Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17 Febr. '23. - No. 2382
(Teekening voor de Amsterdammer'" van
LB. van^Vlijmen)
Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL,
Directeur van de Juridische Afdeeling van
den Volkenbond, houdt in Nederland lezingen
over den Volkenbond en de internationale
zaken van den laatsten tijd".
IMMIMIItllllltllMIInMI.KM Illllllllllllltlll
heeft ook de rol bepaald welke de Turksche
gedelegeerden|te Lausanne tegen het einde
gespeeld hebben, en 't staat nog altijd te
bezien, welkjvervolg nu Angora zelf aan die
rol toevoegen zal.
Er heerschen in die vergadering van in
grooten getale felle Turksche nationalisten
bedenkelijke gevoelens van: damn the
consequences", gelijk ook ze al weer door de
sovjets bij hunne onderhandelingen telkens
aan den dag zijn gelegd. De voornamere leiders
der Turksche politiek zien veel verder. Zij
willen wel ruimer. Maar ook zij staan niet
meer vrij tegenover hunne mandaten, en Kemal
Pascha heeft een moeilijken tijd, aangezien
hij aan de stemming van het Nationale Pact
offeren moet, en het Turkendom a outrance
zich bij schokken gelden doet.
Zoo moet men het wonderlijke geval van
de sluiting van Smyrna's haven verklaren.
Het geeft stellig niet den wil der verantwoor
delijke Turksche politiek weer, met de
Westersche mogenheden in de tegenwoordige phase
tot feitelijke conflicten te komen. Maar de
lagere aanhangers zijn ook niet voor de poes,
en zij kunnen in hun voortvarendheid heel
wat verwarring stichten, die dan weer moeilijk
te desavoueeren of ongedaan te maken valt.
Over het algemeen lijdt heden ten dage ons
werelddeel aan de betrekkelijke onmacht,
waarin verscheidene regeeringen tegenover
de lagere autoriteiten zijn geraakt!
DUITSCHLAND EN FRANKRIJK
Indien iets geschikt kan zijn-; een behoorlijk*
afdoening van de Turksche zaak door te zetten
dan is het de vastigheid waarmede Curzon
ten slotte ageert. Zijn methode om de Turken
aan te vatten is wel de betere gebleken, ver
geleken bij die van eindeloos geduld en mee
gaandheid, waarin Frankrijk kracht heeft
gezocht. Nog steeds klaagt men daar van
zekere zijde, dat wanneer de Engelsche mi
nister nog maar een paar uurtjes gebleven was,
of maar a la minute weer terug was een accoord
misschien nog verkregen zou zijn. De Britsche
kijk op de ziel van het oriënt schijnt, terecht,
meer heil in een geest van beminnelijke be
slistheid te zien.
Over het geheel wordt de Fransche
Turkomanie op zware proef gesteld. Want ziedaar:
terwijl men het er zorgvuldig^ opj aange
legd had, van Franschen kant althans den
Turken in alles tegemoet te komen, en niet
het verwijt van ontoegevendheid te riskeeren,
heeft nu de Turk, post festum, plotseling het
gansche schilderij verhangen, en doet door
stralen, dat hij met Engeland en Italiëgemak
kelijk tot een accoord had kunnen komen,
doch dat Frankrijk, met zijn zware finantieele
eischen, het struikelblok is geweest! Men heeft
van dien zet te Parijs niet weinig versteld ge
staan en getracht, duidelijk te doen uitkomen,
dat het geheele verhaal niet ernstig opgevat
worden kan. Van Britschen kant heeft men 't
evenmin bevestigd. Maar het staaltje is sterk
verduidelijkend bij de studie van het onder
handelen met den Turk. En men zou er wel
licht nog iets verder uit kunnen afleiden. Men
kan immers de vraag stellen of het niet een
nauw geestelijk verband aantoont tusschen
Angora, Moscou en Berlijn. Die band behoeft
niet direct op uitdrukkelijke en nauwkeurige
afspraken te berusten. Zij, die dat opperen,
zien waarschijnlijk meer dan er is. Maar on
weersprekelijk is er bij die drie eene neiging, in
elkanders hand te spelen. Het is nauwelijks
toevallig te noemen, dat Turkije Frankrijk van
lastigheid en zware materieele eischen begint
te betichten, terwijl de zaak aan de Ruhr
speelt. Ook voorTitscherin is Frankrijk degene
die onplooibaar is, en de kapitalistische be
langen doorvoert, al zijn het dan voor een
goed deel de belangen van Wem-kapitalisten.
En men weet, hoe Titscherin ook te Lausanne
voortdurend achter de schermen was. De
Turksche gedelegeerden hebben daar veelal
in de houding van Buridan's ezel verkeerd,
dan naar den Russischen, dan naar den Gealli
eerden kant neigend. Tot Nieuwjaar had de
laatstgenoemde duidelijk en onbetwist ge
wonnen spel. Daarna brachten de
Ruhrverwikkelingen ook in Beau Rivage weer aarze
ling en onzekerheid.
Men kan alleen verwachten dat de onzeker
heid van Ouchy eerder opgelost zal zijn dan
die van Essen en Dusseldorf.
De executie" gaat daar door, en dringt
Frankrijk tot steeds nieuwe en ingrijpender
maatregelen. Ook wordt de verhouding met
Engeland kiescher, daar dit land met zijne
BATENBURG i FOLMEI
Den Haag ?:? Huijgenspark 22,
SFBC IALITE ITi
Vorhuizing»n ondw Baraniie
Bergp/aattan nor Motdè/t
VRAAQT BEKNOPT PROSPECTUS
zoogenaamde welwillende neutraliteit bij de
bezetting, telkens voor fijnere kwestie's van
meedoen of niet meedoen wordt gesteld. Bonar
Law zinspeelde in het kamerdebat over de
troonrede zelfs op de mogelijkheid van een
terugroepen der Britsche troepen aan den
Rijn. Vooralsnog heeft men hierin niet anders
te zien dan een openlijke wenk aan Frankrijk
om zooveel mogelijk te vermijden, dat Enge
land voor dilemma's wordt geplaatst. Van
een werkelijk plan tot terugtrekking, Curzon
heeft het doen doorstralen, zal op 't oogenblik
geen sprake zijn. Het zou in Engeland zelf
ook bij de groote menigte impopulair zijn. Men
kan zeggen, dat daar te lande de publieke opi
nie meer en meer tot toegevendheid jegens de
Fransche houding neigt. Dit is trouwens ook
het geval in Noord-Amerika, en misschien
zelfs in landen die gedurende den oorlog neu
traal gebleven zijn. Het geheele karakter van
de actie heeft zich langzamerhand duidelijker
en duidelijker afgeteekend: de actie van den
crediteur die executie-maatregelen tegen zijnen
tegenspartelenden schuldenaar neemt, en
daarbij moeilijkheden ontmoet. Men kan dan
natuurlijk het hoofd blijven schudden over de
vraag of die crediteur wijs doet, den nalatigen
op dusdanige wijze af te slachten"; en men
kan, van den kant der overige belanghebben
den, er weinig mede in zijn schik zijn, dat aldus
links en rechts economische schade veroor
zaakt wordt. Erger, veel erger nog dan een
lage mark, is immers een dalende mark, en
een hoog en laag springende mark. Hiertoe
draagt de Ruhrbezetting dapper bij. Doch ook
in het particuliere leven komt het immers
voor dat een zekere groep van schuldeischers
door eenen debiteur te executeeren, ook aan
anderen schade toebrengt die met hem za
ken doen. City en Wallstreet zien dat wel in.
Natuurlijk is de verdere gevolgtrekking, dat
er dan voor de gezamenlijke belanghebbenden
aanleiding is, te zorgen dat de schuldeischer
voorloopig tevreden kan worden gesteld en
vastigheid krijgen; en dit zonder dat de gans
behoeft te worden geslacht en met inacht
neming der rechtmatige belangen van den
debiteur. In deze richting bewegen zich dan
ook de gedachten cener mogelijke bemidde
ling, wanneer 't de tijd ervoor zal zijn. Alles
wat, in anderen zin, er op aangelegd schijnt
Frankrijk om te beginnen de hand terug te
doen trekken, en Duitschland vrijer spel te
geven, zou een ingrijpen tegen de
rechtsuitoefening van den schuldeischer beteekenen,
althans zoolang de schuldeischer zijn recht
niet overschrijdt.
Op zulk ingrijpen zou bijvoorbeeld ook de
actie neerkomen, door sommige
arbeiderskringen gewild, die met de leuze: strijd tegen
het militairisme, de Fransche
executiemaat(Naar aanleiding van de artikels over de be
zetting van de Ruhr en de polemiek met Mr.
van Oorkum ontvingen wij eenige ingezonden
stukken, waarvan wij slechts dat van Mr. van
Gorkom kunnen opnemen. Wij willen hem de
volle maat geven en plaatsen zijn stuk daarom
onverkort; de lengte ervan noodzaakt ons
echter het in tweeën te splitsen.
Wat den aanhef van Mr. van Gorkom's
artikel betreft, wij hebben in ons nummer van
3 Februari zijn eerste stuk opgenomen precies
zooals het ons werd toegezonden; het was ge
richt aan de Redactie van de Amsterdam
mer"; niets erin deed vermoeden, dat de auteur
het alleen als boutade" ter stichting van onze
redactievergadering had geschreven; anders
hadden wij hem gaarne den schrik bespaard,
die hem beving, toen hij zijn stuk gedrukt zag.
RED.).
Het was om van te schrikken, mijn boutade,
mijn cri du coeur"?ja zeker, professor, dat
was het , welke slechts voor de redactie
kamer bestemd was, onverhoeds door de
Spreekzaal te hooren galmen. Ik ben er nu
reeds overheen, over mijn schrik, wanneer het
mij slechts vergund wordt, mijne gedachten
ietwat rustiger in de zaal van openbaarheid
te ontwikkelen.
Het is wellicht als fanatieke
Duitschgezinde", dat ik den koelen toon der beide
Nederlandsche hoogleeraren in de geschiede
nis; dat ik de chronische ironie van professor
Kernkamp ten koste der Duitschers, vooral
sedert het intreden der jongste faze in de
Germaansch-Romaansche worsteling, nog
steeds niet kan verstaan.
Waarlijk, wanneer ik professor Brugmans
er zich zoo kalm neutraal zie indenken, dat
de oprechte Duitscher wanhopig wordt en het
geloof aan de toekomst van zijn volk heeft
verloren", dan denk ik aan den Amsterdam
mer van 1648, die zelf het toppunt van zijn
bloei gaat beleven en zich niets behoeft aan
te trekken van wat er achter Emmerik ge
beurt en gebeuren zal, terwijl hij zich tegelijk
zeer nuchter en verstandig Gallos amicos sed
non vicinos" blijft wenschen.
Ik meen, dat het ontzaglijk verschil in
dit opzicht tusschen 1648 en 1918 in Neder
land met veel meer kracht, ja zelfs met eenigen
nationalen hartstocht, met eenig fanatisme",
als men het zoo gelieft te noemen, behoort
te worden gevoeld en door de eerstgeroepenen
in dezen voor het Nederlandsche volk behoort
te worden uiteengezet. Het doet mij dan weer
goed, den hoogleeraar Brugmans tenslotte te
hooren vaststellen, dat Nederland toch
waarlijk zijn leger nog noodig heeft. Het
behoorde in de lijn der vergiftiging van de
Nederlandsche volksziel, waaraan onze
sociaal-demokratie zich pleegt schuldig te
maken, in de jaren na den wereld-oorlog
algeheele ontwapening" als opperste politieke
leuze te gaan stellen. Terwijl immers het
Belgisch annexionisme ten nadeele van
NoordNederland slechts was een onderdeel van den
nieuwen vorm, waarin het oude ideaal der
frontières naturelles" zich aan onze oogen
heeft voorgedaan.
Want dit zullen de beide hoogleeraren mij
toch toe willen geven, dat ook nu nóg, zoodra
er de kans maar eens toe kwam, zoodra de
onvastheid van het tegenwoordige
statencomplex," waarvan professor Brugmans spreekt,
het maar eens toeliet, het prachtig gewapende
Belgische leger met zijn gepantserde auto's,
met zijn chars d'assaut" en zijn zware
veldartillerie te Maastricht en te Terneuzen zou
zitten. De heeren,die te Brussel de machtnog
in handen hebben, zouden daar niets tegen
hebben; nu en dan wordt er te Brussel aan her
innerd, dat het Wielingen-vraagstuk nog steeds
open ligt.... En de heeren te Parijs zouden
daar met alle genoegen aan mee willen werken,
sedert wij er voor bedankten, uit de handen
der onverbeterlijke Napoleoniden het land
van K'eef in ontvangst te nemen. Waarlijk,
men zoude er noch te Brussel, noch te Parijs
bezwaar tegen hebben, wanneer slechts de
Angelsaksen het gedoogden, ons bloedend,
onbeduidend en verminkt tegen het zich ont
bindende lijk van het Duitsche Rijk aan te
werpen en het aan te leggen kanaal van Ant
werpen naar den Moerdijk ware wellicht nog
in staat, toekomstige vooruitzichten op de
verovering van het nog ontbrekende
NoordBrabant te openen
Alles ter wille der uiteindelijke verwerke
lijking van het ideaal der frontières natu
relles" in zijn nieuwsten vorm !
Het is onder meerder in het licht dezer
veronderstellingen, welke dunkt mij door de
feiten sedert 1918 worden gewettigd, dat ik
den koelen toon van De Amsterdammer" in
zake het Vlaamsche vraagstuk, dat ik den
koelen toon en de ironie van professor
Kernkamp inzake het geval-Tack; dat ik het op
nemen der stukken van Dr. Haje.s welke
door Mr. P. H. Ritter moesten worden be
streden, nog steeds niet kan waardeeren.
Behoort zulk een koele toon bij den
noodzakelijken ruggesteun der Nederlandsche
kuituur, welke door Kamiel Huysmans in de
Belgische Kamer met oprechte geestdrift werd
besproken? Behoort zulk een koele toon bij de
belangstelling, welke ook Noord-Nederland
bij het nog steeds Fransen blijven der Univer
siteit van Gent met eene zekere gezonde ver
ontwaardiging en hartstocht moet bezielen?
En het is toch ook in de eerste plaats het
optreden van het Vlaamsche vraagstuk in
de 19de eeuw, hetgeen verwijst naar het inder
daad ontzaglijk verschil in deFransch-Duitsche
verhoudingen tusschen 1648 en 1918; hetgeen
aanwijst, dat wij, naar mijne innige overtuiging
tegenover de Romaansch-Germaansche wor
steling niet meer zoo koel neutraal kunnen
blijven staan, als de beide hoogleeraren in de
geschiedenis zich willen houden. Ik durf te
stellen en ik wil verdedigen, alle historische
verschillen in aanmerking nemende, dat wat
Gent is voor ons, Straatsburg is voor de Duit
schers. Men zal zich niet met een schamper
Westminsterklokken
SPILLNER
VIJZELSTRAAT.Ns83.ADAM
Pangermanist" van mij af mogen maken,
wanneer ik zeg, dat sedert den grooten Na
poleon de Germaansche eb op heeft gehouden,
de Germaansche vloed in is getreden.
En dat, dat intreden van dien
Germaanschen vloed, dat is het, wat alle Walen en
Walschen niet verkroppen kunnen; dat is hei,
wat zij nun caut numquam" vernietigen
willen, nu de Duitsche reus ontwapend en
gebonden ligt. De wedergeboorte van het
Duitsche nationalisme uit zijn tiefste
Erniedrigung", onder Napoleons hiel; het nieuwe
ontwaken der Duitsche volkskracht; de my
stieke diepte der Germaansche volksziel in de
Duitsche Romantiek; de gebeurtenissen van
1813 ik heb er professor Kernkamp als
leeraar aan het Utrechtsch Gymnasium het
eerst over hooren spreken behooren voor
mij tot de machtigste stukken der geschie
denis; tot de stukken, welke ik onmogelijk
neutraal" kan aanvoelen.
En uit de geschiedenis der 19e eeuw sedert
dien rijst voor mij een vernietigend pleidooi
tegen de Fransche staatkunde van heden; uit
de geschiedenis der Fransch-Duitsche ver
houdingen sedert de Groote Revolutie, welke
door den hartstochtelijker! (?fanatieken" !)
Lloyd George met eene zoo verrukkelijke
oppervlakkigheid werd miskend. Miskend ja
door Lloyd George, toen hij bij de Conferentie
te Cannes aan de Franschen deed weten, dat
zij in honderd en twintig jaren tijds viermaal
door een Duitschen inval in hun land waren
verongelijkt en dat hij hen nu edelmoediglijk
in de toekomst zeker wilde stellen voor een
vijfden dergelijken inval der Duitsche legers..
O Vittoria! O Waterloo ! O William' Pitt!
O Wellington ! O Carlyle ! hoe vindt gij zulk
een David Lloyd George, die aldus zijn
geschiedeniskennis durft hanteeren?
Maar die zelfde Lloyd George is nu waarlijk
wel des besseren belehrt"....
Professor Kernkamp is zoo goed, mij nog
eens ironisch voor te houden, dat ik mij
over de bezetting van het Roer-gebied door
de Franschen moet verheugen, omdat zij
is het cement van Duitschland's nationale een
heid"; omdat zij is de herrijzenis van het
Duitschland vóór 1914".
Ik laat mij hier deze ironie van mijn ver
eerden leermeester niet aanleunen. Ik laat
niet toe, dat hij hier spreekt over het Duitsch
land vóór 1914" als over een enkelvoudig
begrip. Professor Kernkamp schertst. Want
het Duitschland vóór 1914 is geen enkel
voudig begrip; het is niet alleen het Duitsch
land van Wilhelm II I.R.; het is ook het
Duitschland van Bismarck en van Von Stein;
het is het Duitschland van 1813 en van
1870.
Tegen het Duitschland van Keizer Wilhelm
II van Hohenzollern zullen wij allen zeer
ernstige bezwaren hebben; wij zullen zwij
gend het hoofd buigen bij de vreeselijke
regelen aanstonds verlangen te zien ingetrok
ken. In den grond komt deze eisen er op neer
den schuldeischer te dwingen bepaalde zeker
heden te laten varen, die hij voor handhaving
van zijn recht noodig acht. Slechts wanneer
men aan zulke voorstellen het onmiddellijk
verstrekken van andere sanctie's verbindt,
stelt men zich niet, bewust of onbewust, partij
voor den nalatigen betaler. En dit kan toch
niet de bedoeling zijn, te minder omdat zoo
daaraan eenmaal zonder meer toegegeven
werd, ook de andere verplichtingen der
vredestractaten vrijwel van hunne sanctie's zouden
worden losgerukt, en de willekeur van deze ver
bondenen praktisch vrij spel krijgen zou ! Ook
voor de geheele internationale orde van zaken
ware dit niet te hopen. Het is daarom misschien
ook maar beter, dat onze Tweede Kamer de
interpellatie over de Ruhr-kwestie, door den
heer Troelstra gevraagd, geweigerd heeft.
't Ware zeker niet verkeerd, indien in het
parlement van eenen neutralen staat een rustig
en onbevangen bespreking van de mogelijk
heden van interventie werden behandeld;
want het is ook de zaak der neutralen ; hun
invloed, mits goed uitgeoefend, moet niet
worden onderschat. Intusschen was de heer
Troelstra wel de laatste man om voor zoodani
ge behandeling der zaak aangewezen te zijn;
hij zou met het bekende door hem gehuldigde
eenzijdige en blijkbaar weer vrij geïrriteerde
standpunt, de zaak slechts hebben kunnen
bederven.
Inmiddels gaan de Franschen door op hun
emotievollen weg, en in Engeland wordt het
nog eens nadrukkelijk uitgesproken, dat men
voordeel daarvan niet verwacht, en integen
deel alles achterop komen ziet. Men voorspelt
een daling van den frank, tot 100 in het pond
sterling.
Dit is natuurlijk de groote verantwoorde
lijkheid van Poincaré: hij moet wel zeker zijn,
met zijne actie een resultaat, n:l. een behoor
lijke oplossing der schadevergoedingskwestie,
naderbij te komen. Voorloopig blijven de
Franschen er van overtuigd. De val van 't
ministerie Cuno wordt eerlang verwacht, en
daarmede eene Duitsche regeering die onder
handelen en een betalingsregeling, inclusief
financieele reorganisatie, aanvaarden wil. Dat
moet afgewacht. De stuurlui aan den wal kun
nen in hoofdzaak er slechts het zwijgen toe
doen.
B R A N D A R I S
iiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiMiiitiimiiiiiiiiiMii
CHRISTENDOM
EN NATUURWETENSCHAP
Een dezer dagen kwamen mij de, het vorig
jaar verschenen Verzamelde opstellen" van
Prof. H. Bavinckin handen. Eenmerkwaardig
boek, waar tegen- en medestander veel uit
leerenkan. Dr. Ba vi nek, te vroeg aan d e weten
schap ontvallen, was bij zijn leven hoogleeraar
aan de Vrije Universiteit" te Amsterdam.
Wie geleerd heeft en leert aan een gewone
Universiteit, meent, dat vrijheid een van
zelfsprekende, onontbeerlijke bestaansvoorwaarde
van elk vruchtbaar wetenschappelijk lichaam
is. Hij acht het daarom een overbodig attri
buut voor een Universiteit. Maar in het
bijzonder doet hem het epitheton vrij" in
het geval der Calvinistische Jhoogeschool,
vreemd aan. In materieeien en
administratieven zin toch is deze instelling precies even vrij
of onvrij, als welke andere der vaderlandsche
beproeving en vernedering, waarop het
tijdperk van Wilhelm II uit is geloopen.
Maar dat het Duitsche Rijk van Bismarck,
dat de schepping van 1870 zoude moeten wor
den vernietigd; dat ook dat een werking zoude
zijn der immanente gerechtigheid en dat
wij, Nederlanders, dat aan zouden moeten
zien met een koel, neutraal, zelfgenoegzaam
cynisme, op straffe van voor fanatieke
Duitschgezinden" te worden gehouden, dat,
neen dat wil er bij mij, die in des tampvolle
zaal van professor Kernkamp's
Bismarckcollege heb gezeten, dat wil er bij mij niet in.
Het heeft mij in 1.919 ook zoo diep geroerd en
geërgerd, den voormaligen hoofdleider van
het weekblad De Amsterdammer", professor
J. A. van Hamel, in zijn Brieven van de
Vredesconferentie te Versailles in de N.R.C.
te zien beamen den Franschen wcnsch; te zien
schrijven, dat het inderdaad maar het beste
was, het Duitsche Rijk te verbrokkelen. Het
leek mij ontoelaatbaar en wraakroepend, dat
een Nederlandsch hoogleeraar dat schreef;
en dat lijkt het mij nog, nu meer zelfs dan toen,
nu Poincaréer klaarblijkelijk op uit is, het
met gezamenlijke krachten weerloos gemaakte
Duitschland te vernietigen, om den Gallischen
haan opnieuw het hoogste lied te doen kraaien
boven het Europeesche 'vasteland.
? Want dat is immers de vreeselijke, ten hemel
schreeuwende beschuldiging, ook door de
Engelschen tegen Poincaréen tegen de Fran
schen geuit: dat zij er niet zoozeer op uit zijn,
schadevergoeding van de Duitschers te ver
krijgen; dat zij er veeleer op uit zijn
de\Duitschers te vernietigen. De ster-correspondent
van de N.R.C., wiens naam professor Kern
kamp en ik kennen, zelf overigens een top
punt van koel neutraal cynisme, heeft immers
reeds mér dan eens, n.l. onlangs en ook dezen
zomer bij de mislukte conferentie van Londen,
geschreven, dat deze beschuldiging aan het
Fransche adres inderdaad bij de Engelschen
leeft. Lloyd George evenzoo heeft de beschul
diging reeds meerdere malen geuit.
En het lijkt lang niet ondoenlijk, dew aarheid
dezer fnuikende aanklacht uit een reeks van
aanwijzingen aannemelijk te maken.
En men kome niet met Elzas-Lotharingen
en met de verwoesting van Noord-Frankrijk in
den grooten oorlog ter verklaring of ter ver
ontschuldiging van Frankrijks gitzwart-flik
kerenden, overprikkelden haat.
Frankrijks haat tegen de Duitschers is
primair aan dit alles.
(Sint volgt).
's Hertogenbosch, <S Februari 1923.
iiiiiiiiiiiiiuiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiHiiiiiiiiiiiM
TAALVERWOESTING
Aan Dr. Ch. F. Haje
Dit schrijven berust op tweeërlei over
wegingen. Mij wekt mede-voelen zoowel uw
opkomen voor het recht van onze mooie taal,
in onzen tijd van nuchterheid aan
verwaarloo/ing prijsgegeven, en de verdediging door
Dr. Frederik van lieden van wat u door de
Universiteiten. En wat geestesvrijheid be
treft, telkenmale als ik. kennis maak met een
geschrift uit die school, vraag ik mij wederom
met bevreemding af, hoe men er toch toe
gekomen is, juist de Calvinistische Universi
teit te Amsterdam als vrij" aan te duiden.
Want aan de geestesproducten harer leeraren
is het maar al te vaak duidelijk bemerkbaar,
dat hun geest verre van vrij is of behoort
te zijn.
Om de bedoeling van deze uitspraak zoo
klaar mogelijk te maken, zal ik in dit opstel
enkele overwegingen wijden aan de ver
houding tusschen natuurwetenschap en chris
telijke godsdienst, zooalsdie in Bavinck's boek
behandeld wordt. Ik ga daarbij uit van den
volgenden zin: Het Christendom," schrijft
Prof. Bavinck, gaf aan de nieuwere natuur
wetenschap het besef mede,dat de natuur hoe
mechanisch het in haar toega, onderworpen
is aan den geest en dat de gansche wereld een
instrument, een apparaat is voor de verwer
kelijking van een Goddelijk plan". Hoe moet
men dit opvatten? Men zou geneigd zijn te
meenen, dat hiermede bedoeld kan zijn, dat
eens, in den aanvang der tijd, of liever vóór
Tijd en Ruimte, een Scheppingsdaad tijd en
ruimte tot bestaan, Kracht en Stof uit het Niet
tot wezen heeft gebracht (*). Tevens, dat toen
alle mogelijkheden van verandering en ont
wikkeling, kortom alle eigenschappen aan het
bestaande in wording, zijn toegemeten. Men
kan zich dan voorstellen, dat van dat begin
tot aan een aan te nemen Eind al het
matcrieelenergetisch bestaande in een eindelooze keten
van oorzaak en gevolg rustig z'n eigen gang
kan gaan. Dat is een vrij neutrale opvatting,
welke het Godsbegrip aan de bezoedelende
aanraking met het stoffelijke onttrekt, om
het met des te reiner glans te doen stralen en
werken in de hoogere spheer van moreel en
geestelijk leven.
Het is echter wel duidelijk, dat deze op
vatting niet door den schrijver bedoeld wordt.
Indien alles in de natuur volgens een vast plan
is ingericht, in dien zin, dat alle gebeuren
voorbeschikt en bepaald is bij de eerste
scheppingsdaad, dan heeft men na de schep
ping in de materieele wereld eigenlijk geen
Opperwezen meer van noode, en kan diens
actieve Werking weer uitgesteld worden tot
het oogenblik, dat na de verwerkelijking van
alle oorspronkelijke Besluiten, dus aan het
uiteindelijk Eind van deze Wereld, een nieuwe
Scheppingsdaad een nieuw Universum tot
zijn zal wekken. Deze opvatting dringt het
ingrijpen van het Opperwezen op de materi
eele wereld terug tot een Eeuwigheid achter
ons, en laat verder alles in het Heelal, tot
het einde der dagen volgens eenmaal vastge
stelde onveranderlijke wetten afloopen.
Een dergelijk inzicht lag ech?ter den schrij
ver verre.Als hij schrijft, dat de Natuur onder
worpen is aan den geest, doet hij op een
onafgebroken, nooit nalatende werking, op
een gestadige uitstrooming en doordrenking,
op een gestadig doorwerkenden invloed. Hier
nadert men op bedenkelijke wijze den geest
van die vroegere eeuwen, waarin men het
Opperwezen overal bij haalde, waarin men in
eigen onmacht om te bevatten, te begrijpen,
te verklaren, vast liep. Het besef, dat de
gansche wereld een apparaat is voor de
verwerkelijking van een eeuwig Goddelijk
plan, verduidelijkt Prof. Bavinck nog als
volgt: Zooals de machine den mensen dient,
moet het natuurmechanisme ondergeschikt
zijn aan de regeering en leiding van een
alleebeheerschfnd Goddelijk verstand". Hier
vraagt men zich af; indien het Goddelijk
aanduiding scheppen van bastaardij" ver
oordeeld acht.
Het glibberige pad van taaizuivering kan
tot uitglijden voeren en bastaard is een brand
merk, met omzichtigheid aan te brengen.
K- Mij is te veel aan taalmooiheid gelegen om
niet ontstemd te worden door bastaard
woorden. Maar daaronder versta ik: woorden,
overgenomen uit vreemde taal en omgezet in
eigen taalklank, door onnadenkendheid of
gemakzucht, en niet: uitdrukkingen, aan
vreemde taal onleend omdat ze insluiten taai
verrijking.
Vroeger heb ik mij verzet tegen een ver
oordeeling van het verluidt" (es will
verlauten) omdat ik die zegswijze, welke het be
grip klankverspreiding in beeld brengt, mooi
vond (wat ik nog doe). Ik wees u toen tevens
op de mooie tegenstelling, die we onzen schil
ders danken, belichting" (beleuchten) door
zonlicht- en verlichting" door kunstlicht
naar mate de verheldering niet dan wel op
zettelijk geschiedt.
Waarom zouden we niet iets goeds van an
deren overnemen, en waarom zou de taal dat
niet met ons doen?
U ziet nu wel dat ik uw streven waardeer en
uitsluitend beoog uwerzijdsche waardeering
te wekken voor de verwijding van een uiting
van valsche schaamte voor eigen
beteekenis".
Taalmooiheid is welluidende weerklank van
redelijkheid. Ze vindt haar oorsprong mede in
weerspiegeling van volkskarakter dat haar
gevormd heeft.
Eigen karakter verzaken is karakterloos,
en karakterloosheid is aan taalschoonheid
vijandig.
Maar anderen voorbij willen zien uit vrees
eigen blik te verliezen belemmert het uitzicht.
En nieuw geluid" niet willen hooren om
dat het van buiten komt is veroordeelen wat.
anders gebeurt dan bij ons in de straat".
J. P. VAN M A N S V E I. T
Den heer van Mansvclt hartelijk dank voor
deze zijn warme uirboezcining.
We zijn 't niet elkaar eens, behalve dat ik
niet zóó gewillig als hij iets mooi en goed
vind, dat uit een vreemde taal de onze binnen
wordt gehaald. Zoogeheeten taaiverrijking
uit den vreemde is in zeer veel gevallen,
wanneer het namelijk met onvaste hand en
zonder kennis en smaak geschiedt, niet anders
dan overlading met rommel en bazargoed.
Een eenvoudig en evenredig gemeubileerd
vertrek is mooier en geriefelijker dan een
opgepropt magazijnsalon. Het eerste kon onze
taal zijn, het laatste moet de heer v. M.
liefst niet van haar maken.
II.
12 oent
12 cent
5tm*ro