu gij, warm ingepakt
door moeder, dik in 't Jaeger
bij kudden in uw iand
te-koop gedreven wordt,
nu komt een verre stem
uit 't afgelegen Oosten,
blij-schallend tot uw oor,
o jeugdig kameraad !
want 'k voel dat alleen ik
den nieuweling kan troosten,
ik : d'oudste milicien,
die in de ranglijst staat.
Ik dien, als gij, de eer
der oude Nederlanden,
en, draag ik ook al niet
als gij de wapenjas,
toch noem ik mij soldaat,
want 'k eet (en da's geen schande)
uit de ménage-pot
drie-honderd kilo gras.
Trek nou je neus niet op,
want 'k ben toch je collega,
al heb ik ook geen rang,
'k heb nét zoo'n groote snuit
als n van jullie, hoor ,
en dat 'k niet over zee ga
da's om mijn baantje hier,
want jullie gaan d'r uit.
Neen, smaal maar niet op mij,
omdat ik maar een beest ben.
llimlIIIIIIIIIIHIIMIIIIIIMIIIIIIIIII'lllllllll1"111111111""'!!11111"11111111111111"
HET MOEILIJK OOGENBLIK
Drie stukken in n bedrijf,
uit het Zweedsch van Par Lagerkvist.
(Vertaling van mevrouw Rutgers v. d. Loeff)
Ik dien mijn jaren uit
met 't allergrootst pleizier,
en dat ik van mijn tijd
nog nooit brutaal geweest ben,
dat komt door mijn natuur
als zijnd' dikhuidig dier.
Ik hoor zoo nu en dan
van jonge kolonialen,
zoo-juist uit Harderwijk,
depot, of Amsterdam,
iets o.ver jullie Nou
en over al je kwalen
met je onnoozle last
van twintig kilogram
Het is me nog-al wat....
Ik draag d'r zesmaal duizend
in die snik-hitte hier,
op moeielijk terrein
'k Wou jullie wel eens zien
wanneer de kogels suizend
rondom je lichaam gaan....
En jullie bent nog klein....
Ja.... jullie hebt 't wel fijn,
dat wét 'k in zoo'n kazerne.
Je leeft maar als meneer,
en met een stroo-matras
... .en dan nog al dat moois
daarginds, van dat moderne,
van rooken in 't gelid
en loopen uit de pas....
'k Ben maar een olifant,
(en dat wil ik best weten)
maar DIT zeg ik je wel:
een vent van negentien,
die nooit wat anders doet
dan exerceeren, eten,
en met verlof gaan... .dat
heb 'k HIER nog nooit gezien....
Toen IK werd ingelijfd,
was 'k nog geen veertig weken..
En zonder loting, hoor....
Ik moest d'r in en zou
En als ik honderd word,
heb 'k nog geen recht van spreken.
Dat is wat anders, hè..?
dan dat half-jaar van jou....
Maar n ding geef ik toe:
ik word heel net behandeld.
Ik heb een oppas' ook,
precies als de kap'tein,
en die bij eiken marsch
dienstwillig naast me wandelt,
(of m'op den kop zit, soms,
maar da's natuurlijk schijn....),
want, oude kameraad
dat kun je van me leeren,
al lach je me ook uit,
daarginds in Nederland,
ik Iaat mijn tanden zien....
en 'k laat me respecteeren,
nog nimmer zag een mensch
een dronken olifant....
III. *)
Het tooneel is donker.
Een jongetje, dat een half opgebrande kaars
voor zich uit draagt, schrijdt dwars over het
tooneel, geheel op den achtergrond. Men
hoort zijn stappen niet. Alleen zijn gezichtje
is verlicht. Als hij haast voorbij is, hoort men
een oude, heesche stem uit het donker:
Hallo, wat ben jij er voor een?
Het jongetje, (blijft staan, wendt zich om).
Ik ben maar een stumpertje
De oude man. (beneden, mompelt iets in
zich zelf). Waar moet je dan heen?
£>2 jongen, (wanhopig). Dat weet ik juist
niet, dat weet ik juist niet.... Waar moet
ik naar toe !
De oude man. Hm, weet je dat niet. Nou,
dat geloof ik graag. He ! dat geloof ik graag.
Het jongetje. Och, zeg mij toch, hoe ik gaan
moet!
De oude. He, hè. ? Kom eens naar beneden,
dan kan ik je bekijken.
De jongen (gaat dwars naar beneden door
het donker, tot hij midden op het tooneel
staat als voorheen).
De oude (in het donker verscholen, mom
pelt in zich zelf).
De jongen.Qch het is zoo verschrikkelijk !..
De ouae. Zoo.
De jongen. Ik heb gezocht en gezocht in het
duister, maarjk kom nergens terecht, en ik
wett niet hoe ik gaan zal....
De oude mompelt.
Het jongetje. Zeg mij, och, als je het weet,
zeg dan waar ik neen moet!
De oude. He. Je kunt, bij mijn ziel en
zaligheid, net precies gaan waarheen je wilt.
Je vindt hier geen hindernis !
De jongen. Maar dat is juist het naarste
van ailts. Ik kan net gaan zooals ik wil,
op en neer, naar alle kanten ! Waar ik mijn
voet maar neerzet kan ik loopen, net of
het zoo hoort En dat hoort juist niet
zoo, er is toch niets, alles leeg, leeg
Och God!
De oude. He hè.
De jongen. Eerst ben ik een reusachtig
hooge trap opgeklommen, tenminste dat leek
wel zoo ttn reusachtig hooge trap ,
naar boven, naar boven, hoogeren hooger
dat was pitttig. Net zoo droomde ik wel eens,
totn ik nog klein was Hooger, hooger,
*) Voor I en II zie ,,de Amsterdammer"
van 16 September en 18 November 1922.
Soms roept mij wel een stem
uit 't oud en ver verleden,
(dat is wat jullie noemt
de burgermaatschappij")
Dan vaart een rilling door
mijn militaire leden
en zie 'k, hél vaag, het beeld
van de illusie:... .VRIJ....
Zoo gaat het jullie ook,
nietwaar, mijn verre vrinden?....
wanneer je'op wachtpost staat,
als thuis het haardvuur brandt..
Och.... als je dat, zoo-straks
misschien zult ondervinden,
denk dan maar eens aan mij,
je makker: Olifant....
Ik ben niet boos en grof,
al lijk ik ook gewichtig",
ik ben een militair
naar den modernen trant....
ik word geen generaal,
al word 'k ook stijf en jichtig,
ik blijf gewoon soldaat,
in dienst van Nederland....
Ik ben mijn vrijheid kwijt,
en zal dat lot wc! dragen,
maar, als een vijand ooit
ons land naar vrijheid staat,
dan zal nog ns mijn kreet
uit wilde vrijheidsdagen
woest donderen in het rond....
met d' uwe.. Kameraad.... ! !
tot in den hemel.... En daarboven wachtte
God mij op en alle goede engelen, en ik
wist dat het zoo licht, zoo licht zou zijn, als
ik maar eenmaal boven was O, het
was heelemaal zooals ik droomde toen ik
nog klein was en net zooals moeder altijd
vertelde.... (barst in snikken uit) En ik
ben immers nog maar klein en ik moest
zoo jong sterven zoo jong O, moeder,
moeder, moedertje.... (schreit bitter).
De oude man. Nou, nou jank nou niet.
Hoe oud ben je?
De jongen. Pas veertien jaar
De oude man. Nou dat is immers nog zoo
erg niet. Maar dat doet er ook eigenlijk niet
toe ! (mompelt in zich zelf). En toen?
Hoe lang ging je verder op die trap?
De jongen. Ik liep maar en liep maar,
en rustte nooit uit..-.. En ik werd heelemaal
niet moe, denk eens aan, hoe vreemd !
De oude man (mompelt).
De jongen. Maar het bleef aldoor even don
ker, ik ontdekte nooit een beetje licht....
En op het laatst begon ik te denken, dat het
misschien heelemaal geen trap was, dat ik
het me maar voorstelde.... En toen 'k mijn
voet recht vooruit zette kon ik zoowaar ook
zóó loopen, gewoon gelijkvloers; zóó ging het
ook.... ! En toen was het of ik in een groote
woestijn liep.... o God ! maar weldra begreep
ik, dat het ook geen woestijn was en toen liep
ik de diepte m ais in een nauw dal, en zocht
om mij heen met de kaars.... en toen weer
een hooge berg op, of ik daarboven mis
schien wel zou vinden maar dat was ook
weer geen rechte berg, want toen ik boven
op dtti tup was liep ik weer recht vooruit en'
dat ging ook, dat kon ik ook.... Net zooals
ik wou kon ik loopen !.... Zeg me toch, cch
zeg mij, waar ik naartoe zal gaan, hoe ik
ergens terecht zal komen !
De oude man. (mompelt).
De jongen. Zeg net me als je het weet.
Toe, wees zoo vriendelijk !
De oude man. Hoor eens, wat is het eigen
lijk, waarnaar je hier zoo wanhopig zoekt?
De jongen, uat weet ik juist ook met recht.
herst geloofde ik dat het God en de goede
engelen waren, maar nu begrijp ik dat het
toen wat anders moet zijn.... maar ik weet
niet wat
De ouae man. Zie je, dat weet je niet eens.
De jongen. Maar als ik het maar kon
vinden, dan zou ik ook meteen weten, dat
ik htt ge.ede gevonden had.
De oude man. He. Nou, dat zal wat
moois zijn, Hoor!
De jongen. Wat ben je knorrig!
De ouae man. (mompelt.)
De jongen. Je wiit me misschien wel
kwaad doen ! Wie bcri je eigenlijk ?
De oude man. Ik De-n maar een
arme kerel Een oud karonje
De jongen, (bukt zich en houdt de kaars
Eind e.
v. c. c.
MELIS S T o K H
IIMIIIIIIIIII1I1IIIIIIMM
NIEUWE BOEKEN
Nederland in het heden, door Jhr. J.
Feith. uitg. N. V. Boekhandel v.h. W. P.
van Stockum en Zoon. Den Haag.
Feith heeft een nuttig werk gedaan, toen
hij in September 1918 op verzoek van de
Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer aan het schiften en
verzamelen is gegaan van allerlei materiaal
omtrent Nederland in het Heden. Want de
bedoeling was, dat hij een populair overzicht
zou samenstellen dat bestemd zou zijn om
als grondslag te dienen voor bewerkingen
door buitenlanders. Wij leggen hierop met
opzet den nadruk, omdat het verzamelde
materiaal uiteraard meer geschikt is voor
buitenlanders die absoluut niets of heel weinig
van ons land weten, dan voor Nederlanders
die al heel weinig gebaat zijn met een letter
kundig historisch overzicht" van n pagina
druks of andere wel zér schematische
gegevens.
Zoo heeft bijvoorbeeld Feith's handleiding
gediend voor de samenstelling van het mooie
boek la Hollande dans Ie monde van Henry
Asselin, dat bij Perrin et Cie te Parijs is uit
gekomen. Asselin heeft om Feith's gege
vens-geraamte een werkelijk zeer persoonlijk
boek over ons land (L'Ame et la vie d'un
peuple) geschreven, en het is te wenschen,
dat ook in andere landen zoo begaafde auteurs
als Asselin gevonden zullen worden die het
schema van Vreemdelingenverkeer" zullen
willen aanvullen met hun persoonlijke in
drukken.
Wij hebben ons echrerjafgevraagd wat de
uitgevers bedoeld hebben met de publicatie
van dit materiaal in den vorm van een Neder
landsch boek, dat gevoegelijk zou kunnen
heeten: Wat iedereen wel eens mag weten
over alles-en-nog-wat"....
Voor den beschaafden Nederlander bevat
dit boek waarheden als Hollandsche koeien.
Voor den specialist bevat het bij lange na
niet genoeg en voor den buitenlander is het
onverstaanbaar. Gelukkig zijn er Engelsche en
Spaansche vertalingen van verschenen.
In eene inleiding van den heer Heringa
van de afdeeling Handel van het Ministerie
van Landbouw, Handel en Nijverheid wordt
dit boek aangekondigd als een betrouwbare
gids voor hen. die kennis willen verspreiden
omtrent ons volk in den vreemde. Het lijkt
ons toe dat geschikte bewerkingen (naar
het manuscript b.v.) er van in vreemde
talen hiervoor geschikter zijn dan deze
kostbare Hollandsche uitgave van het ietwat
dor carcas, terwijl het departement van den
heer Heringa eh de directie van Economische
Zaken het hunne blijven doen ter verzekering
van eene meer gespecialiseerde handelsvoor
lichting.
Beter ware het dan nog geweest dit hand
boek als schoolboek aan te kondigen. In dezen
vorm lijkt het ons wel wat naïef. Voor men
schen die onze taal machtig zijn bestaan
toch werkelijk wel deugdelijker
studiebronnen....
Super normale vermogens, door W. H. C.
Tenhaeff. uitg. N.V. Spiritistische Boek
handel en Uitgeversmaatschappij.Amster
dam (Occulte Bibliotheek).
Ook dit boek is niet zoo supernormaal als
de titel doet vermoeden. Het is eigenlijk meer
eene complicatie van gegevens op het terrein
der Experimenteele psychologie.
De schrijver heeft ijverig gegrasduind in
buitenlandsche litteratuur' op dit gebied
en zijne vondsten geclassificeerd in een vijftal
hoofdstukken met als vervolg een betoog over
de noodzakelijkheid van het voortzetten van
RUN- i MEZELIIIIEI lana! 11.0.80 per Ilistli
WIJNHANDEL DE BARBANSON Amitel 51
Amsterdam.
boven hem. Men ziet een griezelig, dor gezicht
met lange, dunne baard. De jongen richt
zich weer op, waardoor de oude weer in het
donker verdwijnt). Ben jij ook gestorven?
De oude man. Jawel, maar dat is ai zoo
lang geleden, dat ik het me haast niet meer
herinner.
Ds jongen. Hoe lang heb je daar dan zoo
gezeten?
De oude man. Ongeveer drieduizend jaar.
De jongen, (doet verschrikt eenige schre
den terug; blijft angstig en zwijgend staan).
Maar wat doe je hier, waar hou je je mee
bezig?
De oude man. Dat weet ik niet. Ik zit
hier en pluk aan mijn teenen.
Een kakelende stem dieper beneden in het
donker. Hihihi i
De jongen, (verschrikt). Wat was dat ?
De stem. Hilii, dat ben ik !
De jongen. Wie is dat, waar komt dat
vandaan?
De oude man. O.... L):e zit een beetje
lager. Een oude heks !
De stem. Heks, zeg je ! Ik zal je met je
heks ! sch !
De jongen. Bui je niet alleen?
De oude man. Nee.... daar zijn er nog
een paar.
De jongen. En wat is dit er voor een?
Een zware stem van beneden.
Brummelibrummeli-bruinnuli-brum ! Hum, bom, bom !
Een andere pieperige mannesten;.
Bimmelibimmcli-biinmeli-bnn ! Tjim, tjim, tjim !
(Onder den jongen en den ouden man
klinkt van alle kanten honend gegil. Boven
alles uit krijscht de oude vrouw).
De jongen (verwonderd en bang). Wat
zijn dat voor lui?
De oude man (fluistert hem toe). Stoor
je maar met aan ie domkoppen !
De jongen. Zijn ze dood?
De onue man. Zeker zijn ze dood. Al lang.
Daarom zijn ue zoo dom.
De jongen. Maar wat doen jullie toch
allemaal uier?
De ouae man. Wat we doen? ? We zitten
hier en piageii elkaar.
De jongen. Maar waarom scheiden juli e
niet! Waarom gaan jullie niet uit elkaar?
De oude man. Nee. Daar begrijp je niets
van, Zie je.
De jongen. Neen, ik begrijp nergens iets van ..
e ouae man. We duiken, dat we het
samen wel kunnen vinden, zie je. Daarom
ziju we Hier DIJ elkaar gaan zitten.... Dat
komt zoo langzamei'iiahu, begrijp je....
(iien geDrui Ki.nkt van Oeuedeii).
L>e jongen (deinst verscnnkt terug). Wat
is aat, wat is dat ! !
L/e onue man. (roept naar beneden). Hou
je bek !
(Weer een lang gerekt gebrul).
De jongen. \vat is dat?
het empirisch onderzoek. Wat het laatste
betreft kan hij gerust zijn. Naar wij vernemen
wordt er hier te lande, in samenwerking met
buitenlandsche vereenigingen, aan gewerkt".
De zelf-moord-club, door Robert Louis
Stevenson, en In de villa Rosa door A. E.
W. Mason, beide bij O. J. Slothouwer,
Amersfoort.
Hier is groot onrecht aangedaan aan twee
verdienstelijke buitenlandsche story-tellers,
en de misdadigers, in casu vertalers, houden
zich wijselijk schuil achter hun gordijn van
taal- en stijlfouten. Beide boeken bevatten
spannende verhalen van de genoegelijke soort
die goed afloopt, en met een snrankje humor,
zoo hier en daar, achter alle afgrijselijkheden,
dat ons is als een bemoedigend knikje van den
auteur, die medelijden met ons heeft en zich
bij de ergste gedeelten even orn het hoekje
vertoont om te zeggen dat het heusch zoo
erg niet is. Jammer dat de haastige vertalers
de verhalen op hun manier humoristisch
bewerkt hebben met een conventioneele pen
die nu eenmaal niet gesneden is voor dit genre.
Victor de Meyere. Nonkel Daan. Uitg,
,,De Sikkel", Antwerpen C. A. Mees
Santpoort.
Victor de Meyere is een dichter en een
essayist, bijgevolge een gevoelsmensch en een
psycholoog. Voor een roman mist hij wellicht
den langen adem, maar in een serie instantanés
als deze bereikt hij hoogten van voortreffelijke
visie en humor met weinig middelen maar een
forschen toets.
Om Nonkel Daan heeft hij een kring bijfi
guren geschapen waaronder werkelijk alleraar
digste typen, die hij telkens weer verrassend
tegen elkander uitspeelt, maar waarvan het
samenspel in den algemeenen bouw geen
krachtige lijn geeft naar het einde: Nonkel
Daan's dood, waarbij wij even geneigd zijn
ons in den begrafenis-stoet op te stellen, waar
de schrijver zegt:
,,Van allen die hier achter de lijkbaar gaan
voelt er geen een, zoo peinsde ik, de simpele,
diepe tragiek van het leven van nonkel
Daan " »
't Geen echter niet weg neemt,dat wij gaarne
erkennen dat verschillende perioden uit
Nonkel Daan's leven ons kostelijke
oogenblikken verschaft hebben.
H. S A i. o M o N s o N
lllflflIIIIIIIIIIIIIIHIIIMIIIItlllllllllllll
Illllllllllllllllllllllllllllll
De oude man. O dat is een oude brui
aap, of baviaan zooals dat heet. Dat is de
bedoeling niet, begrijp je....
(De aap brult weer).
De oude man. Maar jij dacht, dat zij zoo
verstandig was.
De aap. Beu-Beu.
De oude man. Hou je mond idioot, als
verstandige lui praten.
Het oude wijf. Idioot! Was jij maar half
zoo verstandig, uilskuiken ! Zeg jij maar niets
van kleine Molla !
De oude man. (mompelt wat in zichzelf).
De jongen. O dat is verschrikkelijk....
Waar moet ik naar toe?....
De oude man. (vriendelijk). Ja waar moet
je naartoe, lieve kind De kaars is nu
haast pp, beste jongen.
De jongen. Krijg ik dan geen andere kaars
meer?
De oude man. Mijn God, neen, dat krijg
je niet. Dat brok kaars is alles wat je mee
naar beneden krijgt, begrijp je? Daar komt
alles op neer, al wat een mensen bezit; meer
wordt liet niet, wat je er ook voor een bent.
Vier, vijf duim ongeveer, daar komt het op
neer. Daarmee mag je je op weg begeven.
En als het op is en men niets bereikt heeft?
Ja, dan mag je gaan zitten en groote oogen
opzetten. Daar is niets aan te doen, zie je.
De jongen. O, dat is verschrikkelijk....
Wat zal ik beginnen !
De oude man. Hm. Ja, wat zal men be
ginnen, (mompelt).
De jongen. (Na een oogenblik). De aap,
heeft die ook zoo'n kaars gekregen?
De oude man. Ja zeker ! maar die heeft hij
opgegeten.
De jongen, (na een oogenblik). Maar hoe
kan ik ei gen lijk i ets bereiken .... Ifris immers
geen begin en geen einde aan.
De oude man. Hm, ja.... Het eenige
wat je ontmoeten zult zijn vermoedelijk een
paar meiischen die m hoeken zitten te loeren.
De jongen. Afschuwelijke menschen !
De ouae man. Hm, ja.... Vermoedelijk
wel.
De jongen. O dat is verschrikkelijk,
verschnkKelijk. ... en weldra zal alles donker
zijn. O God, o lieve God... .
De oude man. (mompelt in zichzelf;
daarna:) Was het beneden dan beter?
De jongen. Wat bedoel je?
De ouae man. Was het beneden dan pret
tiger? om te leven, bedoel ik? Ja dat heb
je eigenlijk niet meegemaakt.
De jongen. Om te Ieven ? O dat was zalig..
De ouae man. (mompelt weer). Hm, uat
heb je met meegemaakt, dat begrijp ik wel.
Ije. jongen, (met gelukkig gezichtje). O
dat neo ik genoeg meegemaakt, genoeg... .
En dat was alles even heerlijk.... Dat
weet jij met, wat ik alles heb meegemaakt.
De oude man. Zoo?
De jongen. lederen dag was ik buiten
in het bosch, moet je begrijpen, want daar
had ik een echte molen \ In de lente kan je
begrijpen hoe die ging. Allemachtig, wat
ging die !
De oude man. Hm
De jongen. Eerst had ik maar een kleintje,
zie je? Maar later heb j k een groote in elkaar
gezet, zóó groot.... O, ik heb zoo veel
meegemaakt, zoo veel.... en tegen het
volgend voorjaar had ik een echte kleine
zaagmolen willen bouwen.... nee, dat was
alles heerlijk....
De. oude man. (mompelt in zichzelf). Hm..
ja dat ben ik vergeten....
De jongen. Nee dat kan je je niet voor
stellen.... Als ik dan uit het bosch terug
kwam, dan was het al bijna donker.... dan
kropen er alle mogelijke kleine beestjes over
den weg, gewone slakken en van die kleine
hu'sjesslakken, weet je wel.... ik moest
goed oppassen, dat ik er niet op trapte....
en ook mieren natuurlijk .Dat was een
gescharrel en gedwarrel ! O er was allerlei,
allerlei.... maar Moeder de zat buiten in
de veranda en wachtte op mij.
De oude man. (zitin zichzelf te mompelen).
De jongen, (staat over alles na te duiken).
De oude man. (na een oogenblik). Maar
toen je dood gnig?
De jongen. Dat was midden in den zomer.
En het raam mocht openstaan. En de heele
tu-n was vol met bloemen.... en alle strui
ken ook.... en de vogels zongen den heelen
avond tot diep in den nacht. Tegen den
morgen kwam er een jong vogeltje op de
vensteroaiik zitten, en dat keek zóó naar me met
zijn kopje scheef, begrijp je.... ik geloof
haast, dat het een sijsje was....
De oude man. (mompelt). Ja.... ja....
dat ben ik vergeten, dat ben ik vergeten....
De jongen. O ik heb allerlei meegemaakt,
allerlei
De oude man (na een oogenblik). Maar
zeg, heb je wel eens iemand hef gehad, ik
bedoel zoo cht iemand lief gehad.
De jongen (aarzelend). Lief gehad?
De ouae man. Ja.
De jongen. Zeker! Ik had moeder toch
lief?
De oude man. Niemand anders?
De jongen. Neen. Men kan niemand
anders hefnebben dan zijn moeder.
De oude man (na een oogenblik). Kan dat
niet?
De jongen. Neen....
Het oude wijf. (van beneden). Hihihi l
Jij bent een mooie ! (met gemaakte stem).
i\om beneden at ik je z.en kan, kleine
scnat !
De oude man. (ijverig) Neen, ga niet
naar beneden, ga niet naar Oeneden.
( Vervolg op den Omslag)
Typ. Amit. Bock- M Stcendrukktiy, Ttirbiu BlinmH, Harms 4 Ca.