De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 7 april pagina 2

7 april 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 7 April '23. - No. 2389 Teekening voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen VRAAOTI SI-FA-KO S IO ARE H Hot 90plBiuoflr CHRIS DE VOS, die binnenkort in Laagland", (op te voeren door de Nederlandsche Opera), zijn 25-jarig jubileum als zanger zal herdenken. woners van Hoog-Savoye vrijen hande4 met elkaar konden drijven, niet gehinderd door douanenrechten en dergelijken. In 1860 gaat Savoye aan Frankrijk over en hoezeer men daar ook bezwaar had dit gebied te aanvaarden met de er op rustende servi tuten, de toestand van 1815 bleef gehandhaafd. Frankrijk mocht eenige malen laten blijken, dat het deze beperking zijner souvereiniteit onaangenaam vond, de Zwitsers wenschteu de voordeelen, die zij in de eenmaal verkregen rechten zagen, niet te laten varen. Totdat.... de handige en verstandige di plomaat, dien de Zwitsersche Republiek be zat in den alom in den lande zeer gezienen Geneefschen burger, Bonds-President Ador, in 1919 ter gelegenheid van de conferentie te Parijs, waar men zich opmaakte het vre desverdrag en het Volkenbondsstatuut in gereedheid te brengen, een bezoek aan de heeren in de Fransche hoofdstad bracht ten einde bij hen de belangen van zijn land te be pleiten. Met succes. Immers, Zwitserland kon lid vari den Volkenbond worden en kreeg toch gedaan, dat zijn neutraliteit als van ouds erkend bleef, het zag zich de eer toegekend den Volkenbond, met name in Genève, onderdak te verschaffen en slaagde er ook nog in, dat in het vredesverdrag (art. 374) aan Duitschland de verplichting werd opgelegd op verlangen van de regeering te Bern van het Gothardverdrag af te zien. Ador had zijn troef uitgespeeld. Indien Frankrijk hem en zijn land in de drie hier ge noemde zaken, waarvan de neutraliteit on getwijfeld de voornaamste was, ter wille zou zijn, dan stond daar als ruil tegenover, Zwitserland's bereidwilligheid eindelijk de Fransche verlangens ten opzichte van HoogSavoye te bevredigen. In het eerste lid van de resultante van dezen ruilhandel, van art. 435 van het Vredesverdrag, bekrachtigen de verdragsluitende partijen de garanties ten gunste van Zwitserland in 1815 aangegaan, garanties, welke internationale verplichtingen voor de handhaving van den vrede vormen, maar verklaren ze tevens, dat wat toentertijd ten opzichte van de geneutra liseerde zone van Savoye was vastgelegd, niet meer in overeenstemming met den tegcnwoordigen stand van zaken is. Reden waarom men acte neemt van de tusschen het Fransche en het Zwitserschc Gouvernement tot stand gekomen afspraak omtrent de opheffing van de op deze zone betrekking hebbende bepa lingen, die afgeschaft zijn en blijven. Hiermee had Frankrijk dus, wat den staat kundigen kant der zaak aangaat, zijn zin ge kregen: op Hoog-Savoye rustte van dit oogenblik af geen neutraliteitsservituut meer. Eenigszins anders staat het met de econo mische zijde van het Savoysche probleem. In het tweede lid van art. 435 erkennen de onderteekenaars van het tractaat, dat de tot dien gegolden hebbende bepalingen betref fende de vrije zones van Hoog-Savoye en het land van Gex ook alweer niet in overeen stemming zijn met de tegenwoordige verhou dingen en dat het Frankrijk's en Zwitser land's zaak is het met elkaar'eens te worden over de regeling van het door beide partijen als het meest geschikt beschouwde regime voor deze streken. Het vraagstuk der vrije zones was heel wat minder eenvoudig tot een oplossing te bren gen dan de kwestie van het onzijdigheidsinstituut. Dit bleek trouwens al terstond uit de notawisseling, die er in Mei 1919 tusschen de beide Regeeringen plaats vond en waarvan de inhoud als bijlage onder art. 435 in het vredes verdrag is afgedrukt, aangezien die nota's eenige reserves bevatten, die bij het gevolg geven aan het bepaalde in art. 435 in acht genomen moesten worden. De Zwitsersche Bondsraad verklaarde uit drukkelijk, dat zijn instemming met hetgeen daarin betreffende de vrije zones werd vast gelegd, geenszins beteekende, dat hij accoord zou gaan met de afschaffing van een instituut, hetwelk ten doel had aan elkaar grenzende gebieden het voordeel te doen genieten van een regime, dat zich speciaal eigende voor hun geographische en economische situatie. Vol gens de opvatting van den Bondsraad zou het er niet om gaan het douanesysteem, dat tot dusverre gegolden had, geheel te wijzigen, maar alleen de methode van goederenruil tusschen de streken in kwestie meer in over eenstemming met de tegenwoordige econo mische verhoudingen te brengen. Zoolang een nieuwe overeenkomst op het punt der vrije zones niet gesloten is, blijven de bepalingen van 1815 aldus tenslotte de Zwitsersche nota van kracht. Parijs blijft liet antwoord niet schuldig: dit begint met te constateercn, dat het laatste lid van art. 435 zoo duidelijk geformuleerd is, dat er omtrent de draagwijdte van zijn inhoud geen twijfel kan bestaan, in het bij zonder niet ten aanzien van het recht van Zwitserland en Frankrijk om de aangelegen heid der vrije zcnes louter en alleen als een kwestie te beschouwen, die slechts hun beiden en geen enkele andere mogendheid aangaat. Wat nu de toekomstige regeling zelf betreft, Frankrijk stelt voorop, dat het gerechtigd zal zijn ds douanegrens in Hoog-Savoye met de staatkundige grenslinie te laten samen vallen. Verder verklaart de Fransche Regeering er niet aan te twijfelen, dat de voorloopige instandhouding van den rechtstoestand van 1815 ten opzichte der vrije zones, geenerlei vertraging zal veroorzaken in de vestiging van den acor beide Regeering als noodzake lijk erkenden nieuwen toestand. Toen men aan het confereeren ging, bleven, gelijk van te voren te verwachten was, de moeilijkheden niet uit; de Zwitsers be klaagden er zich over, dat de Franschen te veeleischend waren en te weinig rekening hielden met de belangen van de grensbevol king van het kanton Genève. Toen liet men uit de Fransche hoofdstad een dreigend geluid hooren, dat op niets anders neerkwam dan op het klassieke: und wenn Ihr nicht wollt, so branche ich Gewalt. Immers de Quai d'Orsay ontzag zich niet te waarschuwen, dat aangezien Zwitserland de zaak zoo traineerde en dientengevolge het treffen eener regeling hcelemaal in het gedrang kwam, Frankrijk kalm met zijn douanes aan de grens zou gaan zitten, waar de staat kundige scheidingslijn tusschen beide landen loopt. Volkomen terecht lokte deze houding groote verontwaardiging, in de eerste plaats in Zwitserland, maar gelukkig ook in Frank rijk zelve uit. Uitdrukkelijk toch was er gestipuleerd, en het Fransche Gouvernement had zulks onderschreven, dat de verdrags bepalingen van 1815 van kracht bleven, zoo lang zij niet door de te sluiten FranschZwitsersche overeenkomst vervaneen waren. De oppositie onder dat deel van het Fransche volk, dat verdragen en afspraken ook al zijn die met een kleine natie aangegegaan, niet als vodjes papier wil behandelen, zegevierde en voorkwam een ernstige rechtsbreuk. Opnieuw zetten zich vertegenwoordigers van beide landen aan de conferentietafel en nu slaagde men er werkelijk in een ontwerp-verdrag tot stand te brengen. De beide. er bij betrokken Parlementen gaven er hun zegen aan, maar het Zwitsersche volk, dat van zijn recht om over tractaten door middel van een referendum te beslissen gebruik maakte, deed tenslotte de zaak toch nog mislukken. Met een aanzienlijke meer derheid sprak het zich tegen de bepalingen van de zone-overeenkomst uit, en hoewel het verzet vooral in de niet Fransch-Zwitsersche kantons bleek te schuilen, gaven toch de meest direkt-belanghebbenden, de burgers van het kanton Genève, waar ove rigens een Franschgezinde geest bestaat als in geen andere streek van Zwitserland, te kennen, dat ook zij met het aan hen voorge legde verdrag geen genoegen namen. De Parijsche pers, die er onmiddellijk op uit was om te beweren, dat deze uitslag van het referendum aan bij-overwegingen, aan Duitsche propaganda te danken was, sloeg den plank mis. Zeker, er zijn onge twijfeld wel kiezers geweest, die, veront waardigd en verontrust door de Fransche Roerpolitiek, de gelegenheid wilden aangrijpen om door verwerping van het ontwerp-tractaat Frankrijk iets onaangenaams aan te doen, doch verreweg overwegend was tenslotte de opvatting, dat men te veel aan het Fran sche Gouvernement had toegegeven, te weinig op de Zwitsersche belangen acht geslagen, ten einde in 's hemels naam den Quai Orsay niet al te onwelgevallig te zijn en niet den indruk te vestigen dat men eigen lijk niets liever wilde dan de regeling steeds uitstellen. De Fransch-Zwitsersche bladen, die een tegenover Parijs vriendelijke houding propageerden en hun collega's in DuitschZwitserland verweten, dat zij om motieven buiten de zaak zelve staande, er op aan drongen het verdrag te verwerpen, bewezen hun land daarmee allerminst een dienst (getuige de wijze, waarop de pers in de ville lumière zich in het algemeen over het resul taat van het referendum heeft uitgesproken) en gaven zelf juist blijk zich schuldig te maken aan een verdoezeling van het vraag stuk. Hier en daar mogen ze met dit optre den succes geoogst hebben, maar het Zwit sersche volk in overgroote meerderheid be toonde zich niet gvoelig voor dergelijke politieke listighcden en legde een eerbiedwaardigen onafhankelijkheidszin aan den dag overeenkomstig zijn schoone tradities. Intusschen is het niet waarschijnlijk, dat wederom van Franschen kant gedreigd zal worden door daden te verkrijgen, wat rech tens onaantastbaar is, ook al waren er on middellijk een paar kranten, die daarop aandrongen. Integendeel, men mag thans verwachten, dat Frankrijk nu wel in die mate rekening zal houden met de gevoelens van de Zwitsersche burgerij, zcoals ze in de jongste volksstemming tot uiting kwamen, dat ten langen leste partijen in volle vriend schap het zonevraagstuk tot een bevredigende oplossing zullen brengen. Dr. E. VAN R A A L T E APOLOGETISCHE BEWEGING Is ze een intellectualistische modegril, de apologetische beweging in de laatste vijf jaar onder leiding van een deel der roomschkatholieke priesterschap ontstaan? Vanzelf sprekend is zij uitloopster van wat men zou kunnen noemen: de mystiek, een verschijnsel, ontstaan uit, althans krachtig bevorderd door de ellende vanden oorlog en dedaarop volgende |DEGRUYTER&CO.| OENHAAO ? AMSTERDAM ARNHENlH Internationale Verhuizingen ? crisis. Maar ze vraagt toch ook op zichzelf verklaring. Zoekt men deze aan de zijde van de geeste lijkheid, "dan ligt ze als voor de hand: een streven naar elkaar toenaderend begrijpen". Maar dit is verre van nieuw. Het was er ook na den Franschen tijd in de vorige eeuw, voor al onder leiding van den bekenden oud-Calvi nist Le Sage ten Broek; kreeg toen echter geen voet aan den grond, doch liet wel iets na van wat later in Engeland den naam kreeg van Home-Mission. Daar waren de resultaten schitterend, 'n Groot deel van de anglicaansche geestelijkheid ging katholiseeren, voor en tegen. Het intellect deed ijverig mee. Manning en Chesterton zijn over de laatste drie-kwart eeuw als 't ware de polen van het Britsche ,,bekeerings"-proces. Dit bleef voor Nederland het aanmoedigend en zeker niet geheel onvruchtbaar voorbeeld. Genootschappen als de St. Radboudstichting die het Roomsch-Katholicisme op de kathe ders onzer hooge-scholen bracht en de stichting van een eigen vrije universiteit voorbereidde, dan propaganda-instituten als ,,Petrus Canisius" en ,,Geert Groote", die, ieder op eigen wijze, het Nederlandsch publiek aan 't lezen zetten over roomsche onderwerpen, zij veroorzaakten weinig tegenstand. Wel ble ken weetgierigheid en belangstelling al grooter en grooter te worden en zoo is, schijnnaar door een bloot toeval in 1918, juister: sinds 1918 de roomsche apologetischeactie van het gesproken woord met kracht aangep'akt. De stoot kwam van theosofische zijde, de eerste degelijke medewerking van het toont wel een zonderlinge collectieve geestes gesteldheid ! van gereformeerden en vrijzinnig-protestantschen kant. Waarschijnlijk wie zal 't uitmaken? orn te laten zien, dat het Roomsch-Katholicisme niet bestand is tegen wetenschappelijke kritiek. Doch wat wel zeker is: toen deze beweging in het najaar van 1919 te Rotterdam hoog oplaaide als een snel om zich heen grijpend vuur, was dit voor geen gering deel te danken, of te wijten, aan den feilen tegenstand van rechtzinnig protestantsche zijde. De figuur van den geleerden Jezuïet dr. Jac. van Ginniken past beter in de lijst van dezen tijd dan de 16e- en 17e-eeuwsche ijveraars, die in het optreden van dezen toch al veelbesproken geleerde (men herinnere zich slechts zijn afgewimpelde benoeming tot hoogleeraar aan de A'damsche Universiteit) als barre aanmati ging bestreden. Daartegen kwam, vanzelf sprekend, heel modern Nederland op, met de Roomschen. Dat deze zelfde Roomschen zich verweerden tegen bestrijders, die in leer- eri levensopvattingen nog het meest op hen ge leken, men scheen het vrijwel over 't hoofd te zien. Op den weg der Roomschen lag het zeker niet, dit te belichten. Zij genoten volop van omstandigheden, die voor hen den wind in de zeilen bliezen. Uit de nog min of meer intieme gehoorzalen verplaatsten de conférenciers voor anders denkenden spoedig hun leerstoelen naar de roomsche kerkgebouwen. Al worden dan vóór zulke bijeenkomsten de tabernakelen eerst leeggehaald (om het Sacrament niet aan on eerbiedige bejegening bloot te stellen) het gehoor wordt toch vertrouwd gemaakt niet alleen met roomsche exegese, maar ook rnet roomsche omgeving. En daarvan eenmaal de leer aanvaard, moet er een moeilijk meer te wederstane suggestie van uitgaan. Van de conferenties naar de Manreza's of retraitehuizen, naar doopvont, biechtstoel en communiebank, 't bleek spoedig voor velen een niet al te moeielijke stap. Er werd veel en vél meer bereikt dan een toenaderend be grijpen. De R. K. Kerk haalde een onverwachten, grooten oogst van indiff rent-protestantsch Nederland binnen. Zoo is de apologetische beweging een bekeeringsveldtocht geworden. Er is echter reden om aan te nemen, dat het aantal over gangen naar de R.K. Kerk, dat, bijzonder in Noord- en Zuid-Holland, opmerkelijk groot is geweest?deze beweging schijnt nu eenigszins tot staan gekomen niet rechtstreeks het gevolg was van de vermaarde conferenties. Onder de misschien 10 of 12 duizend nieuwgeboekte Roomsen-Katholieken zijn er min stens 5000,die reeds voor 1918 roomsen werden. Daaronder vanzelfsprekend tal van nog geheel onmondige kinderen, die hun ouders als auto matisch volgden. De ,,bekeering" van den vader is veelal ook die van geheel zijn gezin. Deze duizendtallen doen inderdaad denken MIMI l l l IIIH lliiitlilllllliillilllllllllllllliilllliiiiiimiiiiii STEINACH'S ONDERZOEKIN GEN OVER TRANSPLANTATIE VAN GESLACHTSKLIEREN Zal men er over schrijven? Of is het beter dat voorloopig nog maar niet te doen? Ik meen, dat het goed is om in niet-vakbladen af en toe populaire overzichten te geven van wat in een bepaalden tak van wetenschap is bereikt. Het is goed om belangstelling te wekken voor onze wetenschap ook bij de buitenstaanders. Het is zelfs eenigszins een plicht, omdat zij de buitenstaanders feitelijk door het betalen van hun belasting onzen arbeid mogelijk maken, we moeten hun toch minstens af en toe de gelegenheid bieden om te zien hoe hun geld besteed wordt". Maar hij die op die wijze wetenschappelijke zaken populair bespreekt, moet zich hoeden voor sensationeel*.1 of prikkelende uiteenzettingen. Derhalve ware het wellicht beter over Steinach's onderzoekingen hier te zwijgen. Maar kort geleden vroeg mij aan een dinertje een meisje van twintig jaar, of ik al gehoord had, dat de Duitsche keizer zich apenklieren had laten iinplanteeren ! Wel, als ze het onderstaande gelezen heeft, zal ze waarschijnlijk bevroeden, dat ze een tafelgesprek gevoerd heeft eenigszins afwijkend van de gebruikelijke. Ik heb dien avond gedacht: als zij er over spreekt aan tafel, kan ik er wel over spre ken in de Groene." Inderdaad staat deze jongedame niet alleen. De zaak is in de laatste drie, vier jaren voort durend aan de orde, in tafel- en societeitsgesprekken en in de pers. Ik herinner me, dat na Wilson's Zusammenbruch" de Amcrikaansche bladen ook allerlei geestigheden hadden over Wilson's interstitial gland". De onderzoekingen, die Steinach, Knud Sand e.a. in de laatste tien jaren over trans plantatie van geslachtsklieren hebben verricht, zijn buitengemeen belangrijk en merkwaardig. Deze onderzoekingen zijn absoluut serieus en betrouwbaar, niemand kan twijfelen aan de juistheid der iu deze dierexperimenten gevonden feiten. Voortbouwende op deze onderzoekingen heeft Steinach een theorie over de verjon ging" opgesteld en, eveneens op grond van deze onderzoekingen, hebben chirurgen ge tracht operaties te verrichten bij menscheii, hetzij om verjonging" te verkrijgen, hetzij om de liomosexualiteit te genezen. Over de waarde van deze operaties is het oordeel der vakkundigen nog verdeeld. Van den strijd, die hierover in de vakbladen wordt gevoerd, is iets doorgedrongen tot het publiek en dat heeft gemaakt dat bij velen de opvatting heerscht, dat deze zaken liumbug zijn of on gepaste aardigheden. En zoo is dit onderwerp er n geworden, waarover men, al naar gelang van het milieu, aan tafel niet- of aan bepaalde tafels juist bij voorkeur spreekt. Wijl nu zooals ik boven reeds zei deze zaken van zeer groot belang en inderdaad zonder eenige humbtig zijn, heb ik ge meend, dat het goed was over eenige bezwaren heen te stappen en te trachten uiteen te zet ten wat hiervan waar en absoluut betrouw baar en wat hiervan nog speculatief is. Sedert vele jaren weet men, dat zich in het dierlijk lichaam een aantal organen bevinden (z.g. organen van interne secretie) die voort durend stoffen in het bloed afscheiden, die zeer bepaalde functies hebben en voor het lichaam onontbeerlijk zijn. Eén van de be kendste voorbeelden van dergelijke organen is de schildklier. Verwijdert men bij mensch of dier deze klier, dan doen zich zeer uitgesproken stoor nissen voor, de stofwisselingsprocessen wor den aanzienlijk vertraagd, het individu wordt plomper en dikker, de huid krijgt een eigen aardige consistentie, de geestvermogens gaan zeer achteruit, enz. Geeft men dergelijken menschen of dieren schildklierpraeparaten van andere dieren te eten, dan verdwijnen deze symptonen ; geeft men echter te veel of produ ceert de schildklier onder ziekelijke omstandig heden (Basedow'sche ziekte) te veel van deze stoffen, dan krijgt men een toestand ver hoogde stofwisseling, vermagering, uitpuilende oogen, groote nervositeit die eenigszins als de tegenovergestelde van de eerst beschre vene kan worden beschouwd. Voorzoover we weten is het afscheiden van deze gewichtige stoffen de eenige functie van de schildklier en eveneens is dat het geval voor andere organen van interne secretie. zooals de bijnier, de hypophysis (klier aan de schedel basis) de glandula pinealis (in de hersenen), de nevenschildklieren (naast de schildklier) enz. Er zijn echter ook organen, die meerdere functies hebben, b.v. het pancreas, want deze klier scheidt een stof af, die in den darm geleid wordt en eiwit splitsen kan; een andere stof, die vetsnlitsend werkt en daarnaast nog een stof of stoffen - die als intern secreet in de bloedbaan wordt uitgestort en die grooten invloed uitoefent op de koolhydraat stofwisseling. Is er een tekort aan deze stof, dan ontstaat diabetes. Een dergelijke tweeledige functie hebben nu ook de geslachtsklieren. Vermoed was dat al vele tientallen jaren geleden door den be roemden Franschen pliysioloog Brown S quard. Op h oogen leeftijd spoot hij zichzelf extracten van geslachtsklieren van dieren in en meende daarna zich jonger en krachtiger te gevoelen. Later is gebleken, dat hierbij vermoedelijk suggestie in het spel is geweest, maar Brown Séquard's experimenten zijn de grondslag geworden voor de geheele moderne leer der interne secretie, want dat wat hij voor de geslachtsklieren had vermoed (n.l. het bestaan van een afzonderlijken, toen nog onbekenden invloed op het geheele li chaam) werd later met zekerheid voor andere klieren aangetoond. En eerst daarna heeft men ontdekt, dat Brown Séquard, hoewel zijn experiment niet juist was, toch ook voor de geslachtsklieren gelijk had. De geslachtsklie ren hebben behalve de eigenlijke voortplantingsfunctie nog een andere: ze scheiden stof fen af, die beslissend zijn voor de z.g. secunaan een modegril. Want van een grootsch zieleproces is hier zelden sprake. De be keeringen" als rechtstreeksere gevolgen van de conferenties worden op slechts enkele honderden begroot; zijn echter intellectualiter en mystiek van mér beteekenis. Het groote publiek maakt zulke onderschei ding niet. Het ziet slechts toevallig samenval lende feiten, zonder te denken aan het non propter hoc, sed post hoc". Maar dat er duizenden en duizenden nietRoomschen, zij 't dan slechts bloot uit weet gierigheid, mogelijk zelfs uit sensatielust, ertoe komen zich dociel om een roomschen preek stoel te scharen , dit is toch reeds op zich zelf een feit van niet gering te schatten betee kenis. Het doet toch een eigenaardige om wenteling zien in de psychische gesteldheid van een belangrijk deel van ons volk. En op merkelijk is, hoe bijv. een Junibeweging van 1920, toen kansels en katheders daverden onder de vuistslagen van verontwaardigde redenaars over de roomsche aanmatiging wegens de bevestiging van het tijdelijk gezant schap ten Vaticane, de belangstelling in de conferenties voor andersdenkenden zienderoogen toenam. Een feit is, dat het klassieke Katholicisme velen weer vermag te boeien, het klassieke Protestantisme de menschen daarentegen onverschillig laat of afstoot. De verstandelijke verklaring van dit ver schijnsel laat ons in den steek. Verstandelijk is het Protestantisme immers aanneemlijker, of wil men: minder onaanneemlijk dan het oude Katholicisme. Het legt minder beslag op blinde onderworpenheid, is in z'n geheel ge nomen, meer menschelijk, erkent dan ook het menschelijke in zijn gezagsinstituten. Doch dit is algemeen in confesso het intellectua lisme van de beide vorige eeuwen heeft ook ontzettend veel op zijn kerfstok. Zoo is 't dan ook begrijpelijk dat er in de intellectueele (met 'n korreltje zout, s.v.p. !) kringen, zat van het manna der exacte kennis, met zeker heimwee terugblikken naar de middeleeuwsche vleeschpotten. Dit heimwee teekende zich reeds lang vóór den oorlog duidelijk af in velerlei, vooral in de beeldende kunst, in de litteratuur. Reeds in het einde der vorige eeuw wierp de mystieke beweging haar schaduwen vooruit. De be nauwing van het groote ongeluk, der moderne wereld overkomen, heeft helaas de gemoederen met meer kracht die richting ingesKurri. De wereld van de stille kloosters en de mystieke kathedralen, waarin de nu nog naruischende heerlijke hymnen ontstonden, waarvan de zoete wierook nog dagelijks nageurt tusschen de droomlichtende waskaarsen, toen er nog geen jacht gemaakt werd op concessies en universeele monopolies en de gemiddelde mensch met zeer weinig tevreden en gelukkig kon zijn die wereld doemt nu op in veler verbeelding en zij voelen zich in haar verplaatst zoodra zij slechts den drempel van een roomsch kerkje overschrijden. Och, wat zich afspeelde in de schaduw van kerken en kloosters, hoe dan toch uit het barre, vergeten realisme van die zoo heerlijk ge droomde eeuwen logisch is ontstaan de nieuwere tijd met zijn felle, pijnlijke contras ten men weet het niet, kan 't zich althans niet meer voorstellen. Dat het een ver schrikkelijke tijd moet geweest zijn, toen de zelfbewuste mensch zijn heil zocht achter kloostermuren en de kerkruimte feitelijk de eenige plek was, waar men rustig, met een gevoel van veiligjzijn zicli kon nederzetten, terwijl het daarbuiten duister was, onveilig, vuil, kortom nog volkomen barbaarsch, groote geesten onzen tijd in chiliastische verwachting voorzagen besefte men dit, er zou mér voor uit gezien worden, zelfs in het godsdienstige. Want nog altijd schijnt het waar maar het is juist déze waarheid, die men niet zoekt: Hij, die, na de hand aan den ploeg te hebben geslagen, achterwaarts ziet, is niet geschikt voor het rijk Gods". Men neme dan dit rijk in zijn oude mystieke, dan wel in zijn cosmische beteekenis, de wereld moet anders worden dan zij ooit te voren was. Dan zij ooit te voren was". Wat zal ons dus de apologie over de oude dingen baten? Wat weten wij ervan? Wat kunnen anderen er ons meer van vertellen dan zeer subjectief beoordeelde feiten? Maar de conferenties voor andersdenkenden zijn geen cursussen in de historie -?zal men zeggen. Doch wat zijn zij dan feitelijk anders? Zij bedoelen immers, en zij geven ook niet zelden, correcties op eeuwenoude inisver tllllllllllullllllllllllllllllflllllll daire geslachtskenmerken van het individu. Daaronder verstaat men alles wat uitwendig en voor een deel ook geestelijk -?denman van de vrouw onderscheidt, dus haargroei, fijnheid van de huid, vorm van skelet, van borsten, beenen en tenslotte ook de uitwendige geslachtsdeelen. Wegvallen van de geslachts klieren oefent derhalve grooten invloed uit op het uiterlijk voorkomen en het karakter van het individu, vooral als dit in de jeugd geschied . Dit is een waarheid, die al eeuwen oud is en daarvoor waren Steinach's onderzoekin gen niet noodig. Ieder fokker weet, dat gees telijk en lichamelijk een gecastreerd dier van een normaal dier verschilt. Nieuw is echter het volgende. Indien bij een jong dier de geslachtsklie ren worden weggenomen, zullen de secundaire geslachtskenmerken grootendeels verdwijnen. Men kan dat verdwijnen voorkomen (of in dien het reeds heeft plaats gehad kan men deze kenmerken weer doen verschijnen) door de weggenomen geslachtsklier op een andere plaats in het lichaam weer in te brengen, te transplanteeren. Dit experiment is van groote fundamenteel*; beteekenis, vooral ook voor de menschelijke chirurgie, omdat het nog weer eens bewijst, dat een geamputeerd orgaan op een andere plaats in het lichaam weer kan ingroeien en daar zijn junctie hernemen. Belangrijker nog is de volgende stap, n.l. het implanteeren van de geslachtsklieren van het eene dier bij het andere van dezelfde soort. Voor een leek schijnt deze stap zeer gewoon en zeer eenvoudig, inderdaad echter is het iets zeer bijzonders en principieel zeer verschillend van het vorige. Aangezien de vraag van de mogelijkheid eener transplantatie van een orgaan van het eene dier op het andere dier van dezelfde soort (dus met het uitzicht van transplantatie van mensch op mensch) er een is van het uiter ste gewicht voor een groot gebied der chirurgie (want het betreft niet minder dan de vraag of er uitzicht bestaat ooit zoover te komen dat men een ziek orgaan bij den mensch kan uit snijden en door een ander vervangen) moet daarover wat meer in den breede worden uit geweid. Technisch is haast elke transplantatie van een orgaan van het eene dier op het andere mogelijk. Vooral nadat de Franschman Carrel in het Rockefeller instituut de techniek der vaatnaad" had leeren beheerschen (hechten van arterie aan arterie of ader aan ader) schenen de transplantatiemogelijkheden onbe grensd. Men kan bij een hond een nier uit snijden, en die daarna, weer bij hetzelfde dier inzetten en die nier kan weer gaan functioneeren. Men kan ook bij twee honden de nier verwijderen en ze daarna omwisselen zoodat de eene hond de nieren van den anderen krijgt. Dat gaat technisch heel mooi, maar in het laatste geval komen de geïmplanteerde nieren niet tot functie en de dieren sterven. Waarom? Omdat liet lichaam zich nergens zoo sterk tegen verzet als tegen het inbrengen van vreemd eiwit. Wordt vreemd eiwit in liet lichaam ge bracht in den darm of daarbuiten, op welke plaats ook, onder de huid, in de spieren, di rect in het bloed, dan wordt het gebonden, gesplitst, uitgescheiden door de werking van antistoffen in fermenten, die óf reeds aanwezig óf tot dit doel extra bereid worden. Daarom kan de nier bij een houd worden uitgenomen en opnieuw bij hetzelfde dier worden ingezet zonder bezwaar, maar de nier van een anderen hond niet, die wordt als vreemd eiwit be schouwd en onherroepelijk opgelost en ver wijderd. Moet men hieruit concludeereu dat steeds het eiwit van een dier door het lichaam van een ander dier als vreemd" zal worden beschouwd en zal worden verwijderd? Ge lukkig niet, want in dat geval zou elke poging tot transplantatie van het eene dier op het andere hopeloos zijn. De zaak staat zoo: transplantatie van een orgaan op hetzelfde dier waaraan het is ontnomen gelukt in den regel wel, transplantatie van hond A op hond B (of van mensch A op mensch B) gelukt soms, en dit kan met het oog op latere bespre kingen vast worden vermeld transplantatie van de eene diersoort op de andere (dus eventu eel van aap op mensch) gelukt haast nooit. (Slat v(tly)) W. S' T O K M V A N L K E l! W F, N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl