De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 3 maart pagina 8

3 maart 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 3 Maarf. '23. - No. 2384 (Teekening voor ,,dc Amsterdammer" van O. Roland. DIRK SMIT, Bibliothecaris van het Lcesmuseum te Amsterdam. 1898 l Maart 1923. Het feit, dat de menschen hetgeen zij heb ben niet genoeg waardeeren en hetgeen zij niet kennen niet genoeg beminnen, is voor een deel de oorzaak, dat het Leesmitseum te Amsterdam nog niet het aanzien heeft, dat het behoorde te hebben. Want het Leesmuseum te Amsterdam is misschien wei een unicum in Europa. Instellingen als die te Rot terdam, Arnhem, de London Library mogen in die zelfde richting werken, geheel zoo iets als het Amsterdamsen Leesmuseum, vindt men misschien nergens; in Brussel, Parijs en zoo vele andere groote steden tenminste zeker niet. Zij, die in 1800 het Amsterdamsche Lees museum stichtten, hebben zeker niet vermoed, dat zij toen een instelling in het leven riepen' die later in het intellectueele leven van Am sterdam, de stad waar handel en wetenschap op zulk eene bijzondere wijze vereenigd zijn, een belangrijke plaats zou innemen. En ook Dirk Smit, toen bediende in den boekban den van den heer Mul te Haarlem, heeft zeker niet vermoed, toen hij op zijn verjaardag van 1898 zijn aanstelling kreeg'tot bibliothecaris van het Leesmuseum te Amsterdam, dat hij toen een werkkring ging aanvaarden, waarop hij na 25 jaren met zoo groote voldoening zou kunnen terugzien. In 1898 had de Universiteit van Amster dam met haar jus promovendi juist haar meerderjarigheid eerst bereikt. De nieuwe Hooger Onderwijswet was ook van belang voor het Leesmuseum, ook uit topographisch oogpunt een voorpost of halte op den weg naar de Amsterdamsche tempel der weten schap. Toen dan de heer Smit in 1898 aan het Leesmuseum kwam, was het juist in een tijd, dat de omstandigheden voor die instel ling steeds gunstiger werden. Het kon zich meer vervormen tot een geestelijk hospiz voor het steeds aangroeiend aantal studenten, vooral in de juridische en medische faculteit. Het geestelijk materiaal, dat de heer Smit toen medebracht was groote werkkracht, lust tot werken, groote liefde voor boeken, dorst naar kennis en groote hulpvaardigheid. De heer Smit vond toen een bibliotheek, die in de ongeveer 100 jaren van haar bestaan door amateurs op het gebied van bibliotheek wezen, maar blijkbaar mannen met veel ken nis en fijnen smaak was bijeenverzameld en die ook nu nog als voorbeeld kan gelden. Na enkele jaren viel het aan den heer Smit te beurt een belangrijk aandeel te nemen bij den nieuwen bouw van het Leesmuseum en later de geheele boekenschat op nieuw te plaatsen en op kaart te brengen. Vervulde hij hiermede zijn primaire plichten als bibliothecaris, andere plichten van andere orde kwamen er steeds meer bij. De leden kwamen niet alleen op de studie zaal om een boek ter inzage te vragen, waar van zij den titel genoteerd hadden, maar velen kwamen bij den bibliothecaris om raad en voorlichting en het bleek steeds meer, dat de heer Smit ook daarvoor de rechte man op de rechte plaats was. Die voorlichting werd niet altijd alleen gevraagd voor particulier gebruik. Leden, bijvoorbeeld van het bestuur van Amstelodamum, stelden zich in verbinding met den heer Smit om ook zijn kennis en speurzin ten dienste van die vereeniging te benutten.Zoo heeft hij in de jaarboeken van deze vereeni ging in verschillende artikelen een bibliographie der geschriften be treffendeAmsterdam, verschenen sinds 1901,gegeven. Ook de redactie van het blad waarin deze regels verschijnen, maakt dikwijls gebruik van de kennis en hulp vaardigheid van den heer Smit. Verder heeft hij gepubliceerd in allerlei tijdschriften in verband rnet boek- en bibliotheekwezen. Voor een bibliographie van den heer Smit is het hier niet de plaats en ook niet mijn taak. Hij, de bibliograaf, zal zeker zelf van al hetgeen hij gepubliceerd heeft een lijst a jour" hebben. De heer Smit heeft de moeilijkste jaren van hetLeesmuseum medegemaakt en medegeleefd, In November 1917 werd door het bestuur we gens den financieelen toestand, liquidatie van het genootschap voorgesteld. Gelukkig is dit voorstel gevallen. Het is te hopen, dat zulk een voorstel nooit meer gedaan zal behoeven te worden. Vast staan moet, dat zulk een voor stel nooit meer gedaan zal kunnen worden voordat daar dan in gekend zijn de burge meester, de rector magnificus en de president van de Kamer van Koophandel, want het Leesmuseum is een soort van Europeesch Unicum en een typisch Amsterdamsen stuk, waarvan het belang niet slechts tot de leden ervan beperkt blijft. In de geschiedenis van het Leesmuseum zal de naam van den heer Smit, van dezen hoogst bescheiden en hulpvaardigen man steeds met eerc genoemd worden. Met het jubileum van Smit van het Lees museum" zal niet alleen het oog vallen op hem, maar ook op het Leesmuseum, laat ons hopen tot voordeel daarvan. Het Leesmuseum is het zij nog eens gezegd vrijwel een uni cum en men vraagt zich af: rekenen de pro vincialen bij het beslissen naar welke univer siteit zij hunne kinderen zullen zenden wel genoeg met de aanwezigheid van deze bij zondere instelling voor geestelijke ontwikke ling te Amsterdam? NI inlogarage ircMpel" 's Gravenhage RUIME KEUZE Gebruikte Automobielen voor Verhuurinrichtingen. Door niemand wordt de bloei van het Lees museum meer gewenscht dan door den biblio thecaris. Zijn eigen artikel over het Leesmuseum in de Amsterdammer (Weekblad) 27 October 1917 eindigt: De weldaad door Falck met deze stichting aan onze stad bewezen is on metelijk". Moge het Leesmuseum en Smit die voor ons leden eigenlijk als onafschei delijk beschouwd worden, dan ook nog lang vereenigd blijven. A. B. VAN DER VIES PLAQUETTES VAN WIENECKE TER HERDENKING VAN HET A.S. REGEERINGSJUBILEUM VAN H.M. KONINGIN WILHELMINA. Kleine Plaquettes, ontwerp Wienecke. Hadden wij enkele weken geleden het ge noegen een reproductie te geven van de me daille ontworpen doorWienecke, ter herdenking van het a.s. Regeerings-Jubileum van H. M. de Koningin, thans geven wij de foto's van twee plaquettes, eveneens van Wienecke, mede in verband met het groote Nationale Feest vervaardigd. Men stelt zich voor, dat deze plaquettes door feest-commissies zullen worden aange boden aan de verschillende gemeentebesturen, om ze als blijvende herinnering aan het Zil veren-Jubileum te plaatsen in het Gemeente huis of een ander openbaar gebouw, zoodat velen de plaquettes zullen paseeren om dan telkens weer aan de voor ons land zoo gelukkige regeering van H. M. te worden herinnerd. Zooals men op de hierbij gevoegde afbeel dingen ziet, herdenkt een der groote pla quettes de welvaart, die in de afgeloopen vijf-en-twintig jaar onder het bestuur van Koningin Wilhelmina in ons land heeft geheerscht, terwijl de andere van dit formaat speciaal herinnert aan het regeerings-beleid in de moeilijke jaren 1914?1919, toen ons land zoo gelukkig buiten den oorlog bleef. De eerste geeft onder het zeer goed gelij kende portret van H. M. den Hollandschen tuin met daarin Oranje-boomen en door slingers verbonden masten met wapperende wimpels.Twee lichttorenbundels zijn aan weers zijden van den ingang van den tuin als tee ken van recht, terwijl op de poort de pijlen bundel is aangebracht als symbool van de eendracht. (Zie Hl.) De andere groote plaquette vertoont in JAC. URLUS HAVANA 12 Ct. SI&AAR bij HATTIilüCoJembrandtpl.yinstelstr, medaillon het door den wereldstorm geteisterde Schip van Staat met aan het roer de Wijsheid, die het in veilige haven brengt. Het Nederlandsch wapen en die van de elf provinciën zijn met eikentakken, symbool der burger deugd, mooi hier omheen gegroepeerd. <>?* De kleine gedenken beide de oorlogsjaren. Op de eene het Schip van Staat bestuurd met vaste hand door Onze Vorstin, zoodat de woedende zee en het noodweer er geen vatjop hebben. De andere kleine plaquetteTsymboliseert hoe tijdens de oorlogsjaren ons land, on danks de heerschende ellende, gespaard bleef. De plaquettes worden vervaar digd in de Nederlandsche Fabriek van Gouden en Zilveren Werken v.h. J. A. A. Ger ritsen te Zeist en in den handel ge bracht door de Maatschappij tot Exploitatie van Herinnerings -Me dailles en -Pla quettes eveneens te Zeist gevestigd. De groote pla quettes worden in zilver gemonteerd op ebbenhout en gezet in een ebbenhouten lijst naar ontwerp van Lion Cachet. In brons worden ze gemon teerd in een eiken houten lijst. Het formaat van deze plaquettes is zon der lijst 24 bij 40 c.M. en met lijst 51 bij 67 c.M. De twee kleine pla quettes meten 18 bij 22 c.M. ondeien 26 bij 30 c.M. met lijst. In zilver zal de oplaag tot 50 genummerde exemplaren be perkt blijven. Het is. te wenscheii, dat deze plaquettes in de verschillende gemeenten een eere-plaats zullen krijgen, waarop ze door een ieder kunnen worden gezien. Wienecke heeft in deze plaquettes op zeer gelukkige wijze het bestuur van H.M. Koningin Wiihelmina ge symboliseerd, zoowel gedurende de vijf en twintig jaren dat H.M. het bewind voerde als speciaal gedurende de jaren dat buiten Nederland de groote oorlog woedde. D i se i p u i, u s A PO i, i. i N i s. iiiiiiiimiimaiiiiii IIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIItllllllllll MARIA HÜFFER. De adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg. 1133?1574. Met een inleidend woord van fr. B. KRUITWAGEN, O. F. M. Nijmegen en Utrecht, bij de N. V. Dekker en Van de Vegt, en J. W. van Leeuwen, anno 1922. Een goede geschiedenis van een belangrijk klooster is altijd een welkome bijdrage tot onze geschiedenis in allerlei opzicht. Zoowel de geschiedenis van godsdienst en kerk als die van staat en maatschappij vindt er baat bij. Het is daarom, dat wij met voldoening de verschijning van het boek van mej. Hüffer over de adellijke vrouwenabdij te Rijnsburg aankondigen. Die voldoening kan des te grooter zijn, omdat uit het voorwoord van pater Kruitwagen blijkt hoeveel zorg en toe wijding aan dit boek is besteed. Deze geschie denis van Rijnsburg is namelijk het werk van een dilettant, die geen wetenschappelijke opleiding hoegenaamd heeft genoten en zelfs ten behoeve van deze studie opzettelijk Latijn heeft moeten leeren; ook speciale vakken als palaeographie en diplomatiek heeft zij zich eigen moeten maken. Het pleit niet minder voor haar zelf dan voor haar leidslieden, dat zij haar taak met zoo goed gevolg heeft kunnen volbrengen. Inderdaad geeft deze geschiedenis van Rijns burg wat wij ervan mogen verwachten. Dat'het bekende boek van Schotel thans verouderd is, is stellig geen wonder; bovendien was de oude predikant van een bekende slordigheid, zoodat het noodig is hem telkens op allerlei bijzondere punten na te rekenen. Dat heeft mej. Hüffer dan ook gedaan en zoo zijn tal van gegevens door haar recht gezet kunnen worden! Maar dat niet alleen; ook tal van nieuwe, aan Schotel onbekend gebleven gegevens zijn door haar ge vonden en ter bestemder plaatse gebruikt en ingevoegd. En ten slotte, het geschiedverhaal van mej. Hüffer is veel grondiger en degelijker en ook veel smaakvoller geschreven dan dat van Schotel. Met tact heeft zij de moeilijk heden weten te ontkomen, die aan de behan deling van een uit den aard min of meer een tonig onderwerp als dit haast van zelf vast zitten. Zij heeft, zooals bij zulk een onderwerp voor de hand lag, de chronologische volgorde der gebeurtenissen als grondslag genomen en dus de levens en het bestuur der verschillende abdissen achter elkander behandeld. Zij heeft in die levensgeschiedenissen echter alleen dat gene opgenomen wat nieuw was in de ontwik keling der abdij of wat karakteristiek was voor een bepaalde periode; vooral dat laatste heeft zij uitvoerig behandeld, zoo'de pogingen in de vijftiende en zestiende eeuw aangewend om het gesticht te reformeeren. Dat laatste 'is nimmer geheel gelukt en kon ook moeilijk gelukken. De abdij, in 1133 door gravin Petronella van Holland gesticht en bevolkt door nonnen van de Benedictijner orde, was van dan aanvang af bestemd voor adellijke jonkvrouwen; in dat opzicht werden bepaalde strenge eischen gesteld. Nu is het begrijpelijk, dat deze adellijke nonnen ook in het klooster die eischen van comfort wenschten te stellen, waaraan zij in de wereld gewend wa ren; die eischen werden steeds hooger, naar mate de tijden vorderden en de weelde onder de aanzienlijken toenam. Zoo werd de abdis ten slotte een vorstin en de abdij een adellijke huize. Daarmede is evenwel van de nonnen niets euvels gezegd: van eigenlijke losbandig heid is zelden sprake, al waren de inrichting en de zeden in Rijnsburg ten slotte ook wat wereldsch. Vandaar aan den eenen kant ern stige pogingen tot reformatie, maar ook aan den anderen mislukking daarvan. Het beeld, dat mej. Hüffer van Rijnsburg geeft, is goed en duidelijk, maar wat beperkt en eenzijdig. Maar dat kan geheel worden ge weten aan den staat van haar bronnen, iu hoofdzaak oorkonden en rekeningen. Maar een goede kloosterkroniek, die ons in het innerlijk leven der nonnen zou kunnen inlei den, zooals wij voorWindesheimcn vooral voor Diepenveen bezitten, missen wij van Rijns burg. En waar geen bronnen zijn, houdt de geschiedenis op. Zoo gaf mej. Hüffer wat zij had en dat is ten slotte een goede geschiedenis van een beroemd klooster. H. BRUG M A N s RIK WOUTERS. Ken Studie door A. J. J. DELEN. Antwerpen. Lod. Opdebeek. Blaricum. Uitgeversmaatschappij De Waelburgh". In een naschrift van Maart 1922 leest ge: dit boek werd geschreven in 1916, onmiddel lijk na den dood van Rik Wouters. De ver schijning ervan werd sindsdien door allerlei omstandigheden vertraagd. Sommige dingen zou ik nu anders en wellicht beter hebben ge zegd. Ik heb echter gemeend niets te moeten wijzigen aan hetgeen ik toen spontaan en onder oprechten aandrang mijner gevoelens heb neergeschreven". Inderdaad. Dit boek is geen studie, het is een pleidooi. De schrijver noemt het zelf ergens zoo. Hen pleidooi en een verheerlijking. Het is ontstaan uit een behoefte om te ge tuigen van bewondering en om te ver dedigen tegen gevaren van miskenning, klei neering, vergetelheid. Telkens en misschien te veel houdt de schrijver u voor, welk een kunstenaar Rik Wouters was, hoever hij uitstak boven anderen en hoe blind zij zijn aan wie dat ontgaat. De onverdachte geest drift daaraan besteed is een der aantrekkelijk heden van dit boek. Maar met geestdrift alleen komt men er niet. De schrijver heeft mij althans niet doen vergeten hoe moeilijk het is met woorden de beteekenis te begrenzen en duidelijk te maken van eene verschijning als Rik Wouters. Van den schilder Wouters vooral. Want het is opmerkelijk, dat de be langstelling van den schrijver vooral naar den schilder uitgaat. Voor de toekomst van den beeldhouwer is hij niet bang. Hij belijdt wat schoorvoetend, dat deze het voorshands van den schilder wint en acht diens pleit blijk baar gewonnen. Des te meer groeit zijn vrees voor den schilder, aquarellist, teekenaar. En hier is hij op een moeilijk terrein. Hoe te door leven de beteekenis van Rik Wouters als corist zonder het lijfelijke voorbeeld? Hoe met woorden in te prenten de fijne harmonie van zijn opene, heldere, ongemengde kleuren? De schrijver voelt zijn hulpeloosheid en uit zijn wrevel in een aanval op publiek en critiek die Wouters te weinig hebben begrepen. Bladzijden lang trekt hij te velde tegen de ,,luie esthetiek van het burgerdom"; zijn ingekankerde vijandschap tegen al wat nieuw is"; zijn provinciaal conservatisme en vreed zame huisbakkenheid". Het gewone pu bliek", zegt hij, is hier in Holland en Belgi op kunstgebied minstens vijftig jaar ten ach ter". Hij haalt de Haagsche school erbij en spreekt van de geestlooze verwateringen hunner epigonen" waarbij het Hollandsche publiek versuft". Hij ergert zich aan de geprostitueerde critiek", die al de fiolen van zijn stinkeuden haat ad fundum (over Rik Wouters) heeft uitgegoten" en nog op het laatst van zijn boek kan hij niet nalaten van haar dienaren met de qualificatie galei boeven en boosaardige insecten" afscheid te nemen. Men voelt dat deze ontboezemingen het betoog van den schrijver niet versterken en meer nog, dat zij in een boek van deze allure Rik Wouters zijn leven, zijn werk, zijn einde" niet thuis hooren. Maar zij zijn ty peerend voor den geest van felle liefde en fei len haat waaruit het geschreven werd en wor den verklaard door den tijd waarin het ont stond. Rik Wouters was nauwelijks dood. Het boek is niet alleen vol van den grooten kunstenaar, maar ook van den beminnelijken mensch en den geliefden vriend. f£r is iets koortsachtigs in de haast en de drift van zijn niet vlekkelooze volzinnen, het improvisa torische van zijn taal, de lyriek van zijn be schrijvingen. En aandoenlijk is de zorg waar mee elke levensbijzonderheid die den held gunstig is wordt gememoreerd en die het feit niet verzwijgt, dat Rik van de groote herfstinanoeuvres met een eersten prijs als scherp schutter terugkwam. Zoo is het boek meer een gedachtenisrede dan liet standaardwerk over Rik Wouters. Dat kon ook niet anders. Nu nog", zegt Aug. Vermeijlen in eene voortreffelijke inleiding, kan ik niet over hem schrijven, als over een doode." Isdan juistjwat de schrijver zegt dit boek zal tot den roem van den jongen kun stenaar niets of althans zeer weinig bijdragen" ? Ten deele. De roem van eene persoonlijkheid als Rik Wouters, van den schilder vooral, groeit langzaam. Hij leefde en werkte in een tijd van excessen en begripsverwarring op zijn gebied en men kan er de massa waarlijk geen verwijt van maken dat zij onder vele alarmeerende figuren, de zijne niet terstond als een van waarachtige grootheid erkende. Het is zelfs de vraag of de kunst van den schilder Wouters met haar eenvoudige vormgeving, haar primaire kleuren, haar synthese en haar decoratieve bedoeling niet steeds het domein van enkelen zal blijven. Maar dien weinigen kan dit boek niet anders dan welkom zijn. Zij zullen allicht het eerste gedeelte dat de jeugd van Rik Wouters en zijn ontwikkeling uitvoerig vertelt en dat te midden van ontboezemingen aan de vennelding van feiten groote ruimte laat het hoogst stellen; de aardige bijzonderheden over het Meehek'ii uit Wouters K'l|gd waardeercn; mei belangstelling noteeren dat het geslacht waar uit hij voortkwam er een was van beeldsnijders waarvan de leden al in 1619 in het St. Lucasgilde waren ingeschreven; voor alle mededeelingen omtrent zijn omgeving, zijn vrienden, zijn worsteling om er te komen, zijn zorgen en zijn zelfvertrouwen dankbaar zijn en niet voldoening lezen dat recht wordt gedaan aan de belangrijke rol die de vrouw van Rik Wouters in zijn kunstenaarsleven ver vuld heeft. En vooral voor hen zullen de tal rijke illustraties beteekenis hebben, bij de meeste waarvan zij een voornaam ontbrekend clement, de kleur, uit hun herinnering kunnen aanvullen. Hollanders kan het laatste hoofdstuk, dat Wouters verblijf in Nederland behandelt, speci aal interesseeren. De schrijver laat alle recht wedervaren aan de hartelijke ontvangst die Rik in Nederland is ten deel gevallen; de hulp van machtige beschermers" die hem op zijn eerewoord een ontslag uit het interneeringskamp wisten te bezorgen; de belang stelling in zijn werk die zich uitte in het organiseeren van twee tentoonstellingen en den aankoop van twee beeldhouwerken voor een openbare verzameling en zelfs aan de zeven dokters" die aan ne operatie meer dan twee uur werkten. In dit geval tenminste hebben wij onze achterlijkheid van vijftig jaar ge logenstraft en het doet goed te bedenken dat daarbij de officieele Nederlandsche kunst wereld is voorgegaan. Dit laatste hoofdstuk bevat trouwens mee de welsprekendste bladzijden van het boek en al staan wij noordclijken wat nuchter tegen over de gloeiende peroratie waarin zelfs de arme photographen bekommerd om den poveren schijn der dingen", het nog moeten ontgelden, de schrijver had gelijk haar te laten zooals zij onder een verschen indruk geschreven werd. Iemand die bij de besten zijner tijdgenootcn zooveel eerlijke en blijvende liefde en be wondering wist op te wekken, moet wel een groot en beminnelijk mensch geweest zijn. 11 [?; N N u s Plaquettes, ontwerp"Wienecke. Toch - toen ik mij onmiddellijk na de lezing van dit boek rekenschap gaf van mijn indruk, wist ik, dat het geen litterair vorinschoon was, dat mij had ontroerd. Het was het onderwerp, waarvan ik wist, dat het, in groote lijnen althans, waarheid bevatte. Deze/fde indrukken, die de lezer uit dit verhaal opdoet, ontving hij tijdens den oorlog uit dagblad-berichten en andere bescheiden, waarin volstrekt niet naar litteraire ver dienste werd gestreefd. Ik verfoei de schandelijke misdaad, die aan Bïlglëis gepleegd, even hard als de schrij ver van dit boek het doet. Maar het onder werp op zichzelf heeft nog nooit de waarde van eenig kunstwerk bepaald, en het kan ook hier het werk niet redden. Hoe cht het menschelijke gevoel ook moge zijn, dat uit deze bladzijden spreekt, het kunstenaarschap, altijd primair, is te beperkt. Het beeldende vermogen van den heer Opdebeek is te zwak, zijn taal te schamel en te blcek-bloedig, te grof-rhetorjsch ook. En het kader, waarin het verhaal is gevat: de geur van heiligheid, waarin de strijd der Belgen is verheven, is feitelijk ook een mislukking. St.-Pieteren zijn reisgenooten doen niet veel anders dan een beetje tusschen het strijd-gewoel en de moord-partijen rond-loopcn ; Petrus, nu ja geeft nu en dan blijk van zijn oude heftigheid door een al te ploertigen Pruis een trap toe te dienen, maar dat is dan ook ongeveer alles. Van een hoogere symboliek wordt nergens iets bemerkt, en het lawaai van de Duitschers om in den hemel te raken, wordt op het kantje af belachelijk. Nog n opmerking. De schrijver laat door de Duitschers een Turkschen afgezant naar den hemel sturen, en St.-Pieter drukt er naar aanleiding daarvan zijn sarcastischen afkeer over uit, dat de Duitschers, christenen, de Turken tot bondgenoot hebben. Maar zon de oude heilige niet geweten hebben, dat ook in de legers der geallieerden vele rassen en nationaliteiten vertegenwoordigd waren, die van het christendom niet veel notie hadden? HERMAN MIDDEN D o R iLOUI-: OPDKBEEK. /)c tranen van SintPieter. Penteekcningen van E. van Offel. Antwerpen, z. j. L. Opdebeek. D.' eigenaardlg-legendarische opzet geeft aanvankelijk aan dit boek iets heel aantrek kelijks. Het begint in den hemel. De heilige Petrus aanschouwt, hoe de Duitschers in Leuven moedwillig de aan hem gewijde kerk verwoesten, en op dit gezicht heeft hij in de betere gewesten rust noch duur meer. Hij verkrijgt van God den Vader verlof om naar de aarde te vertrekken, en komt inhet lijdende B:lgen-land aan,in gezelschap van St.Michael, Margaretha van Leuven en Peter Benoit. De hemelingen aanschouwen de verwoesting van het kleine, vreedzame land, den brand der schuldelooze steden, den wanhopigen strijd van het kleine Belgische leger en zijn stand-houden achter de wateren van den IJser. Dat alles is met »Ioed geschreven; in déze bladzijden trilt de verontwaardiging om wat Belgiëondervinden moest, en de lezer voelt dien rechtvaardigen toorn mee. mUSPOfiTHj, JOIUND", Weesperzijde 94, AMSTERDAM Tel. Zuid 4271. Tal.-Adres Transport" VERHUIZINGEN, ook per gesloten auto verhuiswagens met aanhangwagen. Binnen een rayon van 8O Km. bespaart men Hotelkosten. BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ. Machinale Stofreiniging. Be waar p l aatsen voor inboedels

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl