De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 10 maart pagina 5

10 maart 1923 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

K) Miaart. .23. - No. 2385 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN LX1II Niets is zóó prettig als om met het kleine meisje boodschappen te doen. De wereld toont dan ineens een ander gezicht; alles, wat we tegenkomen, wordt nieuw en belangrijk, en alle menschen kijken met vriendelijke en zachte oogen; we blijven staan, als er een tram voorbij rijdt: Wat een groote, hè?"; we blijven kijken bij de kindertjes, die touwtje springen, en bij den slagersjongen, die aan zijn fietsketting morrelt; ze moet even weg kruipen in het donkere holletje van het hoekhuis, en dan wandelen we een heel eind achter een ouden kleere-koop, om goed te verstaan, wat hij eigenlijk zegt. Wat roept man-neer?" Eindelijk hebben we het goed te pakken; dan keeren we voldaan op onze stappen terug, en beginnen onze inkoopen bij den drogist. Een tube cold-cream," zeg ik ernstig. Voor Jannie; voor zijn kinnetje," ver klaart ze nader. De meneer is er door getroffen, dat ze hem in de familie-omstandigheden inwijdt en biedt haar als tegen-beleefdheid zeven suikeren pepermuntjes aan. Dank oe wel. Manneer," zegt ze met sombere correctheid, en klemt ze in haar hand. Steek maar in je mondje," moedigt hij aan, en voegt de daad bij het woord. Ik weet, dat ze niet van pepermuntjes houdt, en kijk met een zekere spanning, wat ze doen zal: met groote zelfbeheersching laat ze alles binnen de omheining van haar tanden be sloten, maar ze waagt het niet haar tong te bewegen, of te slikken. Ze wacht gelaten af, tot ik betaald heb, stamelt een zeer onduide lijk: Dag manneer," en deponeert, zoodra we het stoepje af zijn, met energie, alles wat ze opgespaard heeft, op de steentjes. Niet lekker," zegt ze alleen.met overtuiging, maar vóór ik me over haar tactgevoel en haar aangeboren wellevendheid verheugen kan, loopt ze opeens van me weg naar een zeer ongunstig-uitzienden schooier, die op den trottoirband, donker van tabaks-pruim, staat te lanterfanten. Dag," zegt ze met een hartelijke intonatie in haar stern, dèg". De kerel kijkt even bot-verbaasd; dan ont spant zich zijn gezicht. Dag zussie," ant woordt hij een octaaf lager en hij maakt een joviaal gebaar met zijn arm. ;. Onmiddellijk imiteert ze hem, terwijl ze hem nadenkelijk blijft aankijken. Heb jij thuis óók kindertjes?" informeert ze dan voorzichtig. Meer dan me lief is," bromt hij terug, een nest vol". Het is vooral de zakelijke toon, ernstig als tegen een groot mensen, die haar charmeert. Jannie is thuis, bij Moedertje," legt ze hem uit, Jannie is nog te klein om boodschappen te doen". Jij ben anders ook niet van de grootste," meent hij te mogen opmerken, en op dat oogen-. blik zie ik mijn kans: nu hij haar beleedigd heeft in haar trots, zal ik haar eerder kunnen meetronen. Meidje, we zouden immers nieuwe schoe nen gaan koopen?" Ja, dat's goed, hoor" zegt ze inschikkelijk, en steekt me haar handje toe, maar over haar schouder heen, roept ze haar nieuwen vriend dit verpletterende afscheidswoord toe: Ik ben een goote meid van tee jaar". En als overwinnaars stappen we naar de laarzenwinkel. De juffrouw gaat zich te buiten aan uitroepen van verteedering. Zoo'n snoeperig klein kindje; net een pop; wat een fijne hand jes; wat een groote oogen !" We worden er allebei stil en teruggetrokken van, en als re actie zeg ik een beetje cordater dan gewoonlijk: Trek je schoenen uit, meid". Kousen ook, tante Ans?" vraagt ze on middellijk, en ze diept al onder haar wit-wollen rokje, naar wat ze vernuftig haar wim pels" heeft gedoopt. De juffrouw tuimelt van schrik achteruit: Kan ze al praten?" Ja mevrouw," antwoordt ze heel hautain; maar negeert de helpster verder volkomen: met iemand, die van zóó weinig begrip blijk heeft gegeven, zal zij zich verder niet inlaten. We gaan naar den fruitmanneer, naar de lllllllllllllllllllllllltlllllllMIHIIIIIIIIIlllllMllllllllllllllllllllllllllMlllllllimil f ***s^**f **-**:? koekjesjuffrouw, naar den vleeschmanneer, (dien ze zelfs speciaal als róókvleeschmanneer" aanspreekt,) en naarden kruidenier; we bestellen een kaasje en we koopen een nieuw gummi-broekje voor Jannie, en nergens komen we de deur uit, of we dragen de een of andere nieuwe aanwinst in de hand. Weldra heb ik een aangegeten appel, een chocoladen krakeling, een stukje worst, eenfvijg, een plak kaas en een beweeglijke reclame voor een speciaal soort schoensmeer onder mijn be rusting,?die haar allemaal in den loop van den ochtend met een paar hartelijke woorden zijn toegereikt, en waarvoor ze als automa tisch haar dank oe wel" heeft gezegd. Eigen lijke belangstelling toont ze yoorloopig niet voor de presenten; daarvoor is er op straat veel te veel te zien: in de eerste plaats al de hondsjes" die heusch zoete hondsjes zijn," die heusch geen kindje kwaad doen". Dan de auto's toet, toet", en de aschkarremannen met hun ratels; en als ik even voor me uit loop te denken of ik mi nog over het over trekken van die kussens zal gaan spreken of later, dan voel ik opeens, dat ik iets zwaarders meetrek, dan te voren, en snel op zij ziende, bemerk ik, dat ze een veel grooter kind van een jaar of vijf geënterd heeft, en die zon der pardon meevoert. De vijfjarige kijkt be duusd en overrompeld, maar het kleine meisje, als om haar aan zich te binden, be gint met opgewonden overijling middenin, het verhaal van de zeven geitjes te vertellen. Doe's open," zei de wolf, (bastoon) doe's open". En als de ander op het onderaardsche geluid bepaald verschrikt kijkt, lacht ze ge ruststellend, en zegt: 't is maar een grapje". Ik bevrijd de meegesleurde, en bied haar tot troost de krakeling aan; het kleine meisje is op het punt mij mijn interventie zér kwa lijk te nemen; haar oogen groeien tot de theekopjes" uit het sprookje van Andersen,en zullen weldra de ronde torens van Kopenha gen" zijn, als een oude meneer, die, zwaar op zijn stokje leunend, met groote moeite voorbijstrompelt, opeens haar heele aandacht vastgrijpt. Mag ik manneer een gulden ge ven?" vraagt ze snel, en, als ik haar volko men beteuterd aanstaar, herhaalt zenogeens: Mag ik arme manneer een gulden geven?" In groote haast zoek ik mijn herinnering af naar associaties om deze questie te begrij pen: een gulden" is de benaming voor ieder willekeurig geldstuk; maar waarom wil ze dezen grijsaard met zijn gedistingueerden bonten jas een duitje gaan brengen? Dan schiet mij de zielige bedelaar te binnen, die dikwijls bij den hoek van hun huis stond, en die ook op een stokje leunde; hoeveel malen. heeft ze niet met haar eerbiedig: Als je blieft, manneer," hem haar gulden" gebracht, als ze met moeder en Jannie ging wandelen! Wat weet ze van onze indeeling in rijken en armen, in bedeelenden en bedeelden? Voor haar bestaat de wereld redelijk uit menschen, die op hun eigen beenen loopen, en uit zielige stumperds, die met stokjes strompelen, en die je daarom wat geven moet.. Nee schat," zeg ik stilletjes, die meneer houdt niet van guldentjes". En als we dan juist naar een Bank moeten, om couponnetjes te innen, voel ik me opeens heel somber worden over onze maatschappij, die zoo raar in elkaar zit geward, dat een onbedorven kind er van nature nooit iets van begrijpen zal. De Bank is de eenige plaats, waar er geen notitie van haar wordt genomen, en waar ze niets present krijgt. De meneer achter het loketje vertelt me met de twisterige stem van een opgeschoten burgerscholier over de rare sprongen van de Beurs in de laatste week, over de machinaties van Amerika ,en ver trouwelijk over de te wachten baisse; en als ik eindelijk met haar de marmeren trappen afloop, spreekt ze dit oordeel uit, (datj noch de aanbiddende schoenenjuffrouw, noch de gulle vruchtenmeneer, noch n dei* vele verteederd-glimlachende voorbijgangers van haar hebben weten te verkrijgen) :?lk vind die manneer van de kaartjes (station associatie: man achter het loketje) heel Hef". Langzaam-voldaan slenteren we naar huis; ik peins er over wat haar twee uitverkorenen: de verschooierde paria op den trottoirrand en de burgerlijk-nette slaaf van het kapitalisme gemeenschappelijks kunnen hebben, waardoor juist deze twee onder zoovelen, die om haar gunsten dongen, de eenigen waren, die ze de moeite waard vond. Ik vind niets anders, dan dat beiden haar hebben genegeerd. Te hoog aanslaan, wie met onverschillige oogen langs ons heenziet, o klein, klein vrouwtje, het is een vergissing, die een vrouw duur te staan komen kan in haar leven. ANNIE SALOMO N s Popcornmachine warm en wel mee kan geven en deze zich behoedt voor de onaangename gewaarwording, zijn gezin vergast" te zien op taaie mangeltjes. Voor die winkeliers, welke het aanschaffen van een vrij groote popcornmachine te duur achten, of vinden dat deze te veel ruimte inneemt, zal een kleine pindama chine in den handel ge bracht worden. Dit lijkt ons iets van belang. In Amerika verhaalt de reclame verder worden door het publiek uitsluitend versche, warme pinda's verlangd. Het komt ons voor, dat het Indianenvoedsel" door onze jeugd, vurige lezers van de boeken van Karl May, met graagte gegeten zal worden en ons dunkt het verorberen van deze licht verteerbare kost wel zoo goed als het rooken van de vredespijp of cigarette. Verder meenen we, dat pindaliefhebbers, en die zijn er velen, met belangstelling kennis zullen nemen van deze nieuwe wijze van roosteren en ongetwijfeld een proefje willen nemen. A. C. Teekening voor de Amsterdammer" van O. Roland. JURi LEEUWERIK Toen de spoorlijnoverbrugging gemaakt werd en wij in plaats van gelijkvloers over te steken telkens veertig treden moesten klimmen en dalen, hebben wij natuurlijk braaf gemop perd en aan de Maatschappij gevraagd, of dat nu een doen was voor oude dames. Wij ver scholen achter die oude dames. De Maatschap pij heeft zich er niets van aangetrokken en de passagiers volbrengen nu telkens gedwee hun bergtocht, de oude dames incluis. Heel boven op de eigenlijke overbrugging loopt bij mooi weer haast iedereen wat langzaam, om te genieten van het mooie uitzicht over de lage weiden en den beboschten duinzoom. De spoorwegen, die zooveel natuurschoon moeten schenden, geven toch ook wel eenige compensatie. De spoorwegdam geeft aan tal van fraaie planten een geschikte groeiplaats en biedt ook huisvesting aan menig vogelpaar. Aan zuidhellingen kan het krioelen van hagedisjes en allerlei insecten. Sommige spoorslooten herbergen allerlei watervogels en de graafgaten,die bij het aanleggen van den spoor wegdam ontstonden, hebben zich vaak ont wikkeld tot prachtige poeltjes met moerasboschrand,zeerverheerlijkteijzeren-mannetjes. Menig dorpsstation ligt eenzaam midden in het land en tusschen twee treinen in bestaat er haast geen stiller plaats ter wereld. Zoo is dan ook mijn spoorlijnoverbrugging een = buitengewoon geschikte plaats, om iets te zien en te hooren van het leven der velden. Op den goeden tijd ga ik er graag een half uurtje baliekluiven, vooral nu, in Maart. De weidin POPCORN ONS WETBOEK In de toonkamer van Amerika's Nieuwe Industrie", Damrak 99 te Amsterdam, wordt dezer dagen een demonstratie gehouden, waar bij aan de bezoekers een explicatie wordt gegeven van de werking eener machine, die graankorrels door verhitting uit haar omhulsel doet springen en ze, na toevoeging van een weinig boter en bestrooiing met poedersuiker, te voorschijn brengt als een licht verteerbaar smakelijk voedingsmiddel. Bedoelde machine alzoo luidt het in de aanprijzing neemt betrekkelijk weinig ruimte in: l M2. Ze bevat van boven een bak, waarin de korrels geworpen worden. Daaruit vallen deze?de machine draagt door automatische afsluiting zorg, dat de hoeveel heid niet te groot wordt op een electrisch verwarmde metalen plaat in een ruimte met glazen wand. De toeschouwers zien hierdoor de korrels op de plaat op en neer dansen, binnen n minuut uiteenbarsten en veran deren in een broze, knappende, schuimige massa. De machine brengt de gemetamorphoseerde korrels vervolgens in een nieuwe afdeeling, waar de bebotering plaats heeft. Ten slotte komen zij in een vergaarbak. Daar worden ze met poedersuiker bestrooid en onmiddellijk verpakt. 't Is eigenlijk onjuist te spreken van een nieuwe vinding. Het popcorn" toch, was jaren geleden reeds een gezocht voedsel. Onze roode broeders in Amerika nuttigden het dagelijks met heel vee! smaak. Het bekleedde bij hen de plaats, die het brood bij ons inneemt. De Indianen bereidden dit voedsel echter, door de graankorrels, gelegen in een metalen mand of pan, met een vlam in aanraking te brengen, een bereidingswijze, gelet op rook ontwikkeling, heel wat minder hygiënisch, dan de hierboven geschetste. We hebben het popcorn" geproefd, vinden het vrij smakelijk en hopen voor de uitvinders der machine, dat de reclame in het gelijk gesteld zal worden, welke voorspelt, dat het, gelijk in Amerika, een gezocht voedingsartikel zal worden, vooral gewenscht door beoefenaars van sport. Wat ons van belang schijnt, is hetgeen verder medegedeeld wordt, n.l. dat aan de machine een tweede mechanisme verbonden kan worden voor roostering van pinda's. Ue ongebrande nootjes kunnen in zoo weinig tijd worden geroosterd, dat de winkeliers eigenaar van een machine ze den kooper llllllflIlllMllllllllllllllllllllllllMIlllllfflllllllllllllllllllllll Illlllllllllllllll VRUCHTENKOEKJES VAN SIFKES HAARLEM gijn voortreffelijk van kwaliteit en aangenaam van smaak Ieder wordt geacht de wet te^kennen-JjAls ooit een eisch moeielijk is om na te komen dan is het deze. Onophoudelijk brengen de kamer verslagen ons nieuwe wetten, die, als ze nauwe lijks, of nog niet in toepassing gebracht zijn, herzien worden, artikelen er aan worden toege voegd of enkele geheel^worden omgewerkt. En langzamerhand^krijgt men het gevoel van iemand die aan 't£eind^van een langen "weg hél in 't verschiet den, toren van het gebouw ziet, dat hij wenscht te bereiken, maar dat al loopende, steeds verder af schijnt. Wij wandelen en worden zoo moede, wij loopen en worden zoo mat". En waar wij eerst vol belangstelling en moed den opbouw volg den, wordt door die eindelooze aanvullingen de moeheid bij enkelen de onverschilligheid de baas over onze eerste stemming. Men moet wel een stalen geheugen hebben om het onmetelijk aantal wetsverordeningen in zich op te nemen, een even groote elastici teit om vele op een gegeven oogenblik weer te vergeten, en een filosofischen aanleg om zich in te denken en rekenschap te^geven van den geest, die bij de indiening en aanne ming van nieuwe verordeningen voorzat. Wanneer ieder burger de wet moet kennen, zal het noodzakelijk worden, dat ook elk burger het wetboek bestudeert in zekeren zin, dat dit boek ook in geen huishouding ontbreekt. Door kennis komt belangstelling, en nu ook de vrouwen zich op politiek terrein begeven, is een zoo grondig mogelijk zich op de hoogte stellen van den inhoud van ons wetboek voor alle burgers noodzakelijk. Het wetboek zal dus min of meer worden een handboek, waaruit wij onze kennis zullen putten, noodzakelijk om trouw onze plicht als burger te kunnen vervullen. Maar, afgezien van den omvangrijken in houd, is voor het populair worden van het wetboek nog een ander groot beletsel, namelijk de vorm waarin de voorschriften en gedach ten zijn gegoten. En ik vraag mij af, waarom toch elk officieel stuk, een verslag, een acte, een wetsartikel, in zoo'n totaal onbegrijpelijken vorm, moet verschijnen, moet geschreven worden in eenmaal, die met de Nederlandsche, zooals wij die/iükennen en gebruiken, eigen lijk niets meer gemeen heeft. Het kost ons onzegbaar veel moeite de gedachte te distilleeren uit dien chaos van woorden; energie die wij geven, ten koste van de belangstelling, noodig om de gedachte in ons op te nemen en te verwerken, tot ze ons eigendom geworden is. Waarom in een tijd, zoo bewegelijk als de onze, die in literatuurkeu kunst een uiting zoekt op allerlei wijzen, voor ons wetboek be houden den stijven, onbewegelijken dorren schrijftrant, die echt van den geest een doode letter maakt? Hoe kunnen jonge menschen, levende in dezen tijd, de belangstelling, ja de liefde koesteren voor waarheden, die hun inMien onsympathieken,tot niets op wekkenden iiniiiiiiiiiniiitiiiiiiiiiiiiii komen tot vlak ondermijn brug, Iets verder op, maar vlak aan het perron ligt een boschje van elzen, esschen en wilgen, door breede slooten omgeven, geliefkoosd winterverblijf voor een dozijn waterhoentjes. In den winter lijkt de wei zelf te behooren aan kraaien, kauwtjes en duiven, maar met het voorjaar komen andere bewoners opdagen. Den dag na h et verdwijnen van de sneeuw krieuwde en klonk het overal van de leeuwerikjes. Er hadden er den heelen winter wel eenige rondgescharreld, maar nu zijn ze bij gansche scharen komen opdagen. Daar is thans leeuwerikonrust bij nacht en dag. 't Is nu nog vroeg in den morgen. Telkens trekt een troepje over de wei, reizigers die hun nachtelijken tocht nog niet willen eindigen. Maken ze aanstalten om neer te strijken, dan komt er drukte tusschen het gras, want het gebied is hier reeds in beslag genomen door de wettige bewoners en die dulden nu geen vreemdeling meer. Er zijn er dan ook al genoeg, binnen een straal van honderd meter uit mijn brug huizen al vier paren, die met elkaar nog bezig zijn, hun grenzen af te bakenen met schril geschreeuw en vechtpartijtjes. Als zoovele andere vo gels zingen de leeuweriken ook onder het vechten. Ze vliegen tegen elkander op, klapwiekend en krabbend. De een tracht den ander onder te krijgen, maar juist als dat misschien gaat gelukken, kunnen ze het in de lucht geen vanbeiden uithouden. Ze vallen uit elkaar en hervatten dan meestal den strijd niet. Of een valt neer en de ander ze hebben toch waarschijnlijk maar een zeer duister besef van wat ze eigenlijk uitvoeren blijft doorzingen en kringt al zingende naar boven, alsof er geen tegen stand of strijd meer op de wereld bestaat. Het wonder van den zang treft lederen keer opnieuw. Hoe zoo'n dier vijf of zes minu ten lang kan stijgen, soms honderd meter hoog en aldoor zoo luid zingend, dat op het hoogste punt nog iedere toon te hooren is. In den regel is het tempo zoo snel, dat het lied haast niet te ontcijferen is. Een oppervlakkig hoorder vindt ook niet veel verschil in toonhoogte. Toch blijkt bij goed luisteren, het lied te ontleden in af zonderlijk herkenbare, dikwijls herhaalde oorspronkelijke tirades, doorspekt met na bootsingen van geluiden van allerlei vogels van weide en strand. In deze dagen zingen ze op hun mooist, soms is de lucht vervuld van zang. Ik heb h et viertal aan het station dikwijls genoeg tegelijk in actie gehad en dan zongen er buiten den kring nog meer. Ik weet niet, of het nog zoo is, als vroeger, maar indertijd kon je aan het Zuiderzeestrand bij Amsterdam ook dikwijls genoeg tien leeu weriken tegelijk zien zingen. Dat was aan 'GERTRUD LEISTIKOW, gaf met hare leerlingen te Amsterdam enkele dansavonden PERZISCHE Tapijten en Kleedjes tegen vóór-oorlogsprijzen. vorm, worden aangeboden, nog wel met den eisch, dat ze den inhoud bewust in zich zullen opnemen, verwerken, in toepassing brengen? Een verslag van een der correspondenten uit het Handelsblad sprak van dagen, die we gens het seizoen nog half nacht waren, zoo duister als een gepast wetsartikel." Juister kon een vergelijking moeielijk worden gebruikt. In 't half duister voelen we ons, tot wij, ons tot een formeele ontleding van de zinnen zet tend, na veel moeite, het raadsel zien opge lost. |Niemand ontkomt daarbij aan het ge voel van doodelijke verveling, dat niet bevorderlijk is voor de opname, laat staan de aantrekkelijkheid^van den diep-verborgen zin. te Paedagogisch zou het zeker zijn een wet, die allen geacht worden te kennen" in zoo'n aan trekkelijk kleed te steken, dat we er toe ge trokken worden het boek open te slaan, en lezende, zoo geboeid blijven, dat we de lectuur slechts noode ter zijde kunnen leggen. En dan denk ik aan de vele wetenschappelijke boeken, die zoo frisch, populair, in keurige taal en stijl, ons de moeielijkste problemen voorleggen, die wij door den vorm en de eenvoudige inkleeding ons zonder te groote krachtsinspanning eigen kunnen maken. Zou het onmogelijk zijn, ook in dat opzicht ons wetboek te doen herzien? Onze taal leef t, wisselt steeds, als het levende volk, in uiterlijken vorm en innerlijke beteekenis, en onze wetten moeten aanpassen, ook wat vorm be treft, aan het leven van onzen tijd. Mij dunkt, het zou weinig moeite kosten een Com missie samen te stellen, bekwaam en bereid om de omwerking van het wetboek ter hand te nemen; dan zou het kunnen worden een handboek voor den staatsburger. Als dan in onze mooie, rijke taal de geest van de wet werd duidelijk gemaakt, en bezieling en opwekking de dorheid en de droogheid van ons tegen woordig wetboek vervingen, zou dit aan de opvoeding tot staatsburgers en -burgeressen ten goede kunnen komen l Een mooi en nuttig werk ter overweging aan onze vrouwelijke kamerleden! 4 S. O. F. M E Y B O O M iiiimmiiiiiimiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiitimifili Akkerleeuwerik het buitenland voorbij de Ipeslotersluis en Immetjeshorn, dat bij de jongste annexatie tot het gebied van Amsterdam is gebracht, de bij de natuurvrienden zoo goed bekende Batterij.Groene stranden trekken den leeuwerik bijzonder aan, evenals zijn mededinger ver want, den graspieper. Als er ergens aan onze Wadden nieuw land wordt gevormd, dan komen daar na de zeevogels al heel spoedig leeuweriken en graspiepers. Dat gebeurt, zoodra het kweldergras de zulte en de lams oortjes begint te verdringen. Wij hebben in een strandpolder eens nesten van den graspieper gevonden in ongelooflijke hoeveelheid, twintig nesten op een oppervlakte van vier hektaren. Ook de leeuwerik kan het bren gen tot een dergelijke dichtheid van be volking en dat hangt onmiddellijk samen met den voedselvoorraad. De vogel op onze foto heeft in zijn bek een rare, zakvormige larve, dat ,is de gevreesde emelt, de jeugdtoestand van de bekende langpootmug, daddy long legs. Dat is nu nog eens een schadelijk dier. Dag en nacht zijn ze bij millioenen bezig de wortels te vernielen op weide en akker. Maar van den vroegen mor gen tot den laten avond worden ze be laagd door de vogels. Menige leeuwerik voert zijn jongen haast uitsluitend met emelten. Spreeuwen, meeuwen, kieviten, kraaien, roeken en andere helpen mee, maar veelal doet de leeuwerik het meeste werk. Daarbij komt nog, dat hijzelf houdt van steviger kost en wel van de kniptorren, die zoo aardig de salto mortale kunnen maken. Deze kniptorren zelf doen niet veel kwaad. Ze komen nog al veel op bloemen, zoowel om honig te likken als om bloembladeren of meeldraden af te knagen en dat hin dert allemaal niets. Maar ze leggen hun eieren in den grond en daaruit komen de ritnaalden, stijve, gele, rolronde lar ven, die misschien nog een graadje erger zijn dan de emelten. Wel mogen we dus leeuwerik en graspieper in eere houden en ons er in verheugen dat de gewoonten en behoeften van deze vogel zoo prachtig in overeenstemming zijn met de nooden van onze landbouw en veeteelt. Ze zijn de eenigen niet. Van mijn hooge standplaats zie ik ook de eerste kwikstaartjes, die ons en het vee van de vliegen bevrijden ! Tureluurtjes joelen langs de Delft, ook al emeltenvreters. En hoog boven alles uit klinkt de roep der wulpen, de groote krombekken, die nestelen in het duin, maar in de weiden en hooilanden hun insecten komen van gen. Zoowaar ook nog de scholekster, een dier van de stranden, maar tegelijk een ritnaaldjager bij uitnemendheid. Doch de leeuwerik is toch de beste. JAC. P. T H ij s s E liimmiimimiiiiiiiiiiimiiiiiiiii [ N.tf. KONINKLIJKE KWEEKERIJ | MOERHEIM" l DEDEMS/AART = [LEVERT BOVEN TIEN GULDEN I FRANCO l STATION VAN BESTEMMING fliiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiftniiiiifnfiiiiiiiittniiiiiiiiiiiiiiMiiiii'iniiiiiiiiiiiini

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl