De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 10 februari pagina 10

10 februari 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

r-v ;-'?: 'V ' t , Vervolg van pag. 10. Het oude vijf. Hou jij je er buiten ! Kom nou jongere. AJiders kom ik boven en haal je, hoor. Déjongen. (Bang). . De, oude man (fluistert hem toe). Dat kan 'zéniet, ze heeft het koudvuur in de beenën, daar is ze aan doodgegaan! maar die verdomde bruiaap pakt haar wel eens op en sleept haar dan met zich hierheen. ? , De oude yr,óuw. Kom dan toch jongetje.. Dt oude man. Ga niet, ga in 's Hemels naam niet l 2e is het grootste canaille dat je, je kap voorstellen. In 's Hemelsnaam ga niet naar beneden. De outie vrouw, (schreeuwt). Dat moet jij zeggen hèl oude sukkel f De praatjes die jij al tweehonderd jaar tégen me houdt, daar zullen we maar niets van Vertellen! Foei jij oud dood zwijn l (donderend' gelach van allen beneden; de aap stemt brullend in). Hihi, hoor, Molla die lacht je ook uit! De aap. (uit een woedend gebrul). Allen hoonlachen. De jongen. (Wanhopig). Wat is dit voor een verschrikkelijke plaats? De oude man. (fluistert hem toe). De hel, de hel, mijn jongen. De jongen. Maar het is immers boven in den hemel? .? De oude man. Dat helpt niet als er zoo veel menschen bij elkaar komen, begrijp je? De jongen. Maar gaan jullie dan toch uit elkaar! De oude man. Nee, nee?! De hemel, zie je, de hemej, dat is nog erger, dat is nog. duizend keer erger, want dat is hetlemaal niets!.... aat, wordt men krankzinnig omdat men niets om zich heen heeft, gewoon stomp, begrijp Je!' Dat Js nog griezeliger, pas Daarvoor op; Er zijn er wel die 'het geprobeeJd htbbefi, maar die zijn altijd gek ge worden, Hebben alle mogelijke rare ideeën gekregen, die hebben alles in zichzelf om- en omgedraaid, tot ze verkalking in het hoofd hadden zie je, pas daarvoor ó,pI. ..v. Wee, men moet voor Hef nemen wat men vindt, daar zit niets anders op. Maar kom hier boven bij me zitten, ik zal goed voor je zijn, ?dat zul je zien.... En die daar beneden, daar storen we ons niet aan die zijn allemaal even dom De.-oude vrouw. Wat vertel je voor-onzin daarboven, zeg? De oude man (mompelt). De oude vrouw (met gemaakte stem). Lief kindje, blijf daar toch niet naar hem staan luisteren. Hij is immers niet wijs, dat kun je wel hooren. Hij heeft verkalking in het hoofd, dat kan je wel hooren. Hij heeft het zijn heele leven gehad, daar is hij aan ge storven, begrijp je. Pas pp> kom niet zoo dichtbij! Hij kon eens opvliegen en je doodbijten ! De jongen (treedt angstig een stap terug). , De oude man (mompelt). De oude vrouw. Het spijt me zoo voor je, stakkértje. Hoe zal je je nu kunnen redden? Je kunt je hier niet redden, kleine stumper. De jongen, (wanhopig). O God, waar zal ik naar toe, waar moet ik heen De oude vrouw. Je kunt nergens naar toe ! Kom hier beneden, dan zal ik voor je zorgen, ik zal wat lief voor je zijn, dat zul je zien De oude man. Ga niet naar'beneden, ga in 's Hemelsnaam niet naar beneden. De oude vrouw. Pas op voor dien leelijken kerel, lieve jongen ! De jongen. Waar moet ik naar toe ! De oude man. Je moet verder zoeken, je moet zoeken zoolang je dat stuk kaars overhebt, dat begrijp je wel! De oude vrouw. Schaam je toch om dien stumper in het verderf te lokken ! Kom beneden mannetje, dan mag je op mijn schoot zitten. : De oude man. Je moet zoeken zoolang je nog de kaars hebt, begrijp dat goed, zoolang ?je,." nog maar het minste stukje overhebt! Dat heb ik gedaanl Net zoolang als ik nog een stukje overhad ! . . '-'<? De fangen. Maar je hebt immers niets gevonden? De oude man (voorzichtig fluisterend).. Niet? Wat weet jij daarvan? Dat is niet waar dat is niet waar ,Tsst! Ik heb het mijne gevonden. ' De jongen (Ijverig dichterbij komende). Wat was het, wat heb je gevonden? De oude man. Tsst! zie je zie je.. toen het licht haast was neergebrand, toen ik in mijn hand niets meer had dan een beetje vet, waar de pit in lag te drijven en het koude zweet mij uitbrak, 'toen, begrijp je, was het of ik vóór mij in het donker iets zag schemeren.... ik kon niet recht zien wat het was, ik richtte de pit op, begrijp je en ik brandde me, hoor, maar toen zag ik het toch..'.. De jongen. Wat was het? De oude'man. Tsst.... Wat het was? Het leek wel een kleine spaander begrijp je, die heel stil lag. Ik greep hem net op het laat ste oogenblik! Juist toen het licht uitging ! Hm, hm. (gromt tevrel&n). De jongen, (wijkt schuw terug). Waar heb je het nu? De oude man. (voorzichtig). Hm ik zit er op. Dat niemand het zal kunnen stelen. Het is hier een^echt roovershol, moet je weten! f1, Van beneden. He f He ! Hè. Hi! Hi ! Hi! ??? De oude vrouw. Hihihi! Hihi ! De oude man. Ze zijn allemaal jaloersch op mij, omdat ik het heb, zie je, maar laat ik je uitleggen ik heb het daaraan te danken dat ik hier het hoogste zit! De oude vrouw. Hihihi, hij gelooft dat hij het hoogste zit. Hij gelooft dat hij het hoogste zit! (Allen barsten in lachen uit). De oude vrouw. Hoor sens, oude sukkel, zal ik je wat vertellen? Wij allemaal hebben ons al een poos lang zóó weten op en neer i te draaien, dat jij nu het allerlaagste zit! Hihi! We zitten, allemaal boven je, hihihi ! Jij idioot! De jongen, (blijft verward en geresigneerd staan, barst tenslotte in tranen uit). O moeder, moeden»; moedertje ! (verwijdert zich langzaam dwars naar . boven). De oude vrouw, (vóór men hem boven ziet verdwijnen). Waar ga je naar toe, arme stakker? ! De jongen, (blijft schreiende staan). Ik weet het niet, ik weet het niet.... De oude vrouw. Arme kleine stumper, hoe kun je denken dat je je daaruit zult kunnen redden ! Hoe kun je zoo dom zijn ! Zoo, kom nu zoet beneden zco, wees nu een zoete jongen.... De jongen, (zwijgt). De oude vrouw. Kom dan ook, mijn kind.. dan mag je op mijn schoot zitten Zijn ze zoo onaardig tegen je.... Zoo, zoo, kleine stumper De jongen, (zwijgt). De oude vrouw. Waar denk je naar toe te gaan mannetje, waardenk je heen te gaan?... Kom nu maar, dan mag je op mijn schoot, zitten, arm -ventje! En niemand zal je kwaad doen en jij en ik zullen over allerlei dingen praten Kom nu maar, mijn kind. De jongen. Wie ben je? De oude vrouw. O foei, schaam je toch ! Ken je me niet eens ! De jongen. Hoe zou ik je kennen? De oude vrouw. Foei, schaam je toch ! Dat moest mama eens weten ! De jongen. Wie ben je dan? De oude vrouw. Je oude oma, je eigen oude oma. En nu wil je me niet kennen ! Schaam je toch, jongen ! De jongen. Oma? Is het oma? De oude vrouw. Je eigen oude oma, ja ! Weet je niet meer, die lieve oude oma, die stierf toen je pas vier jaar was. Arme oma, weet je niet meer hoe ze stierf aan koudvuur in de beenën De jongen. Ja ja zeker, dat deed ze ook De oude vrouw. En weet je nog hoe je op haar schoot zat, en hoe ze je sprookjes ver telde, en hoe ze je van haar hoestpastilles liet snoepen Weet je niet meer? De jongen. Ja, ja, dat weet ik nog best O, oma, ben jij het? Ben jij het werkelijk lieve oma!.. De oude vrouw. Zeker mijn kind En nu ken je me niet eens meer! De jongen. Jawel, jawel, nu hoor ik best dat jij het bent. Och oma.1... De oude vrouw. En nu wil je niet meer op mijn schoot zitten De jongen. Jawel, jawel, ik wil bij je zijn, ik wil'bij je zijn ! (doet eenige stappen naar beneden) -?.?och, oma, toen ik dood zou gaan, dacht ik aldoor aan je, want moeder had gezegd dat ik je nu gauw ontmoeten zou en dan moest ik erg lief tegen je zijn, zei ze ] .' De oude vrouw. Zei ze dat? Zie je, nou hoor je het! De jongen. O, moeder had zoo'n verdriet,. omdat ikdood zou gaan maar mij kon het minder schelen, want ik begreep het niet recht, zei ze maar nu begrijp ik het best,. O, oma, je weet niet hoe blij ik ben, dat ik.; bij je mag komen l De oude vrouw. Beste kleine vent De oude man. (mompelt). De jongen, (zich bedenkend). Maar zeg oma ? De oude vrouw. Wat nu? De jonge!. Moet ik niet iets in den hemel, zoeken, hoort dat niet zoo, oma? De oude vrouw. Zeker kun je dat, zeker mag je dat.... je moet alles doen zooals je zelf wilt. De jongen, (zwijgt). De oude vrouw. Je moet alles doen zooals je zelf wilt. Je moet je niet storen aan mij... Neen lieve jongen, je moet je aan mij niet storen. De jongen. Nee, nee, ik wil bij jou zijn !'. Alleen bij jou, oma ! Altijd ! (Hij stapt lager). De oude vrouw. Nu, nu, dat dacht ik ook.. De jongen, (blijft weer staan). Maar de kaars dan? De oude vrouw. O die moet je aan kleinen , Molla geven, dan is hij zoo blij!?Hup naar boven, Molla, dan krijg je suiker! De aap. (komt naar boven tevreden brom-.. mende en, strekt een lange harige hand uit naar de kaars die de jongen hem geeft). De jongen (verdwijnt in het duister). De aap komt denzelfden weg naar boven, dien de jongen eerst ging, tot hij midden op het tooneel is gekomen; daar gaat hij zitten... Hij heefteen groot hoofd en groote handen.. Hij grijpt de kaars met vergenoegd gebrom;. opent zijn muil en stopt de kaars er in. Men hoort hem smakken en Knauwen. Dan;. duikt hij weer in het donker met een blij ge- brul. i \ ' ' i ' ', '

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl