De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 3 maart pagina 1

3 maart 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

S°. 3384 Zaterdag 8 Maart 1°. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10 Per No. f 0.25. Redactie en Administratie : Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: Toet-ank-amen, door Prof. Dr. O. W. Kernkarnp Tijdgenooten, door Dr. W. G. C. Bijvanck De internationale puzzle, door Brandaris 2. De nieuwe koers in Amerika, teekening door Jordaan Brief uit Amerika, door Dr. H. W. van Loon De beschermheilige der auteurs, door H. O. Cannegieter 3. Astronomische fragmenten, door Aerobatus Voor Vrouwen (red. Elis M. Rogge): Bijkomstigheden, door Annie Salomons Edith von Screnck, teekening van O.Roland?Les in tuinarbeid door G. Carelsen. Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse 6. Tooneel te Berlijn door Cprnélie van Oos terzee Zomertijd, teekening door George van Raemdonck Oostersche taféreelen, teekening door Jan Poortenaar?Dramatische Kroniek, door Top Naeff 7. Op den Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. N. Smissaert 8. Dirk Smit, door Mr. A. B. van der Vies, met teekening door O. Roland Pla quettes van Wienecke, door Discipulus Appolinis Boekbesprekingen, door Prof. Dr. H. Brugmans, Mr. M. F. Hennus en Herman Middendorp 9. Erasmus hoort het vertrekuur van Mr. Zimmerman slaan, teekening door Joh. Braakensiek Charivaria, door Charivarius Spreekzaal Tronies 't Schietgat, door Melis Stoke 10 Uit het Kladschrift van Jantje Rijmkronyck, door Melis Stoke Leekenspiegel Vers, door H. Scholte Prijsvraag: Ons wispelturig klimaat, teekeningen door B. van Vlijmen. Bijvoegsel: Amerika's plan om toe te treden tot het perm. Hof van Intern. Justitie, teekening van Joh. Braakensiek. TOET?ANK?A MEN Moge hij vervloekt zijn, als hij eet, als hij drinkt, als hij waakt, als hij slaapt, als hij gaat, als hij staat, als hij zit, als hij ligt, als hij werkt, als hij rust; moge hij vervloekt zijn in het haar van zijn hoofd, in zijne slapen, zijn voorhoofd, zijn wenkbrauwen, zijn oogen, zijn neusgaten, zijn keel" ? en zoo gaat het voort, tot alle lichaamsdeelen een beurt hebben ge kregen. Ik citeer uit mijn geheugen; als de lezer er prijs op mocht stellen, dit vervloekingsformulier in zijne volle lengte te leeren kennen, zal hij zich de moeite dienen te geven zijn Tris tram Shandy op te slaan en de passage op te zoeken, waar Tristram's vader aan den verloskundige, Dr. Slop die zich op een voor de uitoefening van zijn beroep al bizonder ongeschikt oogenblik in zijn duim gesneden had de gelegenheid biedt zijn gemoed ten volle te verlichten door hem den uitgewerkten vloek van bisschop Ernul phus te doen voorlezen. Het is mij onbekend, of ook de oude Egyptenaren reeds een dergelijke vol maaktheid in de opstelling van ver vloekingsformulieren hadden bereikt als bisschop Ernulphus; in elk geval schijnt er op de deur, die toegang ver leende tot de grafkamer van Toet-ankamen geen opschrift te hebben gestaan, dat een vervloeking uitsprak over hen, die het zouden wagen de rust van het graf te verstoren; en zoo het er gestaan had, zou het Lord Carnarvon en zijn gezelschap er niet van weerhouden hebben, in de grafkamer binnen te dringen. Want met zulke vervloekingen is het als met sommige geneesmiddelen: ze werken alleen iets uit bij hen, die aan de kracht ervan gelooven. Zoo heeft de ketter Robert Fruin het dan ook bestaan, de Annalen van Frans van Dusseldorp uit te geven, hoewel deze Roomsche geestelijke elk, die het wagen zou zijn handschrift wereld kundig te maken, zonder dat de Room sche Kerk hare sanctie daaraan had gegeven, met de straffende hand Gods had bedreigd. Ja, sterker nog, Dr. Colenbrander is er niet voor teruggedeinsd, de Gedenk schriften van Anton Reinhard Falck te laten drukken, hoewel deze in den aan hef van zijn manuscript een dringende waarschuwing tot zijne nabestaanden had gericht, om zijne aanteekeningen slechts aan een beperkten kring van be langstellenden in handen te geven, en aan die waarschuwing ten overvloede den schrikkelijken banvloek van Er nulphus uit Tristram Shandy had toe gevoegd. De heer Colenbrander is van meening, dat Falck dien banvloek tot zijn eigen vermaak" had afgeschreven. Zeker, Falck was een grappenmaker; en het is best mogelijk, dat hij ook zulke ernstig gemeende dingen als den ban vloek van Ernulphus niet au sérieux heeft genomen. Maar zou de heer Colenbrander toch niet een beetje gegriezeld hebben, toen hij las dat hij vervloekt was in alle gewrichten zijner ledematen, van de kruin van het hoofd tot de voetzolen toe" en zich daarom want je kunt nooit weten maar van den domme hebben gehouden en net gedaan alsof hij geloofde, dat Falck het niet zoo erg had bedoeld met die vervloeking? Het is hem gelukkig niet slecht be komen. En het staat te vreezen, dat nog dikwijls een geschiedvorscher zijn voorbeeld zal volgen en een particu liere correspondentie of andere ge schriften, die niet voor een ieders oog bestemd waren, aan de openbaarheid zal prijs geven. Maar er zullen ook altijd menschen blijven, die dat toch eigenlijk in hun hart niet heelemaal goed vinden. Die het als een heiligschennis blijven be schouwen, wanneer om een voorbeeld te noemen de briefwisseling van Bak huizen van den Brink met Julie Simon voor Jan Alleman wordt bloot gelegd. Toen Groen van Prinsterer een begin ?had gemaakt met de uitgave der Archives ou correspondance inédite de la maison d'Orange-Naussau," heeft Maurits Cornelis van Hall daarover een polemiek met hem gevoerd. De aanleiding daartoe was, dat van Hall niet instemde met Groen's ongunstig oordeel over Hendrik van Brederode en het betreurde, dat Groen eenige brieven van Brederode had gepubli ceerd, die hem niet bepaald tot eere strekten. Maar van Hall gooide het hooger op; van de particuliere kwestie maakte hij een algemeene; hij beweerde niet alleen, dat Groen de voor Brede rode compromitteerende brieven niet had mogen drukken, maar poneerde de stelling: het openbaar maken van de brieven van anderen, hetzij bij hun leven of na hun dood, zonder derzelver daaromtrent uitgedrukten wil, is onge oorloofd". Het kostte Groen weinig moeite, aan te toonen dat zulk een eisch de dood zou zijn voor de historische studie; immers, bij voldoening daaraan zou men voortaan alleen mogen publiceeren wat tot lof van overledenen strekte. Hij handhaafde het recht der historici om bij de uitgave van documenten niets weg te laten, dat karakteristiek was voor tijden en personen, ook al zouden zij daardoor vooroordeelen moeten kwetsen of afbreuk doen aan reputaties; hij bewees de onmogelijk heid van een schifting tusschen uit latingen, die op het publiek en het pri vaat leven betrekking hebben, zonder zich aan willekeur en eenzijdigheid schuldig te maken. Sinds deze strijd is uitgevochten, heeft niemand het meer opgenomen voor de meening van M. C. van Hall. De eenige beperking, die de historici zich opleggen, bestaat hierin, dat er een voldoende afstand moet liggen tusschen den tijd van de documenten, die zij publiceeren, en hun eigen tijd, zoodat nog levende personen door zulk een publicatie niet kunnen worden gedeerd. Maar overigens hebben zij zich bij de uitgave van stukken alleen af te vragen, of hunne wetenschap daar mede wordt gebaat. En toch want de mensch is nu eenmaal een vat vol tegenstrijdigheden: ook onder de mannen van het vak zijn er, wie soms, bij de uitoefening van hunne wetenschappelijke werkzaam heid, even het gevoel besluipt, dat zij in een andermans heiligdom binnendrin gen, dat zij een schennende hand slaan aan wat onberoerd moest blijven. Zij trachten dat gevoel van onbehaaglijk heid dan af te weren met de hoop dikwijls tegen beter weten in dat wat zij hebben ontdekt althans voor profane oogen verborgen zal blijven. Met deze hoop kunnen de ontdekkers van de grafkamer van Toet-ank-amen zich zelfs niet paaien De toeloop is vandaag weer zoo druk geweest zoo leest men in een der berichten, waarmede de Times-Carnarvon-dicnst het publiek gerieft dat de tijd der technische medewerkers grootendeels in beslag werd genomen door het rondleiden der bezoekers. Toet-ank-amen is een nummer ge worden op het reisprogramma van de bevoorrechten, die de wonderen van Egypte kunnen gaan zien. Je hoort ze van hier zeggen: Isn't that lovely! Perfectly charming!" Maar de TitnesCarnarvon-dienst heeft ons al geleerd: een eerbiedige huivering besluipt u, wanneer gij de kamer binnentreedt". Misschien is deze eerbiedige huivering" dus al in het programma voorgeschre ven. Indien er voor mannen van weten schap ooit aanleiding was zich beklemd te gevoelen door den twijfel, of zij ook heiligschennis plegen, dan zeker voor hen, die binnendrongen in de gewijde stilte van het graf van Toet-ankamen. Indien er bij een wetenschappelijke ontdekking ooit reden bestond, het profanum vulgus op een afstand te houden, dan zeker bij het ontsluiten van een grafkamer, die, altijd reeds gewijd, in dit geval driewerf gewijd is door de verzekerdheid van een leven hiernamaals, waarvan hare inrichting getuigt, en die dan ook zorgvuldig werd dichtgemetseld en verborgen om haar tegen schennis te beveiligen. Tegen schennis door roovers want alleen die konden de hand aan een graf slaan. In Toet-ank-amen's tijd zal niemand hebben vermoed, dat ook met wetenschappelijke bedoelingen graf schennis zou worden gepleegd. Anders zou misschien nog een poging zijn ge daan om die af te weren door een ver vloeking a la bisschop Ernulphus. De Egyptologie de wetenschap, die zich de bestudeering van het oude Egypte tot taak heeft gesteld zou zich daardoor niet hebben laten af schrikken. Er zal misschien eens een tijd komen, waarin zij koningsgraven met rust kan laten, omdat de opening ervan weinig meer toevoegt aan hetgeen zij reeds weet. Maar zoover schijnt zij thans nog niet te zijn; en, aangenomen dat de opening van Toet-ank-amen's grafkamer groote kans bood tot ver meerdering der kennis van de oudEgyptische beschaving, had zij van wetenschappelijk standpunt het recht daartoe over te gaan. Zoo goed als de historicus het geheim der brief wisseling van overledenen mag schen den. Mits n de Egyptoloog n de historicus zich ervan bewust blijven, dat zij hunne taak met pieteit moeten verrichten. Die pieteit kan men niet verwachten , iiniiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiii m iiiiniiiiiimi uu in "l l "i "II "H u "l l " iiiniii iliiiiiiiiiiiiin n n ii u iiiiii PRISCILLA SEVERAC l Priscilla Séverac, zoo is de titel van een verhaal van Marcelle Tinayre; men zou het kunnen noemen: de geschiedenis van een ,,eenvoudige van harte," als men daarbij maar niet dacht aan Flaubert's: U n coeur simple. Dat simpele hart dateert van ongeveer een halve eeuw geleden, het is geheel opgegaan in liefde voor een heel kleine" omgeving van een paar menschen en van een papagaai, het heeft geen geschiedenis en het kent geen geschiedenis. Maar voor ons maakt de Oorlog in de laatst verloopen vijftig jaar een geweldige insnijding. Ook de eenvoudigen van geest zijn in beroering en in beweging geraakt. Het is niet langer een rustig brokje hemel dat zich afspiegelt in hun ziel, maar de wolken jagen er over heen en de lucht staat grillig bloedrood. Wat heeft men niet gehoord van meisjes in afgelegen streken van Frankrijk, die zich geroepen voelden doorliet voorbeeld van Jeanne d'Arc om het vaderland van vijanden te zuiveren, en die voor een korten tijd zelfs onder militairen hun aanhang vonden ! Hun eenvoudige vroomheid sleepte mede. Bedevaarten werden ondernomen, vereenigingen organiseerden zich. In een katholiek land als Frankrijk heeft de geestelijkheid de dweepzucht van de eenvoudigen geleid en getemperd en ten slofte tot een effen peil teruggebracht. ' Wonderen zijn niet altoos welkome kin deren van het geloof. Marcelle Tinayre heeft ons met haar ver haal Priscilla Séverac ingewijd in het geval van een Protestantsche Fransche wier ver beelding, onder den indruk van de gebeurte nissen in Rusland, bevangen werd door het lot van den Tsaar. In hem ziet zij den Lijder, uit den duisteren dood verrezen, tot heerlijk heid bestemd. Ook in de Hervormde leer vervult n.l. het duizendjarig Rijk, na afloop van een tijd van geweldige beroering der wereld, een gewich tige plaats. Men leert den invloed kennen van de denkbeelden te midden waarvan Priscilla is opgegroeid uit de aanteekeningen en geschrif ten door haar opgesteld. Enkele uittreksels worden in het verhaal meegedeeld. Zij geven den toon van waarheid en zekerheid aan de wonderbaarlijke avonturen. Men moet zich de vereenzaamde positie voorstellen van enkele over het land verspreide Protestantsche gemeenten tusschen de katho lieke meerderheid in. Zij worden niet langer vervolgd, maar zij hebben de herinnering be houden aan de vervolging. In de vijandige wereld sluiten de gezinnen zich dicht aan bij het hoofd van het gezin. De vader wordt als een patriarch en met het oude Testament als geestelijk voedsel krijgt de landelijke omgeving voor de menschen een patriarchale tint. Wel dalen de engelen niet meer neer om deel te nemen aan het dagelijksch leven, toch is de betrekking tot den Allerhoogste direct. Er is waardigheid in de beperking van het leven. Priscilla, de jongste van een talrijk gezin, ontijdig geboren, was de lieveling van haar vader. Om haar zwakte had hij haar niet naar school laten gaan en zelf geleerd, in den Bijbel die alle wijsheid inhield; bij zijn dood, toen zij dertien jaar was, gaf hij haar zijn bijzondere zegen met dien Bijbel in 't zwart gebonden. De jeugd was voor haar een zware beproe ving. Vreemde ziekten bezochten de meisjes jaren; een tijd lang was zij geheel blind, tien jaren moest zij in een hospitaal te bed liggend doorbrengen, zij had het gevoel dat daemonen om haar ziel streden. De doctoren stonden ver wonderd over haar ziekte, zij wisten ten slotte geen raad. Maar plotseling hielden de aanvallen op, zij kon weder aan 't werk gaan, zij was een gewoon mensch geworden. Alleen zij leefde niet in de gewone wereld. God," zeide zij tot den dokter, heeft mij in het lijden tot zijn werktuig ge smeed, om zijn plannen te dienen. Hij heeft ze mij geopenbaard". Zij nam achtereenvolgens verschillende dienstbetrekkingen aan, want zij hoorde een stem in zich, die haar geen rust liet en haar telkens tot een taak opriep in het groote geestelijk drama dat de wereld vervulde. Het was een voortzetting van den strijd die zijn oorsprong had genomen sinds het begin der schepping. Waren de (oden het uitverkoren volk ge weest, om de zaak van God voor te staan, zij hadden afval gepleegd ondanks de roepstem der profeten en toen de Heer zijn eigen zoon had afgezonden was hij door hen gedood ge worden. In dezen tijd zijn de Russen het type van het uitverkoren volk, ook zij hebben hun vadertje", hun tsaar, tot een martelaar ge maakt, maar hem voor goed te dooden is hun onmogelijk geweest, hij is van hen weggeno men en moet in vernedering en ellende verkeeren, om als de man der smarte van de oude prüfetiën in den Bijbel te voorschijn te komen op het bepaalde tijdstip en als de raad Gods te midden der verwarring van de tijden tegen den Antichrist te vechten en het dui zendjarig rijk van vrede in te leiden, zooals in de Openbaring van den Bijbel is voorzegd. Zij, Priscilla, was de Getuige, de Boodschapster die den Lijder moest opwekken uit zijn vernedering. Zoo was het werk haar opgedragen. Zij had de stem gehoord; die wees haar haren weg. Het spreekt van zelf dat Marcelle Tinayre, de vaardige schrijfster, in haar verhaal de bijzonderheden heeft ingewerkt, waar ik hier meende van te voren eenigen nadruk op te moeten leggen. De mystieke boodschapster daagt door in het begin uit het duister van een spoortreinaankomst 's avonds te Parijs, heel onhandig en wat onthutst in de vreemde ruimte, waarlijk geen indrukwekkende ge stalte met haar zwarte, lang gedragen japon en haar vermagerd en verbeend gezicht en het zwarte hoedje dat het haar bedekt-, een dienst bode uit de provincie, die bij kleine vulgaire hüdjes van een voorstad van Parijs in betrek king gaat. Zij heeft niets om zich te onderscheiden dan haar vormelijkheid van taal en manieren en haar zachtheid, want als haar trekken ooit iets aangenaams mochten hebben gehad, acht en veertig jaren zijn over haar hoofd heenge gaan en hebben dat uitgewischt, --- niets aantrekkelijks is in haar gebleven, dan haar oogen, maar die zijn als van blauw kristal van binnen uit verlicht door een tintelend zieleleven, ver van oorsprong en in zijn starheid bijna verontrustend. Die burgermenschjes waar zij bij in dienst kwam, materieel en niet ongoedig, hoewel niet fijn van gevoel, merkten toch dadelijk een afstand. Maar Priscilla, toen zij alleen op haar dakkamertje was, maakte haar valies open en haalde er enkele versleten kleedingstukken uit, een paar schoenen en een zwarten Bijbel. De kleeren werden opgehangen aan spijkers in den muur geslagen, de schoenen onder het bed gestopt; er bleef in de valies nog alleen wat linnengoed. Daar was alles bijeen wat Priscilla Séverac in de wereld bezat, en zij had nooit meer be zeten. Van huis tot huis was zij gegaan, blij over haar zelfgekozen armoede, rijk door het geheim, dat zij in haar hart droeg en vertroost van haar moeiten door haar zwarten Bijbel. Al was zij dood vermoeid, ging zij toch dien avond bij de tafel zitten, en bij het flikkerende licht, las zij de geschiedenis van Jo;:ef, als slaaf verkocht in den vreemde in Egynteland, in het huis der dienstbaarheid". De inwendige stem had haar naar Parijs gewezen als de stad waar haar de volgende standplaats op haar weg zou worden geopen baard. Zij wachtte af. Totdat berichten van de dagbladen meedeelden hoe, niettegenstaan de het gehouden onderzoek naar de omstandig heden van den Tsarenmoord, op het land onder de moejiks de overtuiging leefde, dat hij uit zijn tijdelijke schuilplaats weder zou verschij nen als de tijd rijp was; de bol-jewiki zou hij verslaan, godsdienst en orde zou hij herstellen en een rijk van vrede zou door hem worden bij de reizigers, die in de laatste weken uit louter nieuwsgierigheid, omdat Toet-ank-arnen een modeartikel is ge worden, zijn grafkamer hebben bezocht. Zij kwamen alleen ten gevolge van de Toet-ank-amen-reclame een re clame, die een beetje belachelijk be gint te worden, omdat zij niet bepaald evenredig kan worden genoemd aan de belangstelling, die er bij het gros van de menschen voor het oude Egypte bestaat. Maar ik wil toch geen kwaad zeggen van den ophef, die er van Toet-ankamen wordt gemaakt. Want onder de duizenden, die. de plaatsjes bekijken van de in zijne grafkamer gevonden voorwerpen of de ver halen daarover lezen, zullen er toch ook zijn, die even uit hun dagelijksche sleur gehaald worden. Voor wie even het besef opflitst, dat grafkamers en pyramiden getuigen van een heel hooge, zij het dan ook een heel vreemde" beschaving. Die even bedenken, dat het misschien nog wel zoo aardig is, iets van dergelijke dingen te weten te komen, als zijn avond in de bioscoop door te brengen. Maar hier betreed ik een gevaarlijk terrein. Want ik wil mij den vloek van bisschop Ernulphus op den hals halen, als Toet-ank-amen niet in de bioscoop komt. K E K x K A M P IIIIIIIIIIIIIIIHI 'IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIII INTERNATIONALE PUZZLE P WELKE WIJZE IS BE.V,IDI>i:i.IN(i Tl'SSCIIKN FRANKRIJK EN DUITSCIILAND DENKBAAR? Einde Februari 1023. Vastgeloopen.. .. Zoo schijnt men er aan den Ruhr van weers kanten voor te staan. De herinnering aan den loopgravenoorlog keert terug. Beide partijen hebben hunne positie ingenomen, en 't is een wedstrijd in het uithouden. Beiden rekenen met maanden of langer...., beiden verklaren zich zeker van hun goed recht en van het eindresultaat. Frankrijk denkt nauwelijksmeer dat Duitschland in eenige weken toegeven zal. Duitschland, dat misschien zelf verbaasd is over 't succes van d% politiek van lijdelijk ver zet, dat aanvankelijk zich zoo teleurgesteld voelde toen de gehoopte interventie uitbleef, heeft zich nu opgewerkt tot een nationale hardnekkigheid. Het heeft zich ook vastgewerkt in eene internationale propaganda die van de Franschen niets heel laat en de Duitschers op het standpunt van de vermoorde onschuld stelt. Wolff's bureau fungeert als in de beste dagen van den oorlog, verbreidt de geweldigste verhalen over de barbaarschlieid der Franschen, toovert zwarte troepen en annexatie-intriges uit den grond, en onder houdt den Duitschen haat. Fransche tegen spraken helpen niet veel hiertegen en terwijl de bewonderenswaardig geleide Duitsclie pers oorlog naar buiten maar matig invloed heeft, aangezien de wereld oververzadigd van derge lijke manifestatie'» is, maakt zij inwendig het volhouden steeds onvermijdelijke!'. Wel kan, gezien de onbegrensde aanpas baarheid van den Duitschen geest, elk oogenblik een omslag van zijn houding de wereld verrassen, maar de elementen werken daar toch eerder tegenin. Frankrijk rekent, dat het Duitsche leven gesticht. Een der grootvorsten, werd bijge voegd, deelde het geloot'der moejiks; hij had in Constantinopel zijn toevlucht gezocht en was van daar naar Venetiëgei>aan in het hotel Danicli. Daar onttrok hij zich aan alle bezoek. Terstond kwam het gebod, innerlijk, tot Priscilla en beval haar daarheen te vertrekken. Die vulgaire menseheu, aan wie zij dadelijk haar dienst opzegde, wisten niet hoe zij het met haar hadden, en of het een winst dan wel een verlies moest worden gerekend nu Priscilla hen verliet. Zij hutl niet :icli liet mrs.'ciiV , hun huis i>ebruc'li>. Recht af teekenend met zachte toetsen, /onder al te veel satire, zijn de regels aan liet afscheid gewijd. De vroomheid en de eenvoud van de vrouw, die haar taak zonder aarzelen opneemt, stralen af in den glimp van aanhankelijkheid en de zorg voor anderen. Het is geen wreed boek, dit verhaal. Wat te zeggen van de reis naar Itali en het verblijf in de lagunenstad? Met den takt van de gevoelvolle artiste heeft ook hier de schrijfster den nadruk gelegd op het innerlijk leven, en is daarbij nergens in overdrijving vervallen. Het kleurige Venetiëwerpt even zijn licht over de voorvallen, de hulp van de goede menschen doet zich even gevoelen. Daar staat Priscilla in de weidsdie vestibule van het hotel Danieli ! De arme Priscilla heeft gedacht en gehoopt den metgezel van den Lijder in ontbering te vinden en hem met haar spaarpenning en haar verzorging te kunnen bijstaan, en het is een betreste portier die haar brief met de bood schap voorden Allerhoogste aanneemt. Hij zal dat stuk aan den secretaris van den Grootvorst doen toekomen. Den grootvorst of iemand uit zijn nabijheid te zien, maar dat is onmogelijk ! En Priscilla gaat heen. Daarbuiten in het zonlicht van den morgen rijst Veneti in haar betoovering. Maar hij, de Grootvorst, is zeker op dat ougenblik bezig haar bood schap te lezen ! En al de schittering verzinkt in den gloed van haar opwinding. W. G. C. B v v A N c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl