Historisch Archief 1877-1940
Zaterdag 7 April
A.0. 1928
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiè'n f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD! 1. Kunstenaar en samenleving,
door Prof. Dr. G. W. Kernkamp
Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Bijvanck
2. Chris de Vos, teekening door B. van -Vlij
men Het geschil over Hoog-Savoye, door
Dr. E. van Raalte Apologetische beweging,
door C. v. d. Poll Medische Kroniek, door
Prof. Dr. W. Storm van Leeuwen 3. Vol
au vent, door Hans Ludificor 5 Voor
Vrouwen: Amy de Leeuw, door Elis M.
Rogge Bijkomstigheden, door Annie
Salomons De Theemutsen, door E. M. R.
Uit de Natuur: Esschen, door Dr. Jac. P.
Thijsse 6. De academische week te Elmau,
door Mr. B. Oerdeck-de Waal Historische
portetten, door Prof. Dr. W. Martin Nobel
Enthousiasme, teekening door Jordaan.
Nieuwe gidsen voor Parijs, door Tom
Schilperoort 7. Financiën en Economie, door
Paul Sabel 8. Een Zweedsche
Handelsbadeker voor N. O. L, door Herm. Salomonson
Oostersche tafereelen, door Jan Poortenaar
Wonderlijke geschiedenis der stof: Het
Kerkraam, door Dr. W. van Bemmelen, met
teekeningen door Is. van Mens 9. De aan
sluiting van het N. A. S. bij Moscou. teekening
van Joh. Braakensiek Charivaria, door
Charivarius?Krekelzang, door J. H.
Speenhoff. 10. Uit het kladschrift van Jantje
Rijmkronyck en 't Schietgat, door Melis
Stoke De Amsterdamsche Verkeersagent,
teekening door B. van Vlijmen
Bridgerubriek Omslagfeuilleton: Verlangen, door
Guy de Vos
Bijvoegsel: Het conflict aan de Ruhr,
teekening door Joh. Braakensiek.
iiiiiiiiiiiiiimiimniiiiiiiiiiiiiiiiitiiiii IMIIMIIIHIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIII
KUNSTENAAR EN SAMEN
LEVING
Kunstenaar en samenleving"
wie zal aan iemand, die hierover een
boek schrijft, zelfs een boek van ruim
500 bladzijden, zooals dat van den heer
C. S. Adama van Scheltema (versche
nen bij W. L> en J. Brusse's Uitg. Mij.
Rotterdam, 1922) den eisch stellen,
dat hij zijn onderwerp volledig heeft
behandeld?
Al moge dan de auteur door den
ondertitel, dien hij aan zijn boek gaf:
De plaats van den kunstenaar in zijn
volk en zijn tijd van 500 vóór Chr. tot
op onze dagen" den schijn hebben ge
wekt, dat hij althans naar een samen
vattend overzicht van de door hem ge
kozen stof heeft gestreefd.
Wij mogen hem dankbaar zijn, dat
hij zich niet strikt heeft gehouden aan
de hierin opgesloten belofte; dat hij
voor de laatste eeuwen zich beperkt
heeft tot Nederland en hoofdzakelijk
de verhouding van den litterairen kun
stenaar tot de maatschappij in het oog
heeft gevat.
Voor het schrijven van een leer- of
handboek over sociale kunstgeschie
denis ontbreken den heer Adama van
Scheltema enkele eigenschappen; maar
wél was hij de man om den room van de
meh< af te scheppen, om die gedeelten
van zijn onderwerp, die hem het meest
aantrokken of waarvoor hem de be
trouwbaarste gegevens ten dienste ston
den, op onderhoudende en soms ver
makelijke wijze te behandelen. Al heeft
hij dan, zooals hij in zijne inleiding
zelf erkent, slechts enkele schetsen
kunnen geven uit de groote momenten
der geschiedenis, die hem oorspronke
lijk voor oogen stond, zijn boek is er
veel leesbaarder door geworden nu hij
zich los heeft gemaakt van het gareel,
waarin hij zichzelf had gespannen.
Ook in een ander opzicht heeft de
auteur zich vrijheid gegund. Niet bij
alle vergezichten, waarvan hij op zijn
weg kon genieten, is hij stil blijven
staan. Wie de verhouding van kunste
naar tot samenleving overdenkt, krijgt
ook vragen te beantwoorden als deze:
wat was de beteekenis van de kunste
naars voor de historische gemeenschap,
waarin zij leefden? in hoeverre hebben
zij daar invloed op uitgeoefend? of
waren zij er slechts de vruchten en
versierselen van? wat is de beteekenis
van het ras voor de kunst? en van de
sexe?
Zoowel in zijne Inleiding" als in
zijne Nalezing" wijst de heer Adama
van Scheltema op deze en soortgelijke
problemen of roert ze even aan. Maar
hij laat zich niet verlokken tot het
zoeken van een oplossing. Van alle
paden, waarop zijn onderwerp hem zou
kunnen leiden, is er n, dat hem on
middellijk bekoorde. Zoo beperkt hij
dan zijn onderzoek naar de verhouding
van kunstenaar en samenleving tot het
beantwoorden van deze vraag: in
hoeverre heeft de gemeenschap de
kunstenaars erkend en beloond, in
ideëelen zin met haar lof en haar liefde,
in materieelen zin met haar brood?
Wien zal het verwonderen, dat onze
tijd ook al denkt men bij dat woord
niet uitsluitend aan de oorlogsjaren en
de naweeën daarvan in dit opzicht
niet boven andere kan worden geroemd?
De auteur herinnert ergens aan de
woorden van Walter Crane: ,,de kunst
is in haar wezen een sociaal product,
innig verbonden met de samenleving,
en voor haar levenskracht afhankelijk
van een gulle, algemeene sympathie:
die is haar lucht en haar zonlicht".
Maar slechts om er onmiddellijk op
te laten volgen: het is deze sympathie,
welke de overgroote meerderheid der
kunstenaars van ons geslacht zoozeer
ontbroken heeft en ook velen der best
geslaagden zoo bitter doet oordeelen
over hun tijd".
Niet dit erkent trouwens ook hij
zonder eigen schuld. De vervreemding
van kunst en samenleving was voor een
deel het gevolg van de geestelijke onge
naakbaarheid der kunstenaars zelf.
Tusschen de massa en hen heeft altijd
afstand gelegen; tegenover de verhalen,
dat in bepaalde tijden bij bepaalde vol
ken algemeene kunstzinnigheid zou
hebben geheerscht, mag men sceptisch
staan; maar zelden heeft de litteraire
kunst binnen zulk een kleinen kring
waardeering gevonden, en ook kunnen
vinden, als ten onzent het geval was
na wat men de beweging der 80-ers
noemt.
In de laatste tien, twintig jaren kwam
daarin verandering. Dank zij het talent
vooral van onze romanschrijfsters wordt
er van litteraire kunst weer genoten
door meerderen dan de kleine schaar
der bij uitstek kunstzinnigen. Maar
hoever zijn wij nog af van die gulle,
algemeene sympathie," die Walter Cra
ne de levensvoorwaarde der kunst
noemde!
Voor zooverre hier de schuld ligt
niet bij hen, die geven, maar bij hen,
die ontvangen, moet zij worden toege
schreven aan het nog te geringe besef
van de waarde, die de kunst van het
woord om ons tot deze te beperken
voor het geestelijk leven van ons
volk heeft, aan een tekort van maat
schappelijke waardeering, maar voor
al van liefdevollen eerbied voor de
kunstenaars die een aandoening van
schoonheid en geluk bij ons vermogen
te wekken of ja zeker, dat ook
die ons vermaken door hun geest.
Maar ook wij zijn meestal zulke
verfoeilijke harken. Er is wel niemand,
of hij kan een boek noemen, dat voor
hem iets beteekend heeft in zijnleven.En
hij weet ook precies, waarom; hij zal
zich soms letterlijk de passage herinne
ren, die het hem heeft aangedaan.
Niet altijd zal hij daarvoor uit willen
komen. Maar soms toch wel. Soms zal
hij ook de begeerte voelen, dat te
zeggen aan den scltujver of de schrijf
ster. Maar hoevelen doen dat? hoevelen
overwinnen dan de lakschheid of de
valsche schaamte, die ons ervan terug
houden om dank of bewondering te
uiten?
De hemel beware mij ervoor om
daartoe aan te sporen ! Ik zie het ge
zicht van Top Naeff al, wanneer zij,
als gevolg" van dit artikel, in de
eerstvolgende weken een spontaan"
briefje krijgt! Maar zoowel zij als an
dere kunstenaars zullen direct proeven,
wat echt, wat onecht is. En echte
uitingen van dank ik stel me voor,
dat zij daar toch gelukkiger mee zijn
dan met de mooiste" kritiek van een
vermaard recensent.
Indien zulk contact vaker tot stand
kwam tusschen kunstenaar en publiek
het is maar een wensch, en vooral
geen aansporing" zouden we dan
niet wat dichter genaderd zijn tot de
iiiiimiMiiiiiiimtiiiiiHiiiniiiii
FRANSGHE PORTRETTEN
Uit de reeks van parlementaire schetsen:
Ceux qui nous mènent heb ik op goed geluk
het eerste portret genomen, M. Louis Barthou,
den gelukkigen talentvollen man, minister
van justitie in het tegenwoordige kabinet,
grootzegelbewaarder, gelijk dat in Frankrijk
heet.
Niets is er op hem aan te merken dan dat zijn
leven, gestadig voortgaand van hoogen post
tot hoogen post, aanleiding geeft tot de vraag
of zijn persoonlijkheid de verplichting dekt
waarvoor hij door zijn gaven verantwoordelijk
is. Om het eenvoudiger te zeggen, of zijn
karakter staat op de hoogte van zijn talent?
Stelt men die vraag dan is een schouder
ophalen het antwoord. Als ge president
waart van den ministerraad, zoudt ge dan
Barthou voor u of tegen u verkiezen?
?-werd er opgeworpen. Maar dat komt immers
op hetzelfde neer, was de oplossing.
OpBarthou is in het politieke geen betrouwen,
hoe ongerept zijn naam ook moge wezen
in dit gewone leven. Menig ministerpresi
dent, die hem aan zich. verplicht rekende,
heeft hij stil uit het zadel gewipt, zoo voor
heen Méline en onlangs Aristide Briand na
Cannes.
En dien rijkdom van gaven n de onbe
trouwbaarheid die zoo weinigen geschikt
maakt voor een leidende politieke rol in den
staat, waarbij het aankomt op een vaste
kern van aanhangers, moet men in het oog
houden bij een beoordeeling van het Fransche
parlementarisme.
Het is niet de manier waardoor men zich
heeft bekend gemaakt die er in Frankrijk
veel toe doet, men vergeet en vergeeft licht
het radicalisme van een beginnende loopbaan,
mits er pit zit in den man en zijn stappen flink
zijn gemarkeerd. Laat Alïxander Milierand
als getuige dienen, de tegenwoordige Presi
dent der Republiek.
Hij was lid van de uiterste linkerzijde in
het Parlement, een heftig revolutionair,
verdediger van alle ongerechtigheden die
bij stakingen voorvielen, vijand van de
kapitaalsmachten die een staat in den staat
vormden, anti-militarist, dreyfusard, pro
feet in zijn uitbundigheid van de uitbarsting
die de gansche maatschappij bedreigde.
Dan op het eind der negentiende eeuw
maakt hij de algemeene omwending mee
naar de burgerlijke orde, aanvangend onder
Waldeck Roiisseau en die haar beslag krijgt
tijdens het groote ministerie Aristide Briand,
dat de werklieden aandurft. Een van de
krachtigste persoonlijkheden van dat minis
terie is Milierand geweest; zijn overgang
werd als een waarborg beschouwd.
Want bij anderen moge de bekeering een
ingeving zijn geweest of wie weet om welke
andere reden hebben plaats gehad, bij Milie
rand scheen zij het gevolg te zijn van een
logische redeneering. Het socialistische stelsel
dat hij had opgebouwd, verwierp hij en hij
werd de man van de groote industrieele orga
nisaties, de verdediger van het kapitaal, en
in 1912 maakte hij deel uit van het nationale
ministerie Poincaré; dat was een nieuwe
gedaante-verwisseling al ligt zij in de lijn van
zijn ontwikkeling.
Reeds lang niet meer de schrik van de
rechterzijde, was het in den oorlog dat hij
zich den gematigden patriot toonde, en na
den oorlog was hij uit op verzoening der ge
matigde partijen; men mag hem den vader
van het nationale blok noemen dat den toon
aangeeft in het Parlement van 1919.
Zijn positie had het groote voordeel, dat
het scheen of de omstandigheden naar hem
toekwamen. Hij had de gelegenheid niet meer
op te zoeken, zij zocht hem. De ervaring, die
hij van menschen en dingen had opgedaan,
drukte op den persoon en de houding van
Milierand het masker van den man, die ge
noeg had van ambitie en die het niet langer
de moeite waard vond in de zijgangen van
de Kamer te intrigeeren naar posten die hem
een verantwoordelijkheid oplegden naar welke
hij niet verlangde. Door zijn verzoenings
politiek stond hij boven de partijen.
Hij wist dat men de menschen op tweeërlei
wijze aan zich verbindt: door hun in't gevlei te
komen en door zich onafhankelijk en apart
van hen te houden. Hij koos de krachtige
manier. De manier van Clemenceau was hern
eigen om dadelijk en duidelijk zijn besluit te
nemen, zonder zich ooit te laten overbluffen.
En daarbij bezat hij de eigenschap die
Clemenceau miste om stil voor zich zijn draai
te nemen, terwijl niemand vermocht hem in de
kaart te zien. Waarlijk, hier was een staatsman
die zonder zijn spel te toonen de menschen
naar zijn hand kon zetten. Beiden, Clemenceau
die President der Republiek wou worden
en Deschanel, die het is geworden, hadden
Milierand voor president-minister bestemd,
en toen Deschanel, ten gevolge der bekende
gebeurtenissen als President moest worden
vervangen, was het Milierand op wien als
van zelf de keus viel. Een meesterlijke slag
van den man die de menschen als dom vee
veracht en die nu op eenmaal aanlandde in
de plaats waarnaar hij van lang te voren
hardnekkig had heengestreefd.
In n sprong is Milierand zijn grooten
concurrent in de wedloopbaan voorbijgeijld.
Waar is Aristide Briand?
Briand is Alexandre Milierand voorgegaan
en gevolgd op den weg van het ene uiterste
in de politiek naar het andere, zijn punt van
uitgang is nog lager. Hij is de echte man der
bohème en heeft de diepste miserie beleefd.
Door de journalistiek en zijn wondere gaaf
van overreding heeft hij zich uit de ellende
weten te redden en in de beginnende nieuwe
eeuw, toen men smaak had voor nieuwe
menschen, heeft hij zich weten aan te passen
aan de wereldsche menschen in wier midden
hij kwam en zijn ministerie, dat het waagde
den strijd op te nemen tegen de spoorweg
arbeiders in staking, heeft hem tot een redder
der maatschappij" gemaakt.
gulle sympathie", die de kunst zoo
zeer behoeft?
Maar van liefde alleen kan de
kunstenaar niet leven. Hoe staat het
met de materieele belooning, die hij
van de gemeenschap mag eisenen?
Bedroevend slecht in onzen tijd, zegt
Adama van Scheltema. De samenle
ving laat hem verhongeren als een
nutteloos dier! Hoe zal een later tijd
oordeelen over een samenleving, die
aan haar beste kinderen niet dan wat
schoone woorden, niet dan een aalmoes
heeft gegeven, aan hen, die, worstelend
en bespot, de vlam van het beste der
menschheid hebben verder gedragen
naar de toekomst?"
Voor vele kunstenaars bevatten die
woorden helaas! geen overdrijving.
De litteraire zijn er misschien iets
beter aan toe dan de beeldende;
deze laatsten vervaardigen" om
in economischen stijl te spreken
alleen luxe-artikelen"; de eersten
kunnen nog heul zoeken bij de litte
raire industrie, die zelfs in deze slechte
tijden nog afnemers vindt.
Maar zich onbekommerd aan hunne
kunst te wijden, is ook voor de kunste
naars met het woord niet weggelegd.
Nu niet, evenmin als vroeger.
Met mijn Leidschen collega Kalff
die in de April-aflevering van Vragen
des Tijds over Adama van Scheltema's
boek schreef ? geloof ik, dat het voor
de ontwikkeling en het werk van vele
letterkundige kunstenaars niet
nadeelig is, indien zij slechts een deel van
hun tijd daaraan kunnen besteden en
het overige deel in beslag wordt ge
nomen door ambt of maatschappelijk
beroep. Mits en daar zit hem de
kneep het maatschappelijk werk
den auteur niet zóó heeft uitgeput,
dat hem geen kracht of lust meer is
gebleven".
Het scheppen van een bestaan zonder
zorgen gesteld, dat dit gewenscht
ware voor den kunstenaar zal wel
altijd een illusie blijven. In zijn zoo
even genoemd artikel heeft Kalff de
practische moeilijkheden nog eens on
derstreept, Aan wie zou een onbekom
merd bestaan moeten worden verze
kerd? Aan de erkende" kunstenaars?
Maar erkend door wie: door een refe
rendum van Jan Alleman? door de
beslissing van de kunstenaars zelve?
En gesteld dat verschil van meening
zulk een beslissing niet moeilijk of
onmogelijk maakte, zouden de er
kende" kunstenaars wel het meest be
hoefte hebben aan financieelen steun?
Evenmin als Kalff wil ik, door het
opwerpen van bezwaren, afschrikken
van pogingen om de levensomstandig
heden van letterkundige kunstenaars
te verbeteren. Maar van het particu
lier initiatief verwacht ik ook hier
meer dan van den Staat. Voor vermo
genden is er nog een ander middel
om hun dank voor litterair genot te
betuigen dan door het schrijven van een
briefje; zij kunnen de fondsen verster
ken van de Vereeniging van Letter
kundigen, die het meest aangewezen
is om zich te belasten met de taak:
financieelen steun te verleenen aan
kunstenaars met het woord, die zulke
hulp noodig hebben en verdienen.
Maar de bewonderaars van litteraire
kunst behooren voor het meerendeel
niet tot de hoogstaangeslagenen. Voor
zijn ideëel loon kan de kunstenaar op
hen bouwen; maar zij kunnen althans
iets ertoe bijdragen om hem ook zijn
materieele belooning te verzekeren. Door
zelf zooveel mogelijk zijne boeken te
koopen en anderen er toe aan te sporen;
door het besef te helpen verspreiden,
dat elk beschaafd mensen den plicht
heeft, voor zoover zijne middelen hem
dat toelaten, om zich de boeken aan te
schaffen, die hem het liefst zijn.
KERNRAMP
""""" """? l til III Illllll l l UMI
HET GESCHIL OVER
HOOG-SAVOYE
Het jongste verdrag van Versailles is een
omvangrijk tractaat, dat in zijn talrijke ar
tikels, bij zijn poging om als het ware op staat
kundig en economisch terrein in heel Europa
eens schoon schip te maken, niet beperkt
bleef tot het treffen van regelingen louter en
alleen den vredesluitenden partijen aangaande.
Een der merkwaardigste bepalingen van
zulk een verdergaande strekking is artikel 435,
dat Zwitserland (ondanks zijn toetreding tot
den Volkenbond) onder garantie van alle
betreffende mogendheden in het genot doet
blijven van zijn van ouds reeds erkende per
manente neutraliteit en tevens tusschen
Zwitserland en Frankrijk een afspraak over
een wijziging in de positie van Hoog-Savoye
aan de orde stelt.
Het onderling verband dezer beide onder
werpen is heel wat nauwer dan men op het
eerste gezicht zou gelooven. In het kort
samengevat komt het hierop neer, dat sinds
1648 Zwitserland »op papier zijn neutraliteit
door de overige mogendheden erkend zag,
dat intusschen, toen in de praktijk bleek, dat
naleving van deze bepaling van den vrede
van Westfalen een zeer moeilijk ding was,
de wensch levendig werd (eerste helft van de
18e eeuw) meerdere waarborgen te verkrijgen,
die de eerbiediging der neutraliteit zouden
kunnen verzekeren: derhalve wilden de Zwit
sers, dat hun neutrale status zich ook over
het aangrenzend Savoye zou uitstrekken.
Deze wensch werd inderdaad verwezenlijkt,
doch pas op het Congres van Weenen en na
dien nog eens bij den tweeden vrede van Parijs.
Nadat Savoye van 1792 tot 1815 in
Frankrijk's macht was geweest, kwam het in laatst
genoemd jaar weer terug bij Sardinië, doch
niet zonder dat Zwitserland, welks onzijdigheid
sinds de Fransche Revolutie ettelijke malen
uit het oog verloren was, de toezegging
kreeg, dat men voortaan zijn neutrale positie
als eeuwigdurend zou erkennen, dat zijn neu
traliteit zich zcu uitstrekken over
HoogSavoye, terwijl er in de buurt van Gerieve
tusschen het Zwitsersch en het Sardinisch
grondgebied vrije zones zouden bestaan, waar
door de bevolking van Zwitserland en de
inIIIIIIMt IIIIIIIIIMIIIIIII Illlll
Niemand heeft ooit zoo'n opvolging van
tooverachtig geluk gehad, en de groote oorlog
heeft daaraan geen einde gemaakt; zij ziet
hem als minister-president bezig de
Buitenlandsche Zaken te beheeren en geneigd om de
rol van een Talleyrand in de groote
Europeesche diplomatieke wereld te spelen.
Waarom zou hij met zijn buitengewone gaaf
om menschen te winnen, niet de redder worden
der Europeesche maatschappij?
Totdat zijn geluk in 1917 begon te tanen
en de tijd van Clemenceau daagde. Andere
mannen waren bestemd om dat vredeswerk op
gang te brengen en hun naam vast te knoopen
aan de vredesverdragen.
Niet zonder spijt heeft Aristide Briand het
gezien en hij heeft zich op Clemenceau ge
wroken door hem den voet dwars te zetten
bij de eerstvolgende verkiezing voor het
Presidentschap der Republiek. Want hij kent
al de zijgangen van de Kamer van Afge
vaardigden en weet er den weg te vinden en
de menschen te winnen met zijn overredende
stem.
Maar Milierand had nog van Briand's
diensten gebruik willen maken. Milierand
had zijn eigen ideeën over Fransche poli
tiek. Hij had geraden dat Frankrijk genoeg
had van zijn passieve rol in de wereld, het
moest thans zijn zelfstandig bestaan toonen;
en Briand-Talleyrand, afgevaardigd naar de
Conferenties van Washington en Cannes, zou
den naam van Frankrijk daar hoog houden.
Het leek echter wel of zijn Europeecche rol
Aristide naar het hoofd was gestegen. Buitenaf
hoorde men van de golfpartij die hij met Lloyd
George had gespeeld alsof het er hem om
was te doen zich bij de Engelschen bemind
te maken. Milierand zond aan zijn minister
president een telegram naar Cannes om
hem naar huis op te roepen, waar hij zijn
functie neerlegde. Het was een afscheid en
een breuk.
Heeft Milierand, brutaalweg als zijn ge
woonte is, zich niet uitgelaten: er aan te
denken hem een positie terug te geven, ik
zou den straatveger van de rue Saint Honor
hier daar voor verkiezen boven den golfspeler
van Cannes!
Onwillekeurig, omdat de grdachtengang
er toe leidde, heb ik het portret van Briand
ingeteekend in dat van Milierand. met
Briand's opvolger als minister-president, met
Raymond Poincaré, zou men het niet kunnen
wagen hem bij te teekenen bij een ander.
Hij heeft recht op zijn eigen plaats, ten
voeten uit.
In Poincaréis niets dubbelzinnis', niets dat
in de schaduw heeft te blijven, zijn consti
tutioneel republikeinsche gezindheid is onver
dacht gebleven, en hij was er op gesteld dat
in zijn staatkundig bedrijf, ook tegenover het
buitenland, geen onklare handeling zou zijn
te noteeren. Een practisch man heeft men hem
daarom genoemd.
Dat was hij. In zijn eerste groote ministerie
van HH2 heeft hij de nationale politiek inge
wijd die aan Frankrijk een nieuwe levens
periode gaf; dat hij het deed, nam de bezorgd
heid weg die zoo dikwijls in de harten der
menschen gepaard gaat met de invoering van
het nieuwe. Poincaré's voorzichtigheid en zijn
steunen op de wet was een waarborg voor de
gematigde burgerij die de groote meerderheid
van het land uitmaakt.
Hij zelf kan hef woord voorzichtigheid als
een qualificatie van zijn politiek niet goed
velen: hij zoekt de zekerheid van den weg
waarlangs hij den staat leidt. Die overtuiging
heeft hij den menschen gegeven. Hij draagt
zijn hart niet op zijn mouw, hij heeft niet veel
over voor een politiek met vlaggen en wim
pels, maar zijn hart behoort in de eerste plaats
aan Frankrijk. Dat heeft het land gevoeld en
begrepen, daarom is hij de nationale staats
man geworden. Ook hij staat boven de par
tijen, maar gegrond op den wettigen
repi:blikeinschen grond.
Wat noopt hem , na allen roem die zich om
zijn naam heeft verzameld, thans in den
crisistijd van Frankrijk's ontwikkeling, om
wederom beschikbaar te staan voor den dienst
van het land? Hij heeft gehoorzaam en
practisch het werk opgevat waar zijn voorganger,
de man van avonturen, het liet steken, wetend
dat zijn land hem noodig had. En het geheele
land staat achter den nationalen staatsman.
W. G. C. R Y V A N C K