De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 10 februari pagina 2

10 februari 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 10 Febr. '23. - No. 2381 DE ABNORMALE WINTER Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck£ alisme gesmade ideologen" doen; zij noemen als motieven psychische fac toren, hetzij dan nationaal instinct of rechtsgevoel. Het kan verkeeren ! Nog tot een andere opmerking geeft het artikel van Het Volk aanleiding. De schrijver daarvan noemt het elementair rechtsgevoel een heerlijke opwelling"; hij verheugt zich erover als de massa haar zuiver rechtsgevoel volgt, dat tegen alle onderdrukking in opstand komt". Niet altijd echter hebben de sociaaldemocraten zich zoo verheugd getoond over de elementaire gevoelens van het volk. Wanneer ik'mij de gelegenheden voor den geest roep, waarbij die gevoelens zich hebben geuit, dan denk ik niet in de laatste plaats aan de gebeurtenissen ten onzent in de Novembermaand van 1918. Toen de sociaal-democratie in die maand een poging deed om zich van de macht meester te maken, heeft zij de groote meerderheid van ons volk tegenover zich gevonden. Een meerderheid, die uit zeer ver schillende elementen was samengesteld, waartoe zoowel principieele tegen standers van de sociaal-democratie be hoorden als zij, die slechts door gradueele verschillen van haar zijn gescheiden. Wat echter al deze elementen teza men bond, was de wil om zich te ver zetten tegen de tirannie van een minder heid, die, nu de wind haar in de zeilen scheen te blazen, naar buitenlandsch voorbeeld ook hier te lande revolutie wilde maken, hoewel de redenen, die daar elders toe leidden, bij ons ont braken. De heer Troelstra zag toen niet in, waarom er te Zevenaar geen revo lutie zou zijn, als dit te Emmerik wel het geval was; hij vergat dat Zevenaar in Nederland, en Emmerik in Duitsch land ligt. De psychische factor die zich toen l lIlllllllllllllIlllllllllMIIMIimlIIMIMIItlllllllllllMM mt AlMIMMUHIMniv. inn Hm NIET MET ZULKE WAPENS Dat men in deze dagen tegen het rieksch als vak van onderwijs schrijft en spreekt, als eenling of in een corporatie te zamen, het is begrijpelijk. Wij leven in een periode, waarvan later de geschiedschrijver als voornaamste kenmerk zal noemen: oppervlakkigheid en gemis aan ruggegraat. En in zulk een periode, dat spreekt van zelf, redeneert wie maareen beetje zelfvertrouwen heeft, ook over dingen, waarvan hij meent verstand te hebben, met verbluffende en overbluffende durf. tk heb er respekt voor. Ik vind zulke menschen flink. Op n voorwaarde. Dat zij hun lezers of hoorders niet onderschatten; dat zij hen niet voor al te onnoozel houden. Wie sofismen aan den man brengt, zorge, dat die sofismen al is het maar n oogenblik een schijn van overtui gingskracht rijk zijn. Carry van Bruggen geeft in de Januari aflevering van Oroot-Nederland in een opstel over de zelfvermomming da Absoluten haar opmerkingen over het rieksch. Dit onder wijs is onnut; waarom? Wie Grieksch leert op liet Gymnasium, vertaalt dagelijks uit het Grieksch met behulp van iemand die het niet kan; wie goede vertalingen leest profi teert van den arbeid van iemand die het wel kan. Namelijk voor zoover hij werkelijk aanleg heeft van drama's en dialectiek iets te beseffen. Hebben de geleerde heeren die over deze zaken dagelijks in het publiek gekakeld hebben, deze een voudige dingen overdacht? Neen. Voor -zoover ze ter goedertrouw waren, voor zoover ze niet doorbevoegdheids-hoogmoed en kaste-drift (angst voor nivellee ring") gedreven werden, hebben ze op ononderzochte vanzelfsprekendheden, op oude schijnen en wanen voortgebazeld, bouwend op onstoffelijk gezichtsbe drog" nergens naar het wezen, naar het wezenlijke gezocht. Ze begrijpen van verhevenheid" slechts het zitten op heuvelen, van diepzinnigheid den nageaapten dialoogvorm, en hvm beschaafde geleerdheid luchten ze in het elkaar toespreken met Vriend" en elkaar aanplakken van klassieke namen. En eronder grijnst de akeligste leegte, een totaal gebrek aan denkenskracht, met een beetje vage dichterlijkheid als schadeloosstelling. De rector die zich voor autori teit in Platonische wijsheid houdt, heeft het ten opzichte van de geestelijke stroomingen in zijn eigen tijd niet verder gebracht dan de Kerkeraad!" Dit klinkt als een,klok. En wanneer men dit citaat overneemt in dezen vorm: Carry YRAAOTi SI-FA-KO SIOARE M Het voornmmmuto Soriomorlr deed gelden bij allen, die tezamen lie pen om een revolutionairen aanslag te verijdelen, was: het rechtsgevoel, dat tegen alle onderdrukking in opstand komt," dus ook tegen de onderdruk king, die de sociaal-democratie toen beraamde. [k kan mij niet herinneren, dat Het Volk dat elementaire rechtsgevoel toen ,,een heerlijke opwelling" heeft ge noemd. Zoo ziet men ook hier weer: liet kan verkeeren ! KERNKAMP DE NIEUWE WERELDORDE Met de nieuwe wereldorde bedoelen wij niet de nieuwe maatschappelijke orde, waarvan velen in onze dagen droomen. Wij denken niet aan de socialistische maatschappij, die wij volgens sommigen even stellig zullen beleven als de zon morgen zal opgaan. Wij zouden die kansrekening niet gaarne voor onze verant woording nemen; eerder zouden wij willen betoogen, dat onze huidige maatschappij, die in haar wezen en structuur zeker nog altijd kapitalistisch is, reeds zooveel sociale en ook socialistische elementen in zich heeft opge nomen als zij eenerzijds voor haar regelmatig bestaan noodig heeft en aan den anderen kant met schik kan verdragen. In dit licht bezien, is de socialistische maatschappij geen toe komstideaal meer en evenmin een toekomst schrikbeeld, maar een realiteit, die dus op zich zelf weer op haar doelmatigheid kan worden beoordeeld en gekritiseerd. Intusschen het is niet over de nieuwe we reldorde, die door een opmerkelijk gezichts bedrog van enkele geèxalteerden nog steeds in de toekomst ons wacht als de heilstaat bij uitnemendheid, dat wij willen spreken. Het zijn de nieuwe internationaal-politieke ver houdingen, die door en uit den oorlog zijn ontstaan, die onze aandacht vragen. Immers blijkbaar is de aandacht ten onzent ook nu zeer sterk gespannen door de gebeurtenissen van den dag, maar van een duidelijk inzicht in de algemeene resultaten van den oorlog is toch eigenlijk weinig sprake. Men wordt zeer sterk bewogen door de actie in het Ruhrgebied; men volgt met spanning de onder handelingen te Lausanne; maar hoe eigenlijk de wereld er politiek gesproken op het oogenblik uitziet, daarvan heeft men gewoonlijk weinig indruk en dus ook weinig begrip. Wellicht kan het volgende dienen om eenig begrip bij te brengen van de eigenaardige verschuiving var machten, die het gevolg is geweest van den wereldoorlog. De wereldoorlog. Dat woord reeds kenmerkt dezen tijd als iets zeer bijzonders. Stellig sprak men ook vroeger van wereldoorlogen; reeds in de achttiende eeuw gold de zevenjarige oorlog als zoodanig. Zij was het ook wel in zooverre, dat de krijg inderdaad door alle groote mogend heden en over degeheele wereld werd gevoerd. Beslissende slagen vielen in Pruisen eninBohemcn, in Hannover en in de Middellandsche zee, in Voor-Indiëen in Canada. Toch is het verschil met onzen tijd opvallend in dezen zin, dat de kern van het conflict in Europa lag en ook daar werd uitgevochten. Van .den ouden Pitt is het woord, dat Canada in Duitschland moest worden veroverd. Ook. was geen buiten-Europeesche mogendheid bij den oorlog betrokken; voor zoover de zevenjarige krijg buiten Europa werd gevoerd, was hij een koloniale oorlog. Men ziet onmiddellijk, waar het verschil ligt met den wereldoorlog, dien wij hebben beleefd. Ook thans zijn de eindbeslissingen gevallen in Europa, al is er over de geheele wereld gestreden tot zelfs bij Kiautschau en bij de Falkland-eilanden, in Zuid-Afrika en in den Indischen oceaan. Maar het verschil bij vroeger is dit, dat thans ook buiten-Euro peesche mogendheden bij den oorlog waren betrokken, zelfs dat een van deze, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, den doorslag heeft gegeven. Dat geeft al tijdens den oorlog een geheel ander wereldbeeld te zien dan waaraan men gewoon was geraakt; dat geeft ook het recht om te spreken na den oorlog van een nieuwe wereldorde. Vóór den grooten oorlog bestond de samen leving van staten en volken uit de groep der zes groote mogendheden, zooals zij na den Fransch-Duitschen oorlog van 1870 en '71 zich had gevormd: Duitschland, Rusland, Oostenrijk, Italië, Frankrijk en Engeland. De groepeering was eerst zoo, dat Duitschland onder den genialen ijzeren kanselier de leiding der internationale verhoudingen in handen had. Maar welhaast ontwikkelden zich de toestanden zoo, dat er van alle zijden een steeds scherper wordend verzet tegen het oppermachtige en overheerschende Duitsch land ontstond. De ontwikkeling van de Europeesche statengemeenschap is sedert haar ont staan omstreeks 1500 aldus geweest, dat steeds n der mogendheden naar het oppergezag streeft, rnaar daarin steeds door de min of meer complete samenwerking der anderen wordt verhinderd. Die samenwerking brengt door strijd dan weer een der samenwerkende mogendheden tot macht, daarna tot overmacht. Maar daaruit groeit dan weer verzet van de bedreigde anderen, waarop hetzelfde con flict zich herhaalt. En het opmerkelijkste is de rol, die Engeland daarbij speelt. Engeland laat de zaken op het vasteland zoo lang mogelijk op haar beloop; dat is de welbekende en in Engeland zoo populaire splendid isolation. Maar ten slotte moet het toch wel ingrijpen, als het in zijn levensbelangen wordt bedreigd; dan schaart het zich aan de zijde van de zwakste continentale macht of machten en vereenigt deze in een coalitie. Zijn eigen machtsmiddelen zet het natuurlijk ter zee in, en nu is het wel opmerkelijk dat hier gewoonlijk de beslissende slag wordt geslagen. Dat heeft zich reeds eenige malen herhaald. De vernietiging der Armada in 1588 was de nekslag voor de Spaansche monarchie. De slag bij Kaap Le Hogue in 1692 vernietigde de vloot van Lodewijk XIV en daarmede a! diens kansen en wenschen van een wereldmonarchie. De slag bij Trafalgar in 1805 verpletterde op nieuw de Fransche vloot en beperkte zoo Napoleon's rijk tot het Europeesche vasteland. Moeten wij de lijn nog verder doortrekken en zeggen, dat de slag in het Shagerak in 1916 Duitschland's hoop om aan de doodelijke om klemming te ontkomen voor goed den bodem insloeg. Zoo ja, dan zouden wij hier opnieuw een treffend voorbeeld hebben van de conti nuïteit in de geschiedenis. Wat ten slotte ook continu is geweest, is de overwinning van Engeland. Maar van Enge land niet alleen. Want zooals van zelf spreekt, er zijn meer overwinnaars. Zoo is de constel latie der wereld thans geheel anders dan in 1914. Van de bovengenoemde zes Euro peesche groote mogendheden hebben drie voor langer of korter tijd afgedaan. Niet tegenstaande het gejuich der communisten, dat Moskou de hoofdstad der wereld is geworden, moet een ieder, die de dingen dezer wereld nuchter en onbevangen beschouwt, toch constateeren, dat Rusland internationaal geen beteekenis meer heeft. Van Oostenrijk zal niemand het tegenspreken. Van Duitschland geldt hetzelfde; al mag men het soms anders wenschen, een staat, die zich moet laten welgevallen, dat een van zijn beste nijverheidsgebieden in vollen vrede door een officieel bevriende mogendheid eenvoudig gewapenvan Bruggen, de schrijfster van Prometheus, van Het Huisje aan de Sloot (Haagsche Postprijs) e.a. over het dwaze van het Grieksch: volgen haar woorden, dan zullen er velen zijn, die niet eens lezen, wat zij daar wel zegt, maar eenvoudig redeneeren: O, dan zal het wel heel dwaas zijn, dat Orieksch ! Want Carry van Bruggen wét. het, anders zou zij het niet schrijven. Anderen zullen haar betoog wel lezen; wie afbreekt, vindt gemakkelijk gehoor en wie leeraren bespottelijk maakt, wordt toege juicht. Er zullen maar heel weinigen buiten den kring van deskundigen zijn, die verontwaar digd zullen denken: Ze moest zich schamen voor zulke argumenten ! Denkt ze dan, dat het publiek alles slikt? Wat van liet vertalen uit het Grieksch geldt, geldt evenzeer van iec'ere vertaling, uit het Fransch, Engelsch, Duitsch; zou iemand op grond daarvan elk taai-onderwijs willen schrappen? Wat zouden we onze kinderen dan moeten geven? De arme leeraar, die rieksch doceert, kent Sokrates te goed, om niet te weten, dat zijn ver taling maar een vertaling is en blijft; toch acht hij den tijd aan deze geestelijke bezigheid besteed, niet verspild; samen met een klas van twintig jongens en meisjes, die met be zieling meewerken, te probeeren een vertaling te leveren, die zooal geen tien, dan toch een zeven waard is, dat is een wezenlijk leer zame bezigheid. Nu mag C. v. B. zulke jonge menschen, die van een bezield leeraar bezieling overnemen en met geestdrift hun mooie Xenophon of Plato of Homerus in bescherming nemen tegen veel wijzere, oudere menschen, blagen" noemen, deze dweepertjes zal deze ger'ngschatting niet deren, zij deert veeleer haar, die het vonnis velt. Want een Gymnasiast met lief de voor zij n werk,zij h et ooke en vermaledijde Grieksche vertaling, heeft in zijn ziel iets van een kunstenaar. Heel dikwijls verbetert een leerling zijn leeraar door een gepaster woord voor te stellen; dat kan gebeuren en dan dankt de leeraar zoo een blaag voor zijn vondst. Er zitten ook woord-kunstenaars in den dop op de Gymnasium-banken, die later veel meer kunnen dan hun leeraar ooit bereikt heeft. Van wie heeft C. v. B. Nederlandsen ge leerd? Van haar Moeder, van haar Vader, van Mijnheer Hamel of van den meester van de Fransche school? Kenden die de taal beter dan zij? Van wie heeft zij Grieksch geleerd? Op welk Gymnasium ? Onlangs zei een mijner kennissen, een rechter van wetenschappelijken roep: aan Grieksch heb ik niet veel gehad, maar die en die zijn mijn leeraren geweest; had ik B. of .C. gehad, dan was het zeker anders geweest; toch ben ik blij, dat ik het geleerd heb. Zou C. v. B. en velen met haar, dit ook eens willen bedenken, dat hun persoonlijke onder vinding hun nog niet het recht geeft, te gene raliseeren? En gesteld al, men vertaalt heel stumperig; belet dit gebrek aan kunstenaars vermogen iemand den zin van het betoog te volgen en in zich op te nemen? Mag iemand, die niet teekenen kan, een portret van Elias of Israëls niet mooi vinden? Moet men hem den toegang tot de bovenver dieping van het Rijksmuseum daarom ont zeggen? Schrijft C. v. B. alleen voor kunstenaars, die als een Van Looij onze taal hanteeren? Die Rector die over Plato orakelt en van moderne wijsbegeerte evenveel weet als de Kerkeraad ! Welke kerkeraad? Die van de Ned. Isr. Gemeente te Zaandam? Zitten in de Gemeenteraad grooter geesten? Wat zou het een opluchting zijn voor tallooze scribenten, wanneer eens niemand meer Grieksch kende of Plato gelezen had dan alleen een paar frikken, die je met een dood doener in een hoek duwt! Wat konden zij dan vrij Plato bestelen en zijn gedachten, al of niet begrepen in hun woorden als eigen vinding weergeven ! Maar ik denk zoo, dat zij zijn lo voor onecht verklaarden. Die scheurden zij uit de vertaling. Gesteld eens, men behoefde Plato zelf niet te lezen, gesteld eens men had genoeg aan Schleiermacher of aan Victor Cousin of aan Jowett, de jongste, niet de minste der Platovertalers wie brengt fragmenten van deze heeren binnen het bereik der jeugd? Vindt ge hun namen met een stuk van hun werk in een der bloemlezingen, die op onze Middel bare Scholen de jeugd in handen gegeven worden? Aan de zuiverheid van hun taal twijfelt niemand wie zegt mij, waarom de bloemlezingen-samenstellers hen stelsel matig overslaan? Het laat zich zoo mooi zeggen maar in de praktijk komt het hierop neer, dat, schrapt men het Grieksch, de jeugd een stuk kuituur armer wordt; Grieksch doceeren omvat meer dan Xenophon of Plato vertalen ! Ja maar, meent professor Van Oven te Groningen de toekomstige jurist heeft er niets aan ! Hooggeleerde ! ik, ieeraar in de klassieke talen, heb wiskunde en algebra geleera, ik dank, mijn ouden meester,den heer Roeff, dien ik honoris causa hier noem, in gedachte nog heel dikwijls voor zijn voor treffelijk onderwijs?en ik zou jokken, als ik zei, dat ik er niets aan heb gehad; ik heb er nog heel dikwijls wat aan maar in een anderen dan den gebruikelijken zin van het woord. Zoo kan een jurist ook van het Grieksch wat behouden, al kent hij de hoofdtijden van geen enkel werkwoord meer, zoo min als ik de verdubbelings- of de halveerings-fonnule meer ken ! En wat had ik ze in mijn hoofd mét de ster-veelhoek ! Mag ik u ook vragen, op welken leeftijd men de waardigheid van a.s. jurist aanvaardt? En wat de graadmeter is van ,,er iets aan te hebben"? Weet u bijv. hoe men leert scherp begrijpen en bepalen den zin van wat men leest, of omgekeerd, wat men denkt ondubbelzinnig en scherp begrensd onder woorden brengen? En kunt u zeggen, in hoeverre rieksch gegeleerd te hebben van invloed geweest is bij hen, die, vooral onder rechts-ge/ern/tv;, die kunst terdege verstaan? Maar ik pleit voor het Latijn, hoor ik u zeggen ! Latijn, zonder Grieksch, het kan wel, maar het zal altijd half werk blijven en oppervlakkigheid kwee ken ! Een vrucht van dezen tijd. Vraag u het uw Collega voor het Roineinsche Recht maar eens, hoe hij het zonder rieksch zou kunnen stellen, zonderde papyri te kunnen betrekken in zijn onderzoek naar den groei en de wording van dit Recht. Door vertalingen, antwoordt gij ! En als het dan juist op de interpretatie van een woord of woordgroep aankomt, welke vertaling ver trouwt ge dan? O, maar dat geldt wetenschap pelijk onderzoek en daarzonder kan de a.s. jurist het ook wel doen! Zeker, u hebt gelijk. Zoo goed als de klerk, die hoofd-kommies geworden is of de zaakwaarnemer praktizijn ! Men vraagt van hooger af te beginnen, naar onderwijs, waar men in de praktijk wat aan heeft! Uitsluitend dat, niets meer. Jammer, dat alle academisch gevormde vaders, die van een H. B. S. komen, maar hun kinderen naar het Gymnasium sturen, hun keus nooit eens argumenteeren ! Het is toch niet zoo een groote moeite dat, wat zij in een gesprek onder vier oogen grif erkennen, publiek te maken: dat zij ge voelen, dat hun iets ontbreekt en hun kin deren dit willen meegeven op den levensweg. Zwijgen deze ook al, de Studenten spraken op het R. K. congres, dezer dagen te Utrecht gehouden: derhand wordt bezet, misschien wel in bezit genomen, zulk een staat kan nauwelijks meer een mogendheid heeten, laat staan dan een groote mogendheid. Er bleven dus over Italië, Frankrijk'en Engeland. Mochten wij alle verhoudingen naar Europeeschen maatstaf meten.dan zou het ver" groote, versterkte Italiëongetwijfeld een groote mogendheid zijn. Hetzelfde geldt in nog hoo gere mate van Frankrijk, dat door zijn kolo niaal bezit de handen nog heel wat verder kan uitstrekken dan Italië, dat vrij wel tot de Middellandsche Zee is beperkt. Maar zelfs Frankrijk moet onderdoen voor Engeland, dat zoo belangrijk vergroot en versterkt uit den oorlog is voortgekomen, dat het op het oogenblik de machtigste staat vari Europa is. Dat schijnt niet steeds zoo, maar is in het wezen der dingen toch wel degelijk het geval. Engeland heeft zijn koloniaal gebied belangrijk kunnen uitbreiden, ook al rekent men Egypte onder de verliesposten, wat het toch eigenlijk niet is. Zijn vloot is onbestreden de sterkste der wereld; die van zijn grooten tegenstander ligt onder de wateren van Scapa Flow; zijn financieel stelsel is beproefd gebleken; het pond staat deugdelijk vast; zijn schulden kan men zonder moeite afbetalen. Zijn constitu tioneel stelsel staat vast; er is vastheid in regeering en administratie. In' menig opzicht kan men van Frankrijk niet hetzelfde zeggen; al is het militair en politiek ook zeer sterk, financieel staat het heel wankel; ook demographisch zal moeten blijken, wat het op den duur waard is. Maar zonder twijfel is Engeland de mach tigste staat van Europa. Maar dat is het moeilijke van zijn positie het staat in de wereld niet alleen. Naast Engeland staan Anu'iika en Japan. Het eerste heeft met zijn overvloed van machtsmiddelen den doorslag gegeven in den oorlog. Het tweede heeft voor zich binnengehaald wat het wilde en verder afgewacht; het wacht nog af. Want de ver houding der drie machthebbers is eigenaardig: zij zijn alle drie sterk en kunnen zoo elkander in evenwicht houden. Maar dat evenwicht wordt onmiddellijk verbroken, zoodra twee van de drie zich nauwer aan elkander aanslui ten, om van een verbond niet te spreken. Dat ziet Engeland in; zijn beproefde diplomatie tracht zoowel Amerika als Japan aan zich te verbinden om deze twee zoo uit elkander te houden. Dat gaat ni< t al te moeilijk. Immers met Japan was Engeland verbonden door het traktaat van 1901, met Amerika blijft het ver bonden door de eenheid van ras en taal, en ook door de historische traditu van meer dan een eeuw. Zoo zal het Engeland wel gelukken voor alsnog het evenwicht te bewaren. Maar wat er op den duur zal gebeuren, kan natuurlijk nie mand zeggen. De belangen van Engeland en Japan kunnen in het oosten op elkaar botsen, die van Engeland en Amerika in het westen. Maar vooralsnog is daarop niet veel kans. Zoo is de kans op nieuwe conflicten niet zeer groot. Want vergeleken bij den wereldstrijd, waarvan wij spraken, is de zaak van het Ruhrgebied en de vrede vanLausanne van geen blijvende beteekenis. De Turken kunnen lastig worden. En de Ruhr is midden in Europa. Zoodat er reden is om goed op te letten. Maar een wereldoorlog zal uit wat wij in Europa zien gebeuren, niet meer voortkomen; er zijn geen grootmachtigen meer bij betrokken. H. BRUG MANS Koninklijke Meubeltransport-Maatschappij [DEGRUYTER&Co. DEN HAAG AMSTERDAM ARNHEM Verhuizingen per Auto-Trein immuun mmmiiiiimmmiiiiimmii uu Schrap het Grieksch voor een groot deel en de studenten zijn nog leeger! Wie weten wil, hoe men in Engeland, bij het praktische volk, over Grieksch denkt, hij leze het in den herfst van 1921 uitgekomen boek: The Legacy of Oreece dat vecht voor het G ieksch met betere wapens dan men het hier te lande bestrijdt. Utrecht. D K. E. S i. i j i' E R FRIESLAND Aan Dr. J. B. Schepers. Het is bevreemdend dat, wat ik heb rneenen te moeten aanduiden met een strijden voor dat vrije Friesland, waarvan geheel ons leven vervuld zal zijn," noemt dr. Schepers retoriek", er nog even aan toevoegend dat Friesland reeds algeheele vrijheid bezit om uit te groeien, om op te bloeien. Dat is het nu juist wat de Friesche hoofden koel of wel warm houdt. Voor dr. Schepers is het dus zoo al goed, een nobele herinnering aan z'n jeugd en die wat .vastgehaakt in een allergezelligste vereeniging in de oude Spaarnestad, mein Hebenen.... Voor mij is het echter wel degelijk levens beginsel, basis, richtsnoer en doel en deze nationaliteitsgedachte in algemeenen zin, vindt men nu overal wel te verdedigen, echter in en voor Friesland toch wel op z'n aller minst bekrompen en belachelijk en de uiting van die gedachte hoe mak ook en hoe beschei den, is retoriek." En toch hoe onvrij Friesland wel is, ik zou U willen wijzen op het openbare leven in ons gewest, de mentaliteit daar, van ons Pro vinciaal Bestuur, onze groate corporaties en publiek-rechterlijke lichamen, onze scholen en kerken, onze bijeenkomsten en feesten, het is alles alles anti en als ge wist hoe fel en vuil soms van wat ook gij, dr. Schepers, zegt lief te hebben en noode te moeten missen. Zoo ge nog ooit weer eens in uw feestende club in Haarlem, Friesland mocht ver heerlijken, bedenk dan dat een scherp ver wijt uw juichkreet overstemt, een scherp ver wijt van" veronachtzaamde liefde: retoriek" R. P. S Y B E s M A Bilthoven, Februari '23. (Discussie gesloten Red.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl