Historisch Archief 1877-1940
r-v ;-'?: 'V
' t , Vervolg van pag. 10.
Het oude vijf. Hou jij je er buiten !
Kom nou jongere. AJiders kom ik boven
en haal je, hoor.
Déjongen. (Bang).
. De, oude man (fluistert hem toe). Dat kan
'zéniet, ze heeft het koudvuur in de beenën,
daar is ze aan doodgegaan! maar die
verdomde bruiaap pakt haar wel eens op en
sleept haar dan met zich hierheen.
? , De oude yr,óuw. Kom dan toch jongetje..
Dt oude man. Ga niet, ga in 's Hemels
naam niet l 2e is het grootste canaille dat
je, je kap voorstellen. In 's Hemelsnaam ga
niet naar beneden.
De outie vrouw, (schreeuwt). Dat moet jij
zeggen hèl oude sukkel f De praatjes die jij al
tweehonderd jaar tégen me houdt, daar zullen
we maar niets van Vertellen! Foei jij oud
dood zwijn l (donderend' gelach van allen
beneden; de aap stemt brullend in). Hihi,
hoor, Molla die lacht je ook uit!
De aap. (uit een woedend gebrul).
Allen hoonlachen.
De jongen. (Wanhopig). Wat is dit voor
een verschrikkelijke plaats?
De oude man. (fluistert hem toe). De hel,
de hel, mijn jongen.
De jongen. Maar het is immers boven
in den hemel? .?
De oude man. Dat helpt niet als er zoo
veel menschen bij elkaar komen, begrijp je?
De jongen. Maar gaan jullie dan toch uit
elkaar!
De oude man. Nee, nee?! De hemel,
zie je, de hemej, dat is nog erger, dat is nog.
duizend keer erger, want dat is hetlemaal
niets!.... aat, wordt men krankzinnig
omdat men niets om zich heen heeft, gewoon
stomp, begrijp Je!' Dat Js nog griezeliger,
pas Daarvoor op; Er zijn er wel die 'het
geprobeeJd htbbefi, maar die zijn altijd gek ge
worden, Hebben alle mogelijke rare ideeën
gekregen, die hebben alles in zichzelf om- en
omgedraaid, tot ze verkalking in het hoofd
hadden zie je, pas daarvoor ó,pI. ..v. Wee,
men moet voor Hef nemen wat men vindt,
daar zit niets anders op. Maar kom hier
boven bij me zitten, ik zal goed voor je zijn,
?dat zul je zien.... En die daar beneden,
daar storen we ons niet aan die zijn
allemaal even dom
De.-oude vrouw. Wat vertel je voor-onzin
daarboven, zeg?
De oude man (mompelt).
De oude vrouw (met gemaakte stem).
Lief kindje, blijf daar toch niet naar hem
staan luisteren. Hij is immers niet wijs, dat
kun je wel hooren. Hij heeft verkalking in
het hoofd, dat kan je wel hooren. Hij heeft
het zijn heele leven gehad, daar is hij aan ge
storven, begrijp je. Pas pp> kom niet zoo
dichtbij! Hij kon eens opvliegen en je
doodbijten !
De jongen (treedt angstig een stap terug).
, De oude man (mompelt).
De oude vrouw. Het spijt me zoo voor je,
stakkértje. Hoe zal je je nu kunnen redden?
Je kunt je hier niet redden, kleine stumper.
De jongen, (wanhopig). O God, waar zal
ik naar toe, waar moet ik heen
De oude vrouw. Je kunt nergens naar toe !
Kom hier beneden, dan zal ik voor je zorgen,
ik zal wat lief voor je zijn, dat zul je zien
De oude man. Ga niet naar'beneden, ga
in 's Hemelsnaam niet naar beneden.
De oude vrouw. Pas op voor dien leelijken
kerel, lieve jongen !
De jongen. Waar moet ik naar toe !
De oude man. Je moet verder zoeken,
je moet zoeken zoolang je dat stuk kaars
overhebt, dat begrijp je wel!
De oude vrouw. Schaam je toch om dien
stumper in het verderf te lokken ! Kom
beneden mannetje, dan mag je op mijn schoot
zitten. :
De oude man. Je moet zoeken zoolang je
nog de kaars hebt, begrijp dat goed, zoolang
?je,." nog maar het minste stukje overhebt!
Dat heb ik gedaanl Net zoolang als ik nog
een stukje overhad ! . .
'-'<? De fangen. Maar je hebt immers niets
gevonden?
De oude man (voorzichtig fluisterend)..
Niet? Wat weet jij daarvan? Dat is
niet waar dat is niet waar ,Tsst!
Ik heb het mijne gevonden. '
De jongen (Ijverig dichterbij komende).
Wat was het, wat heb je gevonden?
De oude man. Tsst! zie je zie je..
toen het licht haast was neergebrand, toen ik
in mijn hand niets meer had dan een beetje
vet, waar de pit in lag te drijven en het
koude zweet mij uitbrak, 'toen, begrijp je,
was het of ik vóór mij in het donker iets zag
schemeren.... ik kon niet recht zien wat het
was, ik richtte de pit op, begrijp je en
ik brandde me, hoor, maar toen zag ik het
toch..'..
De jongen. Wat was het?
De oude'man. Tsst.... Wat het was?
Het leek wel een kleine spaander begrijp je,
die heel stil lag. Ik greep hem net op het laat
ste oogenblik! Juist toen het licht uitging !
Hm, hm. (gromt tevrel&n).
De jongen, (wijkt schuw terug). Waar
heb je het nu?
De oude man. (voorzichtig). Hm ik
zit er op. Dat niemand het zal kunnen
stelen. Het is hier een^echt roovershol, moet
je weten! f1,
Van beneden. He f He ! Hè. Hi! Hi !
Hi! ???
De oude vrouw. Hihihi! Hihi !
De oude man. Ze zijn allemaal jaloersch
op mij, omdat ik het heb, zie je, maar laat ik
je uitleggen ik heb het daaraan te danken
dat ik hier het hoogste zit!
De oude vrouw. Hihihi, hij gelooft dat hij
het hoogste zit. Hij gelooft dat hij het hoogste
zit!
(Allen barsten in lachen uit).
De oude vrouw. Hoor sens, oude sukkel,
zal ik je wat vertellen? Wij allemaal hebben
ons al een poos lang zóó weten op en neer
i te draaien, dat jij nu het allerlaagste zit!
Hihi! We zitten, allemaal boven je, hihihi !
Jij idioot!
De jongen, (blijft verward en geresigneerd
staan, barst tenslotte in tranen uit).
O moeder, moeden»; moedertje !
(verwijdert zich langzaam dwars naar
. boven).
De oude vrouw, (vóór men hem boven
ziet verdwijnen). Waar ga je naar toe, arme
stakker? !
De jongen, (blijft schreiende staan). Ik
weet het niet, ik weet het niet....
De oude vrouw. Arme kleine stumper,
hoe kun je denken dat je je daaruit zult
kunnen redden ! Hoe kun je zoo dom zijn !
Zoo, kom nu zoet beneden zco, wees
nu een zoete jongen....
De jongen, (zwijgt).
De oude vrouw. Kom dan ook, mijn kind..
dan mag je op mijn schoot zitten Zijn
ze zoo onaardig tegen je.... Zoo, zoo, kleine
stumper
De jongen, (zwijgt).
De oude vrouw. Waar denk je naar toe te
gaan mannetje, waardenk je heen te gaan?...
Kom nu maar, dan mag je op mijn schoot,
zitten, arm -ventje! En niemand zal
je kwaad doen en jij en ik zullen over
allerlei dingen praten Kom nu maar,
mijn kind.
De jongen. Wie ben je?
De oude vrouw. O foei, schaam je toch !
Ken je me niet eens !
De jongen. Hoe zou ik je kennen?
De oude vrouw. Foei, schaam je toch !
Dat moest mama eens weten !
De jongen. Wie ben je dan?
De oude vrouw. Je oude oma, je eigen
oude oma. En nu wil je me niet kennen !
Schaam je toch, jongen !
De jongen. Oma? Is het oma?
De oude vrouw. Je eigen oude oma, ja !
Weet je niet meer, die lieve oude oma, die
stierf toen je pas vier jaar was. Arme oma,
weet je niet meer hoe ze stierf aan koudvuur
in de beenën
De jongen. Ja ja zeker, dat deed ze
ook
De oude vrouw. En weet je nog hoe je op
haar schoot zat, en hoe ze je sprookjes ver
telde, en hoe ze je van haar hoestpastilles
liet snoepen Weet je niet meer?
De jongen. Ja, ja, dat weet ik nog best
O, oma, ben jij het? Ben jij het werkelijk lieve
oma!..
De oude vrouw. Zeker mijn kind En
nu ken je me niet eens meer!
De jongen. Jawel, jawel, nu hoor ik best
dat jij het bent. Och oma.1...
De oude vrouw. En nu wil je niet meer op
mijn schoot zitten
De jongen. Jawel, jawel, ik wil bij je zijn,
ik wil'bij je zijn ! (doet eenige stappen naar
beneden) -?.?och, oma, toen ik dood zou
gaan, dacht ik aldoor aan je, want moeder
had gezegd dat ik je nu gauw ontmoeten
zou en dan moest ik erg lief tegen je zijn,
zei ze ] .'
De oude vrouw. Zei ze dat? Zie je, nou
hoor je het!
De jongen. O, moeder had zoo'n verdriet,.
omdat ikdood zou gaan maar mij kon het
minder schelen, want ik begreep het niet
recht, zei ze maar nu begrijp ik het best,.
O, oma, je weet niet hoe blij ik ben, dat ik.;
bij je mag komen l
De oude vrouw. Beste kleine vent
De oude man. (mompelt).
De jongen, (zich bedenkend). Maar zeg
oma ?
De oude vrouw. Wat nu?
De jonge!. Moet ik niet iets in den hemel,
zoeken, hoort dat niet zoo, oma?
De oude vrouw. Zeker kun je dat, zeker
mag je dat.... je moet alles doen zooals je
zelf wilt.
De jongen, (zwijgt).
De oude vrouw. Je moet alles doen zooals
je zelf wilt. Je moet je niet storen aan mij...
Neen lieve jongen, je moet je aan mij niet
storen.
De jongen. Nee, nee, ik wil bij jou zijn !'.
Alleen bij jou, oma ! Altijd !
(Hij stapt lager).
De oude vrouw. Nu, nu, dat dacht ik ook..
De jongen, (blijft weer staan). Maar de
kaars dan?
De oude vrouw. O die moet je aan kleinen ,
Molla geven, dan is hij zoo blij!?Hup naar
boven, Molla, dan krijg je suiker!
De aap. (komt naar boven tevreden brom-..
mende en, strekt een lange harige hand uit
naar de kaars die de jongen hem geeft).
De jongen (verdwijnt in het duister).
De aap komt denzelfden weg naar boven,
dien de jongen eerst ging, tot hij midden op
het tooneel is gekomen; daar gaat hij zitten...
Hij heefteen groot hoofd en groote handen..
Hij grijpt de kaars met vergenoegd gebrom;.
opent zijn muil en stopt de kaars er in. Men
hoort hem smakken en Knauwen. Dan;.
duikt hij weer in het donker met een blij ge-
brul. i \ ' ' i ' ', '