Historisch Archief 1877-1940
Jf°. 8885
Zaterdag 10 Haart
A°1933
D E
AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van O. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. B R U G M A N S, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie: C. P. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
INHOUD: 1. In de Tweede Kamer, door
Prof. Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten,
door Dr. W. G. C. Byvanck Brief uit Ame
rika, door Dr. H. W. van Loon 2. Vorsten
school, teekening door Jordaan De strijd
om de Duitsche volkskerk, door Ds. P. G. van
Slogteren Ieder mensch genealogisch be
paald, door Dr. M. A. van Herwerden 3.
Communistische propaganda, door Dr. L. H.
Grondijs 5. Voor Vrouwen (red. Elis M.
Rogge:) Bijkomstigheden, door Annie
Salomons Popcorn, door A. C. Ons Wet
boek, door S. G. F. Meyboom. Gertud
Leistikow, teekening door O. Roland Uit
de Natuur : Leeuwerik, door Dr. Jac. P. Thijse
6. Het Russische theater, teekeningen van
B. van Vlijmen Tooneelstudie, door
Prof. Dr. J. H. Scholte Schermen, door
Winters .Dramatische Kroniek, door
Top Naeff 7. Financien en Economie,
door Paul Sabel 8. Boekbespreking,
door Dr. Ch. F. Haje Schilderkunst
kroniek, door A. Plasschaert en Mr. M. F.
Hennus 9. De Doornsche ooievaar, teeke
ning door Joh. Braakensiek Charivaria,
door Charivarius Taaiverwoesting, door
Dr. Ch. F. HajéKrekelzang, door J. H.
Speenhoff Tronies, teekening door B.
van Vlijmen met bijschrift van Charivarius.
Buitenlandsche humor door Charivarius.
10. Rijmkronyck, door Melis Stoke Uit het
Kladschrift van Jantje Tentoonstelling
van letterkunde te 's Gravenhage, door Melis
Stoke, met teekeningen van O. Roland
Omslag-Feuilleton: De Slaapkelder, door E.
Perez.
Bijvoegsel: Aanneming van het
ontwerpBraat tot afschaffing van den zomertijd
teekening door Joh. Braakensiek.
IN DE TWEEDE KAMER
Om de verwerping van de bioscoop
wet zullen weinig menschen zich druk
hebben gemaakt ??behalve minister
Ruys dan, die er opnieuw een echec
door heeft geleden.
Er was n bestanddeel in de wet,
dat nagenoeg bij iedereen instemming
had gevonden: de rijkskeuring van
films voor voorstellingen, die door
minderjarigen worden bijgewoond.
Alleen zij, die de bioscoop eigenlijk
liever heelemaal zouden zien verdwij
nen en in een rijksmerk een soort van
aanbeveling voor deze verderfelijke
instelling zagen, wilden hiervan niet
weten.
Maar verder liepen de meeningen
zeer uiteen. De meerderheid, die de wet
ten slotte verwierp, bestond uit Kamer
leden, wien zij te ver, en uit anderen,
wien zij niet ver genoeg ging.
De vrijzinnige Kamerfracties met
uitzondering van Mej. van Dorp en
den heer ter Hall stemden tegen,
omdat zij zich niet konden vereenigen
met een censuur van films voor vol
wassenen. Ook de heer ter Hall gevoelt
daar weinig voor; maar hij achtte zich
misschien verplicht voor de wet te
PRISCILLA SÉVERAC
stemmen, omdat hij zitting heeft gehad
in de Staatscommissie voor het bios
coopvraagstuk, naar wier advies het
wetsontwerp grootendeels was opge
maakt; ook meende hij, dat het bios
coopbedrijf geschaad werd door de
thans bestaande onzekerheid, of een
film, die in de eene gemeente was goed
gekeurd, niet in een andere zou worden
verboden; rijkskeuring zou daar een
eind aan maken. Mej. van Dorp heeft
ook bij deze gelegenheid zich apart
gesteld van de overige vrijzinnigen.
Maar de christelijk-historischen stem
den tegen, omdat de wet hun nog te
weinig middelen aan de hand deed om
de gevaren van de bioscoop tegen te
gaan. Zooals de woordvoerder van deze
fractie vóór de eindstemming te kennen
gaf: zij konden met het ontwerp geen
genoegen nemen omdat het beginsel
der gemeentelijke bevoegdheid er niet
in opgenomen was", d.w.z. omdat
aan de gemeenten geen vrijheid was
gelaten een bioscoopverbod uit te
vaardigen en een nakeuring te laten
houden van de door de Rijkscommissie
reeds goedgekeurde films.
Zonder hunne stem kon de wet er
niet komen, nu ook nagenoeg de
ge'" heele linkerzijde zich er tegen verklaar
de.' De anti-revolutionaire Kamer
fractie was vermoedelijk, om dezelfde
reden, die de christelijk-historischen
deed tegenstemmen, niet bijster met
de wet ingenomen; maar zij stemde
er toch voor; slechts de helft van deze
fractie nam echter aan de stemming
deel; van de zes leden, die bij de stem
ming ontbiaken, waren er intusschen
vier, die wél de presentielijst hadden
geteekend, maar afwezig bleken, toen
hun naam werd opgeroepen ! Groote
geestdrift voor de wet was er dus ook
in het anti-revolutionaire kamp niet!
Zoo baatte het niet, dat alle aanwe
zige Katholieke Kamerleden minister
Ruys steunden: met 46 tegen 41
stemmen werd de wet verworpen.
Om tweeërlei reden heeft die ver
werping ook politieke beteekenis.
In de eerste plaats, omdat wederom
is gebleken, dat de christelijk-histo
rischen, ter wille van de uiterlijke
eenheid der coalitie, aan principieele
bedenkingen het zwijgen niet willen
opleggen. Met de antirevolutionairen
valt in dit opzicht beter te praten.
Heelemaal gewillig hebben zij zich
niet betoond; maar als de
christelijkhistorischen bij de eindstemming de
zelfde gedragslijn hadden gevolgd als
zij, zou de wet het gehaald hebben.
Maar nog om een andere reden is,
uit politiek oogpunt, de verwerping
van de bioscoopwet niet zonder belang.
Deze wet betrof de bemoeiing van
den Staat met de zedelijkheid; zij
gold dus niet een onderwerp uit de
indifferente zone, waarover ook de
belijders van de Christelijke beginselen
verschillende meening kunnen koeste
ren, maar een onderwerp, waarbij men
mag verwachten, dat zij in principe
dezelfde overtuiging zijn toegedaan.
Aangenomen nu het bestaan van
deze gemeenschappelijke overtuiging
omtrent den plicht van den Staat,
voor de zedelijkheid te waken dan
blijkt uit het gebeurde met de bios
coopwet opnieuw, dat zulk een gelijk
heid van overtuiging nog geen waarborg
biedt voor eensgezindheid in
practische vraagstukken van staatsbeleid,
waarbij het erop aankomt de gemeen
schappelijke beginselen te gieten in
den vorm van een wet.
Zelfs bij zulk een principieele kwestie
als de zorg van de Overheid voor de
zedelijkheid heeft de coalitie hare
onmacht getoond om in de wetgeving
te doen blijken van de eenheid van be
ginselen, die bij haar heet te heersenen.
Op denzelfden dag, waarop de Kamer
de bioscoopwet liet kelderen, heeft zij
het voorstel van de heeren Braat en
de Boer tot afschaffing van den zomer
tijd aangenomen.
Van dit Kaïnervotum kan men niet
zeggen, dat het geen sterveling iets
kan schelen. En wanneer onze wetge
ving het referendum kende, zou men
eens zien, hoe voor- en tegenstanders
van den zomertijd zich zouden weren,
wanneer door een volksstemming over
het behoud of de afschaffing ervan
moest worden beslist.
Zoo n onderwerp er voor in aan
merking zou komen door de kiezers
zelf te worden uitgemaakt, dan zeker
dit. Want niet alleen hebben de meeste
menschsn er onmiddellijk belang bij,
maar ook is er geen enkele waarborg,
dat de meerderheid in de Kamer hier
beantwoordt aan een meerderheid
onder de kiezers.
Afschaffing van den zomertijd komt
vermoedelijk alleen op het program
van de plattelandspartij voor; bij de
overige partijen vindt men zoowel vóór
als tegenstanders; het heeft vrijwel
van het toeval afgehangen, of de haan
van den heer Braat koning zou kraaien;
van het toeval n.L, hoeveel leden er in
elke partij waren, die meenden op te
moeten komen voor de belangen van
het platteland.
Het is overbodig, hier de argumen
ten te herhalen, waarmede de zomer
tijd is verdedigd of bestreden; men kent
de klachten over het ongerief en de
schade, die tuiniers, groenteboeren en
de houders van melkvee ervan onder
vinden; men weet ook, hoe daarte
genover wordt gewezen op de
voordeelen, die duizenden anderen ervan
genieten: door besparing van licht,
door meer gelegenheid om naar buiten
te gaan, door verhooging van levens
vreugde.
Ik heb altijd gemeend, dat die
voordeelen ruimschoots opwegen tegen het
ongemak, dat de zomertijd nu eenmaal
medebrengt niet voor de heele
plattelandsbevolking, maar voor slechts
een deel ervan. En ik geloof, dat dit
ongerief door de bestrijders van den
zomertijd zeer breed wordt uitgemeten.
Maar ongetwijfeld, het is er. Aan de
ergste bezwaren zou intusschen tege
moet zijn gekomen, wanneer, zooals de
heer A. Staalman in de Kamer heeft
voorgesteld, de zomertijd later zou
beginnen en vroeger eindigen. Ook dit
bemiddelings-voorstel het hield in,
dat de zomertijd niet vóór 15 Mei zou
aanvangen en vóór l September moest
ophouden kon echter aan de meer
derheid van de Kamer niet behagen.
Nagenoeg dezelfde meerderheid, die
aan het ontwerp-Braat de zege ver
schafte, verklaarde zich tegen de
motieStaalman.
De meeste crisismaatregelen hebben
wij geleidelijk zien verdwijnen, zonder
er een traan om te laten; maar den
zomertijd zouden wij gaarne behouden
hebben. Het mag zijn, dat elk van ons
daarbij het eerst denkt aan zijne per
soonlijke omstandigheden; maar ik ge
loof toch, dat voor ons volk in het alge
meen de zomertijd een zegen mag
worden genoemd.
Dien zegen zullen we missen, als de
Eerste Kamer haar goedkeuring hecht
aan het ontwerp-Braat. Want men stelle
zich niet te veel voor van de mogelijk
heid, om door gemeentelijke en par
ticuliere bepalingen ? door het met
een uur vervroegen b.v. van den aan
vangstijd van scholen, kantoren en
openbare diensten nog iets te redden
van het voordeel, dat ons dreigt te
ontgaan. Wanneer het Rijk en de spoor
wegen met zulke maatregelen niet mede
gaan, komt men in allerlei moeilijk
heden.
Maar er is voor hen, die den zomer
tijd wenschen te bestendigen, nog n
middel, dat zij met kans op goeden
uitslag kunnen aanwenden.
Wanneer er een refeiendum kon
worden gehouden, zou, naar mijn mee
ning, de zomertijd een goede kans op
voortbestaan hebben.
Een referendum nu hebben we niet;
maar toch iets, dat eennigszins aan
het gemis ervan tegemoet komt: we
kunnen ons met een adres tot de Eerste
Kamer wenden en haar verzoeken, het
ontwerp-Braat te verwerpen.
Ook zij, die anders principieel be
zwaar er tegen hebben, aan de Eerste
Kamer te verzoeken een door de
Tweede Kamer goedgekeurd ontwerp
af te stemmen, omdat zij onzen Senaat
niet gelijk stellen met een volksverte
genwoordiging, kunnen in dit geval
AAN DE INZENDERS
Het komt herhaaldelijk voor, dat
inzenders hunne bijdragen
adresseeren aan de particuliere adressen
van den hoofdredacteur of van de
redacteuren.
Wij verzoeken dezen inzenders
er mede rekening te willen houden,
dat alle bijdragen, bestemd voor
het redactioneel gedeelte, moeten
worden geadresseerd aan het
secretariaat der redactie van De
Amsterdammer", Weekblad voor
Nederland, Keizersgracht 333,
Amsterdam, zonder vermelding van
persoonsnamen.
Van den inhoud van
ongeteekende brieven neemt de redactie
geen kennis,
uu l i«OHiiiiniiniiiiniiiiiiiiiuiiiiiunuiiiiiiniiiitiiiiiiiiiiiiB
aan zulk een petitionnement mededoen,
omdat, zooals wij reeds opmerkten,
er volstrekt geen zekerheid bestaat,
dat de meening van de Tweede Kamer
over den zomertijd overeenstemt met
die van de meerderheid van ons volk.
Uit liet Voorloopig Verslag der
Eerste Kamer over de begrooting van
Binnenlandsche Zaken is gebleken, dat
vele leden van dit college den zomertijd
wenschen te behouden. Er bestaat
dus nog eenige kans, dat het
ontwerpBraat geen wet zal worden.
Maar dan zal men zich dienen te
haasten. Schriftelijke betuigingen van
adhaesie met een adres aan de Eerste
Kamer tot verwerping van het
ontweip-Braat moeten worden gericht aan
het Comitétot behoud van den
zomertijd, hotel Krasnapolsky, Am
sterdam".
Dit Comitéheeft verzocht vóór
Vrijdag 9 dezer betuigingen van in
stemming te mogen ontvangen. Als
dit weekblad verschijnt, is die termijn
juist verstreken. Wie verzuimd mocht
hebben zich vóór den genoemden dag
bij het Comitéaan te melden, doe dit
toch nog. Maar dan ook terstond.
Het zal nog wel mogelijk blijken,
eenige lijsten met namen van voorstan
ders van den zomertijd achterna te
zenden.
KERNRAMP
.??minima «1111111111 11 n iiiiiiiiiiiiiiiiiiiillliiiiiuiiiiiiiu
BRIEVEN UIT AMERIKA
Washington, 15 Februari.
Een paar avonden geleden had ik de ge
legenheid den Grooten Witten Vader (leest
men in Holland nog Indianen-boeken?) zoo
eens heel op mijn gemak een paar uurtjes te
kunnen bekijken en te trachten te ontdekken
wat of er wel achter die zware wenkbrauwen
lllllllllllllllttllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Illlllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIIIIIIIIIIMIIIIIIIulllllllllllllllllllllllll Illftlllllllllll
n
Het mystieke avontuur, voor ons als een
sprookje, voor haar een zielefeit op den voor
bestemden levensweg, heeft Priscilla naar
Venetiëgebracht, heel natuurlijk, evenals in
een droom alles natuurlijk gaat. De Russische
groothertog in het hotel Danili heeft haar
boodschap in handen, is bezig haar te lezen,
daar rekent zij op, en is in stille afwachting.
Des anderen daags verscheen er tegen den
avond in haar nederig verblijf een vreemdeling
van hooge statuur, die zich den toegang liet
wijzen tot haar armelijke kamer; hij deed zich
kennen als den begeleider, den secretaris en
den vriend van den groothertog.
Wat dreef hem tot het bezoek?
Zij, Priscilla, wist het; hijzelf wist het niet.
Was het de nieuwsgierigheid van een die zijn
vrijen tijd wilde bezig houden? of zorg voor
de veiligheid van zijn hoogen vriend? of een
geheime gedachte, dat hij een spoor zou vin
den in het duister?
Hij schrikte eenigszins terug toen hij het
vermagerde vrouwtje in haar berooide omge
ving zag, maar de stem en de vormelijke plech
tige woorden, maar de oogen met hun wondere
aantrekkingskracht hielden hem staande. Zij
sprak soms neergezet, dan opgewonden en gaf
haar vurige bekentenis.
Zeg aan den groothertog, dat ik gereed ben
om hem te dienen, ik had gemeend, dat ik
hem in 't ongeluk zou vinden en geruïneerd,
daarom dacht ik hem het beetje te geven dat ik
heb opgespaard.... mijn handen zijn aan het
werk gewend".
De metgezel van den groothertog, reeds op
het punt heen te gaan, voelde iets opwellen
in zijn oog, hij kende de koelheid en de wreed
heid van de wereld jegens haar slachtoffers
en was geroerd door het medelijden der een
voudige van geest; hij greep de beide handen
van het menschje en beloofde haar woorden
aan den grootvorst te zullen overbrengen en
te zullen terugkomen.... en verdween.
Er waren goede eenvoudige lieden in Vene
tiëdie voor Priscilla in haar verlatenheid en
eenzaamheid hebben gezorgd. Want ik behoef
het niet te zeggen: er is in haar avontuur zoo
weinig samenhang als in droomen, zij hoort
niet verder van den begeleider van den
grootvorst. Haar geld slinkt, zij houdt niet meer
over dan enkele weinige geldstukken. Het
is haar alsof de Booze heeft overwonnen; er
is een leegte in haar en een stilte. De wereld
van haar ziel is gebluscht.
Dan in haar diepste ellende herwint zij
kracht van geest. De innerlijke stem begint
weder tot haar te spreken en deze zegt: Ga !
Hetzelfde spreekt tot haar de Bijbel van haar
vader. Heengaan en klaar staan tot vertrekken
is het wachtwoord.
En hier zet de hulp in van de vriendelijke
menschen, die haar het geld verschaffen om
naar haar geboorteplaats in Frankrijk terug
te keeren. Het zijn die goede en eenvoudige
kleine lieden die werkelijkheid aan het verhaal
geven als het telkens op wil gaan in het droom
leven, het verhaal waarvan het mystieke
droomleven de draad is.
Want het is toch een zegen, wat van Pris
cilla uitgaat. Hoe zouden anders die kleine
meuschen van Venetiëhaar te hulp zijn ge
komen, wanneer ze niet hadden gevoeld.dat
hun voorspoed, in de toekomst, samenhing
met de ondersteuning op goed vertrouwen
haar gegund ?
Zoo keert zij terug naar haar geboorte
streek; zij geniet er van een halte op haar
rusteloozen weg, en het is toch geen
druomgang geweest, dien zij heeft ondernomen.
Er ligt een brief voor haar; hij is uit naam
van den grootvorst geschreven door den
secretris, een geldsom wordt haar daarin gestuurd,
waarmee Priscilla haar schuld kan aflossen
aan de brave lieden van Venetiëen een veront
schuldiging staat er in, dat de belofte haar
weer te zien niet is nagekomen. Zij is dus niet
alleen gelaten geworden, de Booze heeft in
geen opzicht recht op triomf gehad.
Tocli is zij blij als over het gezonden geld
geheel is beschikt. Et voila, je n'ai plus rien !"
is haar gelukkige uitroep wanneer de verbin
ding met het weelderig hotel in Venetiëis
afgebroken en zij haar Tsaar te midden van
nederigheid en ellende kan gaan zoeken. Haar
stem wijst haar naar Parijs, met de verzeke
ring, dat zij daar zal vinden naar wien zij is
uitgegaan. Daar zal zij den beslissenden stap"
doen.
De wereld heeft hem vernederd en neergelegd
in liet zwarte cachot van zijn graf, maar God
komt als een schild om hem heen.
De wereld heeft hem vernederd tot den dood,
maar God verheft hem en heeft hem zijn werk
van te voren aangewezen.
Als hoofd van de legers, als generalissimus,
scherp gepolijste pijl van den God der heme
len.
Bekleed met Zijn almacht.
Zulke verzen psalmdieert Priscilla voor zich,
als in de herfstdagen van 1920 Generaal
Wrangel zijn laatste krachten inspant tegen het
roode leger.
Het derde en laatste bedrijf opent van
Priscilla's avonturen.
Het eerste heeft haar naar Parijs gebracht
te midden van vulgaire menschen, zij met haar
verheven droom, het tweede leidt tot de aan
raking met de omgeving van den groothertog;
het is een toenadering maar langs een ver
keerden weg; het derde bedrijf zal het besluit
brengen, het visioen van persoon tot persoon.
Heit toevallig woord, wanneer zij in Parijs
een nieuwen dienst heeft gekregen, laat Pris
cilla ontdekken dat de hoofdstad een eigen
Russische kerk bezit. Zij daarheen, verrast
door de schittering van goud en kleuren, door
den wierook en de kunstige muziek der stem
men, en toch gerust in haar Protestantsch
gevoel door de herinnering aan de Oostersche
pracht van Salomo's tempel in het Oude Tes
tament. Een jonge man naast haar in de kerk
is bezig met groote aandacht te bidden.
Toen zij het gebouw verliet, was de avond
gevallen. Haar gang, altoos onzeker in 't ge
woel op straat, was dien dag nog onthutster
dan anders, en zij zou zeker onder een tram
wagen zijn geraakt, wanneer niet in het
oogenblik van gevaar een forsche hand haar had ge
grepen en had vastgehouden, toen zij van
schrik nauwlijks verder kon gaan.
Haar redder'was de man met de uitstekende
jukbeenderen, de kleine oogen en het woeste,
goedige gezicht die in de kerk naast haar had
gebeden. Zij zeide hem, dat zij geen Russin
was en het Russisch niet verstond. Hij keek
haar verwonderd aan en in gebroken Fransch
antwoordde hij, dat het er niet op aankwam,
maar als men een beetje ouder werd, dan deed
men beter niet op straat te gaan, hij zou haar
wel thuis brengen, of dragen, mits het niet te
ver 'was.
Priscilla dankte hem voor zijn goedheid.
Maar hij wou daarvan niet hooren. ,,'t Is geen
goedheid ! Maar wat komt het er op aan !
ik heb tijd tot het theater".
En zij hoorde, dat hij, van beroep schoen
maker, voor bijverdienste in het ballet danste
om een armen zieken vriend bij te staan, met
wien hij, die in het leger soldaat was geweest,
over den Caucasus en Constantinopel naar
Frankrijk had gekomen, zooals hij zich uit
drukte.
De stem in Priscilla sprak haar dadelijk
over dien jongen Rus, alsof hij, een andere
engel Raphaël bij den jongen Tobias, was ge
zonden om haar op haar weg te geleiden.
In langen tijd zag zij hem echter niet terug.
Maar de stem in haar binnenste hield aan: de
tijd naderde, zij moest in den omtrek blijven
van de Russische Kerk en goed de gezichten
opnemen van de menschen die zij daar zag.
Eindelijk, bijna een maand was verloopen,
heeft haar dagboek de opteekening:
Ik heb teruggezien dien ik zocht, in de
plaats, heerlijk als de tempel van Salomo;
samen zijn wij teruggekomen, een ziekte van
zijn vriend had hem zoo lang terug gehouden.
Ik geloof dat zij het uiterst armoedig hebben".
Nu komt de tijd van het intieme samenleven
van Priscilla met den jongen Rus, zonder dat
zij bij gebrek aan taalkennis elkander precies
konden begrijpen. Zij wilde hem haar gedach
ten ingeven, en zij kon niet anders dan hem
haar zorg betoonen: Moedertje", noemde hij
haar, maar zij was dat niet. Het was geen
inenschelijke betrekking; het was een gees
telijke verwantschap, die zij op wilde
wekken.
En telkens de muur tusschen beiden ! On
overkomelijk, omdat die Rus ook zijn geheim
had. Wanneer zij over zijn zieken vriend sprak,
weerde hij altoos af; zij begreep, dat het een
man zou zijn die een mysterie moest blijven
voor de anderen, die, gevallen van zijn hoogte,
werd gejaagd en nergens veilig was. Wilde zij
uit dat raden tot meer licht komen dan ver
starde het gezicht van haar toehoorder. Hij
werd angstig en sloot zich af. Toch meldde
haar innerlijke stem, dat voor het einde van
het jaar de beslissing zou komen en reeds was
het diep in December.
Zij besloot dan het mysterie in de woon
plaats van haar Russischen vriend te gaan op
zoeken. Het was een der armoedigste buiten
wijken van de hoofdstad, zij vond toch haar
weg na lang zoeken en vragen en een trap
opgaande kwam zij aan het verblijf van den
schoenmaker. Haar vriend was er niet, maar
een deur wees naar een andere kamer. Daar
binnengaand zag zij op het ziekbed een sla
penden zieke.
Grijze haren bedekten zijn hoofd; daar
wendde hij al slapend het hoofd naar haar om.
Een heilige schrik overviel haar: vervallen,
vermagerd, verouderd, ontdaan, het was de
Tsaar. Zij hoorde gerucht, zij sloot de
kamer, ging de trap af en zeide aan de con
ciërge, dat zij zou terugkomen.
Als zij, ziek geworden van opwinding, eerst
na een paar dagen terugkeerde, lichtte haar
de conciërge in: de Russen waren uiterst ont
steld toen zij van haar bezoek hoorden en
maakten dadelijk aanstalten tot vertrek; de
beide vogels waren gevlogen.
In haar vertwijfeling bleef Priscilla twee
dagen lang zoeken en speuren, daarop luis
terde zij naar haar stem: voor het eind van het
jaar moest zij in haar geboortestreek zijn;
haar vragen zouden een oplossing vinden, ten
dage de Heer zoo beschikte.
Zij ging heen vol vertrouwen, op den Oude
jaarsavond, onder het gewoel der menschen
met haar ouden katoenen parapluie en haar
kleine valies gerustgesteld. Een
boodschapster, een droomster, een eenvoudige van geest!
W. G. C. BYVANCK