De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 24 februari pagina 6

24 februari 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

l F DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Febr. '23. - No. 2383 EERSTE NEDERLANDSGHE TOONEELMAAND TE 's GRAVENHAGE De titel doet een soort artistiek-dramatische Jaarbeurs verwachten. Het blijft bij een be scheiden maar toch wel interessante tentoon stelling van theater-materiaal in de mooie bovenzaal van het Binnenhof. Aan goeden wil en ijver heeft het de organiseerende commissie zeker niet ontbroken. De tweede afdeeling van den Haagschen Kunstkring, dat is de afdeeling van Bouwkunst en Kunstnijverheid, had het loflijke plan om niet meer of minder dan een overzicht te geven van wat in Neder land thans op tooneelgebied is bereikt en be reikt kan worden" ! En 't valt niet te ont kennen dat het een beetje ironisch aandoet om in de officieele catalogus te lezen dat deze grootsche opzet tien maanden noodig had om tot deze Eerste Nederlandsche Tooneelmaand uit-te-groeien" ! Want een overzicht van wat in Nederland thans op tooneelgebied is bereikt en bereikt kan worden geeft deze heterogene collectie allerminst. Daarvoor mist men te veel de medewerking van hen die heden ten dage het tooneel in Nederland inderdaad vertegen woordigen. Van 't regie-werk van Royaards, Verkade, Chrispijn Sr., van der Lugt, Commoedia" en anderen is vrijwel niets te vinden. Een enkel door hen vervaardigd en gebruikt regieboek zou reeds van waarde geweest zijn. Hoe de opvoering van een tooneelstuk tot stand komt onder aanvoering van hen die op dit gebied hun sporen en naam verdienden, zou, zij 't dan ook maar schematisch gedemon streerd, van allereerst belang zijn geweest. (? Ook de tooneelspeelkunst is er bekaaid af gekomen. Afbeeldingen van onze eerste ac teurs en actrices in hun bekendste rollen, werkiijsten en overzichten van repetities, foto's van spelmomenten en groepeeringen, alsook teekeningen of beelden de plastiek en grimeer kunst betreffende, 't valt alles op door.... afwezigheid. 't Kan niet ontkend worden dat deze ten toonstelling in hoofdzaak wordt beheerscht door hen die, in theorie dan altijd, blijkbaar heel precies weten wat er aan ons tooneel ont breekt en hoe alles veranderd en verbeterd zou moeten worden. Ja, men kan de gedachte niet van zich afzetten dat er een voor ons klei ne landje toch wel groot aantal stuurlui aan wal staan die met pen en teekenstift ageeren en philosofeeren en met de beste bedoeling de moeilijke tooneelwijsheid in pacht denken te hebben. Maar hoe weinigen komen tot de verwerkelijking van ook maar een honderdste Het mirakelspel van Onze Lieve Vrouwe. Kommer- K'eyn (schildknaap), Hans v. Meerten (Oabriël) Elly Reicher (O. L. Vrouwe), Frits van Dijk (Michaël) Sara Heyblom (2e non), Louise Kooiman (abdis), Nel Stants (Ie non), Eduarci Verkade (de Ridder) Foto Couvée. deel van al hun fraaie gebruiksaanwij zingen". Toch gaat het niet aan om daarom te smalen op dit loflijk pogen van den Haagschen Kunst kring en het Dagelijksch Bestuur van het Comitédat, naar het zelf vermeldt: vele bezwaren te overwinnen, vele klippen te om zeilen, veel tegenwerking te bestrijden en voor barige kritiek te slikken had". Dit kon wel niet anders en spruit voort uit den aard van het beestje zelf. Het tooneel is vóór alles een wereld van de daad, daarbij speciaal in ons kleine land een van harden en gestagen ar beid. Zij die aan bod zijn vinden weinig tijd om naast hun drukken arbeid dezen ook nog te verklaren en toe te lichten en daarbij manifes teeren zij hun theaterplannen, ideeën en mo gelijkheden toch het liefste alleen door de practijk van het tooneel zelf. Zoo ergens, dan geldt hier het: let op mijn daden maar niet op mijn woorden ! De theorie blijft dus voor hen die er meer tijd voor hebben. Zij is er daar nog niet minder Petrouchka. Decor-ontwerp van Dr. J. iimniiiiiii R. B. de Roos voor tafereelen I en IV COMPAGNIE DU VIEUX-COLOMBIER, Le paquebot Tenacity, de [Charles Vildrac. Bij al het internationalisme, waaraan wij dezen winter onderhevig zijn, sterkt een arge loos Neerlandisme als Paquebot" ons zelf bewustzijn. En ook in ander verband stel ik mij van de, voor het oogenblik nauwelijks verwerkbare dramatische import het beste voor. Ik geloof namelijk, dat het levendig bezoek aan al deze vreemde gezelschappen waaraan namen hangen, die al bij voorbaat werken als een tooverdrank, doch die dezen roep dan ook gestand moeten doen ten goede zal komen aan de basis van waardeering voor den gezonden groei en bloei ook van onze eigen tooneelkunst. Van velerlei begin selen en reputaties zien wij thans zijden en keerzijden, de gezichtshoek, van waar onze ontvankelijkheid uitgaat, verruimt zich met den dag, en veel, dat bij ons als van-zelf sprekend wordt beschouwd en nauw het opmerken waard verschijnt, door aureool van buitenlandschen roem, in ander licht. En vooral dit werd ons door deze reeks van onverge ijkelijk verschillende uitingen nog eens bevestigd, dat men op het tooneel kan boren waar men maar wil, en dat al deze bronnen onuitputtelijk zijn. Met bepaalde pretenties kunnen wij ons op dit gebied slechts verarmen. In n week: een ideaal van het oude Burgtheater, naast het jonge streven van Copeau en de Nouvelle Revuegroep, en daartusschen Alexander Moissi, als zichzelf. Zijden en keerzijden, de verheven onnatuur van het zwaar-ademend romantisch classisisme, de kortademige natuurlijkheid van het moderne, en hoog daar-boven-uit, niet in te deelen: Fedja, een mensen. De voorstelling van Charles Vildrac's Le paquebot Tenacity", door de gezellen van den Vieux-Colombier gezuiverd realisme van fijne qualiteit heeft mij opnieuw met bewondering vervuld voor de wijze waarop de Fransche kunstenaars wat zij voor het overige belijden, beoogen of betoogen mogen hun ambacht verstaan en de conversatie weten te voeren. Toen onlangs, aan het einde van zijn. innerlijk en uiterlijk zoo welsprekend pleidooi voor deze soort Fransche kunst, Georges Duhainel een paar bladzijden voorlas van Charles Vildrac ten bewijs harer supe rioriteit, meende ik in alle bescheidenheid: Is dat nu alles? Dat schudden we hier uit onzen mouw. Maar een tooneelwerkje als Le paque bot" mogen wij daar dan ook dadelijk tegen over stellen zóó iets kan men alleen schrij ven in een land, waar door de eeuwen heen vormbeheersching op het tooneel tot het meesterschap heeft gevoerd en geestelijke beschaving met niets onderhoudend vermag te zijn. Nu, als reactie op de tooneelstukken met een doorloopende scène-a-faire, de gedramatizeerde novelle tijdelijk de plaats van het drama inneemt, komen deze raseigenschappen in het bijzonder tot hun recht en gaat er een fijne bekoring van uit. Niet minder, maar vooral ook niet meer. Ik wil natuurlijk niet zeggen dat ze niets" is, de oude geschiedenis van twee-om-én wenn sie just passiret" noemt haar hartbrekend maar om door lief en leed van eenig gehalte op dit thema een gansenen avond geboeid te worden, moeten wij toch een dieper belang stellen in de menschen, welke de eeuwige helden van dit treurspel vertegenwoordigen. En dit niet slechts zoolang Thérèse, Bastion en Ségard op het tooneel zijn, en dank zij de kunst van Madame Jordaan en de heeren Le Coef en Georges Vitray ons wel bezig houden, maar veel meer nog nadat deze spelers achter de deur verdwenen zijn; Thérèse met Bastien, den gelukkigen man van de daad, qui prend son bien oüil Ie trouve, en Hamlet-Ségard, de bij toeval versmade medeminnaar, alleen. Twee emigranten moeten wegens averij aan de boot waarmede zij naar Canada willen vertrekken, een paar weken vertoeven in het haven-hotelletje van de weduwe Cordier. De actieve Bastien vindt in het dienstmeisje Thérèse zijn gading en aangezien zij niet van de zee houdt, is dat hem voldoende om van levensloop te veranderen, zij laten de Tenacity" links liggen en gaan samen rechts. Zijn vriend Ségard behoort tot de droomers die elk reëel gelukje Thérèse zou hem met evenveel genoegen gelukkig hebben gemaakt als Bastien voorbij laten snellen, en zich voor het overige tevreden weten te stellen met de lusten en beproevingen der verbeelding. Hoewel hij aanvankelijk minder geneigd was tot de reis dan zijn vlotten vriend Bastien, houdt hij ten slotte, o ironie van het lot, de eer van het plan op, en vertrekt naar het land der vergetelheid, dat hem niet lokte Afgezien van het spel intensief gespeeld om. Overbodig in elk geval geenzins. Zonder theorie geen praktijk. En als tallooze luchtkasteelen indirect aanleiding geven tot het bouwen van een enkel hutje-op-aard", zij 't nog zoo bescheiden, dan hebben ze alweer hun plicht gedaan. Moge dus bij eersten aanblik het direct nut tig-effect van een tentoonstelling als deze van niet at te groote waarde zijn, de belangstelling door en voor ons tooneel, op welke wijze dan ook opgewekt, draagt altijd vrucht. Uit de vele theoretici van heden kan licht 'n enkel practikus voor de toekomst opstaan, ongerekend nog dat zij die zich voor het tooneel interesseeren hier gelegenheid vinden met elkander in relatie te treden, medewerkers of antagonisten te worden. Wat in beide gevallen brouwsel in de ketel kan geven en ons theater ten goede komen. Wie met dit idee bezield en niet in de ver wachting een overzicht van ons hedendaagsch tooneel in Nederland" te vinden, naar 't Bin nenhof optrekt, komt niet bedrogen uit en kan zijn bezoek moeilijk betreuren. In Nederland ! Want ditmaal zijn we natio naal. Vandaar dat een vergelijking met de Internationale Theatertentoonstelling, het vo rig jaar te Amsterdam gehouden, hoogst on billijk zou wezen. Craig, Appia, de Weeners en Russen, Copeau en verdere Europeesche beroemdheden zijn hoogstens alleen in wat vriendelijk copieer-werk na te speuren, 't Geen alweer aantoont dat de koene Amsterdatnsche opzet niet voor niets geweest is. Om nu tot een, zij 't dan ook oppervlakkig overzicht van dezen kleinen chaos te komen: Tlieaterbouw. Naast een ontwerp voor een Modern Theater door C. Rutten en L. W. Verschoor en de maquette voor een moderne Tooneelbouw voor een intiem enre-theater van M. A. van der Lugt, zien we er de uit Amsterdam bekende schetsen van den Archi tect H. Th. Wijdeveld voor een Volkstheater waartoe dan het verbouwde Panorama-ge bouw in de hoofdstad zou kunnen dienen. Jammer genoeg is de maquette hiervan dit maal niet aanwezig. Want Wijdevelds pro ject is wel de belangwekkendste poging om ons huidig tooneel uit zijn veranderde kiekkast-lijst en mechanische overdaad te verlossen. kan men elke kiem van een conflict tot een drama maken ben ik gedurende deze ver tooning uitsluitend geboeid geweest in den schrijver Charles Vildrac, die op de melodie van partir c'est mourir un peu", in drie bedrijven gevoelig en geestig causeert over wat er al naar onzen aanleg in ons om kan woelen bij komen en gaan. Hoe de een zich hecht aan een kamer, de ander aan een mensen, een derde aan de vrijheid qu'il faut porter dans sa peau", terwijl het leven zich aan al deze persoonlijke vieren en vijven niemendal gelegen laat liggen. Wat in onze herinnering een geluid kan opwekken, een [geur... . Allemaal beminnelijke en weemoedige er varingen, die weliswaar geen openbaringen inhouden, maar licht weerklank vinden bij den gevoeligen medemensen. C'est comme si une corde me filait dans les mains, tirée par tme grande force", zegt Ségard, die niet scheiden kan. Voor een eenvoudig werkman zou ik het nogal een praestatie vinden zijn gevoelens aldus uit te drukken, maar Vildrac heeft de beide heeren tot typografen gemaakt, opdat wij ons niet te zeer zullen verbazen bij het klappen van deze dichterlijke zweep. Met dat al blijft de natuurlijkheid" op het tooneel, de veelgeroemde zuiverheid", altijd een hachelijke zaak. Aan den eenen kant durft een dichter zich op dezen bodem niet los te laten, niet op te stijgen tot het schoon symbool, aan den andere is het naturalisme uit de mode. En dan komt men onvermijdelijk tot halfslachtige personages, tot, voor een dichter te banale, en in den mond van een Ségard weder te verheven beeldspraak als bovengenoemd, en moet men, wat de po zie betreft, zijn edelsten tolk vinden in een dronken sjouwer, die de jenever aanprijst in deze taal: Ca fait chahter ton chagrin et ga te rend fier de lui." Men kan bij dien versregel aan Verlaine denken en aan meer illustre voorbeelden, en inmiddels niet blind zijn voor het gevaar dat voor de litteratuur gelegen kan zijn in de koestering van juist deze pimpelneuzige wijsgeeren als de onze lieve-heers van een modern tooneelspel. De theoriën van Jacques Copeau, den leider van den Vieux-Colombier, komen mij als zoo danig voor ons land nooit bijzonder nieuw. en in het algemeen wat open-deur-intrappend voor. Doch hetgeen wij hier van spel en samen spel te zien kregen in een werkje, dat daarvan vrijwel geheel afhankelijk is, kan in de praktijk slechts worden geroemd. Als een schoon resul taat trof het vermijden van alle beproefde tooneel-middelen en het vast-doortrekken van de groote lijn, zonder wat het kenmerk neelruimte, nog wel wat royaler tegemoet gekomen worden. Schouwburg en tooneel-inrichting. Een over zichtelijke en tot in detail uitgevoerde ma quette van Chrispijn Sr. en M. A. van der Lugt Melsert toont ons een verbeterde toe passing van de reeds bekende (en naar veler oordeel alweer verouderde) draaischijf. Ge lijk van deze twee midden in de praktijk staan de vakmannen te verwachten is geldt het hier geen ingrijpende hervorming maar 'n zich aan 't compromis van het dagelijksch theater bedrijf beantwoordende verbetering. Er is hier in 't oog gehouden, aldus de ontwerpers, dat men in een zelfdea schouwburg Vrijdag avond een belangrijke tooneelvoorstelling geeft, den volgenden Zaterdagmiddag de matinee van een Shakespeare-stuk en den avond van den zelfden dag bijv. een Mengelberg-concert. Vandaar dat men van de idee uitging dat zoogoed als de tooncelspclerzich tusschen de bedrijven naar zijn kleedkamer begeeft om zijn metamorphose te bewerk stelligen hetzelfde met de_aankleeding van het geheele tooneel moest geschieden. Een sys teem van decorbodems op rails, electrisch bewogen, maakt vlugge changementen mo gelijk, terwijl, wat bij de in vieren gedeelde draaischijf niet het geval is, de regisseur over het geheele tooneel kan beschikken. Voor concerten en stukken met n decor kan de bestaande tooneelvloer zonder de wagens worden gebruikt. Deze opzet lijkt voor provincie-steden, waar meestal n ge bouw aan allerlei exploitatie-voorwaarden moet voldoen zeer vernuftig en in ieder geval, gezien ook de betrekkelijk lage kosten, de risico van probeeren ruimschoots waard. Komen wij nu tot de rijkst vertegenwoordig de afdeeling: Decor. Voor alles betreurt men hier de totale afwezigheid van het vele mooie werk dat Frits Lensveldt in de lange jaren van samenwerking met Royaards tot stand bracht. Een overzicht van dien uitgebreiden en moeilijken arbeid zou van het groot ste belang geweest zijn. Deze kunstenaar toch werd van een knap ontwerper-op-papier een door-de-wol geverfd, practisch tooneelbouwer, en dit zonder ook maar iets van zijn waar achtig kunstenaarsschap in te boeten. Een vergelijking van zijn eerste en (helaas, maar hopen wij voorloopig) laatste scheppingen zou een les op zichzelf inhouden. Gelukkig is Wijdeveld present met schetsen van tooneelen voor Hamlet, Gijsbrecht en Koopman van Venetië, die bij uitvoering destijds reeds hun groote artistieke alsook practische waarde bewezen hebben. Ook zijn verdere ontwerpen verraden naast den kunstenaar den man met kijk op de eischen van het hedendaagsche tooneel. Vakmannen zijn verder A. C. Sommer en Willem Deering, al geven hunne maquettes en schetsen voor opera- en operette-döcors geen nieuwe ideeën of gezichtspunten. M. A. van der Lugt Melsert's stemmingsvolle ma quette van een kerk-interieur voor het mys terie-spel van Dr. Walen: Het leven van den Heiligen Franciscus" zou men gaarne in 't groot zien uitgevoerd om er de waarde in ver band met stuk en spel van te kunnen beoordeelen. Gevoel voor de practische eischen van de kunst der drie afmetingen, welke de kunst van het theater zoo bij uitstek is, toont ook 'n enkel decor-ontwerp van den tooneelspeler Johan de Meester Jr?al blijkt hij dan ook hier en daar wat overgevoelig voor buitenlandsche voorbeelden. De twee maquettes van Dr. de Roos voor Maeterlincks Palleas en Melisande en Dukas' La Péri, hebben onder meer de verdienste van stemmingsvol en gemakke lijk uitvoerbaar te zijn. Maar dan verder: Cave Canem ! Veel schet sen en mooi-uitgevoerde teekeningen; van dat vervloekte mooie geteeken", zooals ik een beroemd tooneelleider eens hoorde zeggen. In den catalogus kan menjezen: Bekijk een decor-ontwerp niet zooals ge een teekening Het Mirakelspel van Onze Lieve Vrouwe. Decor-ontwerp van Frans van der Kooy IIIIMIIIIIllllllllllMIM van het vroegere naturalisme was daarbij steun te zoeken in dérail-plastick. Slechts n dezer spelers, de waardin van het hotel letje, verviel nog soms tot tooneel-maken" in dien ouden trant en de frischheid der overigen kwam naast deze ne afwijking des te gunstiger uit. Diep ging dit spel nergens, maar daarom vroeg het wezen van dit werk ook niet. Liefde, vriendschap, geluk, teleur stelling, ook zij behoorden tot de passanten" op deze pleisterplaats. Met opoffering der in grijpende ontroering bleef zoodoende het even wicht bewaard en de indruk vluchtig en wat nuchter gaaf. Zoowel stuk als spel hebben ons van den gewilden eenvoud" op het too neel zijden en keerzijden, en den bezwaarlijker! eisch getoond. WIENER HOEBURG THEATER, Medca von Frans Gnllparzer. De argeloos wreede Kreusa, verwende Ko ningsdochter van Korinthe, begroet den vluch teling Jason en vraagt naar diens, op eer biedigen afstand wachtende gemalin, de ver smade prinses uit het overwonnen Cholchis: Ein graszlich Wcib, giftmischend, vatermördrisch. Wie hiesz sic? Ein Barbarenname war's?" Dan treedt Hedwig Bleibtreu in haar pur peren mantel, tusschen haar beide kinderen, naar voren, en antwoordt in persoon: ,,Medea. Ich bin's". En van dat nc woord Medea", uit de diepste diepte van een doorwonde, trotsche mcnscheziel, ging de schoonheid uit die hui veren doet en verheft, de heerlijkheid van tooneelkunst. Grillparzer's trilogie: Dasgoldenc Vliesz", waarvan Medea" het derde deel is, heeft het nooit verder gebracht dan een succes d'estime; Grillparzer zelf was niet blind voor de groote gebreken en de geringe levensvatbaar heid van het, veel te onstuimig op het papier geworpen werk. Een titanen-worsteling met een stof waarvoor hij zijn krachten ver had overschat. Na de première in 1821 schrijft hij in een zijner brieven: Ich musz es fiir ein verungliicktes Werk halten", en in de voorrede voor den eersten druk lezen wij: Ich bergebe das vorliegende Werk dem Druck, ungeachtet mancher unvolkommenheiten, die ich selbst daran bemerke". Hij zag echter geen kans, hij was van nature te moedeloos, te vreugdeloos, te eenzaam, om uit het dagelijksch leven de kracht te putten tot de geweldige inspan ning, die elke verandering hem zou hebben gekost. Moest hij niet zelf in de eerste plaats de wanhopigheid gevoelen van dezen strijd zijner moderne, versplinterde gevoelens tegen overlevering en klassieken eisch, den hollen klank hooren dezer rhetoriek, die van zooveel innerlijke disharmoniën het gevolg was? En ten slotte troost hij zich, nadat het hem aan nagenoeg elke aanmoediging van buiten ont broken heeft: unter den Kritikern möchte ich einem getallen, unter den jetzt lebenden Dichtern nur einige wenigen, von den Tonangebern keinem", dat er toch nog wel wat goeds aan zal zijn.... Ruim honderd jaar daarna.... wie zou zich nog gaarne onder den Kritikern" stellen? wie, die van dit rampzalig kunstenaarsbestaan zich ook maar een denkbeeld vormt, zou zich niet verheugen over het feit, dat er ondanks dit genadeloos, en ten opzichte van zulk een opga ve toch ook maar menschelijk en betrekkelijk oordeel, onder de tegenwoordige leden van datzelfde Burgtheater waar toen de première ging, voor Het gulden vlies" nog zooveel piëteit leeft, dat zij er de reis naar een ver land mee wagen durfden, overtuigd ook bij ons nog iets te vinden van deze Hinneigung zu groszen, zusammengesctzten, ins Weite gehende Kompositionen". Eén avond na Le paquebot" deze greep ! Neen, in de beste condities waren wij niet. Maar toch.... boven in den Stadsschouwburg zaten de leerlingen van de Tooneelschool en ook zij hebben.dat woord gehoord: Medea! Ich bin 's!...." de ziele-adem, die bij deze Oostenrijksche kunstenaars het vers bewoog en stuwde, de zeggingskracht, die geen letter greep verloren liet gaan, den ondertoon van een vol-menschelijke vrouwestem van prach tig sonoren klank.... Wellicht hebben zij toch iets zien schitteren van het goldstrahllende Vliesz", den hoogen, nobelen eisch van hun kunst, uit hier en daar een fragment, een versregel die ins weite ging", dieper be grepen. Bij al wat ons bij deze voorstelling naar onzen smaak verouderd voorkwam, naar opvatting en uitbeelding onbevredigd liet wij zijn in Holland te verwend voor het klas sieke, of pseudo-klassieke in haastig reis-arrangement leefde daar, dank zij deze enkele, door Hedwig Bleibtreu schoon gedragen ge deelten, het besef, dat het tooneel meer op zijn golven voert dan de lading van een kleine vrachtboot, dat daarnaast nog een andere, machtige stem gehoor vraagt, een andere plastiek met haar vleugels wenkt, en dat ook in deze richting een ideaal hoog te houden blijft. TOP N A E I- F

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl