Historisch Archief 1877-1940
K) Miaart. .23. - No. 2385
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
BIJKOMSTIGHEDEN
LX1II
Niets is zóó prettig als om met het kleine
meisje boodschappen te doen. De wereld
toont dan ineens een ander gezicht; alles, wat
we tegenkomen, wordt nieuw en belangrijk,
en alle menschen kijken met vriendelijke en
zachte oogen; we blijven staan, als er een
tram voorbij rijdt: Wat een groote, hè?";
we blijven kijken bij de kindertjes, die touwtje
springen, en bij den slagersjongen, die aan
zijn fietsketting morrelt; ze moet even weg
kruipen in het donkere holletje van het
hoekhuis, en dan wandelen we een heel eind achter
een ouden kleere-koop, om goed te verstaan,
wat hij eigenlijk zegt. Wat roept man-neer?"
Eindelijk hebben we het goed te pakken; dan
keeren we voldaan op onze stappen terug,
en beginnen onze inkoopen bij den drogist.
Een tube cold-cream," zeg ik ernstig.
Voor Jannie; voor zijn kinnetje," ver
klaart ze nader.
De meneer is er door getroffen, dat ze hem
in de familie-omstandigheden inwijdt en biedt
haar als tegen-beleefdheid zeven suikeren
pepermuntjes aan.
Dank oe wel. Manneer," zegt ze met
sombere correctheid, en klemt ze in haar hand.
Steek maar in je mondje," moedigt hij
aan, en voegt de daad bij het woord. Ik weet,
dat ze niet van pepermuntjes houdt, en kijk
met een zekere spanning, wat ze doen zal:
met groote zelfbeheersching laat ze alles
binnen de omheining van haar tanden be
sloten, maar ze waagt het niet haar tong te
bewegen, of te slikken. Ze wacht gelaten af,
tot ik betaald heb, stamelt een zeer onduide
lijk: Dag manneer," en deponeert, zoodra we
het stoepje af zijn, met energie, alles wat
ze opgespaard heeft, op de steentjes.
Niet lekker," zegt ze alleen.met overtuiging,
maar vóór ik me over haar tactgevoel en haar
aangeboren wellevendheid verheugen kan,
loopt ze opeens van me weg naar een zeer
ongunstig-uitzienden schooier, die op den
trottoirband, donker van tabaks-pruim, staat
te lanterfanten.
Dag," zegt ze met een hartelijke intonatie
in haar stern, dèg".
De kerel kijkt even bot-verbaasd; dan ont
spant zich zijn gezicht. Dag zussie," ant
woordt hij een octaaf lager en hij maakt een
joviaal gebaar met zijn arm.
;. Onmiddellijk imiteert ze hem, terwijl ze
hem nadenkelijk blijft aankijken.
Heb jij thuis óók kindertjes?" informeert
ze dan voorzichtig.
Meer dan me lief is," bromt hij terug,
een nest vol".
Het is vooral de zakelijke toon, ernstig als
tegen een groot mensen, die haar charmeert.
Jannie is thuis, bij Moedertje," legt ze hem
uit, Jannie is nog te klein om boodschappen
te doen".
Jij ben anders ook niet van de grootste,"
meent hij te mogen opmerken, en op dat oogen-.
blik zie ik mijn kans: nu hij haar beleedigd
heeft in haar trots, zal ik haar eerder kunnen
meetronen.
Meidje, we zouden immers nieuwe schoe
nen gaan koopen?"
Ja, dat's goed, hoor" zegt ze inschikkelijk,
en steekt me haar handje toe, maar over haar
schouder heen, roept ze haar nieuwen vriend
dit verpletterende afscheidswoord toe: Ik
ben een goote meid van tee jaar". En als
overwinnaars stappen we naar de
laarzenwinkel. De juffrouw gaat zich te buiten aan
uitroepen van verteedering. Zoo'n snoeperig
klein kindje; net een pop; wat een fijne hand
jes; wat een groote oogen !" We worden er
allebei stil en teruggetrokken van, en als re
actie zeg ik een beetje cordater dan gewoonlijk:
Trek je schoenen uit, meid".
Kousen ook, tante Ans?" vraagt ze on
middellijk, en ze diept al onder haar
wit-wollen rokje, naar wat ze vernuftig haar wim
pels" heeft gedoopt. De juffrouw tuimelt van
schrik achteruit: Kan ze al praten?"
Ja mevrouw," antwoordt ze heel hautain;
maar negeert de helpster verder volkomen: met
iemand, die van zóó weinig begrip blijk heeft
gegeven, zal zij zich verder niet inlaten.
We gaan naar den fruitmanneer, naar de
lllllllllllllllllllllllltlllllllMIHIIIIIIIIIlllllMllllllllllllllllllllllllllMlllllllimil
f ***s^**f **-**:?
koekjesjuffrouw, naar den vleeschmanneer,
(dien ze zelfs speciaal als
róókvleeschmanneer" aanspreekt,) en naarden kruidenier;
we bestellen een kaasje en we koopen een nieuw
gummi-broekje voor Jannie, en nergens
komen we de deur uit, of we dragen de een of
andere nieuwe aanwinst in de hand. Weldra
heb ik een aangegeten appel, een chocoladen
krakeling, een stukje worst, eenfvijg, een plak
kaas en een beweeglijke reclame voor een
speciaal soort schoensmeer onder mijn be
rusting,?die haar allemaal in den loop van
den ochtend met een paar hartelijke woorden
zijn toegereikt, en waarvoor ze als automa
tisch haar dank oe wel" heeft gezegd. Eigen
lijke belangstelling toont ze yoorloopig niet
voor de presenten; daarvoor is er op straat
veel te veel te zien: in de eerste plaats al de
hondsjes" die heusch zoete hondsjes zijn,"
die heusch geen kindje kwaad doen". Dan de
auto's toet, toet", en de aschkarremannen
met hun ratels; en als ik even voor me uit
loop te denken of ik mi nog over het over
trekken van die kussens zal gaan spreken of
later, dan voel ik opeens, dat ik iets
zwaarders meetrek, dan te voren, en snel op zij
ziende, bemerk ik, dat ze een veel grooter kind
van een jaar of vijf geënterd heeft, en die zon
der pardon meevoert. De vijfjarige kijkt be
duusd en overrompeld, maar het kleine
meisje, als om haar aan zich te binden, be
gint met opgewonden overijling middenin,
het verhaal van de zeven geitjes te vertellen.
Doe's open," zei de wolf, (bastoon) doe's
open". En als de ander op het onderaardsche
geluid bepaald verschrikt kijkt, lacht ze ge
ruststellend, en zegt: 't is maar een grapje".
Ik bevrijd de meegesleurde, en bied haar
tot troost de krakeling aan; het kleine meisje
is op het punt mij mijn interventie zér kwa
lijk te nemen; haar oogen groeien tot de
theekopjes" uit het sprookje van Andersen,en
zullen weldra de ronde torens van Kopenha
gen" zijn, als een oude meneer, die, zwaar
op zijn stokje leunend, met groote moeite
voorbijstrompelt, opeens haar heele aandacht
vastgrijpt. Mag ik manneer een gulden ge
ven?" vraagt ze snel, en, als ik haar volko
men beteuterd aanstaar, herhaalt zenogeens:
Mag ik arme manneer een gulden geven?"
In groote haast zoek ik mijn herinnering
af naar associaties om deze questie te begrij
pen: een gulden" is de benaming voor ieder
willekeurig geldstuk; maar waarom wil ze
dezen grijsaard met zijn gedistingueerden
bonten jas een duitje gaan brengen? Dan
schiet mij de zielige bedelaar te binnen, die
dikwijls bij den hoek van hun huis stond, en
die ook op een stokje leunde; hoeveel malen.
heeft ze niet met haar eerbiedig: Als je
blieft, manneer," hem haar gulden" gebracht,
als ze met moeder en Jannie ging wandelen!
Wat weet ze van onze indeeling in rijken en
armen, in bedeelenden en bedeelden? Voor
haar bestaat de wereld redelijk uit menschen,
die op hun eigen beenen loopen, en uit zielige
stumperds, die met stokjes strompelen, en die
je daarom wat geven moet..
Nee schat," zeg ik stilletjes, die meneer
houdt niet van guldentjes". En als we dan
juist naar een Bank moeten, om couponnetjes
te innen, voel ik me opeens heel somber worden
over onze maatschappij, die zoo raar in elkaar
zit geward, dat een onbedorven kind er van
nature nooit iets van begrijpen zal.
De Bank is de eenige plaats, waar er geen
notitie van haar wordt genomen, en waar ze
niets present krijgt. De meneer achter het
loketje vertelt me met de twisterige stem van
een opgeschoten burgerscholier over de rare
sprongen van de Beurs in de laatste week,
over de machinaties van Amerika ,en ver
trouwelijk over de te wachten baisse;
en als ik eindelijk met haar de marmeren
trappen afloop, spreekt ze dit oordeel uit,
(datj noch de aanbiddende schoenenjuffrouw,
noch de gulle vruchtenmeneer, noch n dei*
vele verteederd-glimlachende voorbijgangers
van haar hebben weten te verkrijgen) :?lk
vind die manneer van de kaartjes (station
associatie: man achter het loketje) heel Hef".
Langzaam-voldaan slenteren we naar huis;
ik peins er over wat haar twee uitverkorenen:
de verschooierde paria op den trottoirrand
en de burgerlijk-nette slaaf van het kapitalisme
gemeenschappelijks kunnen hebben, waardoor
juist deze twee onder zoovelen, die om haar
gunsten dongen, de eenigen waren, die ze de
moeite waard vond. Ik vind niets anders, dan
dat beiden haar hebben genegeerd.
Te hoog aanslaan, wie met onverschillige
oogen langs ons heenziet, o klein, klein
vrouwtje, het is een vergissing, die een vrouw
duur te staan komen kan in haar leven.
ANNIE SALOMO N s
Popcornmachine
warm en wel mee kan geven
en deze zich behoedt voor de
onaangename gewaarwording,
zijn gezin vergast" te zien
op taaie mangeltjes.
Voor die winkeliers, welke
het aanschaffen van een vrij
groote popcornmachine te
duur achten, of vinden dat
deze te veel ruimte inneemt,
zal een kleine pindama
chine in den handel ge
bracht worden. Dit lijkt ons
iets van belang. In Amerika
verhaalt de reclame verder
worden door het publiek
uitsluitend versche, warme
pinda's verlangd.
Het komt ons voor, dat
het Indianenvoedsel" door
onze jeugd, vurige lezers van
de boeken van Karl May, met
graagte gegeten zal worden
en ons dunkt het verorberen
van deze licht verteerbare
kost wel zoo goed als het
rooken van de vredespijp of
cigarette.
Verder meenen we, dat
pindaliefhebbers, en die zijn
er velen, met belangstelling
kennis zullen nemen van deze
nieuwe wijze van roosteren
en ongetwijfeld een proefje
willen nemen.
A. C.
Teekening voor de Amsterdammer" van
O. Roland.
JURi
LEEUWERIK
Toen de spoorlijnoverbrugging gemaakt
werd en wij in plaats van gelijkvloers over te
steken telkens veertig treden moesten klimmen
en dalen, hebben wij natuurlijk braaf gemop
perd en aan de Maatschappij gevraagd, of dat
nu een doen was voor oude dames. Wij ver
scholen achter die oude dames. De Maatschap
pij heeft zich er niets van aangetrokken en
de passagiers volbrengen nu telkens gedwee
hun bergtocht, de oude dames incluis. Heel
boven op de eigenlijke overbrugging loopt
bij mooi weer haast iedereen wat langzaam,
om te genieten van het mooie uitzicht over
de lage weiden en den beboschten duinzoom.
De spoorwegen, die zooveel natuurschoon
moeten schenden, geven toch ook wel eenige
compensatie. De spoorwegdam geeft aan tal
van fraaie planten een geschikte groeiplaats
en biedt ook huisvesting aan menig vogelpaar.
Aan zuidhellingen kan het krioelen van
hagedisjes en allerlei insecten. Sommige
spoorslooten herbergen allerlei watervogels en de
graafgaten,die bij het aanleggen van den spoor
wegdam ontstonden, hebben zich vaak ont
wikkeld tot prachtige poeltjes met
moerasboschrand,zeerverheerlijkteijzeren-mannetjes.
Menig dorpsstation ligt eenzaam midden in
het land en tusschen twee treinen in bestaat
er haast geen stiller plaats ter wereld. Zoo
is dan ook mijn spoorlijnoverbrugging een
= buitengewoon geschikte plaats, om iets te
zien en te hooren van het leven der velden. Op
den goeden tijd ga ik er graag een half uurtje
baliekluiven, vooral nu, in Maart. De weidin
POPCORN
ONS WETBOEK
In de toonkamer van Amerika's Nieuwe
Industrie", Damrak 99 te Amsterdam, wordt
dezer dagen een demonstratie gehouden, waar
bij aan de bezoekers een explicatie wordt
gegeven van de werking eener machine, die
graankorrels door verhitting uit haar omhulsel
doet springen en ze, na toevoeging van een
weinig boter en bestrooiing met poedersuiker,
te voorschijn brengt als een licht verteerbaar
smakelijk voedingsmiddel.
Bedoelde machine alzoo luidt het in de
aanprijzing neemt betrekkelijk weinig
ruimte in: l M2. Ze bevat van boven een
bak, waarin de korrels geworpen worden.
Daaruit vallen deze?de machine draagt door
automatische afsluiting zorg, dat de hoeveel
heid niet te groot wordt op een electrisch
verwarmde metalen plaat in een ruimte met
glazen wand. De toeschouwers zien hierdoor
de korrels op de plaat op en neer dansen,
binnen n minuut uiteenbarsten en veran
deren in een broze, knappende, schuimige
massa. De machine brengt de
gemetamorphoseerde korrels vervolgens in een nieuwe
afdeeling, waar de bebotering plaats heeft.
Ten slotte komen zij in een vergaarbak.
Daar worden ze met poedersuiker bestrooid
en onmiddellijk verpakt.
't Is eigenlijk onjuist te spreken van een
nieuwe vinding. Het popcorn" toch, was
jaren geleden reeds een gezocht voedsel.
Onze roode broeders in Amerika nuttigden het
dagelijks met heel vee! smaak. Het bekleedde
bij hen de plaats, die het brood bij ons inneemt.
De Indianen bereidden dit voedsel echter,
door de graankorrels, gelegen in een metalen
mand of pan, met een vlam in aanraking te
brengen, een bereidingswijze, gelet op rook
ontwikkeling, heel wat minder hygiënisch,
dan de hierboven geschetste. We hebben het
popcorn" geproefd, vinden het vrij smakelijk
en hopen voor de uitvinders der machine,
dat de reclame in het gelijk gesteld zal worden,
welke voorspelt, dat het, gelijk in Amerika,
een gezocht voedingsartikel zal worden, vooral
gewenscht door beoefenaars van sport.
Wat ons van belang schijnt, is hetgeen
verder medegedeeld wordt, n.l. dat aan de
machine een tweede mechanisme verbonden
kan worden voor roostering van pinda's.
Ue ongebrande nootjes kunnen in zoo weinig
tijd worden geroosterd, dat de winkeliers
eigenaar van een machine ze den kooper
llllllflIlllMllllllllllllllllllllllllMIlllllfflllllllllllllllllllllll Illlllllllllllllll
VRUCHTENKOEKJES
VAN
SIFKES HAARLEM
gijn voortreffelijk van kwaliteit
en aangenaam van smaak
Ieder wordt geacht de wet te^kennen-JjAls
ooit een eisch moeielijk is om na te komen dan
is het deze. Onophoudelijk brengen de kamer
verslagen ons nieuwe wetten, die, als ze nauwe
lijks, of nog niet in toepassing gebracht zijn,
herzien worden, artikelen er aan worden toege
voegd of enkele geheel^worden omgewerkt.
En langzamerhand^krijgt men het gevoel van
iemand die aan 't£eind^van een langen "weg
hél in 't verschiet den, toren van het gebouw
ziet, dat hij wenscht te bereiken, maar dat al
loopende, steeds verder af schijnt.
Wij wandelen en worden zoo moede, wij
loopen en worden zoo mat". En waar wij eerst
vol belangstelling en moed den opbouw volg
den, wordt door die eindelooze aanvullingen de
moeheid bij enkelen de onverschilligheid
de baas over onze eerste stemming.
Men moet wel een stalen geheugen hebben
om het onmetelijk aantal wetsverordeningen
in zich op te nemen, een even groote elastici
teit om vele op een gegeven oogenblik weer
te vergeten, en een filosofischen aanleg
om zich in te denken en rekenschap te^geven
van den geest, die bij de indiening en aanne
ming van nieuwe verordeningen voorzat.
Wanneer ieder burger de wet moet kennen, zal
het noodzakelijk worden, dat ook elk burger
het wetboek bestudeert in zekeren zin, dat
dit boek ook in geen huishouding ontbreekt.
Door kennis komt belangstelling, en nu ook
de vrouwen zich op politiek terrein begeven,
is een zoo grondig mogelijk zich op de hoogte
stellen van den inhoud van ons wetboek
voor alle burgers noodzakelijk.
Het wetboek zal dus min of meer worden
een handboek, waaruit wij onze kennis zullen
putten, noodzakelijk om trouw onze plicht
als burger te kunnen vervullen.
Maar, afgezien van den omvangrijken in
houd, is voor het populair worden van het
wetboek nog een ander groot beletsel, namelijk
de vorm waarin de voorschriften en gedach
ten zijn gegoten. En ik vraag mij af, waarom
toch elk officieel stuk, een verslag, een acte, een
wetsartikel, in zoo'n totaal onbegrijpelijken
vorm, moet verschijnen, moet geschreven
worden in eenmaal, die met de Nederlandsche,
zooals wij die/iükennen en gebruiken, eigen
lijk niets meer gemeen heeft. Het kost ons
onzegbaar veel moeite de gedachte te
distilleeren uit dien chaos van woorden; energie
die wij geven, ten koste van de belangstelling,
noodig om de gedachte in ons op te nemen en
te verwerken, tot ze ons eigendom geworden
is. Waarom in een tijd, zoo bewegelijk als de
onze, die in literatuurkeu kunst een uiting
zoekt op allerlei wijzen, voor ons wetboek be
houden den stijven, onbewegelijken dorren
schrijftrant, die echt van den geest een doode
letter maakt? Hoe kunnen jonge menschen,
levende in dezen tijd, de belangstelling, ja
de liefde koesteren voor waarheden, die hun
inMien onsympathieken,tot niets op wekkenden
iiniiiiiiiiiniiitiiiiiiiiiiiiii
komen tot vlak ondermijn brug, Iets verder op,
maar vlak aan het perron ligt een boschje
van elzen, esschen en wilgen, door breede
slooten omgeven, geliefkoosd winterverblijf
voor een dozijn waterhoentjes. In den winter
lijkt de wei zelf te behooren aan kraaien,
kauwtjes en duiven, maar met het voorjaar
komen andere bewoners opdagen. Den dag na
h et verdwijnen van de sneeuw krieuwde en klonk
het overal van de leeuwerikjes. Er hadden er
den heelen winter wel eenige rondgescharreld,
maar nu zijn ze bij gansche scharen komen
opdagen. Daar is thans leeuwerikonrust bij
nacht en dag. 't Is nu nog vroeg in den morgen.
Telkens trekt een troepje over de wei, reizigers
die hun nachtelijken tocht nog niet willen
eindigen. Maken ze aanstalten om neer te
strijken, dan komt er drukte tusschen het
gras, want het gebied is hier reeds in beslag
genomen door de wettige bewoners en die
dulden nu geen vreemdeling meer. Er zijn
er dan ook al genoeg, binnen een straal van
honderd meter uit mijn brug huizen al vier
paren, die met elkaar nog bezig zijn, hun
grenzen af te bakenen met schril geschreeuw
en vechtpartijtjes. Als zoovele andere vo
gels zingen de leeuweriken ook onder het
vechten. Ze vliegen tegen elkander op,
klapwiekend en krabbend. De een tracht
den ander onder te krijgen, maar juist als
dat misschien gaat gelukken, kunnen ze het
in de lucht geen vanbeiden uithouden. Ze
vallen uit elkaar en hervatten dan meestal
den strijd niet. Of een valt neer en de
ander ze hebben toch waarschijnlijk maar
een zeer duister besef van wat ze eigenlijk
uitvoeren blijft doorzingen en kringt al
zingende naar boven, alsof er geen tegen
stand of strijd meer op de wereld bestaat.
Het wonder van den zang treft lederen keer
opnieuw. Hoe zoo'n dier vijf of zes minu
ten lang kan stijgen, soms honderd meter
hoog en aldoor zoo luid zingend, dat op
het hoogste punt nog iedere toon te hooren
is. In den regel is het tempo zoo snel, dat
het lied haast niet te ontcijferen is. Een
oppervlakkig hoorder vindt ook niet veel
verschil in toonhoogte. Toch blijkt bij
goed luisteren, het lied te ontleden in af
zonderlijk herkenbare, dikwijls herhaalde
oorspronkelijke tirades, doorspekt met na
bootsingen van geluiden van allerlei vogels
van weide en strand. In deze dagen zingen ze
op hun mooist, soms is de lucht vervuld van
zang. Ik heb h et viertal aan het station dikwijls
genoeg tegelijk in actie gehad en dan zongen
er buiten den kring nog meer.
Ik weet niet, of het nog zoo is, als vroeger,
maar indertijd kon je aan het Zuiderzeestrand
bij Amsterdam ook dikwijls genoeg tien leeu
weriken tegelijk zien zingen. Dat was aan
'GERTRUD LEISTIKOW,
gaf met hare leerlingen te Amsterdam
enkele dansavonden
PERZISCHE
Tapijten en Kleedjes
tegen vóór-oorlogsprijzen.
vorm, worden aangeboden, nog wel met den
eisch, dat ze den inhoud bewust in zich zullen
opnemen, verwerken, in toepassing brengen?
Een verslag van een der correspondenten uit
het Handelsblad sprak van dagen, die we
gens het seizoen nog half nacht waren, zoo
duister als een gepast wetsartikel." Juister kon
een vergelijking moeielijk worden gebruikt.
In 't half duister voelen we ons, tot wij, ons
tot een formeele ontleding van de zinnen zet
tend, na veel moeite, het raadsel zien opge
lost. |Niemand ontkomt daarbij aan het ge
voel van doodelijke verveling, dat niet
bevorderlijk is voor de opname, laat staan
de aantrekkelijkheid^van den
diep-verborgen zin.
te Paedagogisch zou het zeker zijn een wet, die
allen geacht worden te kennen" in zoo'n aan
trekkelijk kleed te steken, dat we er toe ge
trokken worden het boek open te slaan, en
lezende, zoo geboeid blijven, dat we de lectuur
slechts noode ter zijde kunnen leggen. En dan
denk ik aan de vele wetenschappelijke boeken,
die zoo frisch, populair, in keurige taal en stijl,
ons de moeielijkste problemen voorleggen, die
wij door den vorm en de eenvoudige inkleeding
ons zonder te groote krachtsinspanning eigen
kunnen maken.
Zou het onmogelijk zijn, ook in dat opzicht
ons wetboek te doen herzien? Onze taal leef t,
wisselt steeds, als het levende volk, in
uiterlijken vorm en innerlijke beteekenis, en onze
wetten moeten aanpassen, ook wat vorm be
treft, aan het leven van onzen tijd. Mij
dunkt, het zou weinig moeite kosten een Com
missie samen te stellen, bekwaam en bereid
om de omwerking van het wetboek ter hand
te nemen; dan zou het kunnen worden een
handboek voor den staatsburger. Als dan in
onze mooie, rijke taal de geest van de wet werd
duidelijk gemaakt, en bezieling en opwekking
de dorheid en de droogheid van ons tegen
woordig wetboek vervingen, zou dit aan
de opvoeding tot staatsburgers en -burgeressen
ten goede kunnen komen l
Een mooi en nuttig werk ter overweging
aan onze vrouwelijke kamerleden!
4 S. O. F. M E Y B O O M
iiiimmiiiiiimiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiitimifili
Akkerleeuwerik
het buitenland voorbij de Ipeslotersluis en
Immetjeshorn, dat bij de jongste annexatie
tot het gebied van Amsterdam is gebracht,
de bij de natuurvrienden zoo goed bekende
Batterij.Groene stranden trekken den leeuwerik
bijzonder aan, evenals zijn mededinger ver
want, den graspieper. Als er ergens aan onze
Wadden nieuw land wordt gevormd, dan
komen daar na de zeevogels al heel spoedig
leeuweriken en graspiepers. Dat gebeurt,
zoodra het kweldergras de zulte en de lams
oortjes begint te verdringen. Wij hebben in
een strandpolder eens nesten van den
graspieper gevonden in ongelooflijke hoeveelheid,
twintig nesten op een oppervlakte van vier
hektaren. Ook de leeuwerik kan het bren
gen tot een dergelijke dichtheid van be
volking en dat hangt onmiddellijk samen
met den voedselvoorraad.
De vogel op onze foto heeft in zijn bek
een rare, zakvormige larve, dat ,is de
gevreesde emelt, de jeugdtoestand van
de bekende langpootmug, daddy long
legs. Dat is nu nog eens een schadelijk
dier. Dag en nacht zijn ze bij millioenen
bezig de wortels te vernielen op weide
en akker. Maar van den vroegen mor
gen tot den laten avond worden ze be
laagd door de vogels. Menige leeuwerik
voert zijn jongen haast uitsluitend met
emelten. Spreeuwen, meeuwen, kieviten,
kraaien, roeken en andere helpen mee,
maar veelal doet de leeuwerik het meeste
werk. Daarbij komt nog, dat hijzelf
houdt van steviger kost en wel van
de kniptorren, die zoo aardig de salto
mortale kunnen maken. Deze kniptorren
zelf doen niet veel kwaad. Ze komen
nog al veel op bloemen, zoowel om
honig te likken als om bloembladeren
of meeldraden af te knagen en dat hin
dert allemaal niets. Maar ze leggen hun
eieren in den grond en daaruit komen
de ritnaalden, stijve, gele, rolronde lar
ven, die misschien nog een graadje erger
zijn dan de emelten. Wel mogen we dus
leeuwerik en graspieper in eere houden en
ons er in verheugen dat de gewoonten en
behoeften van deze vogel zoo prachtig in
overeenstemming zijn met de nooden van
onze landbouw en veeteelt.
Ze zijn de eenigen niet. Van mijn hooge
standplaats zie ik ook de eerste kwikstaartjes,
die ons en het vee van de vliegen bevrijden !
Tureluurtjes joelen langs de Delft, ook al
emeltenvreters. En hoog boven alles uit
klinkt de roep der wulpen, de groote
krombekken, die nestelen in het duin, maar in de
weiden en hooilanden hun insecten komen van
gen. Zoowaar ook nog de scholekster, een dier
van de stranden, maar tegelijk een
ritnaaldjager bij uitnemendheid. Doch de leeuwerik
is toch de beste.
JAC. P. T H ij s s E
liimmiimimiiiiiiiiiiimiiiiiiiii
[ N.tf. KONINKLIJKE KWEEKERIJ
| MOERHEIM"
l DEDEMS/AART
=
[LEVERT BOVEN TIEN GULDEN
I FRANCO
l STATION VAN BESTEMMING
fliiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiftniiiiifnfiiiiiiiittniiiiiiiiiiiiiiMiiiii'iniiiiiiiiiiiini