De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 17 februari pagina 2

17 februari 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Febr. '23. - No. 2382 (Teekening voor de Amsterdammer'" van LB. van^Vlijmen) Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Directeur van de Juridische Afdeeling van den Volkenbond, houdt in Nederland lezingen over den Volkenbond en de internationale zaken van den laatsten tijd". IMMIMIItllllltllMIInMI.KM Illllllllllllltlll heeft ook de rol bepaald welke de Turksche gedelegeerden|te Lausanne tegen het einde gespeeld hebben, en 't staat nog altijd te bezien, welkjvervolg nu Angora zelf aan die rol toevoegen zal. Er heerschen in die vergadering van in grooten getale felle Turksche nationalisten bedenkelijke gevoelens van: damn the consequences", gelijk ook ze al weer door de sovjets bij hunne onderhandelingen telkens aan den dag zijn gelegd. De voornamere leiders der Turksche politiek zien veel verder. Zij willen wel ruimer. Maar ook zij staan niet meer vrij tegenover hunne mandaten, en Kemal Pascha heeft een moeilijken tijd, aangezien hij aan de stemming van het Nationale Pact offeren moet, en het Turkendom a outrance zich bij schokken gelden doet. Zoo moet men het wonderlijke geval van de sluiting van Smyrna's haven verklaren. Het geeft stellig niet den wil der verantwoor delijke Turksche politiek weer, met de Westersche mogenheden in de tegenwoordige phase tot feitelijke conflicten te komen. Maar de lagere aanhangers zijn ook niet voor de poes, en zij kunnen in hun voortvarendheid heel wat verwarring stichten, die dan weer moeilijk te desavoueeren of ongedaan te maken valt. Over het algemeen lijdt heden ten dage ons werelddeel aan de betrekkelijke onmacht, waarin verscheidene regeeringen tegenover de lagere autoriteiten zijn geraakt! DUITSCHLAND EN FRANKRIJK Indien iets geschikt kan zijn-; een behoorlijk* afdoening van de Turksche zaak door te zetten dan is het de vastigheid waarmede Curzon ten slotte ageert. Zijn methode om de Turken aan te vatten is wel de betere gebleken, ver geleken bij die van eindeloos geduld en mee gaandheid, waarin Frankrijk kracht heeft gezocht. Nog steeds klaagt men daar van zekere zijde, dat wanneer de Engelsche mi nister nog maar een paar uurtjes gebleven was, of maar a la minute weer terug was een accoord misschien nog verkregen zou zijn. De Britsche kijk op de ziel van het oriënt schijnt, terecht, meer heil in een geest van beminnelijke be slistheid te zien. Over het geheel wordt de Fransche Turkomanie op zware proef gesteld. Want ziedaar: terwijl men het er zorgvuldig^ opj aange legd had, van Franschen kant althans den Turken in alles tegemoet te komen, en niet het verwijt van ontoegevendheid te riskeeren, heeft nu de Turk, post festum, plotseling het gansche schilderij verhangen, en doet door stralen, dat hij met Engeland en Italiëgemak kelijk tot een accoord had kunnen komen, doch dat Frankrijk, met zijn zware finantieele eischen, het struikelblok is geweest! Men heeft van dien zet te Parijs niet weinig versteld ge staan en getracht, duidelijk te doen uitkomen, dat het geheele verhaal niet ernstig opgevat worden kan. Van Britschen kant heeft men 't evenmin bevestigd. Maar het staaltje is sterk verduidelijkend bij de studie van het onder handelen met den Turk. En men zou er wel licht nog iets verder uit kunnen afleiden. Men kan immers de vraag stellen of het niet een nauw geestelijk verband aantoont tusschen Angora, Moscou en Berlijn. Die band behoeft niet direct op uitdrukkelijke en nauwkeurige afspraken te berusten. Zij, die dat opperen, zien waarschijnlijk meer dan er is. Maar on weersprekelijk is er bij die drie eene neiging, in elkanders hand te spelen. Het is nauwelijks toevallig te noemen, dat Turkije Frankrijk van lastigheid en zware materieele eischen begint te betichten, terwijl de zaak aan de Ruhr speelt. Ook voorTitscherin is Frankrijk degene die onplooibaar is, en de kapitalistische be langen doorvoert, al zijn het dan voor een goed deel de belangen van Wem-kapitalisten. En men weet, hoe Titscherin ook te Lausanne voortdurend achter de schermen was. De Turksche gedelegeerden hebben daar veelal in de houding van Buridan's ezel verkeerd, dan naar den Russischen, dan naar den Gealli eerden kant neigend. Tot Nieuwjaar had de laatstgenoemde duidelijk en onbetwist ge wonnen spel. Daarna brachten de Ruhrverwikkelingen ook in Beau Rivage weer aarze ling en onzekerheid. Men kan alleen verwachten dat de onzeker heid van Ouchy eerder opgelost zal zijn dan die van Essen en Dusseldorf. De executie" gaat daar door, en dringt Frankrijk tot steeds nieuwe en ingrijpender maatregelen. Ook wordt de verhouding met Engeland kiescher, daar dit land met zijne BATENBURG i FOLMEI Den Haag ?:? Huijgenspark 22, SFBC IALITE ITi Vorhuizing»n ondw Baraniie Bergp/aattan nor Motdè/t VRAAQT BEKNOPT PROSPECTUS zoogenaamde welwillende neutraliteit bij de bezetting, telkens voor fijnere kwestie's van meedoen of niet meedoen wordt gesteld. Bonar Law zinspeelde in het kamerdebat over de troonrede zelfs op de mogelijkheid van een terugroepen der Britsche troepen aan den Rijn. Vooralsnog heeft men hierin niet anders te zien dan een openlijke wenk aan Frankrijk om zooveel mogelijk te vermijden, dat Enge land voor dilemma's wordt geplaatst. Van een werkelijk plan tot terugtrekking, Curzon heeft het doen doorstralen, zal op 't oogenblik geen sprake zijn. Het zou in Engeland zelf ook bij de groote menigte impopulair zijn. Men kan zeggen, dat daar te lande de publieke opi nie meer en meer tot toegevendheid jegens de Fransche houding neigt. Dit is trouwens ook het geval in Noord-Amerika, en misschien zelfs in landen die gedurende den oorlog neu traal gebleven zijn. Het geheele karakter van de actie heeft zich langzamerhand duidelijker en duidelijker afgeteekend: de actie van den crediteur die executie-maatregelen tegen zijnen tegenspartelenden schuldenaar neemt, en daarbij moeilijkheden ontmoet. Men kan dan natuurlijk het hoofd blijven schudden over de vraag of die crediteur wijs doet, den nalatigen op dusdanige wijze af te slachten"; en men kan, van den kant der overige belanghebben den, er weinig mede in zijn schik zijn, dat aldus links en rechts economische schade veroor zaakt wordt. Erger, veel erger nog dan een lage mark, is immers een dalende mark, en een hoog en laag springende mark. Hiertoe draagt de Ruhrbezetting dapper bij. Doch ook in het particuliere leven komt het immers voor dat een zekere groep van schuldeischers door eenen debiteur te executeeren, ook aan anderen schade toebrengt die met hem za ken doen. City en Wallstreet zien dat wel in. Natuurlijk is de verdere gevolgtrekking, dat er dan voor de gezamenlijke belanghebbenden aanleiding is, te zorgen dat de schuldeischer voorloopig tevreden kan worden gesteld en vastigheid krijgen; en dit zonder dat de gans behoeft te worden geslacht en met inacht neming der rechtmatige belangen van den debiteur. In deze richting bewegen zich dan ook de gedachten cener mogelijke bemidde ling, wanneer 't de tijd ervoor zal zijn. Alles wat, in anderen zin, er op aangelegd schijnt Frankrijk om te beginnen de hand terug te doen trekken, en Duitschland vrijer spel te geven, zou een ingrijpen tegen de rechtsuitoefening van den schuldeischer beteekenen, althans zoolang de schuldeischer zijn recht niet overschrijdt. Op zulk ingrijpen zou bijvoorbeeld ook de actie neerkomen, door sommige arbeiderskringen gewild, die met de leuze: strijd tegen het militairisme, de Fransche executiemaat(Naar aanleiding van de artikels over de be zetting van de Ruhr en de polemiek met Mr. van Oorkum ontvingen wij eenige ingezonden stukken, waarvan wij slechts dat van Mr. van Gorkom kunnen opnemen. Wij willen hem de volle maat geven en plaatsen zijn stuk daarom onverkort; de lengte ervan noodzaakt ons echter het in tweeën te splitsen. Wat den aanhef van Mr. van Gorkom's artikel betreft, wij hebben in ons nummer van 3 Februari zijn eerste stuk opgenomen precies zooals het ons werd toegezonden; het was ge richt aan de Redactie van de Amsterdam mer"; niets erin deed vermoeden, dat de auteur het alleen als boutade" ter stichting van onze redactievergadering had geschreven; anders hadden wij hem gaarne den schrik bespaard, die hem beving, toen hij zijn stuk gedrukt zag. RED.). Het was om van te schrikken, mijn boutade, mijn cri du coeur"?ja zeker, professor, dat was het , welke slechts voor de redactie kamer bestemd was, onverhoeds door de Spreekzaal te hooren galmen. Ik ben er nu reeds overheen, over mijn schrik, wanneer het mij slechts vergund wordt, mijne gedachten ietwat rustiger in de zaal van openbaarheid te ontwikkelen. Het is wellicht als fanatieke Duitschgezinde", dat ik den koelen toon der beide Nederlandsche hoogleeraren in de geschiede nis; dat ik de chronische ironie van professor Kernkamp ten koste der Duitschers, vooral sedert het intreden der jongste faze in de Germaansch-Romaansche worsteling, nog steeds niet kan verstaan. Waarlijk, wanneer ik professor Brugmans er zich zoo kalm neutraal zie indenken, dat de oprechte Duitscher wanhopig wordt en het geloof aan de toekomst van zijn volk heeft verloren", dan denk ik aan den Amsterdam mer van 1648, die zelf het toppunt van zijn bloei gaat beleven en zich niets behoeft aan te trekken van wat er achter Emmerik ge beurt en gebeuren zal, terwijl hij zich tegelijk zeer nuchter en verstandig Gallos amicos sed non vicinos" blijft wenschen. Ik meen, dat het ontzaglijk verschil in dit opzicht tusschen 1648 en 1918 in Neder land met veel meer kracht, ja zelfs met eenigen nationalen hartstocht, met eenig fanatisme", als men het zoo gelieft te noemen, behoort te worden gevoeld en door de eerstgeroepenen in dezen voor het Nederlandsche volk behoort te worden uiteengezet. Het doet mij dan weer goed, den hoogleeraar Brugmans tenslotte te hooren vaststellen, dat Nederland toch waarlijk zijn leger nog noodig heeft. Het behoorde in de lijn der vergiftiging van de Nederlandsche volksziel, waaraan onze sociaal-demokratie zich pleegt schuldig te maken, in de jaren na den wereld-oorlog algeheele ontwapening" als opperste politieke leuze te gaan stellen. Terwijl immers het Belgisch annexionisme ten nadeele van NoordNederland slechts was een onderdeel van den nieuwen vorm, waarin het oude ideaal der frontières naturelles" zich aan onze oogen heeft voorgedaan. Want dit zullen de beide hoogleeraren mij toch toe willen geven, dat ook nu nóg, zoodra er de kans maar eens toe kwam, zoodra de onvastheid van het tegenwoordige statencomplex," waarvan professor Brugmans spreekt, het maar eens toeliet, het prachtig gewapende Belgische leger met zijn gepantserde auto's, met zijn chars d'assaut" en zijn zware veldartillerie te Maastricht en te Terneuzen zou zitten. De heeren,die te Brussel de machtnog in handen hebben, zouden daar niets tegen hebben; nu en dan wordt er te Brussel aan her innerd, dat het Wielingen-vraagstuk nog steeds open ligt.... En de heeren te Parijs zouden daar met alle genoegen aan mee willen werken, sedert wij er voor bedankten, uit de handen der onverbeterlijke Napoleoniden het land van K'eef in ontvangst te nemen. Waarlijk, men zoude er noch te Brussel, noch te Parijs bezwaar tegen hebben, wanneer slechts de Angelsaksen het gedoogden, ons bloedend, onbeduidend en verminkt tegen het zich ont bindende lijk van het Duitsche Rijk aan te werpen en het aan te leggen kanaal van Ant werpen naar den Moerdijk ware wellicht nog in staat, toekomstige vooruitzichten op de verovering van het nog ontbrekende NoordBrabant te openen Alles ter wille der uiteindelijke verwerke lijking van het ideaal der frontières natu relles" in zijn nieuwsten vorm ! Het is onder meerder in het licht dezer veronderstellingen, welke dunkt mij door de feiten sedert 1918 worden gewettigd, dat ik den koelen toon van De Amsterdammer" in zake het Vlaamsche vraagstuk, dat ik den koelen toon en de ironie van professor Kernkamp inzake het geval-Tack; dat ik het op nemen der stukken van Dr. Haje.s welke door Mr. P. H. Ritter moesten worden be streden, nog steeds niet kan waardeeren. Behoort zulk een koele toon bij den noodzakelijken ruggesteun der Nederlandsche kuituur, welke door Kamiel Huysmans in de Belgische Kamer met oprechte geestdrift werd besproken? Behoort zulk een koele toon bij de belangstelling, welke ook Noord-Nederland bij het nog steeds Fransen blijven der Univer siteit van Gent met eene zekere gezonde ver ontwaardiging en hartstocht moet bezielen? En het is toch ook in de eerste plaats het optreden van het Vlaamsche vraagstuk in de 19de eeuw, hetgeen verwijst naar het inder daad ontzaglijk verschil in deFransch-Duitsche verhoudingen tusschen 1648 en 1918; hetgeen aanwijst, dat wij, naar mijne innige overtuiging tegenover de Romaansch-Germaansche wor steling niet meer zoo koel neutraal kunnen blijven staan, als de beide hoogleeraren in de geschiedenis zich willen houden. Ik durf te stellen en ik wil verdedigen, alle historische verschillen in aanmerking nemende, dat wat Gent is voor ons, Straatsburg is voor de Duit schers. Men zal zich niet met een schamper Westminsterklokken SPILLNER VIJZELSTRAAT.Ns83.ADAM Pangermanist" van mij af mogen maken, wanneer ik zeg, dat sedert den grooten Na poleon de Germaansche eb op heeft gehouden, de Germaansche vloed in is getreden. En dat, dat intreden van dien Germaanschen vloed, dat is het, wat alle Walen en Walschen niet verkroppen kunnen; dat is hei, wat zij nun caut numquam" vernietigen willen, nu de Duitsche reus ontwapend en gebonden ligt. De wedergeboorte van het Duitsche nationalisme uit zijn tiefste Erniedrigung", onder Napoleons hiel; het nieuwe ontwaken der Duitsche volkskracht; de my stieke diepte der Germaansche volksziel in de Duitsche Romantiek; de gebeurtenissen van 1813 ik heb er professor Kernkamp als leeraar aan het Utrechtsch Gymnasium het eerst over hooren spreken behooren voor mij tot de machtigste stukken der geschie denis; tot de stukken, welke ik onmogelijk neutraal" kan aanvoelen. En uit de geschiedenis der 19e eeuw sedert dien rijst voor mij een vernietigend pleidooi tegen de Fransche staatkunde van heden; uit de geschiedenis der Fransch-Duitsche ver houdingen sedert de Groote Revolutie, welke door den hartstochtelijker! (?fanatieken" !) Lloyd George met eene zoo verrukkelijke oppervlakkigheid werd miskend. Miskend ja door Lloyd George, toen hij bij de Conferentie te Cannes aan de Franschen deed weten, dat zij in honderd en twintig jaren tijds viermaal door een Duitschen inval in hun land waren verongelijkt en dat hij hen nu edelmoediglijk in de toekomst zeker wilde stellen voor een vijfden dergelijken inval der Duitsche legers.. O Vittoria! O Waterloo ! O William' Pitt! O Wellington ! O Carlyle ! hoe vindt gij zulk een David Lloyd George, die aldus zijn geschiedeniskennis durft hanteeren? Maar die zelfde Lloyd George is nu waarlijk wel des besseren belehrt".... Professor Kernkamp is zoo goed, mij nog eens ironisch voor te houden, dat ik mij over de bezetting van het Roer-gebied door de Franschen moet verheugen, omdat zij is het cement van Duitschland's nationale een heid"; omdat zij is de herrijzenis van het Duitschland vóór 1914". Ik laat mij hier deze ironie van mijn ver eerden leermeester niet aanleunen. Ik laat niet toe, dat hij hier spreekt over het Duitsch land vóór 1914" als over een enkelvoudig begrip. Professor Kernkamp schertst. Want het Duitschland vóór 1914 is geen enkel voudig begrip; het is niet alleen het Duitsch land van Wilhelm II I.R.; het is ook het Duitschland van Bismarck en van Von Stein; het is het Duitschland van 1813 en van 1870. Tegen het Duitschland van Keizer Wilhelm II van Hohenzollern zullen wij allen zeer ernstige bezwaren hebben; wij zullen zwij gend het hoofd buigen bij de vreeselijke regelen aanstonds verlangen te zien ingetrok ken. In den grond komt deze eisen er op neer den schuldeischer te dwingen bepaalde zeker heden te laten varen, die hij voor handhaving van zijn recht noodig acht. Slechts wanneer men aan zulke voorstellen het onmiddellijk verstrekken van andere sanctie's verbindt, stelt men zich niet, bewust of onbewust, partij voor den nalatigen betaler. En dit kan toch niet de bedoeling zijn, te minder omdat zoo daaraan eenmaal zonder meer toegegeven werd, ook de andere verplichtingen der vredestractaten vrijwel van hunne sanctie's zouden worden losgerukt, en de willekeur van deze ver bondenen praktisch vrij spel krijgen zou ! Ook voor de geheele internationale orde van zaken ware dit niet te hopen. Het is daarom misschien ook maar beter, dat onze Tweede Kamer de interpellatie over de Ruhr-kwestie, door den heer Troelstra gevraagd, geweigerd heeft. 't Ware zeker niet verkeerd, indien in het parlement van eenen neutralen staat een rustig en onbevangen bespreking van de mogelijk heden van interventie werden behandeld; want het is ook de zaak der neutralen ; hun invloed, mits goed uitgeoefend, moet niet worden onderschat. Intusschen was de heer Troelstra wel de laatste man om voor zoodani ge behandeling der zaak aangewezen te zijn; hij zou met het bekende door hem gehuldigde eenzijdige en blijkbaar weer vrij geïrriteerde standpunt, de zaak slechts hebben kunnen bederven. Inmiddels gaan de Franschen door op hun emotievollen weg, en in Engeland wordt het nog eens nadrukkelijk uitgesproken, dat men voordeel daarvan niet verwacht, en integen deel alles achterop komen ziet. Men voorspelt een daling van den frank, tot 100 in het pond sterling. Dit is natuurlijk de groote verantwoorde lijkheid van Poincaré: hij moet wel zeker zijn, met zijne actie een resultaat, n:l. een behoor lijke oplossing der schadevergoedingskwestie, naderbij te komen. Voorloopig blijven de Franschen er van overtuigd. De val van 't ministerie Cuno wordt eerlang verwacht, en daarmede eene Duitsche regeering die onder handelen en een betalingsregeling, inclusief financieele reorganisatie, aanvaarden wil. Dat moet afgewacht. De stuurlui aan den wal kun nen in hoofdzaak er slechts het zwijgen toe doen. B R A N D A R I S iiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiMiiitiimiiiiiiiiiMii CHRISTENDOM EN NATUURWETENSCHAP Een dezer dagen kwamen mij de, het vorig jaar verschenen Verzamelde opstellen" van Prof. H. Bavinckin handen. Eenmerkwaardig boek, waar tegen- en medestander veel uit leerenkan. Dr. Ba vi nek, te vroeg aan d e weten schap ontvallen, was bij zijn leven hoogleeraar aan de Vrije Universiteit" te Amsterdam. Wie geleerd heeft en leert aan een gewone Universiteit, meent, dat vrijheid een van zelfsprekende, onontbeerlijke bestaansvoorwaarde van elk vruchtbaar wetenschappelijk lichaam is. Hij acht het daarom een overbodig attri buut voor een Universiteit. Maar in het bijzonder doet hem het epitheton vrij" in het geval der Calvinistische Jhoogeschool, vreemd aan. In materieeien en administratieven zin toch is deze instelling precies even vrij of onvrij, als welke andere der vaderlandsche beproeving en vernedering, waarop het tijdperk van Wilhelm II uit is geloopen. Maar dat het Duitsche Rijk van Bismarck, dat de schepping van 1870 zoude moeten wor den vernietigd; dat ook dat een werking zoude zijn der immanente gerechtigheid en dat wij, Nederlanders, dat aan zouden moeten zien met een koel, neutraal, zelfgenoegzaam cynisme, op straffe van voor fanatieke Duitschgezinden" te worden gehouden, dat, neen dat wil er bij mij, die in des tampvolle zaal van professor Kernkamp's Bismarckcollege heb gezeten, dat wil er bij mij niet in. Het heeft mij in 1.919 ook zoo diep geroerd en geërgerd, den voormaligen hoofdleider van het weekblad De Amsterdammer", professor J. A. van Hamel, in zijn Brieven van de Vredesconferentie te Versailles in de N.R.C. te zien beamen den Franschen wcnsch; te zien schrijven, dat het inderdaad maar het beste was, het Duitsche Rijk te verbrokkelen. Het leek mij ontoelaatbaar en wraakroepend, dat een Nederlandsch hoogleeraar dat schreef; en dat lijkt het mij nog, nu meer zelfs dan toen, nu Poincaréer klaarblijkelijk op uit is, het met gezamenlijke krachten weerloos gemaakte Duitschland te vernietigen, om den Gallischen haan opnieuw het hoogste lied te doen kraaien boven het Europeesche 'vasteland. ? Want dat is immers de vreeselijke, ten hemel schreeuwende beschuldiging, ook door de Engelschen tegen Poincaréen tegen de Fran schen geuit: dat zij er niet zoozeer op uit zijn, schadevergoeding van de Duitschers te ver krijgen; dat zij er veeleer op uit zijn de\Duitschers te vernietigen. De ster-correspondent van de N.R.C., wiens naam professor Kern kamp en ik kennen, zelf overigens een top punt van koel neutraal cynisme, heeft immers reeds mér dan eens, n.l. onlangs en ook dezen zomer bij de mislukte conferentie van Londen, geschreven, dat deze beschuldiging aan het Fransche adres inderdaad bij de Engelschen leeft. Lloyd George evenzoo heeft de beschul diging reeds meerdere malen geuit. En het lijkt lang niet ondoenlijk, dew aarheid dezer fnuikende aanklacht uit een reeks van aanwijzingen aannemelijk te maken. En men kome niet met Elzas-Lotharingen en met de verwoesting van Noord-Frankrijk in den grooten oorlog ter verklaring of ter ver ontschuldiging van Frankrijks gitzwart-flik kerenden, overprikkelden haat. Frankrijks haat tegen de Duitschers is primair aan dit alles. (Sint volgt). 's Hertogenbosch, <S Februari 1923. iiiiiiiiiiiiiuiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiHiiiiiiiiiiiM TAALVERWOESTING Aan Dr. Ch. F. Haje Dit schrijven berust op tweeërlei over wegingen. Mij wekt mede-voelen zoowel uw opkomen voor het recht van onze mooie taal, in onzen tijd van nuchterheid aan verwaarloo/ing prijsgegeven, en de verdediging door Dr. Frederik van lieden van wat u door de Universiteiten. En wat geestesvrijheid be treft, telkenmale als ik. kennis maak met een geschrift uit die school, vraag ik mij wederom met bevreemding af, hoe men er toch toe gekomen is, juist de Calvinistische Universi teit te Amsterdam als vrij" aan te duiden. Want aan de geestesproducten harer leeraren is het maar al te vaak duidelijk bemerkbaar, dat hun geest verre van vrij is of behoort te zijn. Om de bedoeling van deze uitspraak zoo klaar mogelijk te maken, zal ik in dit opstel enkele overwegingen wijden aan de ver houding tusschen natuurwetenschap en chris telijke godsdienst, zooalsdie in Bavinck's boek behandeld wordt. Ik ga daarbij uit van den volgenden zin: Het Christendom," schrijft Prof. Bavinck, gaf aan de nieuwere natuur wetenschap het besef mede,dat de natuur hoe mechanisch het in haar toega, onderworpen is aan den geest en dat de gansche wereld een instrument, een apparaat is voor de verwer kelijking van een Goddelijk plan". Hoe moet men dit opvatten? Men zou geneigd zijn te meenen, dat hiermede bedoeld kan zijn, dat eens, in den aanvang der tijd, of liever vóór Tijd en Ruimte, een Scheppingsdaad tijd en ruimte tot bestaan, Kracht en Stof uit het Niet tot wezen heeft gebracht (*). Tevens, dat toen alle mogelijkheden van verandering en ont wikkeling, kortom alle eigenschappen aan het bestaande in wording, zijn toegemeten. Men kan zich dan voorstellen, dat van dat begin tot aan een aan te nemen Eind al het matcrieelenergetisch bestaande in een eindelooze keten van oorzaak en gevolg rustig z'n eigen gang kan gaan. Dat is een vrij neutrale opvatting, welke het Godsbegrip aan de bezoedelende aanraking met het stoffelijke onttrekt, om het met des te reiner glans te doen stralen en werken in de hoogere spheer van moreel en geestelijk leven. Het is echter wel duidelijk, dat deze op vatting niet door den schrijver bedoeld wordt. Indien alles in de natuur volgens een vast plan is ingericht, in dien zin, dat alle gebeuren voorbeschikt en bepaald is bij de eerste scheppingsdaad, dan heeft men na de schep ping in de materieele wereld eigenlijk geen Opperwezen meer van noode, en kan diens actieve Werking weer uitgesteld worden tot het oogenblik, dat na de verwerkelijking van alle oorspronkelijke Besluiten, dus aan het uiteindelijk Eind van deze Wereld, een nieuwe Scheppingsdaad een nieuw Universum tot zijn zal wekken. Deze opvatting dringt het ingrijpen van het Opperwezen op de materi eele wereld terug tot een Eeuwigheid achter ons, en laat verder alles in het Heelal, tot het einde der dagen volgens eenmaal vastge stelde onveranderlijke wetten afloopen. Een dergelijk inzicht lag ech?ter den schrij ver verre.Als hij schrijft, dat de Natuur onder worpen is aan den geest, doet hij op een onafgebroken, nooit nalatende werking, op een gestadige uitstrooming en doordrenking, op een gestadig doorwerkenden invloed. Hier nadert men op bedenkelijke wijze den geest van die vroegere eeuwen, waarin men het Opperwezen overal bij haalde, waarin men in eigen onmacht om te bevatten, te begrijpen, te verklaren, vast liep. Het besef, dat de gansche wereld een apparaat is voor de verwerkelijking van een eeuwig Goddelijk plan, verduidelijkt Prof. Bavinck nog als volgt: Zooals de machine den mensen dient, moet het natuurmechanisme ondergeschikt zijn aan de regeering en leiding van een alleebeheerschfnd Goddelijk verstand". Hier vraagt men zich af; indien het Goddelijk aanduiding scheppen van bastaardij" ver oordeeld acht. Het glibberige pad van taaizuivering kan tot uitglijden voeren en bastaard is een brand merk, met omzichtigheid aan te brengen. K- Mij is te veel aan taalmooiheid gelegen om niet ontstemd te worden door bastaard woorden. Maar daaronder versta ik: woorden, overgenomen uit vreemde taal en omgezet in eigen taalklank, door onnadenkendheid of gemakzucht, en niet: uitdrukkingen, aan vreemde taal onleend omdat ze insluiten taai verrijking. Vroeger heb ik mij verzet tegen een ver oordeeling van het verluidt" (es will verlauten) omdat ik die zegswijze, welke het be grip klankverspreiding in beeld brengt, mooi vond (wat ik nog doe). Ik wees u toen tevens op de mooie tegenstelling, die we onzen schil ders danken, belichting" (beleuchten) door zonlicht- en verlichting" door kunstlicht naar mate de verheldering niet dan wel op zettelijk geschiedt. Waarom zouden we niet iets goeds van an deren overnemen, en waarom zou de taal dat niet met ons doen? U ziet nu wel dat ik uw streven waardeer en uitsluitend beoog uwerzijdsche waardeering te wekken voor de verwijding van een uiting van valsche schaamte voor eigen beteekenis". Taalmooiheid is welluidende weerklank van redelijkheid. Ze vindt haar oorsprong mede in weerspiegeling van volkskarakter dat haar gevormd heeft. Eigen karakter verzaken is karakterloos, en karakterloosheid is aan taalschoonheid vijandig. Maar anderen voorbij willen zien uit vrees eigen blik te verliezen belemmert het uitzicht. En nieuw geluid" niet willen hooren om dat het van buiten komt is veroordeelen wat. anders gebeurt dan bij ons in de straat". J. P. VAN M A N S V E I. T Den heer van Mansvclt hartelijk dank voor deze zijn warme uirboezcining. We zijn 't niet elkaar eens, behalve dat ik niet zóó gewillig als hij iets mooi en goed vind, dat uit een vreemde taal de onze binnen wordt gehaald. Zoogeheeten taaiverrijking uit den vreemde is in zeer veel gevallen, wanneer het namelijk met onvaste hand en zonder kennis en smaak geschiedt, niet anders dan overlading met rommel en bazargoed. Een eenvoudig en evenredig gemeubileerd vertrek is mooier en geriefelijker dan een opgepropt magazijnsalon. Het eerste kon onze taal zijn, het laatste moet de heer v. M. liefst niet van haar maken. II. 12 oent 12 cent 5tm*ro

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl