Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
10 Maart. '23. No. 2385
JAC. URLUS
HAVANA l» Ct. SIGtAAR bij
HMTHmSGoJeÉrandtpLUmstelstc
tliiinninitimmtiiniiiiiiiiiiiiiinimitniiii
iitiiiiiiuiniiiiiitiiiiitiiin
Pieter Corneliswon Hooft door DR. J.
PRINSEN J.LZN., Amsterdam,
Elsevier's Uitgevers Mij.
De geschiedenis van onze letterkunde
bezat tot nog toe gén monografie over
P. C Hooft. Dit moet wel de reden zijn ge
weest, waarom Dr. Prinsen er een in elkaar
heeft gezet. Een bepaalde aanleiding, een
begrijpelijk motief, die het verschijnen van
'dit werkje voor het heden zouden verklaren,
als daar kon wezen een geboorte- of
sterfgetijde of wel verhoogde belangstelling voor
Hooft en diens genre en tijd, vind ik bij Dr.
P. verzwegen. Boeken, die zich zoo onver
hoeds, zonder eenigen uitleg van de redenen
hunner verschijning komen aanmelden, doen
wel wat vreemd en schutterig aan, tenzij
hetgeen zij bieden de onverwachtheid van
hun entree kan doen vergeten.
Het boekje paradeert als de tiende telg
van Elsevier's Algemeene Bibliotheek. Op
het schutblad staat binnen een
parallellogrammatieke figuur: Dit boek is eigendom
van " Een aansporing waarschijnlijk om
onverwijld uw naam en adres van benijdens
waardig eigenaar in te vullen, opdat het
u door de vele gretige (dag Charivarius)
liefhebbers om strijd niet worde ontstolen.
Want de verzekering, zooals de
Franschman geruststellend er een zal afleggen om
trent de min begeerlijke gade eens vriends:
On ne la lui volera pas !", kan men helaas
den kooper van Dr. Prinsen's studie niet
schenken. Vraagt ge, waarom hier zoo
maar een toespeling mag worden gedaan op
de betrekkingen tusschen de onfraaie en
de schoone kunne, dan verwijs ik u niet
alleen naar den ridder Hooft zelf, wiens
verliefde geaardheid door Prof. Prinset.
geenszins wordt verbloemd zoodat ik
vrees voor het lot van dit boekje op de
programma's ook der niet Christelijke instel
lingen van onderwijs, de H.B. S. te Amers
foort bijv., bij den tegenwoordigen wind
uit Den Haag ? maar rechtvaardig ik
ook mij hiermede, dat de achterzijde van
den omslag van Dr. Prinsen's publicatie
rood op geel bedrukt is met ,,De grondslagen
der sexueele ethiek door Dr. S. Herbert,
vertaald door J. de Gruijter, ingeleid door
Dr. W. H. Cox", mitsgaders eenige aan
lokkelijke oordeelvellingen van hoogst deftige
zijde, zijnde ook dit weliswaar zeer ernstig
bedoelde erotikon bij de voorzeide
UitCADILLAC
Hit Neistirstnk dir iotolichniik
«porttor: K. LANDEWEER, UTRECHT
geversmaatschappij in het licht gezonden. Ik
bied mijn verontschuldiging aan voor deszelfs
mogelijk niet gewenschte aankondiging op
deze wijze.
Doch alle schijn van wuftheid ter zijde:
het geschrift van Prof. Prinsen komt mij
wat het wezen betreft sterk noch diep,
veeleer wat mat en tam voor. Ik heb
vroeger in de Ouloen Winckel het boek van
Dr. Leendertz over Vondel aangekondigd,
een werk, waaraan zoo groote arbeid en studie
besteed waren, dat ik niet twijfel, of Prof.
Prinsen zal grif toegeven, dat deze zijn schets
van Hooft er verre bij achterstaat, hoezeer
ik ook wel onthoud, dat wie Vondel kiest een
dankbaarder werk onderneemt dan wie Hooft
ten tooneele wil brengen. Doch ook Leendertz'
boek leed aan het gemis, dat onze gestudeerde
literatuur-historici zoo bezwaarlijk schijnen
te kunnen aanvullen. Als ze zelf niet iets
van een ziener in zich hebben, als ze niet
zelf van dichterlijk wezen zijn en geen
doorvorschers van zieleleven, kunnen zij ons
uiterlijk, aan de oppervlakte, wel een aanne
melijk beeld van hun dichter geven, maar
blijken zij toch niet volkomen bij machte
geweest om zich te verplaatsen en te ver
diepen in het geestesgebied van den dichter,
te zwak, misschien juist door hun eigenschap
van geleerde, om zich in de beslissende
oogenblikken met den dichter te vereenzelvigen.
Vandaar dat een boven het geijkte uit
stekende biografie van een schoon genie
als Vondel en zeer zeker ook van Hooft, die
groote diepte van wezen heeft voor wie
door zijn koel bedwongen uiterlijk hulsel
vermag in te treden, dan alleen kan slagen,
wanneer de man van studie zich beperkt
tot het beschrijven van bronnen, levensloop,
tijd des dichters, omtrek zijner werken,
terwijl 's dichters innerlijkheid, de fijne
roerselen van zijn scheppingen en zijn worste
lingen worden toebetrouwd aan hem, die
zelf het merk draagt van der vorsten n"
te zijn. Den dichter te plaatsen in de ver
maarde lijst van zijn tijd" is de taak van den
een, den dichter te toonen als bezieler, als
schepper boven en buiten de perken eens
tijds is de gift van den ander. ,,Eigen
aandoening over te storten in anderen
schrijft Albert Verwey ergens is het beste
middel om hen ontvankelijk te maken voor
de uitingen van de poëzie, die in de harten
ontstaat". Nu is bij Hooft de poëzie eer min
der dan meer een echte en innige ontroering
des harte n gewees ten daaro m leen t z ij zich
veelal gevoegelijk tot kalme, uitpluizende
beschouwing; maar fijn en nobel werk schiep
hij toch ook wel Dr. Prinsen geeft er
voorbeelden te over van!) en om dit den
lezer te doen genieten, moet men óf zuiver
1) Waarom wordt Dartelavondt" wel
uitbundig geprezen, maar geen regel eruit
aangehaald? Een halfslachtige castigatie.
Hooft was hier juist zeldzaam echt en niet
iedereen heeft Stoelt bij de hand.
en onbedriegelijk blijk geven, zelf in den
dichter verzonken te zijn geweest, óf als
men zich hiertoe te zwak gevoelt, het bieoen
zonder nader woord en het ongeleid laten
inwerken. Onbillijk ware het te zeggen, dat
Prof. Prinsen niet beproefd heeft, aandachtig
te luisteren naar Hooft als gevoelsdichter
en als dramaturg. Niet zonder oorspronkelijk
heid lijkt mij bijv. zijn oordeel over de voor
Hooft's tijd buitengewone natuurbekoring
in de rey van nonnen" uit Baeto: Dit is
toch alles wel van zeer bijzondere pracht,
van een knoestige krachtigheid en milde
zoetheid tevens", en ook dit trof mij als
scherp juist uitgedrukt: Zijn overigens
rijk en zuiver talent was niet sterk genoeg
om zijn deftigheid omver te trappen", maar
men behoeft geenszins erg weerbarstig te zijn,
om niet op andere plaatsen het hoofd te
schudden en te zeggen: neen, Professor,
hier zijt gij den waren Hooft kwijtgeraakt".
Kritiek echter wordt zacht en met een
vriendelijke aankondiging is te volstaan,
wanneer Dr. Prinsen, zonder pretentie van
doorschouwing en doorvoeling, beoogd heeft,
de kennismaking of -hernieuwing met Hooft
er bij het beschaafde publiek in te brengen.
Want op dit niveau geplaatst, is zijn be
schrijving afwisselend en niet zonder aantrek
kelijkheid. De inhoud moge dan uit der aard
voor wie het merken kan, wat lauw blij
ven, de toon daarentegen zoekt naar leven
digheid, de woordkeus is groot en men
bladert zijn geschrift niet enkel door, maar
men leest het ook uit zonder bezwaar.
De voorafgaande schildering van de geschie
denis en het begrip der Renaissance lijkt me
helder en leerzaam, hetgeen iets zeggen wil
bij een zoo moeielijke materie als deze, waarbij
men zoo licht tot enkel keuvelen overslaat.
Tot mijn genoegen ontwaarde ik, dat de
questie over Hooft's Rijmbricf uit Florence
van 1600, waarover men in mijn studietijd
zich bovenmate druk maakte en die als nete
lige examenvraag of promotiestelling zeer ge
vreesd was, tegenwoordig voor afgedaan geldt.
Het getal der germanismen is bij Prof.
Prinsen niet aanzienlijk en die hij gebruikt,
zijn helaas reeds al te zeer in zwang. Mijn
aandacht hadden: In deze eeuwen voltrok
zich (i. p. v. fcwam tot stand, baande zich een
weg, brak dóór, werd volbracht, enz.) de
Renaissance van den arbeid"; Hooft stamde
(i. p. v. was afkomstig, geboortig, sproot) uit
een Zaanlandsch schippersgeslacht". Maar
ik moet het dankbaar herhalen: de oogst viel
hier schraal.
Het slot van een boek laat gemeenlijk niet
den minst sterken indruk achter. Wie moeielijk
te voldoen is, moge zich afvragen, of Dr.
Prinsen zijn publicatie al dan niet bevredigend
sluit of afbreekt met het aanhalen van een
briefje, door Hooft geschreven aan een lastige
vroegere keukenprinses. Op de eerste blad
zijde: Ovidius, Vergilius, Petrarca, Boccaccio,
Chrysoloras : op de laatste de eerzame Aeltjen
de Lange en Peel haar huistiran: het con
trast lijkt tamelijk schril. Doch het zal wel
voorbedachtelijk zoo gekozen zijn, opdat de
welwillende lezer met een glimlach het boek
dichtslaat en aldus ontwapend zijnde, met
opgeruimden zin het gelezene kunne ver
werken.
Cn. F. H A.| E
Illlllllllllllllllllllll
SCHILDE RKUNSTKRONIEK
M. J. RICHTERS (SUASSO MUSEUM, AMSTER
DAM).
Er zijn twee Richters; d'een is een beeld
houwer, de andere is de schilder, die nu zijn
werk tentoonstelt in het Suasso-Museum.
Dadelijk is te zeggen, dat er te veel is; de
schilder had met meer kritischen zin moeten
kiezen; het zou de waardeering hebben verge
makkelijkt, en het zou gemakkelijker heb
ben doen zien, dat Richters een karakter
is (zachtmoedig meestentijds volhardend), en
dat hij een talent bezit, dat zich zuiveren moet,
om tot de werkelijke waarde te kunnen op- en
uitgroeien. Want het is misschien voor de
meesten moeielijk om het talentvolle in Rich
ters te vinden maar het is er, en het wordt
duidelijker bij iedren stap, die deze mensch
doet. Ge vindt dit talent zóó nog verborgen
in het eerste werk, dat het haast onmogelijk is
het daar te bespeuren; ge vindt daar geen
kleur" (nooit Richters grootste kracht!);
ge vindt er een zware poging, en meer niet.
Ge vindt er geen karakteriseerende kracht
ge vindt er evenmin durf en kunde om het
vlak te vullen. Ge vindt deze beide in de muur
schilderingen (± 1919), in die werken, die
geweigerd werden voor 't nieuwe
Rotterdamsche Raadhuis, alsof zij voor deze mislukking
der bouwkunst niet goed genoeg waren. Deze
muurschilderingen zijn niet streng-rhythmisch
maar 't geheele gebouw lijdt aan armoede
van rhythme? De muurschildering van het
graanbedrijf, en die van het kolenbedrijf zijn
de beste. De kleur is daar het belangrijkst;
de karakteriseering het volledigst. Zwakker
is het transportbedrijf"; de scheepsbouw had
meer dan het werk dit nu is, tot een verfijnd
spel van rooden kunnen worden. Maar
wat ook de tekortkomingen zijn in deze
muurschilderingen (ik zie ze te wel); het geheel
getuigt toch van een groeiend talent en
dat is hier te constateeren; er is bij Richters
een verdere gang mogelijk; de kleur schijnt
zich te kunnen zuiveren; het spel der vormen
kan leniger worden ge ziet dit ook in de
zelfportretten en in die van de familie van
den schilder. Ge ziet dit het meest in de etsen
en in de houtsneden. Deze waren in het begin
te dik-zwart, te zwaar-romantisch, maar lang
zamerhand krijgt de zuiver-getrokken lijn de
overhand (zie die van de drie kinderen, een
paar gekrabbelde notities, verder de
Veerhaven etc.; de scheepswerf ).
Richters is dus een talent, dat nog veel
droesem te verwijderen heeft, die zijn zuiver
heid besmeurt maar het laatste werk wijst
het uit: hij is bezig zich te zuiveren; het ka
rakter en de zachtmoedige durf zullen dan
meer openbaar kunnen blijken
RAEMAEKERS (GEBOUW VOOR BEELDENDE
KUNST, AMSTERDAM)
Het gevaar bij prenten, die een middel zijn
om de overtuigingen in een bepaalde periode
te beïnvloeden, is dat naderhand blijkt, dat ze
te zeer gebonden zijn aan voorbijgaande
dingen van dien tijd, of dat ze de dingen en de
tiittimiiiiiiiiiiimtiimiiiimiiimiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiuii
Hotel Duin en Daal" B1SST
Centraal verwarmd- Vaste waschtafels, koud- en warmwaUr.
gevoelens niet aanroerden op die wijs, die voor
allen tijd belangrijk blijft. Deze fout is, als in
zoo velen, in Raemaekers eveneens te her
kennen. Het werk, ontstaan tijdens den bit
tersten nood der waereld, is te illustratief
gebleven, te luchtig, te
gemakkelijk-overhalend; het is journalistiek in plaats van eeuwig
heid. Het mist het medelijden van Steinlen;
het mist de zilte ironie van Forain, die in haar
schrijnende bekentenis nog sterker is dan
Steinlen's soms te tastbare meewarigheid.
Het werk van Raemaekers heeft het leed niet
aan zich en geen schrikkelijkheid, die niet
meer voorbijgaat, vindt ge hier. De Fransche
teekenaars zijn grooter, beschaafder, inniger,
gevoeliger of feller dan Raemaekers ooit was,
kon zijn. Deze tekortkoming was allicht zijn
succes bij het publiek?maar zij blijft voor
ons, die de dingen willen zien niet alleen in
hun tijdelijk verband, zijn groote tekort
koming; vergoten fransch bloed, volhardende
Fransche moed, krijgskunstig genie naast
kinderlijke opgewektheid en speelschheid
hadden eerbiediger en inniger vertolking
noodig dan Raemaekers kon geven.
R. BREMMER; J. NIEWEO; D. NIJLAND (Bij
KLEVKAMP DEN HAAG).
Met den beeldhouwer Altorf vindt ge bij
Kleykamp den jongen R. Bremmer,
J/Nieuweg en Dirk Nijland.
Herinneringen meer aan Vincent's werk
dan overeenkomst met zijn wezen vindt ge in
deze drie schilders en 'teekenaars; ze zijn
feitelijk vreemder aan Van Gogh's diepstèn
aard dan ge zoudt meenen. Hoewel er twee
van hen met naam en daad en werken van
Vincent opgroeiden, en de derde leeft in een
milieu, waar, schoon eenzijdig, Vincent geëerd
wordt, zijn zij alle drie anders. Het minst van
Vincent heeft Nieweg hij is niet hartstoch
telijk, niet doorvlamd noch gedreven; hij is
in teederheid het zuiverst; hij is, verder, tot
nu toe degene wien het schilderen het na
tuurlijkst ligt. Hoe weinig het hevige hem
lukt, blijkt uit sommige koppen (ook wel onder
invloed van Herwijnen's voorstellingen ont
staan); ge gevoelt daar onmiddellijk, dat het
overdrevene" in de uitdrukking niet van
binnen-uit bij den schilder is gekomen, maar
dat deze eer een literair aanhangsel is; iets
dat het meest stoort in de drie figuren van
Langs de wegen". Maar Nieweg is teeder;
Nieweg's teederheid is een zedige vroolijkheid
tevens; het sneeuwgezicht vol naïveteit (No 19)
maakt dat het duidelijkst, en het andere
werk, dat ik het feestje heet der flesschen en
bloemen (het stilleven No 9 met de kweeperen)
Hoe kleurgevoelig hij kan zijn blijkt uit de
Zeeschildpadden" (Noti), vol paarse bruinen.
Er is hier echter onmiddellijk een fout te
noteeren; het werk is geen schilderij in den
zin van gesloten geheel het kon "een deel
zijn van een zuiver-geschakeerd behang..
Meer realist is Dirk Nijland, maar hij is niet
voortdurend een realist; hij kan den humor
vcrtoonen van den phlegmaticus (en die is
feller dan ge zoudt meenen !) en hij kan, na te
lange periode van hardnekkige nauwkeurig
heid, de opgehoopte phantasie gcheel-en-al,
of gedeeltelijk, te zien geven in 'de voorstel
ling....
Het schilderij Circus" bevat verschillende
elementen van Nijland's wezen; het geeft
hem ook, zooals hij wordt, of is, wanneer
hij zich buiten het wit-en-zwart vrij gaat
be12 cent
Sumotro CPUITCMOIWOO>O
iiiiiiiiliiniiiiii iiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiimiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiliiiii
TENTOONSTELLING VAN ETSEN DOOR
ENGELSCHE MEESTERS, bij E. J. van Wisselingh
en Co., Rokin.
Zou de beminnelijke en enthousiaste dokter
Seymour Haden tevreden zijn als hij de re
sultaten kon zien waartoe de herleving der
Engelsche etskunst, waarvan hij eenmaal de
welmeenende aanstichter was, geleid heeft?
Nog altijd is zijn ,,Breaking up of the
Agamemnon" het type van een bekoorlijke,
wel overwogen, goed behandelde, rijk genu
anceerde Engelsche ets en nog is zij op deze
tentoonstelling waar Whistler ontbreekt
gemakkelijk de beste. En ook andere etsen
van Haden het gezicht uit zijn werkkamer
bijvoorbeeld met de op de drie boomen"
geënte lucht winnen het van de overige.
Er is een levendigheid, een zich vermijen,
een zich laten gaan, een flaneerlust in de naald
van den dolcter,die Cameron en Muirhead Bone,
ondanks al hun routine missen. Maar ook die
heiden zijn knappe etsers van degelijk be
handelde stadsuitknipsels en landschapspar
ten, al vraagt men zich af wat er van alle
drie geworden zou zijn zonder Rembrandt;
Rembrandt aan wien zij met groote handig
heid wirkungsvolle" effecten hebben ont
leend en dien Cameron eert met een Rem
brandt farm" die veel en toch zoo weinig
van de hofsteden van den meester heeft.
Maar dan, de epigonen talrijk als het zand
der zee, een bedrijf makend van het etsen
van landschap en architectuur, ieder op
zijne wijze teekeneiid in een ander gedeelte der
beschaafde wereld en niets bereikend dan een
verbijsterende gelijkvormigheid, wat zou de
dokter gezegd hebben van deze?
Mocht hij zich onbehagelijk gevoeld hebben,
schuld heeft hij niet. Want wie, die eenmaal
met een uitgesproken talent, een eerlijk
enthousiasme en iets van een roepingsgevoel,
uit etsen ging, om door zijn voorbeeld te
leeren, aan te moedigen en op te heffen ,
wie, die dat deed, kon voorzien dat nog zestig
jaar later tientallen vrouwelijke en mannelijke
landgenooten zouden varen in zijn zog, zijn
voorbeeld tot in den t reu re en tot in het treu
rige zouden herhalen en met hun allen het
slappe karakter bepalen eener etskunst, die
hij met zooveel begrip en zoo goede bedoelingen
luid ingeluid?
H i: N N u s
CHRISTUS
Duur Jaiiyan Eyck, 30 Januari 1440 In bruikleen in het Mauritshuis.
ErJ;bestaan minstens zes exemplaren van een Christuskop van Jan van Eyck (4- 1300
1441), welke vermoedelijk alle uit diens werkplaats afkomstig zijn, maar , waarvan
slechts de beste geheel eigenhandig schijnen., Geenjervan is zoo superieur als het thans
voor den tijd van minstens n jaar aan het[Mauritshuis in bruikleen gegeven paneeltje,
dat door den tegenwoordigen Engelschen eigenaar op een veiling te Newcastle on Tyne
werd gekocht. Er is (gelijk uit een opschrift achterop blijkt) vroeger een lijst om geweest,
waarop stond, dat Jan van Eyck het heeft voltooid 30 Jan. 1440.
De achtergrond is donkergroen, met de Alpha en Omega en de drie Kruis-armen. Het
haar is kastanjebruin, het gewaad donkerrood. De zeer gedetailleerde en toch krachtige
en zuivere schildering, die helaas niet overal meer geheel gaaf is, vertoont een groot meester
schap. De expressie van den mond i's onvergetelijk.
lllllllllllllllllllllllllllmlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMUIII^IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIImlIIIIIIIHI
wegen; het geeft hem voor mij te wrang van
kleur. Het schilderij is meer merkwaardig
als uiting van de persoon Nijland dan dat ik
het schoon vind; het doet mijn kleurgevoel
niet aan als aangenaam door zuiverheid.
Minder persoonlijk is, misschien, het stilleven
met de kaart en met het vogelskelet?maar
het is rustiger; de kleuren gaan meer saam;
zóó ook is voor mij wat hij de golfijzeren
schutting" heet, zuiverder... . De'teekenaar
en houtsnijder Nijland ze zijn bekend.
Ge weet, hoe hij dan nauwkeurig kan zijn, of
humoristisch. Deze humor is niet zonder
teederheid (zie zijn begrafenis van Dr. Voüte
(20), zijn schipperbegrafenis (40); soms is ze
enkel humor: in Dominé(No. 42) en in Luik
(23) met de visschers.
Dat deze Dordtenaar water- en grondwerk
kent, deze tijdelijke bewoner van Rhoon doen
en laten der rivieren en veiligheid van havens,
spreekt van zelf (zie 15, 35, etc.) dat hij zoo
iel een schor in Zeeland in een zijner houtsne
den dorst maken.bewijst /.ijn eerlijke zekerheid.
Wanneer ge oppervlakkig het werk van den
jongen Bremmer bekijkt, zoudt ge zonder
aarzelen zeggen, het is het meest barsche, dat
ge hier kunt vinden, en er is een natuurlijke
hideusheid in, die, zoo al waardeerbaar, toch
niet groot genoeg is; zij toch schept nog te
weinig monsters. Dit hideuse, deze neiging
tot het afstooten, vindt ge 't eerst in de por
tretten. Ze zijn niet zonder kracht, maar ze
zijn reeksen dctailf, en geen gcheelen; de
tcekening drukt daarenboven de verschillende
stoffen niet uit. Het duidelijkst is het laatste
te zien in het portret van den beeldhouwer
Zijl; de hemdsmouwen en het gemodelleerd
wordende beeldje, zóó /.eer verschillend van
stof natuurlijk, zijn op de teekening alsof
ze van dezelfde materie gemaakt werden. De
onmatige lust tot détails van gelijke waarde
vindt ge nergens klakkeloozer dan in den kop
van Floris Verster; wat bleet hier over van den
schilderenden driftigen markies, die Verster
in zijn kop is?
Ge vindt bij den jongen Bremmer zelden
den wensch om schoonheid (waar zou hij die
ook hebben leeren kennen?); ge vindt lust
tot détails, te groote lust; ge vindt vasthou
dende arbeidzaamheid, lust tot het
karakteriseeren, gericht naar den hideuzen kant. Het
zijn elementen van iemand niet zonder kracht,
maar dat is mij alleen niet genoeg. Er zijn twee
werken, die in den jongen Bremnier een ge
voeligheid doen zien, die de vader nooit
bezat. Dat is hoopvoller kost. Die gevoelig
heid vindt ge in het bovendeel van de
lithographie Winterhoornen". Hoe verward en
onopgelost het benedendeel ook zij van dezen
steendruk, de werkelijke gevoeligheid in
boomtoppen en lucht met vogels etc. maakt
dit werk belangrijker dan vele der harde
teekeniugen.
Schoonebeek over de joodsche synagoge en
joodsche gebruiken te Amsterdam, frissche,
levendige, min of meer elegante prenten in de
manier van Romeyn de Hooghe en een oeuvre
van den franschen graveur Cochin,
historieprenten, vignetten, adreskaarten,
invitatiekaarten; in etsarukken en proefdrukken een
beeld van het Parijsche leven van omstreeks
1750. Uit de voorwerpen", tapisserieën,
meubelen, porselein, glas, voor een deel af
komstig van een Rotterdamsch antiquair
releveer ik een Louis XVI kamerbetimmering
als Bibliotheek ingericht, die een zoo zeld
zame en zoo fraai gebonden boekenverza
meling omlijstte als '/eker eenig is in Neder
land.
De heer Mak veilde uitsluitend schilderijen,
meest zeventiend' eeuwsche. Het licht is in
deze dagen niet schitterend en er kan onder
zijn collectie meer voortreffelijks geweest zijn
dan oppervlakkig bleek. Maar de tijd voor
trouvailles schijnt op dergelijke verkoopingen
aan 't voorbijgaan. Niet ten onrechte wera nog
al eens naar de manier van" een schilder
verwezen om cie nabuurschap aan te duiden
waar de maker gezocht moest worden en de
toestand van niet alle werken scheen onberis
pelijk. Aardig en in goeden staat leken een
Avercamp-achtig wintergezicht van A. van
Stralen, een studie vanTiëpolo, een glad maar
fijn geschilderd typisch achttiend' eeuwsch
genrestukje van Pieter Buys, een Houckgeest
met een verowenen koorhek; minder goed be
waard maar eenmaal niet zonder beteekenis
een vlaamsche primitief van omstreeks 1490
voorstellende de uitstorting van den Heiligen
geest.
H i: N N u s
IIBIIIIIIlllllllllllllllllllllllflIlllllllff
TENTOONSTELLINGEN
UTRECHISCHE KUNSTHANDEL,
OUDKERKnor 25, UTRECHT. Eere-tentoonstelling Jan
Mankes. (Tot 24 Maart).
FRANS BUI);A I-:N ZONEN TE AMSTERDAM.
Schilderingen van de Fransche schilders
Bonvin, Boudin, Corut, Daubigny, Diaz,
Dupre, Fantin Latour, Le Fauconnier,
Fortuny, Geoffroy Hanau, Henner, Georges van
Houten, Jacque Lepine, Lhermitte, Van
Marcke, Mettling Monticelli, Ribot,
Rousseau, Roybet, Troyon Valensi, Vollon, Ziem
e. a. (Tot 20 Maart).
VEILINGEN
I-'«I:I)|.T<IK MIJU.I-:K 27 Fi
Maart-, MAK, 27 Februari.
ari tot 2
De veilingen van de heereu Frederik Muller
hebben altijd iets van een evenement. Ze
hebben een cachet en een apart publiek; een
publiek zoo niet internationaal dan toch
extra-locaal. De kwaliteit van het gebodene is
een klasse beter dan dat in andere verkoo
pingen; de uitstalling is superieur; er zijn
curiositeiten die ge elders niet vindt. Altijd
treffen mij de boeken. Het waren er ook nu
weinig, maar van uitgezochte kwaliteit;
achtiiende-eeiiwsche fransche in goede lee
ren banden uit den tijd; een kwarto Cats;
Ridinyers vol prenten,atlassen.'!'wee bijzonder
heden: een verzameling gravures van Adriaan
Pijnen na kouvatten
l'ijnlïjke en verstijfde spieren
en rbenmatiek, volgen onver
mijdelijk op kouvatten, ten
zij U zonder dralen Sloan's
Liniment gebruikt. Brengt
het op ruime wijze in toe
passing op de gewrichten en spieren
hrt dringt d«or /onder inwrijven.
Verkrijgbaar bij alle Apofhekers en
Drogisten. Prijs f. 1.
SLOANS
Liniment