De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 24 maart pagina 8

24 maart 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Maart. '23. - No. 2387 Rookt HELCO SIGAREN SERIEMERK OOSTERSGHE TAFEREELEN Teekening voor de Amsterdammer" van Jan Poortenaar Nederlandsche Jaarbeurs. Een kijkje^in de middenzaal der koloniale^afdeeling. DE KOLONIËN TER UTRECHTSCHE JAARBEURS De koloniën hebben sedert enkele jaren op de Jaarbeurs te Utrecht hare eigene afdeeling, te meer van belang nu door het internationaal worden van de Jaarbeurs, het bezoek van vreemdelingen steeds meer kan worden ver wacht; reeds ditmaal zijn groepen Elzassers, Denen en Zwitsers overgekomen. Zij kan er in groote mate toe bijdragen, dat belangstel ling gewekt wordt voor de kojoniën; dat zij het doet, bewijst de belangstelling, die dui zenden en nog eens duizenden de drempels van de koloniale afdeeling heeft doen over schrijden. Beginnen wij een rondgang inde dusgenaamde verkeerzaal, dan zien wij er het model van het s.s. Prins der Nederlanden" van de Stoomvaart Mij. Nederland", op 1/48 der ware grootte; eene maquette van het etablis sement Sumatra" van deze .Maatschappij te Amsterdam en een van het etablissement van de Java?China?Japan Lijn te Tandjong Priok, alsmede eene wereldkaart, waarop de Nederlandsche scheepvaartlijnen naar Ned. Indiëzijn aangegeven. Het oog wordt getrok ken tot de fraaie maquette van den zeebodem van den Archipel, waarop zoowel door uit hollingen als door verschillende tinten van blauw de diepten der zeeën zijn aangegeven en waardoor op bijzonder instructieve wijze de geologische bouw van Ned.-Indiëmet het groote Soenda- en het uitgestrekte Sahoelplateau, waartusschen de Molukken a.h.w. bekneld liggen, wordt in beeld gebracht. Maar in diezelfde zaal is ook de 7 M. lange trein van 45 speelgoedwagentjes, achtereenvolgens geladen met producten, die Indiëuitvoert. In de middenzaal de suiker en andere cul tures. De rietcultuur, waarop de suikerindus trie berust, is vertegenwoordigd door vier levende rietstoelen van oude en zeer moderne rassen, afkomstig uit de kassen van Prof. Van Bijlert te Wageningen, die zoowel weten schappelijk den botanicus als in het algemeen den leek belang zullen inboezemen. Er zijn voorts, wat de suiker betreft, enkele instructieve kaarten. Met schelle kleuren is op eene kaart van Java aangegeven, dat van de totale oppervlakte van 18 millioen bouws, er 9,3 worden bebouwd; dat daarvan 4,3 millioen bouws sawah zijn, en dat het suikerareaal 220.000 bouws groot is, dus 1/40 van het be bouwde oppervlak. Een bouw suikerriet bracht in 1920 aan belasting op ? 600, een bouw sawah ?335, en eene groote zwart-roode schijf leert, dat in 1920 de totale raming der belastingen in Ned.-Indië?267 millioen bedroeg, waarvan voor de suiker kwam ? 131 millioen. De intensi teit van de rietcultuur op Java, wordt op heel eenvoudige wijze, door enkele hoopjes suiker klontjes, in beeld gebracht. Deze geven de opbrengst aan suiker per M2. in acht voorname productielanden over 1920?1921 aan, zijnde wat de bietsuiker betreft voor Rusland 50, voor Frankrijk 282, voor Duitschland 360] en voor Nederland 450 gram; wat de rietsuiker aangaat, voor Cuba 441, voor Egypte 540, voor Hawaiï927 en voor Java 927 gram. Welk eene overwegende plaats nemen Nederland en Java hier in; Java met zijne verschillende assortissementen, die men onmiddellijk daarbij in de origineele balen aanwezig vindt. jNiet minder goed dan de suiker zijnde ande re culturesjen de oliën vertegenwoordigd. Vermelden wij nog de uitnemende specimen van Indische houtsoorten, die te zien zijn en tot slot, dat de afdeeling tropische hygiëne onder [Prof. Van Loghem's leiding heel veel belangwekkends doet zien dan begrijpen we de getoonde belangstelling, die niet over bodig bleek. v. D. M'A N D E R E SCHILDERKUNSTKRONIEK VALENTIJN VAN UYTVANCK (ESIIER SURREY, DEN HAAG). Een portrettist; een schilder van een drama tisch landschap; een talent, dat eenvoudiger wordt, natuurlijker (dat is meer overeenkom stig d'eigen natuur), en dat verfijning en breed heid nu en dan doet zien; een schilder, die als zoovele der jongere schilders, tragisch-romantisch is. De geteekende portretten (vooral dat van Schafer aan de piano, spelend) zijn als werk manschap het beste. De materie is hier over wonnen, en draagt het psychologisch inzicht. De psychologie van Valentijn van Uytvanck is een geschakeerde. Ge vindt deze niet op zijn best in het portret van Van Eeden (daar is een moejik (a la Moissi) te duidelijk in gevonden); ge vindt haar gevoelig typeerend in het por tret van Le Fauconnier, van Ravel en van Rousse!. Schafer is het grootst gegeven; 't cirbisme, dat erin te erkennen is, verloor het te dogmatische, bleef echter over als ver- f sterkend element. (Dat is de winst, die het ? cubisme kon brengen) Datzelfde cubisme is ; in het portret van een Antwerpsch schilder (5) ! nog iets hinderend. Dit schilderij is met dat ; van Rensburg (het hoeveelste portret is dat wel van dezen geteisterden toch droomenden } kop?) en dat van den schilder H. M. het beste ; der geschilderde portretten (de verfopdracht ? is in zulke werken niet ten eenenmale£vol- t doende gespiritualiseerd). De Haven te Urk op Zondag (No. 9) Iaat Uytvanck ook waardeeren als landschap- , schilder. Er is hier inderdaad een stemming op een grootsche wijs vertolkt. * Houtsneden (modern-décoratief, dus vlak-) vullend) maken dat wat Uytvanck produ ceerde, ge volledig kunt zien in dezen kunst handel. | JAN MANKES (BIJ VAN Es, TE UTRECHT). I. Het doel van deze tentoonstelling is: het werk van Mankes (1889?1920) zoo volledig te toonen, alles te laten zien, wat er van hem bekend is. De tentoonstelling is dus iets anders dan een eeretentoonstelling, die gewoonlijk een keuzetentoonstelling is; hier werd naar ? volledigheid gestreefd, en deze te bereiken . was ongeveer mogelijk. Hoewel, vol ijver ; besteed, was het leven van dezen schilder kort; daarenboven waren de werken nog niet het land uit, en sommige liefhebbers (inderdaad liefhebbers) bezaten een groot aantal der schilderijen en graphisclie werken (Dr. Le f. Cosquino de Bussy bezit deze volledig). Het voornemen bestaat, en het zal uitgevoerd worden, in een werk de volledige lijst van wat Mankes deed te publiceeren, gedateerd en beschreven, te wenschcn is dus, dat mocht hier en daar nog een onbekende bezitter van Mankes' schuilen, deze uit zijn schuilhoek komt, met schilderij of wat anders hij bezit, en het naar de tentoonstelling brengt ter op schrijving. Mevrouw Mankes-Zernicke en Roland Holst zullen het werk inleiden; Huide koper, een vertrouwd vriend, zal,naar ikhoop, zijn herinneringen hierbij voegen; definitieve vastlegging zal zoodoend vereend kunnen worden met eerbiedigen uitleg, karakteri seering en met de vertrouwelijkheid van her inneringen vol vriendschap. Dit wat het wezen der tentoonstelling aan gaat, en wat het te verschijnen boek betreft. Maar hoe was de schilder Mankes? hoe was zijn wezen, zijn aard, wat kenmerkte hem? 11. Mankes is de schuwe schilder, maar niet zonder hartstocht (en dit wordt vergeten !) van stille menschen, van stille, bloeiende din gen, van stille bloemen en beesten; van zich zelf, als een altijd bij de hand zijnd model, dat hem voortdurend van belang was. Hij is dat alles op zoo nauwkeurig-mogelijke manier, Mankes was een volhouder, een innerlijke en op sommig werk een werkelijk krachtige. Hij was een wezen vol kracht, zooals innerlijken dat kunnen zijn; hun toewijding toch is een voort durende, en hun aandacht is onverflauwd. Hij had van die innigen de lust soms tot het droomen; de droom wil dan de stof ontkennen, en niet die stof overwinnen. Ik herinner me mijn vrees van eens, dat deze wensen hem tot steriliteit zou voeren; alles werd een tijdlang ijler en ijler, alsof de droom het best wordt ver werkelijkt in vleugen vaaggemaakte kleur, waarin vorm en materie van het voorgestelde voorwerp vervluchtigen. Zoo'n oplossing der schilderkunst had op een vlucht geleken, en had de zwakheid gekregen van eene, te een zame, bekentenis. Mankes' heeft dat ingezien, erkend, en gemeden en hij is een schilder geworden wiens spanning, wiens gloed of leven in de kleur onmiskenbaar is. Toch spreekt van zelf, dat het schilderij van Mankes nooit zich opdringt door brutaliteit van beweging, van gebaar, of door botsing van kleur. Het werk is altijd overpeinzing geweest op zijn best, en overpeinsd gebleven als het op zijn best was. Daardoor is een werk van dezen schilder sterk zonder ruwheid, innig zonder flauwheid of flauwhartigheid, rustig zonder armoede, de stof uitdrukkend en den vorm EEN PASSAR, BATAVIA. Twee lange loodsen, ieder met een overdekten doorloop vóór langs de winkeltjes. Vlechtwerk, rijst, gouden pisangs, vlamroode spaansche peper, andere vruchten, gedroogde visch, sarongs, hoofddoeken, pajongs en gebloemde parasolletjes, balen stof, en waar maar plaats is neergehurkte handelaars met levende visch in zwarte, dichtgedekte korven meegevoerd, de bij schuimende emmers sieraden poetsende " i karakteriseerend; soms bloeit een als innerlijk licht op uit de krachtige kleur, en schept op juiste wijs den Droom. P L A s s c n A r; R T (De Tentoonstelling Mankes sluit 24 Maart. Een collectie der werken zal in de maand April te Rotterdam, inden Rotterdamschen Kunstkring, worden geëxposeerd.) TENTOONSTELLING VAN FKANSCIII; MEE STERS BIJ BUFFA Van n schilder krijgt ge op deze tentoon stelling een denkbeeld: Philippe Rousseau. Zijn werk is momenteel in den Amsterdamschen kunsthandel zoo verbreid dat ge zoudt meenen dat hij hier was komen wonen, als zijn dood in 1887 niet vast stond. In zijn stillevens kon hij kleurig zijn en onsamenhangend op het grove af. Daarvan is hier n voorbeeld. Maar hij kon ook ineen vroegere periode?--de locale kleur ondergeschikt maken aan een grijzen of bruinen totaal-toon; dan doet hij denken aan Claesz of Heda, kleiner van a.lure maar met franschc losheid en fransche ver fijning. Dat is hier na te speuren in meer dan een voorbeeld, maar vooral in een stilleven van wat oesters en een glas champagne; de schildering van het glas en de wijn erin zoo zwierig, zoo vol vreugde en toch zoo delicaat, zijn een genot voor het oog. Overigens is het weer de vraag of het begrip tentoonstelling gedekt wordt door het naast elkaar hangen van eenigc schilderijen zeer ongelijk van grootte ma^r meestal van een klein formaat, bijna geen van alle voor hun makers representatief, losjes verbonden door dier gelijke nationaliteit en niet al te ver uit elkaar gelegen geboortedata en in wier midden de veel jongere Georges van Houten met zijn groote, groffe, de heele Kalverstraat epateerende stukken, een straatjongensachtig figuur maakt. H E N N U kramers, met hun flesschen bijtende vloeistof, de limonadeverkoopers met hun fel-kleurige dranken. Zingende telt een handelaar zijn glanzende vruchten uit, toedjoeh poeloeh, toedjoeh poeloeh, toedjoeh poeloeh sembilan neuriet hij, handenvol optassend in wijde manden en tegenover hem hurken er af en toe een paar neer en verorberen smakelijk hun rijstschoteltje. J A N P O O R T E N A A R iiiiiiiiiimiiHiiimiiiHiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiuiiiliiiiiiMltliiilllillllllliitil GEÏLLUSTREERDE BOEKEN VÓÓR 1900 Levensverzekering Maatschappij H A A R L. B Rfl" Wll»oosplelgi 1i DB VOORDEELIOSTE TAKIBVBf* JAN MANKES, zelfportret In zijn internationaal antiquariaat (Singel 364 Amsterdam) houdt Menno Hertzberger tot 26 Maart a.s. een tentoonstelling van en over het geïllustreerde boek. De catalogus telt 53 nummers en vermeldt allerlei bekende en vermaarde boeken o.a. een Breydenbach van 1488 en een Tewerdanck van 1519; verder drukken met houtsneden en -gravuren van Albert Durer, H. Sebald Benam en Th. Bewick; met kopergravures van Picart, Romeyn de Hooghe en Oravelot; met prenten naar Doré, Richter, Rochussen, ten Kate, Vernet en Waltcr Crane. De kleine keurcollectie, die niet meer wil geven dan een overzicht van het geïllustreerde boek in onderscheidene tijden, opvattingen en technieken, is stellig de moeite waard bekeken te worden. Hen goede en deugdelijke inleiding voor den catalogus schreef Cornelis Veth. Ik doe echter een vraag. Is een boek met ingehechte losse prenten eigenlijk wel een geïllustreerd boek in den hoogsten zin van boekkunst als niet deze tentoonstelling be doeld wordt? Eerder houd ik voor een wezen lijk geïllustreerd boek dat, waarbij de prent gedrukt is in den bladspiegel, met lettertekst omringd zoo, dat het totaal aspect van zulk een prent door kleur, bewerking of hoe dan ook zich optisch aanpast bij den tekst. Het is daarbij onverschillig in welke techniek zulk een prent is uitgevoerd, in hoogdruk (typo grafie), vlakdruk (steendruk, lichtdruk) of diepdruk (kopergravure, ets.). Deze tentoonstelling geeft daarom meer een, uitnemend, overzicht van boeken met illustra ties dan van eigenlijke geïllustreerde boeken of van boek-illustratie. Natuurlijk hebben artistieke opvattingen mede een rol gespeeld in de ontwikkeling der prentkunst, ook der prentkunst in het boek. Van niet minder belang was daarbij de tech niek. In een publicatie, die eerlang uitgegeven zal worden door de Amsterdamsche grafische School" hoop ik eenigc beschouwingen te geven over de onderlinge wisselwerking tusschcn papier, houtbewerking, pers-constructie i'n fotografische reproductie-methoden in den loop" der eeuwen. Hertzberger's tentoon stelling is voor een deel een uitnemende toe lichting op deze a.s. uitgaaf. J. W. ENSCHED ( mm iiiiiimiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii iiiiiiiiiiu umi A. J. (L. VAN DEYSSEL) Multatiüi Tweede herziene druk niet een bibliographie betreffende K. J. L. Alberdingk Thijm. W. L. en J. Brusse's Uitg. Mij. Rotterdam 1922. ALBERT VERWEY, Proza, dl. VI en VII, Van Holkema en Warendorf en Em. Querido, Amsterdam 1921. ALPHONS DIEPENBROCK, Ommegangen, Van Munster's Uitg. Mij. Amsterdam, zonder jaar. Nog levendig herinner ik mij den indruk, dien dit boek van A. J. over Multatiilin naar aanleiding van de eerste deelen Multatulibrieven in 1891 bij zijn eerste uitgaaf op mij maakte. A. J. Alberdingk Junior, dezelfde als Van Deyssel ! Dat was het ontstellend raad sel. Hoe was het ter wereld mogelijk, dat een zelfde individu in vormen, die zoo oneindig ver van elkaar lagen, twee zoo geheel verschil lende persoonlijkheden in zich kon openbaren ! Van Deyssel, dat was in-zijn litteraire kritiek de geweldenaar die met woeste gebaren alles in elkaar trapt wat hem mishaagt, die in hartstochtelijke,vlammende tiraden, in breedzwellende, elkaar overstelpende woordgolven verheerlijkt wat hem verrukt, de gie rende orkaan, het bazuingeschal van Jericho, de Hercules van den Augiasstal, de opperste negatie van al wat soberheid, beperking, kalm logisch betoog heet. En daar kwam me die hemelbestormer met een boek van de uiterste rustige bezon nenheid. Sober en eenvoudig van taal ver loopt pagina na pagina in het nuchter be kijken van het feitenmateriaal, het voor zichtig wikken en wegen van de waarde der gebeurtenissen in Multatuli's leven en bedrijf, het secuur van alle kanten bezien, alle moge lijkheden belichten, het ernstig naspeuren van alle motieven, die tot oogenschijnlijk dwaze impulsieve handelingen geleid hebben; het geheel ietwat burgerlijk kritisch, eer het werk van een nauwgezet, onpartijdig zeden meester, als niet meermalen de later zich openbarende genialiteit van Multatuli als een vergoelijkend element ware aangevoerd. Hoe kon zulk een kritische studie gevloeid zijn uit de pen van hem, die zich Van Deyssel noemde? Thans is dit mysterie verdwenen, nu we uit den bandelooze den rustigen waarnemer zoowel van de dingen des uiterlijken levens als van innige, teere geestelijkheid hebben zien groeien; we kunnen ons indenken, hoe toen reeds de elementen voor zulk een geestes houding aanwezig waren onder de revolutionnaire pose. Maar hoe moest toen vreemd aandoen b.v. een datneskransjes-achtige vertrouwelijk-verklarende meedeeling naar aan leiding van de eventueele persoonlijkheid van Eugénie, als deze: ,,Ten huize van een onzer bekenden, een deftig en hoogst ingetogen levend gezin, is twee jaar lang een werkmeid in dienst geweest, die, uit eene andere stad, door een misverstand van personenverwisseling bij het nemen van informaties, indien dienst was gekomen en d ie bijzonder in de gunst stond van hare meesteres, welke laatste aan hare kennissen steeds te vertellen had, dat zij nog nooit met zulk eene in alle opzichten fatsoenlijke en aanbevelenswaar dige dienstbode te doen had gehad: en deze werkmeid bleek later de vijftien aan de twee voorafgaande jaren als publieke vrouw in bordeclen te hebben doorgebracht. En dit is een voorbeeld uit vele". Het boek is overigens voortreffelijk, een fijn, rustig indringen in de menschelijkheid, verstandig en gevoelig ontleden en begrijpen, waardeeren en laken. Hoe prachtig is de ver houding tot Tine geteekend, welk een zuiver innig begrip en gevoel in de uitbeelding van haar heldvereering, haar verheerlijkende!! liefdedroom van opperste goedheid en wijs heid, waarop het langzaam ontwaken tot de rauwe, brute werkelijkheid volgde. Hoe klaar en juist is het betoog dat tot de onbe wuste onoorspronkelijkheid in ideeën bij Multatuli voert. Na al wat sedert over hem geschreven is, zal niemand daar wel meer aan twijfelen. Zijn oorspronkelijkheid zit in den vorm. En zelfs waar hij, als in den Havelaar, Scott poogt na te volgen in diens bouw en manier van werken, zooals dit uit voerig uit zijn eigen brieven werd aangetoond, handhaaft zich zijn persoonlijkheid en oor spronkelijkheid in vorm en woord. Er bestaat een enorme Multatuli-litteratuur, veel waardeloos gepraat van menschen, die graag zich zelf ook eens wilden hooren in ge ruchtmakende zaken ; dit boek van Van Deyssel (A. J.) zal tot het betrekkelijk wei nige blijven behooren, dat waarde houdt ook voor de Multatuli-studie van later tijd. De waarde van dezen tweeden druk wordt verhoogd door een voor zoover ik kon nagaan zeer betrouwbare bibliographie betreffende den schrijver door den heer Benno J. Stokvis. Verwey's Proza. Deel VI van deze belang wekkende uitgave, die ondanks alle malaise toch maar rustig haar gang gaat, bevat op stellen over buitenlandsche litteratuur en wijsbegeerte. Ik herlas de mooie essay's over Goethe's Tasso, Die Wahlverwandtschaften, Iphigenie. In bundel VII vestigt Verwcy in een voorbericht in het bijzonder de aandacht op zijn opstel Bijdragen tot de Versiering van de Nieuwe Beurs. Berlage had hem gevraagd, hoe samenstemming te bereiken tusschen de kunstenaars, die aan den bouw zouden samenwerken. ,,Op twee wijzen kon ik van dienst zijn: door het onder woorden brengen van sommige algemeene ideeën, die naar ons beider inzicht bij de versiering van de Beurs moesten worden in 't oog gehouden, en door het aanwijzen van voorstellingen, ideëele of historische, die door de kunstenaars in hun werk zouden kunnen worden opgenomen." Zeer leerzaam en van algemeene blijvende waarde is in dezen bundel: De poëzie van voor en van na 1880: onderscheid en overeenstem ming. Voor het inzicht in de persoonlijkheid van Verwey is van beteekenis: De verdediging van het Dichterschap naar aanleiding van een artikel van Van der (ioes, waarin deze ongeveer had beweerd: Gij, Verwey, zij t be vangen in een illuzie, en ik zal u inlichten. Gij beschouwt de dingen zooals ge wenscht dat ze waren. Gij zijt zoozeer ingenomen met de ro! die ge zoudt begeeren te vervullen, dat ge de omstandigheden waarin alleen die rol mogelijk ware, fantaseert voor u zelven, en wat erger is, betoogenderwijs aan anderen tracht op te dringen. Is er ooit iets goeds gekomen van nietautodidacten? Is de geschiedenis van een menschenziel iets anders, dan een opeen volging van autodidacten-daden?" Dit is een sententie van Diepenbrock. En zoo is het. De autodidact alleen en men kan autodidact zijn, ook al heeft men uiterlijk en gedwee langs het officieele wegje van exa mina zijn maatschappelijk brevet behaald en in godsnaam maar opgestoken, omdat het nu eenmaal moeilijk anders kan gaat frisch en vrij door eigen kracht langs zelf gezochte of gebaande wegen; hij alleen heeft kans om na moeilijke geestelijke ommegangen te komen tot de zuivere schoonheid., het ontroerende be grijpen, tot een enkele verrassende mystische schouwing van het eeuwige en tijdelooze. Ik weet niet of het een vergissing was van de Redactie, dat ze mij, die een vreemdeling ben in het rijk der toonkunst, dit boek zond ; doch ik ben er haar innig dankbaar voor. Want ik heb rijkelijk genoten, ik heb er veel uit geleerd, dieper de eenheid leeren voelen van alle schoonheid en ware wijsheid. Immers Diepenbrock was meer dan enkel musicus, kunstkenner, litterator. Aan hem was iets geopenbaard van de abstracte schoonheid; hij had iets gevoeld van de bovenzinnenlijke ontroering die der ware wijzen is; hem ge werd de voorvoeling van de zalige vernieti ging der levens-bewListheid, het verlangen naar de verlossing uit de tyrannie van Wil en Hartstocht, en uit het smartelijke Weten des-levens". Want alleen God is de kracht, waarin niet woont het eigenbrekend levens beginsel, die niet kent het weten van Ik en Niet-Ik, van Nu en Voorheen, van Rede en Gevoel en alles waaraan wij nu bitterder schijnen te lijden, dan ooit vroegere tijden deden". Van dit goddelijke heeft hij in de hoogste momenten van zijn leven iets moeten voelen, een schemering. Het is wel wenschelijk, dat eens uitvoerig de waarde wordt bepaald, die hij vertegenwoordigt in de Beweging van Tachtig. Hier kan ik enkel mijn vreugde betuigen over het zien van nieuwe horizonnen, die mij door dit boek zijn geopend. J. PRINS F. N J L z. Ponorico, V3r/r>as ffdry/snd of ddsjj

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl