De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 3 maart pagina 5

3 maart 1923 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

: 3 Maait '23. - No. 2384 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN LXII Het is waarschijnlijk het beste, dat iemand, die een vaste rubriek verzorgt, overkomen kan, als hem telkens een brief bereikt, waarin een lezer vraagt: schrijf nu hier eens over"; of Wat vindt je daar van?" Want wij schrij vers zitten het grootste deel van den dag aan ons bureau; in den schouwburg, op lezingen spreken we vrijwel uitsluitend met soortgenooten," en daardoor blijft onze aandacht allicht in een beperkter kringetje, dan menschen, die in andere omgeving en met andere preoccupaties leven, op den duur aangenaam is. Het stemt dus dankbaar, als iemand ons een volkomen afwijkende levenskwestie onder onzen neus houdt en zegt: Kunt u hierover zwijgen?" Maar nadat we het geval ernstig in ons hebben opgenomen, en van vele kanten overpeinsd, levert het toch dikwijls minder schrijvens-stof op, dan de vriendelijke corres pondent, en dan wijzelf (onder zijn suggestie) eerst vermoedden. Want een mensch, vooral een vrouw, vooral ik, kan maar van een zeer gering aantal feiten wezenlijk, grondig iets weten. Over de dingen, waarover hij niet wezenlijk iets weet, moet hij zijn mond houden, óf zijn hart moet er door geraakt zijn;,,wan neer het hart tot spreken dringt," heeft men ook iets te zeggen, dat een ander zóó niet zou kunnen zeggen. Maar het is een vreemde ge schiedenis met ons hart, en als iemand mij opdraagt over de een of ander belangrijke questie, (die ik niet zelf heb bedacht,) mijn meening te zeggen, dan moet ik altijd weer denken aan het wijze woord van een broeder dichter, aan wien gevraagd werd, of hij, ter eere van de bruiloft van een vriend, niet eens een mooi gedicht zou kunnen maken over het bruidje Hij had immers zulke heerlijke liefdes-liederen geschreven waarop de in het nauw gebrachte dichter antwoordde, dat hij dit alleen den goed zou kunnen, als de bekoorlijkheden van het meisje indruk op hem hadden gemaakt, op een wijze, die voor den a.s. echtgenoot nauwelijks meer aangenaam zou zijn. Zoo kan een schrijver vele problemen be langrijk, boeiend, schreeuwend-onrechtvaardig of mensch-onteerend vinden, maar hij kan er alleen goed over schrijven, als het hem ge pakt heeft op die zeer eigenaardige wijze, zooals de liefde het hart van een minnaar vervult. En daarom ben ik bang, dat de meneer, die mij een overtuigend pleidooi schreef vóór het vegetarisme en tegen de mishandeling van dieren, deze bijkomstigheid" heelemaal niet op de hoogte van het onderwerp zal vinden, en hij heeft gelijk ook. Toch behoorde jk zelf, toen ik vijftien of zestien jaar was, tot de kinderen wier hart ineenkrimpt als het een vischboer aan het werk ziet;" ik wilde geen glacé-handschoenen dragen, geen veeren op m'n hoed, geen bont, geen gevogelte; ik las vele afschrikwekkende boekjes, en griezelde tegen m'n bief stuk. Later ja, later werd ik net als die doktersvrouw, die, als men haar op de wreedheid van de behandeling der yisschen wees, antwoordde: Ja, daar denk ik dan maar niet aan". Ik ga zelf s nog verder in mijn struisvogel-politiek, en ik beweer, dat we, om te kunnen leven aan duizend even erge of erger dingen maar niet moeten den ken/' en dat alleen iemand, die bezeten is door de gedachte aan n speciaal soort onrecht, dat hij met alle kracht, waarover hij beschikt, tracht te bestrijden, zich kan verbeelden niet als een struisvogel te leven. Want terwijl ik dit schrijf in mijn goed-verwarmdelkamer sterven in Rusland de uitge putte, uitgemergelde kindertjes. Zou ik vreug de kunnen beleven aan mijn lentelijke bosje viooltjes, als ik dacht aan het jammerlijk lot van de ouden van dagen in Oostenrijk? Op hetzelfde oogenblik, dat wij, gedragen door een heerlijke vervoering, uit een concert komen, gaat in Berlijn een jonge vrouw, tot wanhoop gedreven door honger en gebrek, met een dikken Kriegsgewinnler mee, die haar tenminste een warm maal belooft! En het leed in de groote steden, in alle groote steden dezer wereld, van de radelooze jonge manden, van verworden vrouwen, en vertrapte kinders ! De smaad van het oude fruitmannetje, dat door sneeuw en vuil, hijgend met zijn kar komt aanschuiven.. De sterke kerels, door den oorlog voor altijd verminkt.... De een zaam-gebleven vrouwen, die het leven alleen niet aan kunnen Het onrecht aan de Negers in Amerika De gebrokenheid van Wilson.. Sara Bernhardt, een wrak, dat niet sterven wil De krankzinnigen, in de overvolle gestichten, die niet leven kun nen.. En dan onze noodlijdende kunste naars," al die verborgen zorgen.. Zouden we n oogenblik van rust, van geluk, van werkkVacht kennen, als we niet aan al deze gru welen maar eenvoudig niet" dachten,"vanden levend gestroopten paling af tot het gehavende jonge meisje toe. Want mijn briefschrijver is wezenlijk een al te beminnelijke idealist, als hij zich verbeeldt, dat, als de slagerijen en de vischmarkten, en de bontwinkels maar ver dwenen waren, dat we tegenover onze kin deren dan wel met onze wereld voor den dag zouden kunnen komen. Het leelijke moet niet worden achteraf ge zet in bepaalde buurten en gebouwen," roept hij met overtuiging uit, het moet worden uitgeroeid. Het mooie moet evenmin gecon centreerd zijn op bepaalde plaatsen. Het schoone moet overal, liet leelijke nergens zijn". En deze zelfde man sprak in het begin van zijn brief dit ware woord: Alleen hij moest over idealen het woord voeren, die de realiteit met meedoogenlooze scherpte ziet, durft zien". Laten we dan erkennen, dat het leelijke over al is. Wij kunnen geen stap doen, of het slaat ons tegemoet; en het eenige, dat we onzen kinderen meegeven kunnen is een vast ge moed," dat zich wijdt aan de taak, die het zich gekozen heeft, en dat zich niet door al de uiteenloopende ellenden van de wijs laat brengen. Misschien zal die taak zijn voor het gemartelde dier te strijden, misschien voor den, op zeer uiteenloopende wijzen, geestelijk en lichamelijk, gemartelden mensch Ik moét eerlijk bekennen, dat, al kan ik geen buitengesloten poes voorbij loopen, ik per soonlijk veel mér getroffen word door een armen, ouden bedelaar of door een jong kind in een verlaten nachtstraat dan door een levende bot, (maar dat zal wel een bekrompenmenschelijk standpunt zijn, want ik ken allerlei voortreffelijke lieden, die meer van hun hond dan van hun medeschepselen houden). Ook heb ik er wel nooit over gedacht een slager tot mijn hartsvriend te maken, maar men verzekert, dat zij in den omgang juist buitengewoon zachtmoedig en inschikkelijk zijn, omdat ze alles, wat ze aan bloeddorstig heid bezitten, in hun werk kunnen botvieren. Wat van ons, stille werkers, niet gezegd kan worden. En over den stank van vleesch ge sproken, bent u wel eens in een huis ge weest, waar spruitjes werden gekookt? Of bloemkool? Met welke, laag-bij-de-grondsche opmerkingen ik maar zeggen wil, dat ik geloof, dat deze questie .zooveel kanten heeft, en dat er zooveel dingen zijn, waarover ik eerder een ?il IIIIM IIIIHIII iiiiiiiiMiiiiiiiiilimmiiii IIIIIIIIMIIIIIIII VRUCHTENKOEKJES VAN SIFKES HAARLEM gijn voortreffelijk van kwaliteit en aangenaam van, smaak nacht wakker zal liggen, dan over een garnaal, (zelfs al werd hij levend gekookt, want dat worden onze andijviestruiken en onze doperwtjes in zekeren zin immers ook, en ik heb voor een garnaal nooit iets persoonlijks" kunnen voelen) dat ik met schaamte moet be kennen niet de schrijver of schrijfster" te zijn, die mijn correspondent voor zijn pleidooi bedoelde en noodig had. ANNIE SALOMONS LES IN TUINARBEID Ontelbare malen wordt ieder jaar de vraag tot mij gericht: of ik meen dat er in het tuinvak voor beschaafde meisjes kans zou zijn om behoorlijk haar onderhoud te verdienen. En, in overleg met ervaren deskundigen, ben ik dan genoodzaakt daarop, als regel, ontken nend, zegge afradend te antwoorden. Zelfs na degelijke, min of meer wetenschap pelijke opleiding aan een tuinbouwschool, mag het tot de uitzonderingen behooren als een vrouw er op dit gebied' in slaagt, eenig finantieel resultaat te bereiken. Zij dient daartoe behalve professioneele bekwaamheid, een niet geringe mate van handelsgeest te bezitten; en die gaan zelden samen. Onder zeer gunstige omstandigheden komt het hier of daar een enkele maal voor, dat een zeer energieke vrouw op dit stuk iets bereikt; maar met zulke uitzonderingen mag men niet rekenen om er navolgingsplannen op te bouwen. Zelve een zaak opzetten is een ge waagde onderneming; bij een ander in betrek king te gaan, wordt bemoeilijkt door het zeer begrijpelijke feit dat patroons liever jonge mannen, dan meisjes in dienst nemen. Sommigen komen dan terecht in bloemen winkels; en dat is juist niet ieders ideaal. Kortom, wie er van moeten leven, mogen voorzichtig zijn met het kiezen van dit beroep. Dat was al de boodschap eenigen tijd geleden toen de tuinbouw ten onzent een heuchelijke bloeiperiode beleefde. Hoeveel te dringender moet thans deze waarschuwing klinken, nu er integendeel ook in dit bedrijf zooveel malaise" heerscht ! Intusschen is mij toch een arbeidsvorm ingeval len, waarmee degelijk opgeleide tuiniersters^alliciit hare kansen eens zouden kunnen beproe ven. Ik bedoel: het les ge ven in tuinarbeid, aan huis, zegge in de tuinen van particulieren. Men zou kunnen annonceeren, in en rondom eigen woon plaats daartoe beschik baar te zijn, tegen een niet te hoog salaris.' Als leerlingen zou men zich in den regel kintlereu voorstel len, maar allicht zouden gaandeweg) ook wel volwassenen aan die lessen deelnemen. Prak tische lessen zouden het moeten zijn, met al gemeen begrijpelijke, on derhoudende explicatie van het werk. Van het vroege voorjaar tot laat in het najaar zouden zij zich moeten aansluiten bij de eisenen van seizoen en terrein. Met mannelijken bijstand alleen voor het zwaarste werk, zou men den leerlingen op gang helpen om zelf den bij het huis hoorenden tuin te bewerken. Van in orde maken of aan leggen af, zouden zij gaandeweg leeren zaaien, en uitdunnen, verplanten en scheuren, wieden, snoeien, opbinden, zich oefenend in handig heid en' meer en meer met het hoofd zich rekenschap gevend van hetgeen de vingers volbrachten. Zou dat niet voor menig kind, in de open lucht, n aardige zomervariatie zijn op het thema van Sloyd en dergelijken handenarbeid binnenshuis, meer geschikt voor den winter? In het drukst van het seizoen zouden twee of drie lessen in de week wenschelijk zijn; in den herfst zou men er allicht met 'én kunnen volstaan. Als dan bleek, dat de tuin daarbij wél voer; dat hij mooier en bloemiger en rijker aan verscheidenheid werd dan die der buren, schablonen matig door een tuinder onder houden; als de onderwijzeres blijk gaf van fijnen smaak, en bevallige groepeering bracht waar vroeger slechts conventioneele figurenleggerij was; indien zij er aan dacht, in een geschikt hoekje ergens, wat keukenkruiden te doen telen; vooral indien zij het noodige verstand had van vruchtboomen snoeien, ik durf gelooven dat zij dan weldra een drukke praktijk krijgen zou. Ik dacht hier aanvankelijk aan kleine stadstuinen, welker eigenaars er dikwijls ach zoo onbeholpen voorstaan, wat het onderhoud betreft. Zelf hebben zij vaak niet het minste inzicht in hetgeen hun tuintje noodig heeft; en de tuinman, van wien zij, ook wat hun oordeel betreft, afhangen, knapt er, met een franschen slag, wat aan op, dikwijls allerlei planten verwaarloozend, in de hoop van nieuwe te leveren, of tien boodschappen af wachtend, alvorens, tegen hoog loon, een knecht te zenden. Maar ook over grootere terreinen zou zich de werkzaamheid van een bekwame onderwijzeres kunnen uitstrekken: een moestuin, een boomgaard.... Ik wierp hier slechts een denkbeeld op, om dat mij voorkomt dat dit, als het met zaak kennis en takt wordt aangepakt, wederzijds aangename resultaten zou kunnen opleveren. Al naar gelang natuurlijk van terrein en om standigheden, en van betrokken personen GEERTRI/JDA CARELSEN Teekening voor de Amsterdammer" van O. Roland. EDITH VON SCHRENCK, de Duitsch-Russische danseres, die bin nenkort weder een tournee door ons land zal maken. PERZISCHE Tapijten en Kleedjes tegen vóór-oorlogsprijzen. Finland's eerlijkheid Een weelde van bloemen in beperkte ruimte Klein meisje, 'k zie ten allen stond Jou aan 't station weer staan. Je hadt een aardbei in je mond En prees je mandjes aan. Ik wou ze graag, maar wat verdriet, Ik sprakjjou taaltje niet. Dus gaf ik jou maar op den tast, Een zestal Marken afgepast En nam je mandjes, twee, Van d'allermooiste mee. Dan plots komt, 't was al over tijd, Parmantig vlug de kleine meid, 't Gezichtje moe en warm, En drukt me tot mijn grooten schrik, 't Was veel te veel dat oogenblik, Vijf mandjes in mijn arm. Voor d'eersten*keer in kindjes leven Had iemand haar te veel gegeven. L. PLEMP VAN DUIVELANDZ I L L E S E N Illimillllllllllimilllllllllllllllllllllllllimilllllllllllllllllllllllllllllllllim VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE RUBRIEK VOOR VROUWEN" IN TE ZENDEN AAN HET SECRETARIAAT VAN DB AMSTERDAMMER" KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM. llflIIIIMIIIIIIIIMIIIMIIItlllll IIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIItlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllirillllMIIMIHIIIIIIIIIII Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll llllllllllllililllllllr lllllliiiiiiillllll HET NIEUWE MEER Een van de vele nare leugens, die dezen tijd vergiftigen en de toekomst onzeker maken, is, dat Amsterdam'S omgeving arm zou zijn aan natuurschoon De waarheid is, dat de Amsterdammers het misschien niet genoeg kennen en waardeeren, en dit heeft weer het gevolg dat het niet wordt ontzien. Bij de uit breiding vsn Amsterdam schijnt men met Jan ter Gouw de heele omgeving beschouwd te hebben als gras en slooten, anders niet!" en zoo is dan maar plompweg gegraven en gebouwd, omdat, naar men meende, er toch niets verloren ging of bedorven werd. Nu is de schoonheid van veenland en polder, boezemland, watergang, plas, braak en be dijkt zeestrand wel van zeer bijzonderen aard, maar toch niet zoo subtiel of zij kan genoten worden door den gewonen middelsoort-mensch, terwijl zij den artist tot zalige verrukking kan brengen. Bovendien schept het water allerlei pleizierige mogelijkheden voor hengelaar, zwemmer, roeier, zeiler en tuffer, en kan de beschouwer van het leven van planten en die ren en de ontwikkeling van het landschap voor zijn leven lang volop bezigheid vinden zelfs binnen de oude banpalen. Het is dan ook zeer goed mogelijk, dat de bevolking van de hoofd stad, die gaandeweg het millioen gaat bereiken, in de onmiddellijke omgeving verheugenis kan vinden voor hoofd en hart en zich niet behoeft te ontwikkelen tot een stadsras, verstoken van de goede dingen der wereld en zich be perkend tot genietingen van minder allooi, die leiden tot versuffing en ondergang. Ons tegenwoordig gemeentebestuur ziet dat wel in en kan misschien nog tijdig den groei van de stad in de goede richting leiden, beseffende dat Amsterdam er over honderd jaar ook nog moet wezen en over duizend jaar misschien nog geen noodlottige schommelingen van zijn beroemd Peil heeft ondervonden. Een van Amsterdam's schoonste wandelin gen, inderdaad een der mooiste ter wereld, was Amstelveensche weg, Koenenkade, Sloterjaagpad, dus de wandeling om het Nieuwe Meer en langs het Huis De Vraag, waar nu het kerkhof.is. Ik zie dat nog, als voor veertig jaar, als ik op een mooien Meimorgen op het Kwakelbruggetje stond bij den Koenenmolen.Wat een heerlijkheid ! In de verte de stad met zijn blinkende torens, naderbij de prachtig begroei de Amstelveensche weg, de wijde plas van het Nieuwe Meer en tusschen Meer enVeg en kade de bloernenzee van het boezemland vol darte le kieviten, tureluurs en grutto's en jubel van leeuweriken. Zuidwaarts het niet minder mooie Karnemelksgat met zijn'liefelijk elzenen esschenboschje aan de Westzijde, dan het verder verloop van den Amstelveenschen weg naar de misschien nog mooiere Poel van Amstelveen. Maar links de Sloterweg, tegenhanger van den Amstelveenschen (maar minder interessant) en aan de overzijde van het Nieuwe Meer het Sloter Jaagpad met zijn schilderachtige bruggetjes en zijn binnenzoom van wilgen en esschen en velerlei gebloemte. In het Zuidwesten ligt in een kuil de Haarlem mermeer en wat die zelf aan sierlijkheid mist, wordt ruim vergoed door het boezemland langs zijn Oostwand, dat ik pas een jaar of tien later goed zou leeren kennen. Wat was dat Nieuwe Meer mooi en hoe heerlijk om uit de Schinkel er heen te roeien en dan opeens dat wijde water voor je te zien. Of 's winters op de schaats, al hadden de stoombooten dan ook tot 't allerlaatst nog schotsen ge maakt. Alle landschapsarchi tecten van de wereld zouden met elkaar nooit iets zoo schoon en zoo volledig hebben kunnen bedenken als dit heerlijk oord van Nieuwe Meer en Omge ving. Een kleine dertig jaar geleden stond ik aan het hoofd van een Armenschool" in een uithoek van de Jordaan en menigmaal ben ik toen met de hoogste klassen den Koenenmolen omgewandeld, Wat ge noten die kinderen al waren ze bekaf als we thuis kwamen. Maar als het lijden kon, dan namen we bij de Haarlemmer meer plaatsen op de voorpiek van zoo'n groen met wit Volharding-bootje en dan was ons geluk vol maakt. De bioscoop-bestrijders moeten maar veel van die tochtjes organiseeren. Dat helpt misschien voor de vorming van goeden smaak. Het Nieuwe Meer is er niet op vooruitgegaan en de Amstelveensche weg nog minder. Het Haarlemmermeerspoortje heeft een leelijken streep getrokken door het boezemland, de koenenmolen ging in vlammen op, de polders bezuiden de kade werden uitgeveend. Maar het eigenlijkeJMeer is nog mooi en 't boezemDe Minstreel van het Boezemland. Bosch --? Rietzanger. Uit: Burdet's Stereoscoopplaten. Uitgave van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Ha-rengracht 260, Amsterdam. land en het Jaagpad bergen nog hun weinig bekende schatten. De mogelijkheid dat dit landschap kan bijdragen tot het behoud van de bevolking van Amsterdam bestaat nog altijd. Er groeien nog altijd volop dotterbloernen en gele lisschen voor het groote publiek en orchideeën en moeras-lathyrus voor de ingewijden. Nog altijd broeden en zingen er haast alle vogels van weide en moeras, zelfs de edele bosch-rietzanger. Dat is er nu wel een van zeer subtiele schoonheid en er is opvoeding[voor noodig om hem te leeren ken nen en waardeeren, trouwens een opvoeding, |die leidt langs zeer bebloemde wegen, die de Amsterdamsche jeugd niet schuwen zou. Verbeeld je eens, een boschje hakhout van elzen en esschen, met hop en kam perfoelie en varens en in de varens het nest van den boschrietzanger, het edelste vogeltje van het veenland. Ik vermeld dit diertje hier, als aanwijzing van de kwaliteit van de plan ten- en dierenwereld in de onmiddellijke omgeving van Amsterdam. Nu vertelt de heer Hudig in het Handelsblad, dat er een sluisdam gelegd zal worden, midden door het meer onge veer ter hoogte van den Koenenmolen. Dat wordt dan voor de waterpartij precies hetzelfde als het Haarlem mermeerspoortje voor het boe zemland. Wie nu komt aan varen uit de Schinkel, krijgt in plaats van de wijde blin kende plas een dam te zien en de sluis met zijn huisjes. Hij zal dan wat minder- hoog ge stemd moeten blijven. Daar draait het allemaal op uit: verlies aan stemming, aan levensvreugde, afdaling naar het troosteloos oppervlakkige. Die sluis moet ergens komen, want met de opruiming van de pestilentieele Overtoomsche sluis mag men toch heusch niet langer wachten. Hoogst waarschijnlijk is uit water bouwkundig oogpunt het leg gen van den sluisdam, juist op die plaats ook wel aan te be velen. Maar toch vragen wij ons af, of het niet mogelijk zou zijn de sluis te ontwerpen niet in het Nieuwe Meer, maar in de Schinkel zelve, waar aan weerszijden van de spoorwegbrug, die er ook al komt, toch wel ruimte genoeg te vinden is, ook vrij van die brug. Werkelijk, het behoud van natuurschoon, het behoud van goede gelegenheid tot ge zonde en verheffende ontspanning is een levensbelang voor Amsterdam, 't Is al zoo dikwijls gezegd, alle offers, daaraan gebracht, ontheffen ons van grooter bedragen ,die vereischt zouden zijn voor gekkenhuizen, gevan genissen en hospitalen. Wij moeten het Nieuwe Meer behouden zooals het is, misschien voor zichtig en met eerbied langs den Npordoever een beetje planten en bouwen. Wij moeten van de Amsteloevers redden wat er nog te redden valt. Wij moeten het Zuiderzeestrand van Muiden tot Uitdam beschouwen als recreatieveld voor de Amsterdammers. Wij moeten er naar blijven streven om rondom Amsterdam een gordel van natuurschoon te handhaven of te stichten en langs groene wegen dien gordel in verbinding brengen met het hartje van de stad. Van de Duinen en het Gooi alleen kunnen wij het niet hebben. Er moet voor den Amsterdammer gelegenheid blijven om zonder onkosten of tijdverlies iederen dag met de Natuur te verkeeren, ook in den vroegen morgen en den laten avond. En op de scholen moet men aan de leerlingen kunnen openbaren de rijke schatten aan na tuurschoon van Amsterdam's omgeving. Ze zijn er thans werkelijk nog. JAC. P. T H i j s s E ^«liiiiiiiiiiiiiitlllllllIliiiiiiiillllilliliiiitillllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM MOERHEIM" \ DEDEMSVAART \ LEGT BORDERS AAN iiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiriiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiitiiiMl

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl