De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 17 maart pagina 8

17 maart 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Maart. '23. - No. 2386 KARAKTERISTIEKEN III (Naar een teekening van Pieter de Mets Uit: Zelfkeur, uitgave Wereldbibliotheek) M. H. VAN CAMPEN Een zielezoon van Salomo, door zijn inner lijke levenswijsheid; van den lyricus en wijs geer Salomo, wel te verstaan, die Hooglied en Prediker zou hebben geschapen; niet van den Salomo-in-verval, den tragischen bezwijker voor het heidensch zinsgenot, die Camosh uit Moab, Moleen uit Ammon en As tarte uit Sidon offert. Een geesteszoon van Jesaja, door zijn dich tenden hartstocht. Ook Van Campen verkeert met een seraphyn, die langs zijn lippen hemelsch vuur strijkt. Een ander keer is hij een verzadigingsfatalist uit den Cohélet, door zwaarmoedige en m.etaphorische overpein zingen in levensvreugd geremd. Goed be schouwd heeft hij ook het opstandige en twijfelend-martelende van den tragischen Job, die nog hevig ontroerd, naklanken zou kunnen opvangen van een Davidische jeugdlyriek. M. H. van Campen is een beeldend prozaïst van den eersten rang en een der grootste Joden van den modernen tijd. In zijn, helaas veel te schaatsen werk, ligt alles van de Hebreeuwsche kernziel, den Hebreeuwschen geest, de Hebreeuwsche verbeelding en godvrucht opgesloten. In schijn leek hij door den impressionistischen zinnenroes van het realis me der Fransche en Hollandsche school ge grepen, in werkelijkheid leefde zijn scheppen de en door-en-door geestelijke natuur onaf hankelijk van allerlei richtingen voort. Indien Van Campen's naam in lateren tijd zou worden verbasterd als die van Ibn Qebirol (een gelijk soortige, in zichzelf worstelende, mystische pantheïst uit de elfde eeuw, toch diep religieus en diep wijsgeerig), zou ook zijn werk, bij een Latijnsche vertaling, het voortbrengsel kun nen schijnen van een vromen dichtermonnik. De geestelijke kracht van Van Campen's be spiegelingen duikt zoo stout tot de kern aller dingen in, dat wij altijd weer erin hooren den hongerkreet naar het Absolute. Ik verklaarde reeds, dat alles van de He breeuwsche ziel in Van Campen leeft; doch ook alles van de dramatisch-bewogen ver beelding, het streng-richtende of smeekendovergegevene van den Joodschen propheet en mysticus. Ook in dezen vromen peinzer hebben zich de uitersten aan elkaar ontstoken. De beklemmingen van het begrensde dringen hem naar het onbegrensde, de duizelende ge waarwording van het onbegrensde voert hem weer huiverend terug naar het begrensde. Leest zijn magistraal opstel over Oude en Nieuwe Joodsche Dichtkunst" in Over litera tuur. Alles van Van Campen, doch ook alles van de Joodsche ontroering ligt erin. Het woord beheerscht hij volkomen in zijn magi sche werkingen. Van Campen is een heilig mijmeraar.'Er ademen een edele ongestoordheid en rust in zijn overpeinzingen die aan alle aardschheid ontzinken. Men zou hem den He breeuwschen Novalis kunnen noemen. De temperende zoetheid van zijn taal brengt een doezeling, een wazigheid over al zijn uitingen. Hij dicht philosophisch en hij philosopheert dichtend. Zijn stijl heeft het onmiddellijkkenbaar geestelijk accent van den geboren romantischen mysticus. Ieder beeld van No valis is een soort van gelijkenis; ook bij Van Campen. Doch het Hebreeuwsch-novalistische in hem zou alleen den hymnischen aard van zijn mystisch-pantheïstische en zijn godsdien stige vervoeringen karakteriseeren, echter nog vele zijner eigenschappen ongenoemd laten. Zoo is Van Campen bij al zijn levensvroomheid en bewonderingsdrang, toch ook een vlijmscherpe satiricus, een snijdend-ironisch spotter en een verkapt dramaticus. O, de gemoedelijke fijnzinnigheid van dezen beeldrijken schoonheids-vereerder, hoe kan ze spiritueele schermutselingen doen moduleeren in hevige aanvallen en bijtende terechtzettingen ! De melodie van zijn stijl waarmee hij zegent, kan plots verkeeren in een vloek. Doch ook daarin blijft hij heimelijk melodist. Het Jood sche volk ziet hij met de ontroerde oogen van Rembrandt; vooral het oude Heilige Joden dom; in een goud-omwolking van tragische en visioenaire vroomheid. Niemand onzer kent zoo het zachte snikken en schreien, en het zieleheimwee van dit gemartelde en verneder de volk (Oost-Joodsche schrijvers en dichters uitgesloten), als Van Campen. Niemand onzer kent inniger de kracht waarmee dit volk, uit gebrokenheid en onder vertrapping, zich tel kens weer opricht tot het Eeuwige. Er be stonden en bestaan natuurlijk onzegbaar veel grootere Hebraïci dan Van Campen. Wat al harpachtige zangers en klaar-indringende denkers gaan hem vooraf! Hoe schittert in Van Campen's oogen nog na de geeste lijke glorie van Ma'itnun! Talmud en Thora omhuiveren dien middeneeuwschen Gods peinzer met een ongenakelijke heiligheid. Ook de bidstem van Juda Halevie klinkt op en het vlijmend vernuft van Ibn Ezra uit Toledo, den man der beeldende gedachten, boort zich door de eeuwen heen. Het zijn fabel achtige kenners van Thora en Talmud, com mentatoren, polemisten en dichters van den hoogsten rang. Onder de Joodsche geleerden van nu zijn er buitengewone koppen en enkelen van universeele cultuur. Doch het rabbijnsche Talmud-vernuft, de spitszinnige kennis, de doorkluwde rabbijnsche geleerdheid en de rabbijnsche dialectiek, met haar wonderlijke mengeling van roekelooze intuïtie en verfijnde wetenschappelijkheid; met haar gnostische eigenzinnigheid en haar nuttigheids-politiek (toch transcendent-van-oorsprong), blijken geheel verschillend van het scheppend-literaire en beeldende vermogen van een Van Campen. De Rabbijnen, hoe begaafd ook, bezitten meer de verstandelijk-religieuze eigen schappen van het ras. Zij zijn verzadigd met de milde of strenge of speculatieve wijsheid der Ouden. Caricaturaal bekijkt men hun haarkloverijen en hun casuïstische drogrede nen. Soms schijnt het, alsof zij hun verklarin gen van de Wet liever hebben dan de Wet zelve. Van Campen andersom, lijkt uit deze Ouden rechtstreeks te zijn voortgesproten. Hij heeft een saamvattend Tannai teu-inzicht. Hij bezit de scheppende gedachtekracht der Ouden. Hij behoort niet tot de uitleggers, maar tot de ontwerpers. Hij is geen compilator en geen zinspreukige navolger als Jesua Ben Sirach, doch hij is zelf een dichter-wijsgeer, die de eeuwigheid in het hart" draagt. Leest slechts zijn Voel- en denkbeelden", en ge be grijpt mijn bedoelen. Hij is niet alleen het zich inspinnende schepsel in de cocon, doch ook de vlinder die verblindend onder de levende zon te voorschijn wiekt. Hij is geen vergaarder van geheimleer-kennis in een tijd perk van nabloei; hij behoort zélf tot de schep pers, in verbeelding en in woord, in visie en in wijsheid. In zijn oogen glanst het licht van Hillel. Een diepe verzonkenheid van geestelijk leven openbaart zich in al zijn geschriften. Wanneer hij dicht over Sarah Burgerhardt zoo goed als over Jehuda Halevie. Van Campen begrijpt volkomen wat het zeggen wil, het tijdelooze met gedachten en visioenen te naderen. Als hij de mystieke vervoering van een heilige wil uitbeelden, dan weet hij hoezeer er een zoete aardsche liefde doorheen kan gaan. Een geweldig ontleder is Van Campen en een geboren dialecticus. In onze geheele lite ratuur bestaat van zijn wijsheids-ontleding de weerga niet. Noch Van Deyssel noch Verwey noch Scharten bereiken zulk een levenswijsheid in hun ontledend werk. Zijn analyse-macht en Gouden AnkerhoHoges met schriftelijke garantie SPILLNER VUZELSTRAAT.m83.ADAM Nederl. Munt Holland» boste 1O cent sigaar iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii niiiiiiiiiiinii Nieuwe Fransche Boeken ANATOLE FRANCE, La vie en jleur, Paris, Calmann-Lévy. 1922 1). Het is naar aanleiding van dit zijn laatste boek niet mogelijk, over Anatole France, zeker den grootsten nu levenden schrijver, een figuur die in beteekenis Voltaire evenaart, en die artistiek hooger staat dan Voltaire, nog veel nieuws te zeggen: men zal trouwens later nog van hem hooren en al verwacht hij zelf, door de aanstaande ineenstorting van Europa, met al zijn tijdgenooten in eenzelfde vergetelheid te zullen geraken, als het geval is geweest met de Romeinsche schrijvers der laatste eeuwen van het keizerrijk, mij schijnt het, dat hij zich hierin vergist en dat juist een nieuwe maatschappij, mocht zij tot stand komen, de dankbare herinnering zal bewaren aan een groot, veelzijdig kunstenaar, die tevens een man van de daad en een apostel zij het een glimlachend apostel is geweest van een betere menschheid. Dit boek sluit aan bij de serie kinderher inneringen, tot dusverre verschenen onder de titels Pierre Nozière, Le livre de mon ami en Le peut Pierre. Het geeft weer geestige, soms treffende beelden van den aankomenden jongen man, van zijn ouders, van menschen uit dien lang vervlogen tijd, van de toenmalige zeden. Het is minder humoristisch dan het kostelijk Le peut Pierre en schijnt over het geheel iets zwakker van bedding. Bijzonder heeft mij getroffen het verhaal over het ster ven van twee menschen, toen al oud verhaal te boek gesteld door een nu zelf 78-jarige.. Als jongetje had France die menschen ge kend, tusschen 1850 en 1860; zij zelf hadden Napoleon gezien, op lentedagen, wie weet, even tegenwoordig als de dag mij toeschijnt waarop ik dit neerschrijf; hoe ver leven wij 1) Zie over France o.a.: Dr. P. Valkhoff, Gids 1914 en 1915. M. Permys, Elsevier's Mdschr. Nov. 1922. Schr. dezes, De Amster dammer 2 Aug. 191 'J. zoo een oogenblik achteruit, door de woorden van een die nu nog ademt. Een van die twee menschen is de bekende zachtmoedig-atheïstische raisonneur, die bij France nooit mag ontbreken. Is hij hierin zichzelf getrouw, ook de natuur en het wonder der Helleensche beschving zijn France's groote bewonderinpen en liefden gebleven. Daarentegen hoort men ditmaal een bitterder toon waar het tegenwoordige ter sprake komt: wordt France een lofredenaar van den ver leden tijd? Niet alleen blijkt ook hij den ondergang van het Westen" te verwachten, hij merkt tevens op: dat slechts middelmatigen den hoon ontloopen; dat de stichter van een Volkenbond wel gesmaad moest worden; dat oorlog beantwoordt aan een diep-menschelijke behoefte; dat er geen vooruitgang bestaan kan; dat de mensch in den grond slechter is dan hij schijnt. Ik heb hier enkele elementen uit dit boek losgemaakt en afzonderlijk vermeld; maar ik wil niet eindigen zonder mijn hernieuwde opgetogenheid uit te spreken over de geheel eenige kunst van Anatole France, die allerlei meeningen en opvattingen, allerlei reminis centiesaan GrickschecnRomeinsche schrijvers, allerlei persoonlijke feiten", weet te doen samensmelten met zijn vertelstof -?samen smelten zóó, dat nergens een naad is te bemer ken, dat nergens de bedoeling ons hindert, dat overal het gevoelige ook phisosophische strekking krijgt, en de philosophie daaren tegen pathetisch wordt. Dit zacht en vloeiend dooreenstroomen van gevoelens en gedachten zal wel bij geen thans levend schrijver in die mate worden aangetroffen. JACQUES RiviÈRi;, Aimée, Paris. Nouv. Revue Franchise, 1922. Deze terecht zeer geziene essayist, bestuur der van het zoo belangrijk tijdschrift, de Nouvelle Revue Fro.nc.aise, heeft nu voor het eerst een roman geschreven. Kan een essayist-criticus een goeden roman schrijven? Het komt voor, doch zelden. Het onderscheiden der bestanddeelen in kunstwerken is, geloof ziels-indringing in persoon en arbeid blijken ongeëvenaard. Van Deyssel zingt heerlijk, doch ontleedt niet het schrijvers-karakter, al schenkt hij ons de subtielste woord-uitrafeling en perioden-uitpluizerij. Verwey ontleedt scherp, maar zingt niet. Bij den een is branden de uitbundigheid; bij den ander, intellectueele koelheid. Van Campen nu, vereenigt het zingen met het ontleden, in mysterieuze harmonie: het vurige en het koele,.... Van Campen bezit het pathos dat nooit rhetoriek wordt. Van Campen's critisch werk is oneindig veel belangrijker dan alles wat heden onder de jongeren en jongsten, ons opgedrongen wordt als hooge critische wijsheid. De welwillende kletscritiek leutert over Van Campen altijd iets van fijnzinnig"! Hoe eindeloos veel meer dan fijnzinnig is deze mystieke ziel die met haar Joodsche psyche alle andere psyches vermag te peilen. Soms ziet hij de dingen als in droomver schijningen, zoo ijl, en soms is hij louter oor spronkelijk spreuk- en kerngezegde. Ik zie hem zitten in het Jabhische gerechtshof. Ik zie hem zitten op een hoogen prijkzetel in het Synhedrion. Hij fluistert met Rabban Hillel en hij redetwist zacht en voornaam over den Talmud, met Rabban Jochanan. En toch, hoe universalistisch is Van Campen's geest en hoe zuiver zijn menschelijk oordeel. In Bikoerim van Van Campen, moet gij lezen Blinde en Droomcrtje". Ontwijfelbaar, er zijn stijl-invloeden aan te wijzen; in het beeldend-impressionistisch detaillisme vooral van Van Deyssel. Doch het wonderlijke, mysti sche licht in deze schets blijkt geheel van hem. Er is misschien niet n onder de Joodsche schrijvers en schrijfsters, met zooveel binnengloed en met dat hoogere en neo-platonische in de metaphoren; niet n met zulk vol zielsgeluid en zoo diepe zielsmuziek in het woord. Leest in Bikoerim Paaschavond". Barok en breedsprakig meent ge? En wat een ontrafeling van kleinigheden, zucht ge? Doch intusschen is er niets geschreven, de laatste jaren, door geen enkel Joodsch auteur, met vro mer gevoel en diepere ontroering.Wat een wee moed ook in deze schets, wat een smartelijke hang naar het voorbijgegane ! Alweer, de tragische, stille, onthullende weemoed, de mijmerende weemoed die altijd in Rembrandt's kabalistische kleuren zoo raadselachtig aanen wegsluipt, altijd wanneer de Meester Jood sche tafreelen beeldt. Van Campen spreekt in Paaschavond" van Eliahu, van den propheet die voor den Messias verschijnen zal. Hij spreekt van de Jodenslaven in Egypte en van de psalmen Davids. En gij hoort het stille snikken; ge hoort menscheiijke jubeling en smart gemen geld. Gij hoort cymbalist en harpenaar tezaam; ge hoort het geheime woord van den Zohar tot verinnerlijkten zang worden. In deze schets van Van Campen is alles emotie; doorleeft hij met n ziel, de zielen van hon derdduizenden geloofsgenooten. God, God, hoe zag hij den Hoogepriester staan, wit, roer loos wit, in godsvervoering uitstarend over kreten en snikken van zijn volk, met een ver bleekt en heilig gelaat. De hoogepriester stapt het Allerheiligste uit. Hier is een opstijgen naar het godsdienstige bewustzijn, dat wij nauw meer beseffen. Door geen enkelen Jood uit antiek of uit modern Israël, werden zulke hoogpriesterlijke verschijningen, zulke heilige oogenblikken bovenmeiischelijker geveeld dan door Van Campen. In zijn critiek op de moderne literatoren zelfs, kunt gij een Salomonisch spreukcnboek bijeenzamelen. Is deze Van Campen dan zoo door en door zedemeester, zedepreker? Ik verklapte het u reeds: hij is alles dooreen. De wijsheid was immer ontzachlijk in eere in oud-Israël. Salomo is er vol van: loutering van de menschenziel. De Cohélet is er vol van: emanatie der waereld. Job vloeit er van over; is de donkerste levensdrang van dezen wilsmartelaar niet een demiurgisch ornvattenwillen van het tegenstrijdig probleem in den Schepper, het probleem van Goed en Kwaad? Jezus Sirach steekt eigen wijsheid tusschen de IIIIIIIIIIIIIMI ik, een gave; het onder woorden brengen (onder gevoelige, meesleepende woorden) van eigen waarnemingen op intellectueel, artistiek, zedekundig, politiek gebied zal dat wel eveneens zijn. Zulke gaven maken den essayist en criticus. Maar andere talenten zijn het die den romanschrijver maken. Ik heb het genoegen gehad, eenigen tijd Rivière te zien leven. Hij is nog tamelijk jong niet alleen, maar ook jeugdig. Een onmisken bare warmte van gemoed weet hij bijna steeds te betoomen. Hij denkt veel en diep, maar waarschijnlijk niet altijd opzettelijk of naar een plan: zijn immer wellende gedachten zijn gevoelig, en zijn gevoel is van gedachten ge drenkt. Nadenkend spreekt hij, zoekt naar zijn woorden, vindt er soms die niet volkomen duidelijk zijn; altijd vormt zich iets in hem en het een schijnt het ander te verdringen. Soms zwijgt hij op eens, met een gebaar van verontschuldiging en iets verlegens. Een rijk bloeiende, steeds zoekende geest, een oprecht karakter. Ook de romanschrijvcrsgaven blijkt hij van een goedgunstig lot te hebben meegekregen, want al na een dertigtal bladzijden van zijn Aimée is de lezer er in. Reeds dan gelooft hij de atmosfeer te ademen die de schrijver zich gedacht heeft, den jongen man, de jonge vrouw te hebben ontmoet, wier pijnlijk ziuleavontuur Rivière meedeelt. De lezer haat zelfs die al te zelfbewuste vrouw, al weet hij meteen dat zij eigenlijk niet dan nieelij verdient; hij beklaagt den jongen man, en lacht hem ook wel eens wat uit. Goed teeken voor een roman, dat de lezer aldus partij kiest en telkens /.egt: hoe waar," zoo zijn er", ik heb dat ook gezien," zij lijkt op die," hij doet aan genen den ken". Het is een liefde die onmogelijk blijkt, de liefde van Franqois voor Aimée. Waarom? dat moet men lezen; het is de moeite. Als de onmogelijkheid zijner liefde voor Francais vaststaat, ziet hij er gelaten van af.... en is gelukkig door berusting. Dat zegt het boek bovenal: er kan een onbegrijpelijk geluk zijn in renunciatie. En dat geloof ik ook wel; dat is een hier zeer gevoelig vertolkte gedach te die ook mij juist schijnt. Alleen beteekent renunciatie in den grond dit: men heeft het: geluk op een verkeerde plaats gezucht, en garven van anderer Wijsheid; Philo eindelijk, schept de Helleensche philosophie om tot een Bijbelsche allegorie en door het Bijbelgebeuren laat hij een platonisch ideeënstelsel zwerven. En toch, zij zijn geen enkele moralisten en piëtisten te noemen, evenmin als het geweldig Talmud-gewrocht slechts een ethische leer schenkt. Er is veel Talmudisch in het begripsver mogen van Van Campen. Welk een haarfijne uitpluizer! Doch zijn visioenaire dichterlijk heid heft de begrips-ontleding ver en ver boven alle vinnige haarkloverijen. Er is veel bewust en onbewust van de Chassidim in Van Campen. Doch ook hij spot met de geeste lijke ascese, als indertijd Boeddha het deed met de lichamelijke, in zijn onvolprezen twist gesprek met Aggivessano, den jeugdigen Niganther Saccaco. Van Campen kent de inner lijke extase als kunstenaar, die het verledene en het toekomstige naar het tegenwoordige brengt. Hij is meer gods-omvatter dan gods dienaar. Toch moet hij dit laaUte eens in aandoenlijker! ernst geweest zijn. Want, leert de Chassidim, het leven der heiligen zweeft tusschen twee polen: Hitlahabut, de godsomvatting, buiten tijd en buiten ruimte; Aboda, de godsdiening in tijd en ruimte. De Aboda ontsprong aan de diepte van de oudJoodsche geheimleer en drong den dienst naar de extase. Alles in Van Campen wijst er op, dat hij deze geestesgesteldheid geheel doorleefd en achter zich heeft. Om haar, na vele levens ontgoochelingen, misschien weer nog schooner voor zich te krijgen. Over den Hebreeuwer Van Campen is eigen lijk moeilijk te schrijven afs literator, terwijl hij toch een der eigenste en oorspronkelijkste woordkunstenaars is van ons land. Omdat hij in zijn critiek zooveel wijsbegeerte, wijsheid en moraal geeft. Als men bijv. zijn bundel Nederlandsche romancières van onzen tijd toetst aan de critiek-voortbrengselen van de huidige letterkunde, dan staat men verbaasd over 's mans breedheid van geest en van opvatting. Hij denkt en mijmert en ontleedt ook daarin, om zoo te zeggen, buiten den tijd. En toch schept hij een geweldig ruimtegevoel. Hij behandelt slechts drie schrijfsters in dezen bundel, en hij doet de opstellen voorafgaan van een Inleiding, op zichzelve weer een prach tige studie. De essays aan deze schrijfsters ge wijd, zijn even diep ontledend als saamvattend en door de strakste bewijsvoering stuwt hij vaak vlagen van guitige geestigheid en speelsch, bijna tartend vernuft. Geen tweede criticus in ons land, hetzij Jood of Christen, komt Van Campen in diepte van inzicht nabij of over treft hem in macht van doorvoelen en in schoonheid van taal. Deze realist, die mysticus is in zijn scheppend werk, blijft ook een zeldzaam-speculatief bespiegelaar in zijn critischen arbeid. Het critische werk van Van Campen heeft nimmer de erkenning gevonden die het verdient. Het behoort niet tot het beste.... doch het is ongetwijfeld het beste dat Neder land, de laatste tien jaar, heeft voortgebracht. Een bundel als Over literatuur. Critisch en didactisch, I enJII waarin hij schrijft over Frans Coenen, Dickens en de romantiek; over Timmerman's Leo en Gerda, over Couperus en Scharten?Antink, over Mevr. Holst en Gorter, over Multatuli en Johan de Meester, over Jacob Israël, De Haan, Couperus, Barbusse, Mendes, Timmermans, Scharten e.a. blijkt meesterlijk werk, van een volkomen geestelijke doorrijptheid. «mijmw DE ZOMERTIJD Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Van Campen geeft eigenlijk nooit anders dan scheppende critiek. Is zijn oordeel onfeilbaar? Belachelijk. Is zijn stijl zonder gebreken? Be lachelijk. Doch fouten en tekortkomingen ver kleinen de beteekenis van zijn arbeid in geen enkel opzicht. Men moet Van Campen bestudeeren, met volle overgave en met heel veel geduld hem lezen en navoelen. Alle uiter lijke bekoring en uiterlijke bevalligheid in stijl veracht hij. Hij schrijft om zich geestelijk uit te leven, te bevrijden van zijn ingevingen, niet om leege klank-wellustelingen te behagen. Doch alweer, ik ken geen tweede in ons land, die, wanneer men eenmaal vertrouwd raakt met zijn zinswendingen en vormeigenaardigheden, zoo heerlijk boeit, zoo lang bekoort en zoo je vastkluistert aan zijn woord, zijn ver beelding en zijn gedachten, als juist Van Cam pen. Een zeer bizondere geest, een groote ziel en een groot mensch. In heel zijn teruggetrok kenheid toch een kunstenaar die op zijn innigst leeft met het verleden, met het heden en met de toekomst. Is. Q u E R i D o * iiiiiiiuiiiiiiiiiiniit iimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiMii Portor/co. Varinas Möry/and o/Böojj nnlIIIIIHIIIIIIflfUIIIIIHIIIIIIlnilllllltllllllllHIIIIIIIIIIHIIIIIHilllHIllHIIIIIHHIIIIIUHIIIIHIIIIIIIflH zoekt het nu elders. Geluk zoeken doet de mensch altijd. Rivière somt met ongewone nauwkeurig heid en uitvoerighid de beweegredenen der personen op. Dit wekt drie gevoelens bij ons: Ie bewondering voor zoo helderziende ana lyse van het eigen ik (want al die ziels-bewe gingen neemt een kunstenaar tenslotte altijd in zichzelf waar); 2e genot door het herkennen en meevoelen (want ook in ons, lezers en criti ci, ontstaan die bewegingen bij onze lectuur); 3e eenige verveling van tijd tot tijd (want het verhaal gaat soms wel wat langzaam). Proust wekt die drie gevoelens, geloof ik, nog sterker. Aan Proust heeft Rivière zijn boek opgedragen. Zijn taal is op sommige plaatsen wel zeer bijzonder goed. Als bij voorbeeld Franc,oisjdes avonds Aimée naar een concert vergezelt, en deze heeft een zwart avondkleed aan, dan zegt hii: Et c'est plein d'une discrétion insensée que j'emmenai ce grand ange de chair et de jais, qui rtitilait sombrement a mes cótés". (p. 147). En daarbij onderga ik zelf dan zeer sterk de sensatie die Frangois bevangen hield en geniet ik tevens, met een beklemd hart, van de onheüszwangere en toch wellustige klanken waarin die sensatie ver woord is. Helaas kom ik echter, het geheele boek door, niet los van het denkbeeld, dat het ook anders had kunnen geschreven worden. De schrijver herhaalt zich telkens, verbetert zichzelf, vult aan, neemt terug. Men heeft niet den blijvenden indruk dat er nooit iets ontbreekt en nergens te veel staat. Het boek heeft niets van een marmeren standbeeld en zeer veel van een brief. Het is geen scherp begrensd organisme. De belangstelling en voorliefde voor renunciatie is een kenmerk van de groep waar toe Rivière behoort: de groep om Andr Gide. De langzame verhaaltrant en de al te zoekende taal zijn vooral kenmerken van Rivière zelf. Deze twee laatste bezwaren zijn de eenige. Bestonden ze niet. het boek zou volkomen bewonderenswaardig en onvermengd aangenaam /ijn geworden voor wie, als Kivière, ri'nunciatie schoon vindt. JULIEN BENDA, Les Amorandes, Paris, Emile-Paul, 1922. Een tweede criticus die tevens romans schrijft. Gewoonlijk vraagt men ontroering van een kunstenaar en bedoelt ontroering van het hart. Er is ook een ontroering, die en geest en hart in beweging zet, soms zelfs den geest alleen. Men meent dat die koud laat. Velen echter laat ze niet koud, ook mij niet. Er is geestesberoering die verwarmt. In alles wat Julien Benda schrijft, toont hij door ideeën te worden bewogen en door ideeën te kunnen aandoen. Geestesberoering verwarmt ook hem, en sommigen van die hem lezen. Zijn intellectualisme is iets levends en warms; hij heeft het innig doorleefd; geest en hart zijn n bij dezen schrijver. Men leze zijn diepzinnige, verrassende Dialogue d'Eleuthère; zijn Sentiments de Critias; alles wat hij tegen Bergson heeft ingebracht. Dit moet men weten om Les Amorandes te schatten. Het is een studie in romanvorm van de machtige liefde die jonge mannen soms dringt naar een oudere vrouw. Er staat ook in, dat zulke liefde tenslotte overwonnen wordt, door de maatschappij, die haar niet duldt, en door een geheim verzet in de oude vrouw en den jongen man zelf. Het zijn dus denkbeel den over de liefde, diepe, doorleefde denk beelden, die deze roman ons aanbiedt. Zelden raakt Benda met dit boek ons het hart ik zegt niet: nooit maar de geest komt er door in lichte vervoering. Ik denk dat de trotsche Benda het ook zoo gewild heeft. J O HANNES llELKOOY ONTVANGEN BOEKEN J. KESSEL, La steppe rouge. N. R. F. V. LARBAUD, A. O. Barnabootli. N. R. F. (Een zeer opmerkelijk boek, dat echter beter bij gelegenheid in verband met andere werken van Larbaud wordt besproken). ANDRÉSUARÈS, Poète tragiqne. Emile-Paul (Goed boek over Shakespeare). LOUISK HÉRiTTK-ViARDOT, Uiic familie ilc grands musiciens, mémoires. Stock.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl