Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
10 Febr. '23. - No. 2381
DE ABNORMALE WINTER
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck£
alisme gesmade ideologen" doen; zij
noemen als motieven psychische fac
toren, hetzij dan nationaal instinct of
rechtsgevoel.
Het kan verkeeren !
Nog tot een andere opmerking geeft
het artikel van Het Volk aanleiding.
De schrijver daarvan noemt het
elementair rechtsgevoel een heerlijke
opwelling"; hij verheugt zich erover
als de massa haar zuiver rechtsgevoel
volgt, dat tegen alle onderdrukking in
opstand komt".
Niet altijd echter hebben de
sociaaldemocraten zich zoo verheugd getoond
over de elementaire gevoelens van het
volk.
Wanneer ik'mij de gelegenheden voor
den geest roep, waarbij die gevoelens
zich hebben geuit, dan denk ik niet in
de laatste plaats aan de gebeurtenissen
ten onzent in de Novembermaand van
1918.
Toen de sociaal-democratie in die
maand een poging deed om zich van de
macht meester te maken, heeft zij de
groote meerderheid van ons volk
tegenover zich gevonden.
Een meerderheid, die uit zeer ver
schillende elementen was samengesteld,
waartoe zoowel principieele tegen
standers van de sociaal-democratie be
hoorden als zij, die slechts door
gradueele verschillen van haar zijn gescheiden.
Wat echter al deze elementen teza
men bond, was de wil om zich te ver
zetten tegen de tirannie van een minder
heid, die, nu de wind haar in de zeilen
scheen te blazen, naar buitenlandsch
voorbeeld ook hier te lande revolutie
wilde maken, hoewel de redenen, die
daar elders toe leidden, bij ons ont
braken. De heer Troelstra zag toen niet
in, waarom er te Zevenaar geen revo
lutie zou zijn, als dit te Emmerik wel
het geval was; hij vergat dat Zevenaar
in Nederland, en Emmerik in Duitsch
land ligt.
De psychische factor die zich toen
l lIlllllllllllllIlllllllllMIIMIimlIIMIMIItlllllllllllMM
mt AlMIMMUHIMniv. inn Hm
NIET MET ZULKE WAPENS
Dat men in deze dagen tegen het rieksch
als vak van onderwijs schrijft en spreekt, als
eenling of in een corporatie te zamen, het is
begrijpelijk. Wij leven in een periode, waarvan
later de geschiedschrijver als voornaamste
kenmerk zal noemen: oppervlakkigheid en
gemis aan ruggegraat. En in zulk een periode,
dat spreekt van zelf, redeneert wie maareen
beetje zelfvertrouwen heeft, ook over dingen,
waarvan hij meent verstand te hebben, met
verbluffende en overbluffende durf. tk heb er
respekt voor. Ik vind zulke menschen flink.
Op n voorwaarde. Dat zij hun lezers of
hoorders niet onderschatten; dat zij hen niet
voor al te onnoozel houden. Wie sofismen aan
den man brengt, zorge, dat die sofismen al is
het maar n oogenblik een schijn van overtui
gingskracht rijk zijn.
Carry van Bruggen geeft in de Januari
aflevering van Oroot-Nederland in een opstel
over de zelfvermomming da Absoluten haar
opmerkingen over het rieksch. Dit onder
wijs is onnut; waarom?
Wie Grieksch leert op liet Gymnasium, vertaalt
dagelijks uit het Grieksch met behulp van iemand
die het niet kan; wie goede vertalingen leest profi
teert van den arbeid van iemand die het wel kan.
Namelijk voor zoover hij werkelijk aanleg heeft van
drama's en dialectiek iets te beseffen.
Hebben de geleerde heeren die over deze zaken
dagelijks in het publiek gekakeld hebben, deze een
voudige dingen overdacht? Neen. Voor -zoover ze ter
goedertrouw waren, voor zoover ze niet
doorbevoegdheids-hoogmoed en kaste-drift (angst voor nivellee
ring") gedreven werden, hebben ze op ononderzochte
vanzelfsprekendheden, op oude schijnen en wanen
voortgebazeld, bouwend op onstoffelijk gezichtsbe
drog" nergens naar het wezen, naar het wezenlijke
gezocht. Ze begrijpen van verhevenheid" slechts het
zitten op heuvelen, van diepzinnigheid den
nageaapten dialoogvorm, en hvm beschaafde geleerdheid
luchten ze in het elkaar toespreken met Vriend" en
elkaar aanplakken van klassieke namen. En eronder
grijnst de akeligste leegte, een totaal gebrek aan
denkenskracht, met een beetje vage dichterlijkheid
als schadeloosstelling. De rector die zich voor autori
teit in Platonische wijsheid houdt, heeft het ten
opzichte van de geestelijke stroomingen in zijn eigen
tijd niet verder gebracht dan de Kerkeraad!"
Dit klinkt als een,klok. En wanneer men
dit citaat overneemt in dezen vorm: Carry
YRAAOTi
SI-FA-KO
SIOARE M
Het voornmmmuto Soriomorlr
deed gelden bij allen, die tezamen lie
pen om een revolutionairen aanslag te
verijdelen, was: het rechtsgevoel, dat
tegen alle onderdrukking in opstand
komt," dus ook tegen de onderdruk
king, die de sociaal-democratie toen
beraamde.
[k kan mij niet herinneren, dat Het
Volk dat elementaire rechtsgevoel toen
,,een heerlijke opwelling" heeft ge
noemd.
Zoo ziet men ook hier weer: liet kan
verkeeren !
KERNKAMP
DE NIEUWE WERELDORDE
Met de nieuwe wereldorde bedoelen wij niet
de nieuwe maatschappelijke orde, waarvan
velen in onze dagen droomen. Wij denken niet
aan de socialistische maatschappij, die wij
volgens sommigen even stellig zullen beleven
als de zon morgen zal opgaan. Wij zouden die
kansrekening niet gaarne voor onze verant
woording nemen; eerder zouden wij willen
betoogen, dat onze huidige maatschappij, die
in haar wezen en structuur zeker nog altijd
kapitalistisch is, reeds zooveel sociale en ook
socialistische elementen in zich heeft opge
nomen als zij eenerzijds voor haar regelmatig
bestaan noodig heeft en aan den anderen kant
met schik kan verdragen. In dit licht bezien,
is de socialistische maatschappij geen toe
komstideaal meer en evenmin een toekomst
schrikbeeld, maar een realiteit, die dus op
zich zelf weer op haar doelmatigheid kan
worden beoordeeld en gekritiseerd.
Intusschen het is niet over de nieuwe we
reldorde, die door een opmerkelijk gezichts
bedrog van enkele geèxalteerden nog steeds
in de toekomst ons wacht als de heilstaat bij
uitnemendheid, dat wij willen spreken. Het
zijn de nieuwe internationaal-politieke ver
houdingen, die door en uit den oorlog zijn
ontstaan, die onze aandacht vragen. Immers
blijkbaar is de aandacht ten onzent ook nu
zeer sterk gespannen door de gebeurtenissen
van den dag, maar van een duidelijk inzicht
in de algemeene resultaten van den oorlog
is toch eigenlijk weinig sprake. Men wordt
zeer sterk bewogen door de actie in het
Ruhrgebied; men volgt met spanning de onder
handelingen te Lausanne; maar hoe eigenlijk
de wereld er politiek gesproken op het
oogenblik uitziet, daarvan heeft men gewoonlijk
weinig indruk en dus ook weinig begrip.
Wellicht kan het volgende dienen om eenig
begrip bij te brengen van de eigenaardige
verschuiving var machten, die het gevolg is
geweest van den wereldoorlog.
De wereldoorlog. Dat woord reeds kenmerkt
dezen tijd als iets zeer bijzonders. Stellig sprak
men ook vroeger van wereldoorlogen; reeds in
de achttiende eeuw gold de zevenjarige oorlog
als zoodanig. Zij was het ook wel in zooverre,
dat de krijg inderdaad door alle groote mogend
heden en over degeheele wereld werd gevoerd.
Beslissende slagen vielen in Pruisen
eninBohemcn, in Hannover en in de Middellandsche
zee, in Voor-Indiëen in Canada. Toch is het
verschil met onzen tijd opvallend in dezen
zin, dat de kern van het conflict in Europa
lag en ook daar werd uitgevochten. Van .den
ouden Pitt is het woord, dat Canada in
Duitschland moest worden veroverd. Ook. was geen
buiten-Europeesche mogendheid bij den
oorlog betrokken; voor zoover de zevenjarige
krijg buiten Europa werd gevoerd, was hij
een koloniale oorlog.
Men ziet onmiddellijk, waar het verschil
ligt met den wereldoorlog, dien wij hebben
beleefd. Ook thans zijn de eindbeslissingen
gevallen in Europa, al is er over de geheele
wereld gestreden tot zelfs bij Kiautschau en
bij de Falkland-eilanden, in Zuid-Afrika en
in den Indischen oceaan. Maar het verschil
bij vroeger is dit, dat thans ook buiten-Euro
peesche mogendheden bij den oorlog waren
betrokken, zelfs dat een van deze, de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika, den doorslag
heeft gegeven. Dat geeft al tijdens den oorlog
een geheel ander wereldbeeld te zien dan
waaraan men gewoon was geraakt; dat geeft
ook het recht om te spreken na den oorlog
van een nieuwe wereldorde.
Vóór den grooten oorlog bestond de samen
leving van staten en volken uit de groep der
zes groote mogendheden, zooals zij na den
Fransch-Duitschen oorlog van 1870 en '71
zich had gevormd: Duitschland, Rusland,
Oostenrijk, Italië, Frankrijk en Engeland.
De groepeering was eerst zoo, dat Duitschland
onder den genialen ijzeren kanselier de leiding
der internationale verhoudingen in handen
had. Maar welhaast ontwikkelden zich de
toestanden zoo, dat er van alle zijden een
steeds scherper wordend verzet tegen het
oppermachtige en overheerschende Duitsch
land ontstond. De ontwikkeling van de
Europeesche statengemeenschap is sedert haar ont
staan omstreeks 1500 aldus geweest, dat steeds
n der mogendheden naar het oppergezag
streeft, rnaar daarin steeds door de min of
meer complete samenwerking der anderen
wordt verhinderd. Die samenwerking brengt
door strijd dan weer een der samenwerkende
mogendheden tot macht, daarna tot overmacht.
Maar daaruit groeit dan weer verzet van de
bedreigde anderen, waarop hetzelfde con
flict zich herhaalt. En het opmerkelijkste is
de rol, die Engeland daarbij speelt. Engeland
laat de zaken op het vasteland zoo lang
mogelijk op haar beloop; dat is de welbekende
en in Engeland zoo populaire splendid
isolation. Maar ten slotte moet het toch wel
ingrijpen, als het in zijn levensbelangen wordt
bedreigd; dan schaart het zich aan de zijde
van de zwakste continentale macht of
machten en vereenigt deze in een coalitie.
Zijn eigen machtsmiddelen zet het natuurlijk
ter zee in, en nu is het wel opmerkelijk dat
hier gewoonlijk de beslissende slag wordt
geslagen.
Dat heeft zich reeds eenige malen herhaald.
De vernietiging der Armada in 1588 was de
nekslag voor de Spaansche monarchie. De
slag bij Kaap Le Hogue in 1692 vernietigde de
vloot van Lodewijk XIV en daarmede a! diens
kansen en wenschen van een wereldmonarchie.
De slag bij Trafalgar in 1805 verpletterde op
nieuw de Fransche vloot en beperkte zoo
Napoleon's rijk tot het Europeesche vasteland.
Moeten wij de lijn nog verder doortrekken en
zeggen, dat de slag in het Shagerak in 1916
Duitschland's hoop om aan de doodelijke om
klemming te ontkomen voor goed den bodem
insloeg. Zoo ja, dan zouden wij hier opnieuw
een treffend voorbeeld hebben van de conti
nuïteit in de geschiedenis.
Wat ten slotte ook continu is geweest, is de
overwinning van Engeland. Maar van Enge
land niet alleen. Want zooals van zelf spreekt,
er zijn meer overwinnaars. Zoo is de constel
latie der wereld thans geheel anders dan in
1914. Van de bovengenoemde zes Euro
peesche groote mogendheden hebben drie
voor langer of korter tijd afgedaan. Niet
tegenstaande het gejuich der communisten, dat
Moskou de hoofdstad der wereld is geworden,
moet een ieder, die de dingen dezer wereld
nuchter en onbevangen beschouwt, toch
constateeren, dat Rusland internationaal geen
beteekenis meer heeft. Van Oostenrijk zal
niemand het tegenspreken. Van Duitschland
geldt hetzelfde; al mag men het soms anders
wenschen, een staat, die zich moet laten
welgevallen, dat een van zijn beste
nijverheidsgebieden in vollen vrede door een officieel
bevriende mogendheid eenvoudig
gewapenvan Bruggen, de schrijfster van Prometheus,
van Het Huisje aan de Sloot (Haagsche
Postprijs) e.a. over het dwaze van het Grieksch:
volgen haar woorden, dan zullen er velen zijn,
die niet eens lezen, wat zij daar wel zegt, maar
eenvoudig redeneeren: O, dan zal het wel heel
dwaas zijn, dat Orieksch ! Want Carry van
Bruggen wét. het, anders zou zij het niet
schrijven.
Anderen zullen haar betoog wel lezen;
wie afbreekt, vindt gemakkelijk gehoor en wie
leeraren bespottelijk maakt, wordt toege
juicht.
Er zullen maar heel weinigen buiten den
kring van deskundigen zijn, die verontwaar
digd zullen denken: Ze moest zich schamen
voor zulke argumenten ! Denkt ze dan, dat
het publiek alles slikt? Wat van liet vertalen
uit het Grieksch geldt, geldt evenzeer van
iec'ere vertaling, uit het Fransch, Engelsch,
Duitsch; zou iemand op grond daarvan elk
taai-onderwijs willen schrappen? Wat zouden
we onze kinderen dan moeten geven?
De arme leeraar, die rieksch doceert, kent
Sokrates te goed, om niet te weten, dat zijn ver
taling maar een vertaling is en blijft; toch
acht hij den tijd aan deze geestelijke bezigheid
besteed, niet verspild; samen met een klas
van twintig jongens en meisjes, die met be
zieling meewerken, te probeeren een vertaling
te leveren, die zooal geen tien, dan toch een
zeven waard is, dat is een wezenlijk leer
zame bezigheid.
Nu mag C. v. B. zulke jonge menschen, die
van een bezield leeraar bezieling overnemen
en met geestdrift hun mooie Xenophon of
Plato of Homerus in bescherming nemen tegen
veel wijzere, oudere menschen, blagen"
noemen, deze dweepertjes zal deze
ger'ngschatting niet deren, zij deert veeleer haar, die
het vonnis velt. Want een Gymnasiast met
lief de voor zij n werk,zij h et ooke en vermaledijde
Grieksche vertaling, heeft in zijn ziel iets van
een kunstenaar. Heel dikwijls verbetert een
leerling zijn leeraar door een gepaster woord
voor te stellen; dat kan gebeuren en dan
dankt de leeraar zoo een blaag voor zijn
vondst.
Er zitten ook woord-kunstenaars in den dop
op de Gymnasium-banken, die later veel meer
kunnen dan hun leeraar ooit bereikt heeft.
Van wie heeft C. v. B. Nederlandsen ge
leerd? Van haar Moeder, van haar Vader, van
Mijnheer Hamel of van den meester van de
Fransche school? Kenden die de taal beter dan
zij?
Van wie heeft zij Grieksch geleerd? Op
welk Gymnasium ?
Onlangs zei een mijner kennissen, een
rechter van wetenschappelijken roep: aan
Grieksch heb ik niet veel gehad, maar die en
die zijn mijn leeraren geweest; had ik B. of .C.
gehad, dan was het zeker anders geweest;
toch ben ik blij, dat ik het geleerd heb. Zou
C. v. B. en velen met haar, dit ook eens
willen bedenken, dat hun persoonlijke onder
vinding hun nog niet het recht geeft, te gene
raliseeren? En gesteld al, men vertaalt heel
stumperig; belet dit gebrek aan kunstenaars
vermogen iemand den zin van het betoog te
volgen en in zich op te nemen?
Mag iemand, die niet teekenen kan, een
portret van Elias of Israëls niet mooi vinden?
Moet men hem den toegang tot de bovenver
dieping van het Rijksmuseum daarom ont
zeggen?
Schrijft C. v. B. alleen voor kunstenaars,
die als een Van Looij onze taal hanteeren?
Die Rector die over Plato orakelt en van
moderne wijsbegeerte evenveel weet als de
Kerkeraad ! Welke kerkeraad? Die van de
Ned. Isr. Gemeente te Zaandam?
Zitten in de Gemeenteraad grooter geesten?
Wat zou het een opluchting zijn voor tallooze
scribenten, wanneer eens niemand meer
Grieksch kende of Plato gelezen had dan
alleen een paar frikken, die je met een dood
doener in een hoek duwt! Wat konden zij dan
vrij Plato bestelen en zijn gedachten, al of
niet begrepen in hun woorden als eigen vinding
weergeven ! Maar ik denk zoo, dat zij zijn lo
voor onecht verklaarden. Die scheurden zij
uit de vertaling.
Gesteld eens, men behoefde Plato zelf niet
te lezen, gesteld eens men had genoeg aan
Schleiermacher of aan Victor Cousin of aan
Jowett, de jongste, niet de minste der
Platovertalers wie brengt fragmenten van deze
heeren binnen het bereik der jeugd? Vindt ge
hun namen met een stuk van hun werk in
een der bloemlezingen, die op onze Middel
bare Scholen de jeugd in handen gegeven
worden? Aan de zuiverheid van hun taal
twijfelt niemand wie zegt mij, waarom
de bloemlezingen-samenstellers hen stelsel
matig overslaan?
Het laat zich zoo mooi zeggen maar in
de praktijk komt het hierop neer, dat, schrapt
men het Grieksch, de jeugd een stuk kuituur
armer wordt; Grieksch doceeren omvat meer
dan Xenophon of Plato vertalen !
Ja maar, meent professor Van Oven te
Groningen de toekomstige jurist heeft er
niets aan ! Hooggeleerde ! ik, ieeraar in de
klassieke talen, heb wiskunde en algebra
geleera, ik dank, mijn ouden meester,den heer
Roeff, dien ik honoris causa hier noem, in
gedachte nog heel dikwijls voor zijn voor
treffelijk onderwijs?en ik zou jokken, als ik
zei, dat ik er niets aan heb gehad; ik heb er
nog heel dikwijls wat aan maar in een anderen
dan den gebruikelijken zin van het woord. Zoo
kan een jurist ook van het Grieksch wat
behouden, al kent hij de hoofdtijden van geen
enkel werkwoord meer, zoo min als ik de
verdubbelings- of de halveerings-fonnule meer
ken ! En wat had ik ze in mijn hoofd mét de
ster-veelhoek !
Mag ik u ook vragen, op welken leeftijd men
de waardigheid van a.s. jurist aanvaardt?
En wat de graadmeter is van ,,er iets aan te
hebben"? Weet u bijv. hoe men leert scherp
begrijpen en bepalen den zin van wat men leest,
of omgekeerd, wat men denkt ondubbelzinnig
en scherp begrensd onder woorden brengen?
En kunt u zeggen, in hoeverre rieksch
gegeleerd te hebben van invloed geweest is
bij hen, die, vooral onder rechts-ge/ern/tv;, die
kunst terdege verstaan? Maar ik pleit voor het
Latijn, hoor ik u zeggen ! Latijn, zonder
Grieksch, het kan wel, maar het zal altijd
half werk blijven en oppervlakkigheid kwee
ken ! Een vrucht van dezen tijd.
Vraag u het uw Collega voor het
Roineinsche Recht maar eens, hoe hij het zonder
rieksch zou kunnen stellen, zonderde papyri
te kunnen betrekken in zijn onderzoek naar
den groei en de wording van dit Recht. Door
vertalingen, antwoordt gij ! En als het dan
juist op de interpretatie van een woord of
woordgroep aankomt, welke vertaling ver
trouwt ge dan? O, maar dat geldt wetenschap
pelijk onderzoek en daarzonder kan de a.s.
jurist het ook wel doen! Zeker, u hebt gelijk.
Zoo goed als de klerk, die hoofd-kommies
geworden is of de zaakwaarnemer praktizijn !
Men vraagt van hooger af te beginnen, naar
onderwijs, waar men in de praktijk wat aan
heeft! Uitsluitend dat, niets meer.
Jammer, dat alle academisch gevormde
vaders, die van een H. B. S. komen, maar hun
kinderen naar het Gymnasium sturen, hun
keus nooit eens argumenteeren !
Het is toch niet zoo een groote moeite
dat, wat zij in een gesprek onder vier oogen
grif erkennen, publiek te maken: dat zij ge
voelen, dat hun iets ontbreekt en hun kin
deren dit willen meegeven op den levensweg.
Zwijgen deze ook al, de Studenten spraken op
het R. K. congres, dezer dagen te Utrecht
gehouden:
derhand wordt bezet, misschien wel in
bezit genomen, zulk een staat kan nauwelijks
meer een mogendheid heeten, laat staan dan
een groote mogendheid.
Er bleven dus over Italië, Frankrijk'en
Engeland. Mochten wij alle verhoudingen naar
Europeeschen maatstaf meten.dan zou het
ver" groote, versterkte Italiëongetwijfeld een groote
mogendheid zijn. Hetzelfde geldt in nog hoo
gere mate van Frankrijk, dat door zijn kolo
niaal bezit de handen nog heel wat verder kan
uitstrekken dan Italië, dat vrij wel tot de
Middellandsche Zee is beperkt. Maar zelfs
Frankrijk moet onderdoen voor Engeland,
dat zoo belangrijk vergroot en versterkt uit
den oorlog is voortgekomen, dat het op het
oogenblik de machtigste staat vari Europa is.
Dat schijnt niet steeds zoo, maar is in het
wezen der dingen toch wel degelijk het geval.
Engeland heeft zijn koloniaal gebied belangrijk
kunnen uitbreiden, ook al rekent men Egypte
onder de verliesposten, wat het toch eigenlijk
niet is. Zijn vloot is onbestreden de sterkste
der wereld; die van zijn grooten tegenstander
ligt onder de wateren van Scapa Flow; zijn
financieel stelsel is beproefd gebleken; het
pond staat deugdelijk vast; zijn schulden kan
men zonder moeite afbetalen. Zijn constitu
tioneel stelsel staat vast; er is vastheid in
regeering en administratie. In' menig opzicht
kan men van Frankrijk niet hetzelfde zeggen;
al is het militair en politiek ook zeer sterk,
financieel staat het heel wankel; ook
demographisch zal moeten blijken, wat het op
den duur waard is.
Maar zonder twijfel is Engeland de mach
tigste staat van Europa. Maar dat is het
moeilijke van zijn positie het staat in de
wereld niet alleen. Naast Engeland staan
Anu'iika en Japan. Het eerste heeft met zijn
overvloed van machtsmiddelen den doorslag
gegeven in den oorlog. Het tweede heeft voor
zich binnengehaald wat het wilde en verder
afgewacht; het wacht nog af. Want de ver
houding der drie machthebbers is eigenaardig:
zij zijn alle drie sterk en kunnen zoo elkander
in evenwicht houden. Maar dat evenwicht
wordt onmiddellijk verbroken, zoodra twee
van de drie zich nauwer aan elkander aanslui
ten, om van een verbond niet te spreken. Dat
ziet Engeland in; zijn beproefde diplomatie
tracht zoowel Amerika als Japan aan zich
te verbinden om deze twee zoo uit elkander te
houden. Dat gaat ni< t al te moeilijk. Immers
met Japan was Engeland verbonden door het
traktaat van 1901, met Amerika blijft het ver
bonden door de eenheid van ras en taal, en ook
door de historische traditu van meer dan een
eeuw. Zoo zal het Engeland wel gelukken voor
alsnog het evenwicht te bewaren. Maar wat er
op den duur zal gebeuren, kan natuurlijk nie
mand zeggen. De belangen van Engeland en
Japan kunnen in het oosten op elkaar botsen,
die van Engeland en Amerika in het westen.
Maar vooralsnog is daarop niet veel kans.
Zoo is de kans op nieuwe conflicten niet
zeer groot. Want vergeleken bij den
wereldstrijd, waarvan wij spraken, is de zaak van het
Ruhrgebied en de vrede vanLausanne van geen
blijvende beteekenis. De Turken kunnen lastig
worden. En de Ruhr is midden in Europa.
Zoodat er reden is om goed op te letten. Maar
een wereldoorlog zal uit wat wij in Europa
zien gebeuren, niet meer voortkomen; er zijn
geen grootmachtigen meer bij betrokken.
H. BRUG MANS
Koninklijke Meubeltransport-Maatschappij
[DEGRUYTER&Co.
DEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein
immuun mmmiiiiimmmiiiiimmii uu
Schrap het Grieksch voor een groot deel
en de studenten zijn nog leeger!
Wie weten wil, hoe men in Engeland, bij het
praktische volk, over Grieksch denkt, hij leze
het in den herfst van 1921 uitgekomen boek:
The Legacy of Oreece dat vecht voor het
G ieksch met betere wapens dan men het hier
te lande bestrijdt.
Utrecht.
D K. E. S i. i j i' E R
FRIESLAND
Aan Dr. J. B. Schepers.
Het is bevreemdend dat, wat ik heb rneenen
te moeten aanduiden met een strijden
voor dat vrije Friesland, waarvan geheel
ons leven vervuld zal zijn," noemt dr. Schepers
retoriek", er nog even aan toevoegend dat
Friesland reeds algeheele vrijheid bezit om uit
te groeien, om op te bloeien.
Dat is het nu juist wat de Friesche hoofden
koel of wel warm houdt. Voor dr. Schepers
is het dus zoo al goed, een nobele herinnering
aan z'n jeugd en die wat .vastgehaakt in
een allergezelligste vereeniging in de oude
Spaarnestad, mein Hebenen....
Voor mij is het echter wel degelijk levens
beginsel, basis, richtsnoer en doel en deze
nationaliteitsgedachte in algemeenen zin,
vindt men nu overal wel te verdedigen, echter
in en voor Friesland toch wel op z'n aller
minst bekrompen en belachelijk en de uiting
van die gedachte hoe mak ook en hoe beschei
den, is retoriek."
En toch hoe onvrij Friesland wel is, ik zou
U willen wijzen op het openbare leven in ons
gewest, de mentaliteit daar, van ons Pro
vinciaal Bestuur, onze groate corporaties en
publiek-rechterlijke lichamen, onze scholen
en kerken, onze bijeenkomsten en feesten,
het is alles alles anti en als ge wist hoe fel
en vuil soms van wat ook gij, dr. Schepers,
zegt lief te hebben en noode te moeten missen.
Zoo ge nog ooit weer eens in uw feestende
club in Haarlem, Friesland mocht ver
heerlijken, bedenk dan dat een scherp ver
wijt uw juichkreet overstemt, een scherp ver
wijt van" veronachtzaamde liefde: retoriek"
R. P. S Y B E s M A
Bilthoven, Februari '23.
(Discussie gesloten Red.)