De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 10 maart pagina 1

10 maart 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Jf°. 8885 Zaterdag 10 Haart A°1933 D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van O. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. B R U G M A N S, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie: C. P. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam INHOUD: 1. In de Tweede Kamer, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp Tijdgenooten, door Dr. W. G. C. Byvanck Brief uit Ame rika, door Dr. H. W. van Loon 2. Vorsten school, teekening door Jordaan De strijd om de Duitsche volkskerk, door Ds. P. G. van Slogteren Ieder mensch genealogisch be paald, door Dr. M. A. van Herwerden 3. Communistische propaganda, door Dr. L. H. Grondijs 5. Voor Vrouwen (red. Elis M. Rogge:) Bijkomstigheden, door Annie Salomons Popcorn, door A. C. Ons Wet boek, door S. G. F. Meyboom. Gertud Leistikow, teekening door O. Roland Uit de Natuur : Leeuwerik, door Dr. Jac. P. Thijse 6. Het Russische theater, teekeningen van B. van Vlijmen Tooneelstudie, door Prof. Dr. J. H. Scholte Schermen, door Winters .Dramatische Kroniek, door Top Naeff 7. Financien en Economie, door Paul Sabel 8. Boekbespreking, door Dr. Ch. F. Haje Schilderkunst kroniek, door A. Plasschaert en Mr. M. F. Hennus 9. De Doornsche ooievaar, teeke ning door Joh. Braakensiek Charivaria, door Charivarius Taaiverwoesting, door Dr. Ch. F. HajéKrekelzang, door J. H. Speenhoff Tronies, teekening door B. van Vlijmen met bijschrift van Charivarius. Buitenlandsche humor door Charivarius. 10. Rijmkronyck, door Melis Stoke Uit het Kladschrift van Jantje Tentoonstelling van letterkunde te 's Gravenhage, door Melis Stoke, met teekeningen van O. Roland Omslag-Feuilleton: De Slaapkelder, door E. Perez. Bijvoegsel: Aanneming van het ontwerpBraat tot afschaffing van den zomertijd teekening door Joh. Braakensiek. IN DE TWEEDE KAMER Om de verwerping van de bioscoop wet zullen weinig menschen zich druk hebben gemaakt ??behalve minister Ruys dan, die er opnieuw een echec door heeft geleden. Er was n bestanddeel in de wet, dat nagenoeg bij iedereen instemming had gevonden: de rijkskeuring van films voor voorstellingen, die door minderjarigen worden bijgewoond. Alleen zij, die de bioscoop eigenlijk liever heelemaal zouden zien verdwij nen en in een rijksmerk een soort van aanbeveling voor deze verderfelijke instelling zagen, wilden hiervan niet weten. Maar verder liepen de meeningen zeer uiteen. De meerderheid, die de wet ten slotte verwierp, bestond uit Kamer leden, wien zij te ver, en uit anderen, wien zij niet ver genoeg ging. De vrijzinnige Kamerfracties met uitzondering van Mej. van Dorp en den heer ter Hall stemden tegen, omdat zij zich niet konden vereenigen met een censuur van films voor vol wassenen. Ook de heer ter Hall gevoelt daar weinig voor; maar hij achtte zich misschien verplicht voor de wet te PRISCILLA SÉVERAC stemmen, omdat hij zitting heeft gehad in de Staatscommissie voor het bios coopvraagstuk, naar wier advies het wetsontwerp grootendeels was opge maakt; ook meende hij, dat het bios coopbedrijf geschaad werd door de thans bestaande onzekerheid, of een film, die in de eene gemeente was goed gekeurd, niet in een andere zou worden verboden; rijkskeuring zou daar een eind aan maken. Mej. van Dorp heeft ook bij deze gelegenheid zich apart gesteld van de overige vrijzinnigen. Maar de christelijk-historischen stem den tegen, omdat de wet hun nog te weinig middelen aan de hand deed om de gevaren van de bioscoop tegen te gaan. Zooals de woordvoerder van deze fractie vóór de eindstemming te kennen gaf: zij konden met het ontwerp geen genoegen nemen omdat het beginsel der gemeentelijke bevoegdheid er niet in opgenomen was", d.w.z. omdat aan de gemeenten geen vrijheid was gelaten een bioscoopverbod uit te vaardigen en een nakeuring te laten houden van de door de Rijkscommissie reeds goedgekeurde films. Zonder hunne stem kon de wet er niet komen, nu ook nagenoeg de ge'" heele linkerzijde zich er tegen verklaar de.' De anti-revolutionaire Kamer fractie was vermoedelijk, om dezelfde reden, die de christelijk-historischen deed tegenstemmen, niet bijster met de wet ingenomen; maar zij stemde er toch voor; slechts de helft van deze fractie nam echter aan de stemming deel; van de zes leden, die bij de stem ming ontbiaken, waren er intusschen vier, die wél de presentielijst hadden geteekend, maar afwezig bleken, toen hun naam werd opgeroepen ! Groote geestdrift voor de wet was er dus ook in het anti-revolutionaire kamp niet! Zoo baatte het niet, dat alle aanwe zige Katholieke Kamerleden minister Ruys steunden: met 46 tegen 41 stemmen werd de wet verworpen. Om tweeërlei reden heeft die ver werping ook politieke beteekenis. In de eerste plaats, omdat wederom is gebleken, dat de christelijk-histo rischen, ter wille van de uiterlijke eenheid der coalitie, aan principieele bedenkingen het zwijgen niet willen opleggen. Met de antirevolutionairen valt in dit opzicht beter te praten. Heelemaal gewillig hebben zij zich niet betoond; maar als de christelijkhistorischen bij de eindstemming de zelfde gedragslijn hadden gevolgd als zij, zou de wet het gehaald hebben. Maar nog om een andere reden is, uit politiek oogpunt, de verwerping van de bioscoopwet niet zonder belang. Deze wet betrof de bemoeiing van den Staat met de zedelijkheid; zij gold dus niet een onderwerp uit de indifferente zone, waarover ook de belijders van de Christelijke beginselen verschillende meening kunnen koeste ren, maar een onderwerp, waarbij men mag verwachten, dat zij in principe dezelfde overtuiging zijn toegedaan. Aangenomen nu het bestaan van deze gemeenschappelijke overtuiging omtrent den plicht van den Staat, voor de zedelijkheid te waken dan blijkt uit het gebeurde met de bios coopwet opnieuw, dat zulk een gelijk heid van overtuiging nog geen waarborg biedt voor eensgezindheid in practische vraagstukken van staatsbeleid, waarbij het erop aankomt de gemeen schappelijke beginselen te gieten in den vorm van een wet. Zelfs bij zulk een principieele kwestie als de zorg van de Overheid voor de zedelijkheid heeft de coalitie hare onmacht getoond om in de wetgeving te doen blijken van de eenheid van be ginselen, die bij haar heet te heersenen. Op denzelfden dag, waarop de Kamer de bioscoopwet liet kelderen, heeft zij het voorstel van de heeren Braat en de Boer tot afschaffing van den zomer tijd aangenomen. Van dit Kaïnervotum kan men niet zeggen, dat het geen sterveling iets kan schelen. En wanneer onze wetge ving het referendum kende, zou men eens zien, hoe voor- en tegenstanders van den zomertijd zich zouden weren, wanneer door een volksstemming over het behoud of de afschaffing ervan moest worden beslist. Zoo n onderwerp er voor in aan merking zou komen door de kiezers zelf te worden uitgemaakt, dan zeker dit. Want niet alleen hebben de meeste menschsn er onmiddellijk belang bij, maar ook is er geen enkele waarborg, dat de meerderheid in de Kamer hier beantwoordt aan een meerderheid onder de kiezers. Afschaffing van den zomertijd komt vermoedelijk alleen op het program van de plattelandspartij voor; bij de overige partijen vindt men zoowel vóór als tegenstanders; het heeft vrijwel van het toeval afgehangen, of de haan van den heer Braat koning zou kraaien; van het toeval n.L, hoeveel leden er in elke partij waren, die meenden op te moeten komen voor de belangen van het platteland. Het is overbodig, hier de argumen ten te herhalen, waarmede de zomer tijd is verdedigd of bestreden; men kent de klachten over het ongerief en de schade, die tuiniers, groenteboeren en de houders van melkvee ervan onder vinden; men weet ook, hoe daarte genover wordt gewezen op de voordeelen, die duizenden anderen ervan genieten: door besparing van licht, door meer gelegenheid om naar buiten te gaan, door verhooging van levens vreugde. Ik heb altijd gemeend, dat die voordeelen ruimschoots opwegen tegen het ongemak, dat de zomertijd nu eenmaal medebrengt niet voor de heele plattelandsbevolking, maar voor slechts een deel ervan. En ik geloof, dat dit ongerief door de bestrijders van den zomertijd zeer breed wordt uitgemeten. Maar ongetwijfeld, het is er. Aan de ergste bezwaren zou intusschen tege moet zijn gekomen, wanneer, zooals de heer A. Staalman in de Kamer heeft voorgesteld, de zomertijd later zou beginnen en vroeger eindigen. Ook dit bemiddelings-voorstel het hield in, dat de zomertijd niet vóór 15 Mei zou aanvangen en vóór l September moest ophouden kon echter aan de meer derheid van de Kamer niet behagen. Nagenoeg dezelfde meerderheid, die aan het ontwerp-Braat de zege ver schafte, verklaarde zich tegen de motieStaalman. De meeste crisismaatregelen hebben wij geleidelijk zien verdwijnen, zonder er een traan om te laten; maar den zomertijd zouden wij gaarne behouden hebben. Het mag zijn, dat elk van ons daarbij het eerst denkt aan zijne per soonlijke omstandigheden; maar ik ge loof toch, dat voor ons volk in het alge meen de zomertijd een zegen mag worden genoemd. Dien zegen zullen we missen, als de Eerste Kamer haar goedkeuring hecht aan het ontwerp-Braat. Want men stelle zich niet te veel voor van de mogelijk heid, om door gemeentelijke en par ticuliere bepalingen ? door het met een uur vervroegen b.v. van den aan vangstijd van scholen, kantoren en openbare diensten nog iets te redden van het voordeel, dat ons dreigt te ontgaan. Wanneer het Rijk en de spoor wegen met zulke maatregelen niet mede gaan, komt men in allerlei moeilijk heden. Maar er is voor hen, die den zomer tijd wenschen te bestendigen, nog n middel, dat zij met kans op goeden uitslag kunnen aanwenden. Wanneer er een refeiendum kon worden gehouden, zou, naar mijn mee ning, de zomertijd een goede kans op voortbestaan hebben. Een referendum nu hebben we niet; maar toch iets, dat eennigszins aan het gemis ervan tegemoet komt: we kunnen ons met een adres tot de Eerste Kamer wenden en haar verzoeken, het ontwerp-Braat te verwerpen. Ook zij, die anders principieel be zwaar er tegen hebben, aan de Eerste Kamer te verzoeken een door de Tweede Kamer goedgekeurd ontwerp af te stemmen, omdat zij onzen Senaat niet gelijk stellen met een volksverte genwoordiging, kunnen in dit geval AAN DE INZENDERS Het komt herhaaldelijk voor, dat inzenders hunne bijdragen adresseeren aan de particuliere adressen van den hoofdredacteur of van de redacteuren. Wij verzoeken dezen inzenders er mede rekening te willen houden, dat alle bijdragen, bestemd voor het redactioneel gedeelte, moeten worden geadresseerd aan het secretariaat der redactie van De Amsterdammer", Weekblad voor Nederland, Keizersgracht 333, Amsterdam, zonder vermelding van persoonsnamen. Van den inhoud van ongeteekende brieven neemt de redactie geen kennis, uu l i«OHiiiiniiniiiiniiiiiiiiiuiiiiiunuiiiiiiniiiitiiiiiiiiiiiiB aan zulk een petitionnement mededoen, omdat, zooals wij reeds opmerkten, er volstrekt geen zekerheid bestaat, dat de meening van de Tweede Kamer over den zomertijd overeenstemt met die van de meerderheid van ons volk. Uit liet Voorloopig Verslag der Eerste Kamer over de begrooting van Binnenlandsche Zaken is gebleken, dat vele leden van dit college den zomertijd wenschen te behouden. Er bestaat dus nog eenige kans, dat het ontwerpBraat geen wet zal worden. Maar dan zal men zich dienen te haasten. Schriftelijke betuigingen van adhaesie met een adres aan de Eerste Kamer tot verwerping van het ontweip-Braat moeten worden gericht aan het Comitétot behoud van den zomertijd, hotel Krasnapolsky, Am sterdam". Dit Comitéheeft verzocht vóór Vrijdag 9 dezer betuigingen van in stemming te mogen ontvangen. Als dit weekblad verschijnt, is die termijn juist verstreken. Wie verzuimd mocht hebben zich vóór den genoemden dag bij het Comitéaan te melden, doe dit toch nog. Maar dan ook terstond. Het zal nog wel mogelijk blijken, eenige lijsten met namen van voorstan ders van den zomertijd achterna te zenden. KERNRAMP .??minima «1111111111 11 n iiiiiiiiiiiiiiiiiiiillliiiiiuiiiiiiiu BRIEVEN UIT AMERIKA Washington, 15 Februari. Een paar avonden geleden had ik de ge legenheid den Grooten Witten Vader (leest men in Holland nog Indianen-boeken?) zoo eens heel op mijn gemak een paar uurtjes te kunnen bekijken en te trachten te ontdekken wat of er wel achter die zware wenkbrauwen lllllllllllllllttllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Illlllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIIIIIIIIIIMIIIIIIIulllllllllllllllllllllllll Illftlllllllllll n Het mystieke avontuur, voor ons als een sprookje, voor haar een zielefeit op den voor bestemden levensweg, heeft Priscilla naar Venetiëgebracht, heel natuurlijk, evenals in een droom alles natuurlijk gaat. De Russische groothertog in het hotel Danili heeft haar boodschap in handen, is bezig haar te lezen, daar rekent zij op, en is in stille afwachting. Des anderen daags verscheen er tegen den avond in haar nederig verblijf een vreemdeling van hooge statuur, die zich den toegang liet wijzen tot haar armelijke kamer; hij deed zich kennen als den begeleider, den secretaris en den vriend van den groothertog. Wat dreef hem tot het bezoek? Zij, Priscilla, wist het; hijzelf wist het niet. Was het de nieuwsgierigheid van een die zijn vrijen tijd wilde bezig houden? of zorg voor de veiligheid van zijn hoogen vriend? of een geheime gedachte, dat hij een spoor zou vin den in het duister? Hij schrikte eenigszins terug toen hij het vermagerde vrouwtje in haar berooide omge ving zag, maar de stem en de vormelijke plech tige woorden, maar de oogen met hun wondere aantrekkingskracht hielden hem staande. Zij sprak soms neergezet, dan opgewonden en gaf haar vurige bekentenis. Zeg aan den groothertog, dat ik gereed ben om hem te dienen, ik had gemeend, dat ik hem in 't ongeluk zou vinden en geruïneerd, daarom dacht ik hem het beetje te geven dat ik heb opgespaard.... mijn handen zijn aan het werk gewend". De metgezel van den groothertog, reeds op het punt heen te gaan, voelde iets opwellen in zijn oog, hij kende de koelheid en de wreed heid van de wereld jegens haar slachtoffers en was geroerd door het medelijden der een voudige van geest; hij greep de beide handen van het menschje en beloofde haar woorden aan den grootvorst te zullen overbrengen en te zullen terugkomen.... en verdween. Er waren goede eenvoudige lieden in Vene tiëdie voor Priscilla in haar verlatenheid en eenzaamheid hebben gezorgd. Want ik behoef het niet te zeggen: er is in haar avontuur zoo weinig samenhang als in droomen, zij hoort niet verder van den begeleider van den grootvorst. Haar geld slinkt, zij houdt niet meer over dan enkele weinige geldstukken. Het is haar alsof de Booze heeft overwonnen; er is een leegte in haar en een stilte. De wereld van haar ziel is gebluscht. Dan in haar diepste ellende herwint zij kracht van geest. De innerlijke stem begint weder tot haar te spreken en deze zegt: Ga ! Hetzelfde spreekt tot haar de Bijbel van haar vader. Heengaan en klaar staan tot vertrekken is het wachtwoord. En hier zet de hulp in van de vriendelijke menschen, die haar het geld verschaffen om naar haar geboorteplaats in Frankrijk terug te keeren. Het zijn die goede en eenvoudige kleine lieden die werkelijkheid aan het verhaal geven als het telkens op wil gaan in het droom leven, het verhaal waarvan het mystieke droomleven de draad is. Want het is toch een zegen, wat van Pris cilla uitgaat. Hoe zouden anders die kleine meuschen van Venetiëhaar te hulp zijn ge komen, wanneer ze niet hadden gevoeld.dat hun voorspoed, in de toekomst, samenhing met de ondersteuning op goed vertrouwen haar gegund ? Zoo keert zij terug naar haar geboorte streek; zij geniet er van een halte op haar rusteloozen weg, en het is toch geen druomgang geweest, dien zij heeft ondernomen. Er ligt een brief voor haar; hij is uit naam van den grootvorst geschreven door den secretris, een geldsom wordt haar daarin gestuurd, waarmee Priscilla haar schuld kan aflossen aan de brave lieden van Venetiëen een veront schuldiging staat er in, dat de belofte haar weer te zien niet is nagekomen. Zij is dus niet alleen gelaten geworden, de Booze heeft in geen opzicht recht op triomf gehad. Tocli is zij blij als over het gezonden geld geheel is beschikt. Et voila, je n'ai plus rien !" is haar gelukkige uitroep wanneer de verbin ding met het weelderig hotel in Venetiëis afgebroken en zij haar Tsaar te midden van nederigheid en ellende kan gaan zoeken. Haar stem wijst haar naar Parijs, met de verzeke ring, dat zij daar zal vinden naar wien zij is uitgegaan. Daar zal zij den beslissenden stap" doen. De wereld heeft hem vernederd en neergelegd in liet zwarte cachot van zijn graf, maar God komt als een schild om hem heen. De wereld heeft hem vernederd tot den dood, maar God verheft hem en heeft hem zijn werk van te voren aangewezen. Als hoofd van de legers, als generalissimus, scherp gepolijste pijl van den God der heme len. Bekleed met Zijn almacht. Zulke verzen psalmdieert Priscilla voor zich, als in de herfstdagen van 1920 Generaal Wrangel zijn laatste krachten inspant tegen het roode leger. Het derde en laatste bedrijf opent van Priscilla's avonturen. Het eerste heeft haar naar Parijs gebracht te midden van vulgaire menschen, zij met haar verheven droom, het tweede leidt tot de aan raking met de omgeving van den groothertog; het is een toenadering maar langs een ver keerden weg; het derde bedrijf zal het besluit brengen, het visioen van persoon tot persoon. Heit toevallig woord, wanneer zij in Parijs een nieuwen dienst heeft gekregen, laat Pris cilla ontdekken dat de hoofdstad een eigen Russische kerk bezit. Zij daarheen, verrast door de schittering van goud en kleuren, door den wierook en de kunstige muziek der stem men, en toch gerust in haar Protestantsch gevoel door de herinnering aan de Oostersche pracht van Salomo's tempel in het Oude Tes tament. Een jonge man naast haar in de kerk is bezig met groote aandacht te bidden. Toen zij het gebouw verliet, was de avond gevallen. Haar gang, altoos onzeker in 't ge woel op straat, was dien dag nog onthutster dan anders, en zij zou zeker onder een tram wagen zijn geraakt, wanneer niet in het oogenblik van gevaar een forsche hand haar had ge grepen en had vastgehouden, toen zij van schrik nauwlijks verder kon gaan. Haar redder'was de man met de uitstekende jukbeenderen, de kleine oogen en het woeste, goedige gezicht die in de kerk naast haar had gebeden. Zij zeide hem, dat zij geen Russin was en het Russisch niet verstond. Hij keek haar verwonderd aan en in gebroken Fransch antwoordde hij, dat het er niet op aankwam, maar als men een beetje ouder werd, dan deed men beter niet op straat te gaan, hij zou haar wel thuis brengen, of dragen, mits het niet te ver 'was. Priscilla dankte hem voor zijn goedheid. Maar hij wou daarvan niet hooren. ,,'t Is geen goedheid ! Maar wat komt het er op aan ! ik heb tijd tot het theater". En zij hoorde, dat hij, van beroep schoen maker, voor bijverdienste in het ballet danste om een armen zieken vriend bij te staan, met wien hij, die in het leger soldaat was geweest, over den Caucasus en Constantinopel naar Frankrijk had gekomen, zooals hij zich uit drukte. De stem in Priscilla sprak haar dadelijk over dien jongen Rus, alsof hij, een andere engel Raphaël bij den jongen Tobias, was ge zonden om haar op haar weg te geleiden. In langen tijd zag zij hem echter niet terug. Maar de stem in haar binnenste hield aan: de tijd naderde, zij moest in den omtrek blijven van de Russische Kerk en goed de gezichten opnemen van de menschen die zij daar zag. Eindelijk, bijna een maand was verloopen, heeft haar dagboek de opteekening: Ik heb teruggezien dien ik zocht, in de plaats, heerlijk als de tempel van Salomo; samen zijn wij teruggekomen, een ziekte van zijn vriend had hem zoo lang terug gehouden. Ik geloof dat zij het uiterst armoedig hebben". Nu komt de tijd van het intieme samenleven van Priscilla met den jongen Rus, zonder dat zij bij gebrek aan taalkennis elkander precies konden begrijpen. Zij wilde hem haar gedach ten ingeven, en zij kon niet anders dan hem haar zorg betoonen: Moedertje", noemde hij haar, maar zij was dat niet. Het was geen inenschelijke betrekking; het was een gees telijke verwantschap, die zij op wilde wekken. En telkens de muur tusschen beiden ! On overkomelijk, omdat die Rus ook zijn geheim had. Wanneer zij over zijn zieken vriend sprak, weerde hij altoos af; zij begreep, dat het een man zou zijn die een mysterie moest blijven voor de anderen, die, gevallen van zijn hoogte, werd gejaagd en nergens veilig was. Wilde zij uit dat raden tot meer licht komen dan ver starde het gezicht van haar toehoorder. Hij werd angstig en sloot zich af. Toch meldde haar innerlijke stem, dat voor het einde van het jaar de beslissing zou komen en reeds was het diep in December. Zij besloot dan het mysterie in de woon plaats van haar Russischen vriend te gaan op zoeken. Het was een der armoedigste buiten wijken van de hoofdstad, zij vond toch haar weg na lang zoeken en vragen en een trap opgaande kwam zij aan het verblijf van den schoenmaker. Haar vriend was er niet, maar een deur wees naar een andere kamer. Daar binnengaand zag zij op het ziekbed een sla penden zieke. Grijze haren bedekten zijn hoofd; daar wendde hij al slapend het hoofd naar haar om. Een heilige schrik overviel haar: vervallen, vermagerd, verouderd, ontdaan, het was de Tsaar. Zij hoorde gerucht, zij sloot de kamer, ging de trap af en zeide aan de con ciërge, dat zij zou terugkomen. Als zij, ziek geworden van opwinding, eerst na een paar dagen terugkeerde, lichtte haar de conciërge in: de Russen waren uiterst ont steld toen zij van haar bezoek hoorden en maakten dadelijk aanstalten tot vertrek; de beide vogels waren gevlogen. In haar vertwijfeling bleef Priscilla twee dagen lang zoeken en speuren, daarop luis terde zij naar haar stem: voor het eind van het jaar moest zij in haar geboortestreek zijn; haar vragen zouden een oplossing vinden, ten dage de Heer zoo beschikte. Zij ging heen vol vertrouwen, op den Oude jaarsavond, onder het gewoel der menschen met haar ouden katoenen parapluie en haar kleine valies gerustgesteld. Een boodschapster, een droomster, een eenvoudige van geest! W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl