Historisch Archief 1877-1940
: 3 Maait '23. - No. 2384
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
BIJKOMSTIGHEDEN
LXII
Het is waarschijnlijk het beste, dat iemand,
die een vaste rubriek verzorgt, overkomen
kan, als hem telkens een brief bereikt, waarin
een lezer vraagt: schrijf nu hier eens over";
of Wat vindt je daar van?" Want wij schrij
vers zitten het grootste deel van den dag aan
ons bureau; in den schouwburg, op lezingen
spreken we vrijwel uitsluitend met
soortgenooten," en daardoor blijft onze aandacht
allicht in een beperkter kringetje, dan
menschen, die in andere omgeving en met andere
preoccupaties leven, op den duur aangenaam
is. Het stemt dus dankbaar, als iemand ons
een volkomen afwijkende levenskwestie onder
onzen neus houdt en zegt: Kunt u hierover
zwijgen?" Maar nadat we het geval ernstig in
ons hebben opgenomen, en van vele kanten
overpeinsd, levert het toch dikwijls minder
schrijvens-stof op, dan de vriendelijke corres
pondent, en dan wijzelf (onder zijn suggestie)
eerst vermoedden. Want een mensch, vooral
een vrouw, vooral ik, kan maar van een zeer
gering aantal feiten wezenlijk, grondig iets
weten. Over de dingen, waarover hij niet
wezenlijk iets weet, moet hij zijn mond houden,
óf zijn hart moet er door geraakt zijn;,,wan
neer het hart tot spreken dringt," heeft men
ook iets te zeggen, dat een ander zóó niet zou
kunnen zeggen. Maar het is een vreemde ge
schiedenis met ons hart, en als iemand mij
opdraagt over de een of ander belangrijke
questie, (die ik niet zelf heb bedacht,) mijn
meening te zeggen, dan moet ik altijd weer
denken aan het wijze woord van een broeder
dichter, aan wien gevraagd werd, of hij, ter
eere van de bruiloft van een vriend, niet eens
een mooi gedicht zou kunnen maken over het
bruidje Hij had immers zulke heerlijke
liefdes-liederen geschreven waarop de
in het nauw gebrachte dichter antwoordde,
dat hij dit alleen den goed zou kunnen, als de
bekoorlijkheden van het meisje indruk op hem
hadden gemaakt, op een wijze, die voor den
a.s. echtgenoot nauwelijks meer aangenaam
zou zijn.
Zoo kan een schrijver vele problemen be
langrijk, boeiend, schreeuwend-onrechtvaardig
of mensch-onteerend vinden, maar hij kan er
alleen goed over schrijven, als het hem ge
pakt heeft op die zeer eigenaardige wijze,
zooals de liefde het hart van een minnaar
vervult.
En daarom ben ik bang, dat de meneer, die
mij een overtuigend pleidooi schreef vóór het
vegetarisme en tegen de mishandeling van
dieren, deze bijkomstigheid" heelemaal niet
op de hoogte van het onderwerp zal vinden,
en hij heeft gelijk ook. Toch behoorde jk zelf,
toen ik vijftien of zestien jaar was, tot de
kinderen wier hart ineenkrimpt als het een
vischboer aan het werk ziet;" ik wilde geen
glacé-handschoenen dragen, geen veeren op
m'n hoed, geen bont, geen gevogelte; ik las
vele afschrikwekkende boekjes, en griezelde
tegen m'n bief stuk. Later ja, later werd
ik net als die doktersvrouw, die, als men haar
op de wreedheid van de behandeling der
yisschen wees, antwoordde: Ja, daar denk
ik dan maar niet aan". Ik ga zelf s nog verder
in mijn struisvogel-politiek, en ik beweer, dat
we, om te kunnen leven aan duizend even
erge of erger dingen maar niet moeten den
ken/' en dat alleen iemand, die bezeten is door
de gedachte aan n speciaal soort onrecht,
dat hij met alle kracht, waarover hij beschikt,
tracht te bestrijden, zich kan verbeelden niet
als een struisvogel te leven.
Want terwijl ik dit schrijf in mijn
goed-verwarmdelkamer sterven in Rusland de uitge
putte, uitgemergelde kindertjes. Zou ik vreug
de kunnen beleven aan mijn lentelijke bosje
viooltjes, als ik dacht aan het jammerlijk lot
van de ouden van dagen in Oostenrijk?
Op hetzelfde oogenblik, dat wij, gedragen door
een heerlijke vervoering, uit een concert
komen, gaat in Berlijn een jonge vrouw, tot
wanhoop gedreven door honger en gebrek,
met een dikken Kriegsgewinnler mee, die haar
tenminste een warm maal belooft! En het leed
in de groote steden, in alle groote steden
dezer wereld, van de radelooze jonge manden,
van verworden vrouwen, en vertrapte kinders !
De smaad van het oude fruitmannetje, dat
door sneeuw en vuil, hijgend met zijn kar
komt aanschuiven.. De sterke kerels, door
den oorlog voor altijd verminkt.... De een
zaam-gebleven vrouwen, die het leven alleen
niet aan kunnen Het onrecht aan de
Negers in Amerika De gebrokenheid van
Wilson.. Sara Bernhardt, een wrak, dat niet
sterven wil De krankzinnigen, in de
overvolle gestichten, die niet leven kun
nen.. En dan onze noodlijdende kunste
naars," al die verborgen zorgen.. Zouden we
n oogenblik van rust, van geluk, van
werkkVacht kennen, als we niet aan al deze gru
welen maar eenvoudig niet" dachten,"vanden
levend gestroopten paling af tot het gehavende
jonge meisje toe. Want mijn briefschrijver is
wezenlijk een al te beminnelijke idealist, als
hij zich verbeeldt, dat, als de slagerijen en de
vischmarkten, en de bontwinkels maar ver
dwenen waren, dat we tegenover onze kin
deren dan wel met onze wereld voor den dag
zouden kunnen komen.
Het leelijke moet niet worden achteraf ge
zet in bepaalde buurten en gebouwen," roept
hij met overtuiging uit, het moet worden
uitgeroeid. Het mooie moet evenmin gecon
centreerd zijn op bepaalde plaatsen. Het
schoone moet overal, liet leelijke nergens zijn".
En deze zelfde man sprak in het begin van zijn
brief dit ware woord: Alleen hij moest over
idealen het woord voeren, die de realiteit met
meedoogenlooze scherpte ziet, durft zien".
Laten we dan erkennen, dat het leelijke over
al is. Wij kunnen geen stap doen, of het slaat
ons tegemoet; en het eenige, dat we onzen
kinderen meegeven kunnen is een vast ge
moed," dat zich wijdt aan de taak, die het zich
gekozen heeft, en dat zich niet door al de
uiteenloopende ellenden van de wijs laat
brengen. Misschien zal die taak zijn voor het
gemartelde dier te strijden, misschien voor
den, op zeer uiteenloopende wijzen, geestelijk
en lichamelijk, gemartelden mensch Ik
moét eerlijk bekennen, dat, al kan ik geen
buitengesloten poes voorbij loopen, ik per
soonlijk veel mér getroffen word door een
armen, ouden bedelaar of door een jong
kind in een verlaten nachtstraat dan door een
levende bot, (maar dat zal wel een
bekrompenmenschelijk standpunt zijn, want ik ken allerlei
voortreffelijke lieden, die meer van hun hond
dan van hun medeschepselen houden). Ook
heb ik er wel nooit over gedacht een slager
tot mijn hartsvriend te maken, maar men
verzekert, dat zij in den omgang juist
buitengewoon zachtmoedig en inschikkelijk
zijn, omdat ze alles, wat ze aan bloeddorstig
heid bezitten, in hun werk kunnen botvieren.
Wat van ons, stille werkers, niet gezegd kan
worden. En over den stank van vleesch ge
sproken, bent u wel eens in een huis ge
weest, waar spruitjes werden gekookt? Of
bloemkool? Met welke, laag-bij-de-grondsche
opmerkingen ik maar zeggen wil, dat ik geloof,
dat deze questie .zooveel kanten heeft, en dat
er zooveel dingen zijn, waarover ik eerder een
?il IIIIM IIIIHIII iiiiiiiiMiiiiiiiiilimmiiii IIIIIIIIMIIIIIIII
VRUCHTENKOEKJES
VAN
SIFKES HAARLEM
gijn voortreffelijk van kwaliteit
en aangenaam van, smaak
nacht wakker zal liggen, dan over een garnaal,
(zelfs al werd hij levend gekookt, want dat
worden onze andijviestruiken en onze
doperwtjes in zekeren zin immers ook, en ik heb
voor een garnaal nooit iets persoonlijks"
kunnen voelen) dat ik met schaamte moet be
kennen niet de schrijver of schrijfster" te
zijn, die mijn correspondent voor zijn pleidooi
bedoelde en noodig had.
ANNIE SALOMONS
LES IN TUINARBEID
Ontelbare malen wordt ieder jaar de vraag tot
mij gericht: of ik meen dat er in het tuinvak
voor beschaafde meisjes kans zou zijn om
behoorlijk haar onderhoud te verdienen. En,
in overleg met ervaren deskundigen, ben ik
dan genoodzaakt daarop, als regel, ontken
nend, zegge afradend te antwoorden.
Zelfs na degelijke, min of meer wetenschap
pelijke opleiding aan een tuinbouwschool,
mag het tot de uitzonderingen behooren als
een vrouw er op dit gebied' in slaagt, eenig
finantieel resultaat te bereiken. Zij dient
daartoe behalve professioneele bekwaamheid,
een niet geringe mate van handelsgeest te
bezitten; en die gaan zelden samen. Onder
zeer gunstige omstandigheden komt het hier
of daar een enkele maal voor, dat een zeer
energieke vrouw op dit stuk iets bereikt;
maar met zulke uitzonderingen mag men
niet rekenen om er navolgingsplannen op te
bouwen. Zelve een zaak opzetten is een ge
waagde onderneming; bij een ander in betrek
king te gaan, wordt bemoeilijkt door het
zeer begrijpelijke feit dat patroons liever
jonge mannen, dan meisjes in dienst nemen.
Sommigen komen dan terecht in bloemen
winkels; en dat is juist niet ieders ideaal.
Kortom, wie er van moeten leven, mogen
voorzichtig zijn met het kiezen van dit beroep.
Dat was al de boodschap eenigen tijd geleden
toen de tuinbouw ten onzent een heuchelijke
bloeiperiode beleefde. Hoeveel te dringender
moet thans deze waarschuwing klinken, nu
er integendeel ook in dit bedrijf zooveel
malaise" heerscht !
Intusschen is mij toch
een arbeidsvorm ingeval
len, waarmee degelijk
opgeleide
tuiniersters^alliciit hare kansen eens
zouden kunnen beproe
ven.
Ik bedoel: het les ge
ven in tuinarbeid, aan
huis, zegge in de tuinen
van particulieren. Men
zou kunnen annonceeren,
in en rondom eigen woon
plaats daartoe beschik
baar te zijn, tegen een
niet te hoog salaris.' Als
leerlingen zou men zich
in den regel kintlereu
voorstel len, maar allicht
zouden gaandeweg) ook
wel volwassenen aan die
lessen deelnemen. Prak
tische lessen zouden het
moeten zijn, met al
gemeen begrijpelijke, on
derhoudende explicatie
van het werk. Van het
vroege voorjaar tot laat
in het najaar zouden zij
zich moeten aansluiten
bij de eisenen van seizoen
en terrein. Met
mannelijken bijstand alleen voor
het zwaarste werk, zou
men den leerlingen op
gang helpen om zelf den
bij het huis hoorenden
tuin te bewerken. Van
in orde maken of aan
leggen af, zouden zij gaandeweg leeren zaaien,
en uitdunnen, verplanten en scheuren, wieden,
snoeien, opbinden, zich oefenend in handig
heid en' meer en meer met het hoofd zich
rekenschap gevend van hetgeen de vingers
volbrachten. Zou dat niet voor menig kind,
in de open lucht, n aardige zomervariatie
zijn op het thema van Sloyd en dergelijken
handenarbeid binnenshuis, meer geschikt
voor den winter? In het drukst van het
seizoen zouden twee of drie lessen in de week
wenschelijk zijn; in den herfst zou men er
allicht met 'én kunnen volstaan.
Als dan bleek, dat de tuin daarbij wél voer;
dat hij mooier en bloemiger en rijker aan
verscheidenheid werd dan die der buren,
schablonen matig door een tuinder onder
houden; als de onderwijzeres blijk gaf van
fijnen smaak, en bevallige groepeering bracht
waar vroeger slechts conventioneele
figurenleggerij was; indien zij er aan dacht, in een
geschikt hoekje ergens, wat keukenkruiden
te doen telen; vooral indien zij het noodige
verstand had van vruchtboomen snoeien,
ik durf gelooven dat zij dan weldra een
drukke praktijk krijgen zou.
Ik dacht hier aanvankelijk aan kleine
stadstuinen, welker eigenaars er dikwijls ach
zoo onbeholpen voorstaan, wat het onderhoud
betreft. Zelf hebben zij vaak niet het minste
inzicht in hetgeen hun tuintje noodig heeft;
en de tuinman, van wien zij, ook wat hun
oordeel betreft, afhangen, knapt er, met een
franschen slag, wat aan op, dikwijls allerlei
planten verwaarloozend, in de hoop van
nieuwe te leveren, of tien boodschappen af
wachtend, alvorens, tegen hoog loon, een
knecht te zenden. Maar ook over grootere
terreinen zou zich de werkzaamheid van een
bekwame onderwijzeres kunnen uitstrekken:
een moestuin, een boomgaard....
Ik wierp hier slechts een denkbeeld op,
om dat mij voorkomt dat dit, als het met zaak
kennis en takt wordt aangepakt, wederzijds
aangename resultaten zou kunnen opleveren.
Al naar gelang natuurlijk van terrein en om
standigheden, en van betrokken personen
GEERTRI/JDA CARELSEN
Teekening voor de Amsterdammer" van
O. Roland.
EDITH VON SCHRENCK,
de Duitsch-Russische danseres, die bin
nenkort weder een tournee door ons
land zal maken.
PERZISCHE
Tapijten en Kleedjes
tegen vóór-oorlogsprijzen.
Finland's eerlijkheid
Een weelde van bloemen in beperkte ruimte
Klein meisje, 'k zie ten allen stond
Jou aan 't station weer staan.
Je hadt een aardbei in je mond
En prees je mandjes aan.
Ik wou ze graag, maar wat verdriet,
Ik sprakjjou taaltje niet.
Dus gaf ik jou maar op den tast,
Een zestal Marken afgepast
En nam je mandjes, twee,
Van d'allermooiste mee.
Dan plots komt, 't was al over tijd,
Parmantig vlug de kleine meid,
't Gezichtje moe en warm,
En drukt me tot mijn grooten schrik,
't Was veel te veel dat oogenblik,
Vijf mandjes in mijn arm.
Voor d'eersten*keer in kindjes leven
Had iemand haar te veel gegeven.
L. PLEMP VAN
DUIVELANDZ I L L E S E N
Illimillllllllllimilllllllllllllllllllllllllimilllllllllllllllllllllllllllllllllim
VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE RUBRIEK
VOOR VROUWEN" IN TE ZENDEN AAN HET
SECRETARIAAT VAN DB AMSTERDAMMER"
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM.
llflIIIIMIIIIIIIIMIIIMIIItlllll
IIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIItlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllirillllMIIMIHIIIIIIIIIII
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
llllllllllllililllllllr lllllliiiiiiillllll
HET NIEUWE MEER
Een van de vele nare leugens, die dezen tijd
vergiftigen en de toekomst onzeker maken,
is, dat Amsterdam'S omgeving arm zou zijn
aan natuurschoon De waarheid is, dat de
Amsterdammers het misschien niet genoeg
kennen en waardeeren, en dit heeft weer het
gevolg dat het niet wordt ontzien. Bij de uit
breiding vsn Amsterdam schijnt men met Jan
ter Gouw de heele omgeving beschouwd te
hebben als gras en slooten, anders niet!"
en zoo is dan maar plompweg gegraven en
gebouwd, omdat, naar men meende, er toch
niets verloren ging of bedorven werd.
Nu is de schoonheid van veenland en polder,
boezemland, watergang, plas, braak en be
dijkt zeestrand wel van zeer bijzonderen aard,
maar toch niet zoo subtiel of zij kan genoten
worden door den gewonen middelsoort-mensch,
terwijl zij den artist tot zalige verrukking kan
brengen. Bovendien schept het water allerlei
pleizierige mogelijkheden voor hengelaar,
zwemmer, roeier, zeiler en tuffer, en kan de
beschouwer van het leven van planten en die
ren en de ontwikkeling van het landschap voor
zijn leven lang volop bezigheid vinden zelfs
binnen de oude banpalen. Het is dan ook zeer
goed mogelijk, dat de bevolking van de hoofd
stad, die gaandeweg het millioen gaat bereiken,
in de onmiddellijke omgeving verheugenis kan
vinden voor hoofd en hart en zich niet behoeft
te ontwikkelen tot een stadsras, verstoken
van de goede dingen der wereld en zich be
perkend tot genietingen van minder allooi,
die leiden tot versuffing en ondergang. Ons
tegenwoordig gemeentebestuur ziet dat wel
in en kan misschien nog tijdig den groei van
de stad in de goede richting leiden, beseffende
dat Amsterdam er over honderd jaar ook nog
moet wezen en over duizend jaar misschien
nog geen noodlottige schommelingen van zijn
beroemd Peil heeft ondervonden.
Een van Amsterdam's schoonste wandelin
gen, inderdaad een der mooiste ter wereld, was
Amstelveensche weg, Koenenkade,
Sloterjaagpad, dus de wandeling om het Nieuwe Meer
en langs het Huis De Vraag, waar nu het
kerkhof.is. Ik zie dat nog, als voor veertig jaar, als
ik op een mooien Meimorgen op het
Kwakelbruggetje stond bij den Koenenmolen.Wat een
heerlijkheid ! In de verte de stad met zijn
blinkende torens, naderbij de prachtig begroei
de Amstelveensche weg, de wijde plas van het
Nieuwe Meer en tusschen Meer enVeg en kade
de bloernenzee van het boezemland vol darte
le kieviten, tureluurs en grutto's en jubel van
leeuweriken. Zuidwaarts het niet minder
mooie Karnemelksgat met zijn'liefelijk
elzenen esschenboschje aan de Westzijde, dan het
verder verloop van den
Amstelveenschen weg naar de
misschien nog mooiere Poel
van Amstelveen. Maar links
de Sloterweg, tegenhanger van
den Amstelveenschen (maar
minder interessant) en aan de
overzijde van het Nieuwe Meer
het Sloter Jaagpad met zijn
schilderachtige bruggetjes en
zijn binnenzoom van wilgen
en esschen en velerlei
gebloemte. In het Zuidwesten
ligt in een kuil de Haarlem
mermeer en wat die zelf aan
sierlijkheid mist, wordt ruim
vergoed door het boezemland
langs zijn Oostwand, dat ik
pas een jaar of tien later
goed zou leeren kennen.
Wat was dat Nieuwe Meer
mooi en hoe heerlijk om uit de
Schinkel er heen te roeien en
dan opeens dat wijde water
voor je te zien. Of 's winters
op de schaats, al hadden de
stoombooten dan ook tot 't
allerlaatst nog schotsen ge
maakt. Alle landschapsarchi
tecten van de wereld zouden
met elkaar nooit iets zoo schoon
en zoo volledig hebben kunnen
bedenken als dit heerlijk oord
van Nieuwe Meer en Omge
ving. Een kleine dertig jaar
geleden stond ik aan het hoofd
van een Armenschool" in een
uithoek van de Jordaan en
menigmaal ben ik toen met de
hoogste klassen den
Koenenmolen omgewandeld, Wat ge
noten die kinderen al waren
ze bekaf als we thuis kwamen.
Maar als het lijden kon, dan
namen we bij de Haarlemmer
meer plaatsen op de voorpiek
van zoo'n groen met wit
Volharding-bootje en dan was ons geluk vol
maakt. De bioscoop-bestrijders moeten maar
veel van die tochtjes organiseeren. Dat helpt
misschien voor de vorming van goeden
smaak.
Het Nieuwe Meer is er niet op vooruitgegaan
en de Amstelveensche weg nog minder. Het
Haarlemmermeerspoortje heeft een leelijken
streep getrokken door het boezemland, de
koenenmolen ging in vlammen op, de polders
bezuiden de kade werden uitgeveend. Maar
het eigenlijkeJMeer is nog mooi en 't
boezemDe Minstreel van het Boezemland.
Bosch --? Rietzanger.
Uit: Burdet's Stereoscoopplaten. Uitgave van de Vereeniging tot
Behoud van Natuurmonumenten. Ha-rengracht 260, Amsterdam.
land en het Jaagpad bergen nog hun weinig
bekende schatten. De mogelijkheid dat dit
landschap kan bijdragen tot het behoud van
de bevolking van Amsterdam bestaat nog
altijd. Er groeien nog altijd volop
dotterbloernen en gele lisschen voor het groote publiek
en orchideeën en moeras-lathyrus voor de
ingewijden. Nog altijd broeden en zingen er
haast alle vogels van weide en moeras, zelfs
de edele bosch-rietzanger. Dat is er nu wel
een van zeer subtiele schoonheid en er is
opvoeding[voor noodig om hem te leeren ken
nen en waardeeren, trouwens
een opvoeding, |die leidt langs
zeer bebloemde wegen, die de
Amsterdamsche jeugd niet
schuwen zou. Verbeeld je eens,
een boschje hakhout van elzen
en esschen, met hop en kam
perfoelie en varens en in de
varens het nest van den
boschrietzanger, het edelste vogeltje
van het veenland. Ik vermeld
dit diertje hier, als aanwijzing
van de kwaliteit van de plan
ten- en dierenwereld in de
onmiddellijke omgeving van
Amsterdam.
Nu vertelt de heer Hudig
in het Handelsblad, dat er een
sluisdam gelegd zal worden,
midden door het meer onge
veer ter hoogte van den
Koenenmolen. Dat wordt dan
voor de waterpartij precies
hetzelfde als het Haarlem
mermeerspoortje voor het boe
zemland. Wie nu komt aan
varen uit de Schinkel, krijgt
in plaats van de wijde blin
kende plas een dam te zien en
de sluis met zijn huisjes. Hij
zal dan wat minder- hoog ge
stemd moeten blijven. Daar
draait het allemaal op uit:
verlies aan stemming, aan
levensvreugde, afdaling naar
het troosteloos oppervlakkige.
Die sluis moet ergens komen,
want met de opruiming van
de pestilentieele Overtoomsche
sluis mag men toch heusch
niet langer wachten. Hoogst
waarschijnlijk is uit water
bouwkundig oogpunt het leg
gen van den sluisdam, juist op
die plaats ook wel aan te be
velen. Maar toch vragen wij
ons af, of het niet mogelijk
zou zijn de sluis te ontwerpen niet in het
Nieuwe Meer, maar in de Schinkel zelve,
waar aan weerszijden van de spoorwegbrug,
die er ook al komt, toch wel ruimte genoeg
te vinden is, ook vrij van die brug.
Werkelijk, het behoud van natuurschoon,
het behoud van goede gelegenheid tot ge
zonde en verheffende ontspanning is een
levensbelang voor Amsterdam, 't Is al zoo
dikwijls gezegd, alle offers, daaraan gebracht,
ontheffen ons van grooter bedragen ,die
vereischt zouden zijn voor gekkenhuizen, gevan
genissen en hospitalen. Wij moeten het Nieuwe
Meer behouden zooals het is, misschien voor
zichtig en met eerbied langs den Npordoever
een beetje planten en bouwen. Wij moeten
van de Amsteloevers redden wat er nog te
redden valt. Wij moeten het Zuiderzeestrand
van Muiden tot Uitdam beschouwen als
recreatieveld voor de Amsterdammers. Wij
moeten er naar blijven streven om rondom
Amsterdam een gordel van natuurschoon te
handhaven of te stichten en langs groene wegen
dien gordel in verbinding brengen met het
hartje van de stad. Van de Duinen en het
Gooi alleen kunnen wij het niet hebben. Er
moet voor den Amsterdammer gelegenheid
blijven om zonder onkosten of tijdverlies
iederen dag met de Natuur te verkeeren, ook
in den vroegen morgen en den laten avond.
En op de scholen moet men aan de leerlingen
kunnen openbaren de rijke schatten aan na
tuurschoon van Amsterdam's omgeving. Ze
zijn er thans werkelijk nog.
JAC. P. T H i j s s E
^«liiiiiiiiiiiiiitlllllllIliiiiiiiillllilliliiiitillllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM
MOERHEIM" \
DEDEMSVAART \
LEGT
BORDERS
AAN
iiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiriiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiitiiiMl