Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 April '23. - No. 2390
'T LASTIGE BROERTJE
Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan
VRAAGT BEKNOPT PROSPECTUS
En laat ik Schokje niet weer hooren, begrepen!"
Ja, moe l"
liimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiimiiimiiiiiii
iiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim mm
op het geschikte oogenblik naar beide zijden
van dienst te kunnen zijn. De nieuwste ster
daar aan den hemel is de heerx Loucheur
geweest. En het is wel een opmerkelijk bewijs
van de verwardheid van de staatkundige
leiding alom, hoeveel stof diens reis heeft
opgewaaid en hoe volkomen uiteenloopend
zijn stille tocht heeft gereageerd. De Fransche
ultra's, als Qeraudy (Pertinax) zijn er al
even ongerust over als de Duitschers als
Stresemann, en alleen de Engelsche theorie
liberalen, die gewoonlijk alles verkeerd inzien,
trekken uit het optreden
vandenindustrieelstaatsman, gunstige conclusie's. De positie
van. D'Abernon te Berlijn is wat versterkt.
Maar wel waarschijnlijk is, dat Loucheur een
verstandiger samengaan tusschen Engeland
en Frankrijk in de hand te werken weet.
Loucheur is zeer zeker een ambitieus man.
Hij zou ook wel weder in de leiding der zaken
betrokken willen worden ! Doch met Jardieu
heeft hij toch, op 't oogenblik althans, niets
gemeen. Eerder bestaat tusschen beiden een
scherpe vervreemding, en tegen Po'mcaréstelt
Loucheur zich niet. Toch is, naar eerst later
aan den dag gekomen is, want op het
oogenblik zelf heeft hij er het zwijgen
toegedaan, Loucheur niet bevredigd ge
weest door Poincaré's abrupte verbreking van
STEINACH'S ONDERZOEKIN
GEN OVER TRANSPLANTATIE
VAN GESLACHTSKLIEREN
(Slot)
Zooals vermeld werd, transplantatie van
mensch op mensch of van hond op hond gelukt
niet altijd. Zelfs overbrenging.van bloed van den
eenen mensch op den anderen gaat niet altijd.
Landsteiner heeft circa 15 jaar geleden er op
gewezen, dat de menschen uit dit oogpunt
in 4 groepen kunnen worden verdeeld.
Behooren 2 personen tot dezelfde groep, dan
verdragen ze eikaars bloed, behooren ze tot
een verschillende groep, dan verdragen ze
eikaars bloed soms wel en soms niet, men heeft
daarvoor vaste regels gevonden. Onder het
niet verdragen" van bloed moet het volgende
worden verstaan. De meeste menschen (uit
gezonderd die uit n kleine groep) hebben een
stof in hun bloed, die roode bloedcellen van
iemand uit een andere bloedgroep oplossen
kan. Spuit men een mensch dus in een ader
bloed in van iemand uit een niet bij hem pas
sende groep, dan worden al de vreemde bloed
cellen opgelost. Niet alleen is dan de bloedtrans
fusie nutteloos geweest, maar degene die het
bloed ontvangen heeft, wordt bedreigd door
een gevaar: de stoffen, die bij dat oplossen van
roode bloedcellen ontstaan, zijn giftig. Tegen
woordig is men in staat vooral in Amerika
is dat gedurende de oorlogsjaren uitgewerkt
om van te voren uit te maken of bloed van
den nen persoon geschikt is voor den ander.
Wellicht zal later blijken, dat men ook bij
transplantatie van organen van het eene dier
op het ander, bepaalde diereirjmoet uitzoeken.
Uit dit alles blijkt dus, dat bij transplan
tatie van een orgaan van mensch op mensch
de kans bestaat vooropgesteld dat de ope
ratie technisch goed wordt uitgevoerd, er
geen ontstekingen bijkomen enz. dat het
vreemde weefsel verdragen wordt. Wordt
echter van een of ander dier zij het ook een
menschaap op mensch getransplanteerd,
dan wordt de kans zeer veel kleiner. Geheel nul
is de kans niet en wel om de volgende reden.
Men neemt aan, dat het eiwit van het bloed en
den weefsels van elke diersoort verschillend zijn,
paardeserum onderscheidt zich van honde
serum enz. er is z.g. soortspecificiteit. Bij
de besprekingen te Parijs, met Bonar Law,
en de daarop aangevangen Ruhr-campagne.
Wij hebben er reeds vroeger op gewezen dat
dit doodloopen der Fransch-Engelsche be
sprekingen eigenlijk slechts het gevolg is
geweest van een onhandige en noodlottige
methode, door de beide staatslieden toen toe
gepast. In plaats van in onderling overleg
naar een gezamenlijk plan te zoeken, dat
beider standpunt vereenigen kon, en dit
ware zeker te vinden geweest, hebben zij
zich aanstonds op de verschilpunten vast
gelegd. Toch was het Engelsche memorandum
hoogst onvolledig en perspectief loos; het Fran
sche plan te eenzijdig.
De einden nu bij elkaar te halen, heeft
Loucheur zich blijkbaar tot taak gesteld,
en aan de regeeringen kan dit niet onwelge
vallig zijn.
Dit beteekent aan den Franschen kant een
duidelijk ter zijde stellen van alle
annexionistische tendenties; en een zich bepalen tot
een gefixeerd schadevergoedingsbedrag.
Het beteekent van de zijde van Engeland:
een treden in een regeling der intcrgeallieerde
schulden; een aanvaarden van een controle
op het Duitsche financiële stuur, in den geest
zooals Frankrijk reeds in 1921 gewild heeft,
toen de Staat der Betalingen werd opgemaakt;
en misschien ook het medegaan met de voor
waarden voor Frankrijk's zekerheid, hetgeen
insluitte Duitschland's nadrukkelijke er
kenning van dengeldenden tractaatstoestand.
Dit zal wel een hoofdzaak zijn.
Van Engelsche zijde zal dit alles tevens
neerkomen op een prijsgeven van 't idee,
't welk in navolging van Noord-Amerika in
sommige kringen luide geprezen is en in
Duitschland gretig aangeprezen: om te ver
langen dat het Duitsche schadevergoedings
bedrag door eene onpartijdige commissie van
financiële deskundigen wordt vastgesteld.
Dit idee is daarom zoo onpraktisch en zelfs
kinderachtig, omdat de betaalkracht van een
land, nog wel van een land als Duitschland,
alles behalve een zaak van louter economi
sche berekening is. Dit is de groote misleiding,
in deze geheele argumentatie gelegen. Het
betalingsvermogen van eene natie in zulke
omstandigheden hangt voor het grootste ge
deelte van onstoffelijke factoren af. Van haren
wil; van haar streven om verplichtingen na
te komen, van hare inspanning. Zeven ban
kiers kunnen daar niets van zeggen.
Het is voor het grootste deel een staatkun
dige vraag, van staatkundige invloeden en
verhoudingen afhankelijk. De beantwoording
kan in de groote lijnen alleen door staatslieden,
door de leiders der volken, worden gegeven.
Op hun doelbewusfte en verstandige werk
zaamheid is nog het wachten. Loucheur's
bijeenbrengende arbeid zou er wel toe kunnen
bijdragen.
Omgekeerd lijkt het plan van een autono
men Rijnstaat, dat in verschillende vormen
geventileerd wordt, nog vrij fantastisch en
onwerkelijk.
Iets zal in dit opzicht in het tractaat we!
moeten worden herzien, onder anderen ook
ten opzichte van het Saargebied dat nu zucht
onder het noodlot van een plebisciet over
K) jaar, waardoor dat land thans voortdurend
in onrust gehouden wordt. Maar vandaar tot
de vorming van een afzonderlijken Bonds
staat is een heele stap !
En vooralsnog blijft.... ,,le monsieur qui
u un projet" aan beide zijden van het Kanaal
een afgezaagd type; en.... verklaart Presi
dent Harding, dat de internationale toestand
nog nooit zoo hoopgevend is geweest !
B R A N D A R I S
MlllllllllmillllllllllllllimlIlHlIllllllllllllUIIIIIIIHIIIIMIIMIIIIIlmmMIll
APOLOGETISCHE BEWEGING
II Slot.
Het was koning Willem II, die de docenten
in de geschiedenis volstrekt onbevoegd ver
klaarde om zijn kinderen in te leiden voor de
kennis der geschiedenis. Waarschijnlijk zou
hij in dezen tijd anders meenen, maar begrij
pelijk is 't toch wel, dat hij in de eerste helft
der vorige eeuw zoo streng oordeelde, wijl
eigen overrijk familie-archief hem genoegzaam
deed zien, hoe met historie is gesold en dus
de voorstellingen van de jeugd voor geheel
het volgend leven bedorven werden. Op het
lastige terrein, waar de woordvoerders en
schrijvers van Kerken en staatkundige partij
en zulke gevaarlijke voetangels en klemmen
hadden uitgezet en het
mooistevanhetmenschdom, zijn economische en intellectueele
ontwikkeling, lieten verwilderen , daarop
zou de Koning zelf zijn kinderen rondleiden.
Zijn onderricht schijnt goede vruchten te
hebben gedragen.
Slechts zeer weinig kinderen was het voor
recht beschoren onder zulk geleide hun eerste,
veelal voor altijd beslissende stappen te zet
ten op dit terrein. Hoe geheel anders zouden
anders misschien de godsdienstige en maat
schappelijke verhoudingenzijn. Zie onze school
boekjes, onze handboeken over wat men
noemt vaderlandsche geschiedenis", over
wat zich daarom-heen afspeelt als
algemeene geschiedenis", 'n Zee van feiten met in 't
duister gelaten verband, angstig neutraal
gehouden, daarom vaak niet verklaard, of
wel zóó drastisch tendentieus, dat het kind,
de volwasserie, het verleden niet anders vermag
te zien dan als een panopticum van grooten
en kleinen, braven en slechten, gerangschikt
door een spullebaas, die verstandig rekening
houdt met de gevoelens van zijn publiek.
Voor den protestantschen jongeling is Wil
lem de Zwijger als een pièce de résistance van
de eeregalerij, voor den roomsche als de hand
langer van Satan in de gruwelkamer. In
beide gevallen zal er wel iets aan het vooroor
deel zijn geofferd. De hier geteckende, toch
allesbehalve zeldzaam aan den dag tredende
voorstelling betreft heel iets anders dan ge
schiedenis. Achter schrijvers en docenten
staan de theologen en theocraten of zij die
voor dezen uit den weg gaan.
Niettegenstaande wij allen in zekere mate
dupe waren van zulke historiebeschouwing,
gelooven wij, en getuigen ook gaarne van ons
zelf, geschiedenis te kennen, eenig inzicht te
hebben van de ontwikkeling van onze cultuur.
Wat is er nu logischer, dan dat velen zich tegen
woordig, als intuïtief, de vraag stellen: Hoe
werken we ons uit het moeras, waarin wij, on
danks, mogelijk wel dóór onze cultuur, zijn ge
raakt?" Een vraag, die, als ze maar vaak ge
noeg gesteld wordt, iemand voorbereidt om
gewillig te luisteren naar een met rustige
zekerheid gegeven antwoord. En dit antwoord
werd dan ook hier te lande, precies op tijd
gegeven, door pater van Oinneken, die had
opgemerkt, hoe niet alleen een enkele theoso
fische dame, maar nog vele anderen met haar,
begeerig waren iets meer te weten van het
Roomsch-Katholicisme, dan hun gewone
vrienden en kennissen van roomsche huize
vermochten mede te deelen. Het Haagsche
weetgierige kringetje plantte zijn geestdrift
over naar Rotterdam en daar liet men 't zich
door den geleerden, gelukkig niet overmatig
theologiseerenden pater gezeggen: Bezint
u eens, tracht u rekenschap te geven van
de waarde van den grooten cultuurfactor,
die men heeft uitgeschakeld of verwaarloosd
bij het uitbouwen van het groote, thans tot
op zijn fundamenten wankelende gebouw
onzer samenleving. Laten wij elkaar eens
trachten te begrijpen inzake Katholicisme.
En pater Van Ginniken vertelde niet
zooals vroegere apologeten altijd uit den treure
deden hoe groote dwaling de Reformatie
was en alles wat daaruit en daarna volgde.
Neen, hij schilderde het Roomsch-Katholi
cisme in zijn middeleeuwsche schoonheid.
Niet de minima van de moralisten en de alles
uitpluizende casuïstiek gaf hij, maar de maxi
ma van de mystici, waarmee, nu ja, de levens
praktijk wel vloekt en spot, maar die dan toch
UTEN1U1G t FOLMEi
Den Haag ?:? luijgensparii II
SPEC IALITEIT:
Vorhuizingan ondti> Garantie
BorgpJaalten voor Inboedels
door-en-door, echt-roomsch is. DM bewees hij
met de stukken en zoo stond men inderdaad
voor een zeldzame openbaring. Het ijs was
dan ook dadelijk gebroken. Sinds toog een
uitgebreide kring aan het katholiceeren. Wat
Protestantisme is men verkoos het trou
wens niet van hém te hooren. Daarvoor kon
men, zoo noodig of gewenscht, aan betere
adressen terecht.
Voor beperkten kring was Van Oinneken de
opvolger van Bolland?hij zij dan meer
philoloog dan wijsgeer of theoloog. Een meer ge
nietbare opvolger zelfs. Zijn zooveel gemakke
lijker school trok leerlingen bij dozijnen,
zelfs begunstigers van zijn Kerk. Onder de
handen van Van Ginneken groeide van
alles. Uit het 'Bloemendaalsche Bethani
ontstond het werk onder de Heidenkindertjes'
in de groote steden. Tot stand kwamen de
groote retraitehuizen te Noordwijk en te Rijs
wijk. Het kostte alles schatten van geld
opgebracht voor een groot deel door be
keerlingen" en bevriend geraakte
nog-nietbekeerden.
Intusschen daagden hulpkrachten op van
verschillend gehalte. Theologisch zwaar ge
harnaste Dominicanen traden op naast leniger,
andere deelen van het wetenschappelijk
terrein overziende Jezuïeten. Enkele
seculieren deden bescheidenlijk mee. Hier en daar
gingen de conferenties zelfs gepaard met een
perscampagne. En dit werd zeker niet4iet
schitterendste deel van de beweging.
Het aanvankelijk magistraal grootsche is
nu van de beweging af. Getoetst aan de for
mule, waarmee ze te Rotterdam in 1919 voor
goed werd ingezet, mag zelfs gezegd worden,
dat de conférenciers soms ietwat uit hun rol
zijn gevallen. Maar er is dan ook boven den
Moerdijk geen plaats van eenig belang, waar
niet eens of meermalen gelegenheid is gegeven
om aan niet-roomsche zijde te erkennen, dat
er omtrent Rome ontzaggelijk veel misver
stand bestond. Nu en dan is het voorgekomen,
dat naïeve polemisten spraken van nieuwe ont
dekkingen of uitvindingen door de roomsche
apologeten gedaan.
Men behoeft toch waarlijk geen theologi
sche werken bestudeerd te hebben, om het
ongegronde van zulke opmerking in te zien.
Waar haalde Vondel zijn "geloofsbelijdenis
vandaan voor zijn Altaargeheimenissen" of
Heerlijkheden van God's Kerk"? Had
trouwens ook Bilderdijk, dan toch alles be
halve een Romaphiel, niet reeds duidelijk te
verstaan gegeven, dat de tot zijn tijd (en lang
daarna) geldende opvattingen betreffende het
Rome der 16e eeuw niet zonder strenge con
trole zijn te aanvaarden? Hebben langnahem
een Hofdijk, Fruin en Blok niet doen zien,
dat de 16e eeuwsche voorvallen en toestanden
van 'n hél ander karakter waren dan
papenhaat ze deed schilderen en verklaren? Heeft
niet prof. Slijper nog in den jongsten tijd van
allerlei omtrent kloosters gedocumenteerd,
waaruit onbevooroordeelden kunnen leeren,
hoe aan die instituten niet precies inhaerent is
wat al te ijverige reformators daaromtrent
mededeelden , al zal dan wel niemand ont
kennen, dat zedenbederf en wanorde ook hier
vaak het mooie deden verbasteren en ont
aarden.
Tot zoover de historie. Deze brengt ons
vanzelf in den maalstroom van allerlei geeste
lijke bewegingen met haar veranderende le
vens- en wereldbeschouwingen, met haar god
geleerdheid en wijsbegeerte, met de daaruit
weer voortkomende godsdienst en staatkunde,
met haar kerkgenootschappen en partijen.
Hoe hebben de beideChantepiedelaSaussaye's,
een Rogge, en vooral een Allard Pierson niet
gewerkt om daaromtrent het helderste licht
te ontsteken ! De laatste vooral in zijn Ge
schiedenis van het Roomsch-Katholicisme."
De roomsche apologeten hebben inderdaad
weinig meer te zeggen over wat onbevangen
niet-Roomschen niet reeds lang vóórhen duide
lijk hebben gemaakt. Waartoe gaat men dus
iiiiiiiiiiliiiiiiimiiiiMii in min nul miiiiiiiiitiiiMimii
sommige organen b.v. bij de lens van het oog
bestaat meer orgaan-specificiteit dan
soortspecificiteit, d.w.z. het eiwit uit de lens van
een hond verschilt meer van het eiwit uit
het bloed van een hond dan van het eiwit van
de lens van een mensch. Derhalve zou
uit dit standpunt gezien en afgezien van
de technische moeilijkheden transplantatie
van de lens van een aap bij een mensch nog
de meeste kans op succes hebben; transplanta
tie van de meeste andere organen zeer veel
minder.
Alles bijeengenomen is dus waarschijnlijk,
dat de bovenbedoelde jongedame geen gelijk
had en dat apeklieren bij den voormaligcn
Duitschen keizer niet zijn geïmplanteerd.
Om nu terug te komen op de transplantatie
van geslachtsklieren, deze gelukken dikwijls
ook dan wanneer van de eene rat op de andere
of van de eene mannot op de andere wordt
getransplanteerd. Hierbij moet echter nog aan
een voorwaarde worden voldaan. De trans
plantatie gelukt alleen dan, wanneer te voren
de eigen geslachtsklieren van het dier waren
verwijderd.
Nadat men dit resultaat bereikt had, ging
men nog een stap verder en probeerde om te
transplanteeren de geslachtsklieren van een
mannelijk dier bij een vrouwelijk en omgekeerd
en ook dit gelukte, indien men van te voren
de eigen geslachtsklier van het dier had ver
wijderd. Na een dergelijke transplantatie
heeft een zeer merkwaardige verandering met
de dieren plaats, de vrouwtjes krijgen het
uiterlijk voorkomen en ook de psychische
eigenschappen van de mannetjes en omge
keerd. Deze verandering van her uiterlijk gaat
zoover dat zelfs de uitwendige geslachtsor
ganen van de dieren veranderen, bij manne
lijke dieren gaan bovendien de borstklieren
zwellen en soms melk afscheiden. De psy
chische eigenschappen van de dieren werden
bestudeerd door na te gaan hoe zij zich ge
droegen ten opzichte van andere, mannelijke
of vrouwelijke,j|Mieren, ten opzichte van jonge
dieren enz.
De op deze wijze bereikte resultaten zijn
uiterst merkwaardig; aan de juistheid der
feiten valt vooral daarom niet te twijfelen,
omdat gedurende de oorlogsjaren Steinach te
Weenen en Knud Sand te Kopenhagen ge
heel onafhankelijk van elkaar dezelfde uit
komsten kregen. Behalve de beschreven din
gen vonden beide onderzoekers nog een geheel
nieuw feit. Beiden probeerden om dieren
te krijgen met zoowel mannelijke als vrouwe
lijke eigenschappen en beide onderzoekers
hadden eerst geheel negatieve resultaten, d.w.z.
transplantatie van een eierstok bij een manne
lijk dierjgelukt alleen dan, indien te voren beide
geslachtsklieren van het mannetje zijn wegge
nomen en dan krijgt men natuurlijk een dier
met vrouwelijke eigenschappen alleen. Zoo
wel Steinach als Knud Sand vonden tenslotte
een oplossing voor het probleem, ze transplan
teerden een ovarium in de mannelijke ge
slachtsklieren, dan groeide het wel in en dan
kreeg men een dier met een gemengde
sexualiteit. Een dergelijk geopereerd dier gedraagt
zich tegenover een mannetje als een vrouw,
tegenover een vrouwtje als een man en wordt
het bij jonge dieren gebracht, dan zoogt het
deze.
Behalve deze experimenten werden nog
tal van andere genomen, waarvan een serie
nog moet worden vermeld. Steinach en Knud
Sand hebben zich het probleem voorgelegd of
het niet mogelijk zou zijn oude dieren door
transplantatie van de klieren van een jong
dier tot nieuwe kracht te brengen en het
leven van zulk een dier te verlengen. Tot zulke
proeven leenen zich witte ratten bij uitstek,
omdat men deze dieren gemakkelijk kweeken
kan, goed in gevangenschap kan houden,
omdat ze snel groeien en omdat alle
levenscondities van deze dieren goed bekend zijn,
o.a. weet men dat de levensduur van witte
ratten 2 Va a 3 jaar bedraagt. De eerste ex
perimenten werden verricht op mannelijke
dieren. Als deze oud worden, toonen ze zeer
duidelijk ouderdomsverschijnselen," hun
huid wordt dof en vuil, ze verzorgen zich niet
meer, bij een jongen inannelijken rat gebracht
gaan ze niet een strijd op leven en dood aan
(zooals een jonge rat dat doet), maar ontwijken
eten strijd, en bij een vrouwelijke rat gebracht
nemen ze daarvan geen notitie meer. Bij rat
ten nu met uitgesproken ouderdomsverschijn
selen werden de eigen geslachtsklieren weg
genomen en die van een jongen rat geïmplan
teerd. Na korten tijd veranderde het geheele
uiterlijk van deze dieren, hun huid werd weer
glanzend, ze werden weer krachtiger, bonden
den strijd aan met jonge ratten, gedroegen zich
tegenover de vrouwelijke ratten als een jong
Uier, enz., bovendien leefden ze langer dan
op grond van de ervaring bij deze dieren kon
worden verwacht.
Behalve door transplantatie kon hetzelfde
effect nog op andere wijze worden bereikt,
n.l. door den uitvoergang der geslachtsklieren
af te binden. De cellen met geslachtelijke func
tie in de klieren zouden daardoor te gronde
gaan en de andere cellen (interstitieele cellen,
vandaar interstitial gland uit de
Amerikaansche literatuur) - zouden daardoor tot ver
meerderde functie komen.
jf) Of deze laatste verklaring juist is, dat staat
niet heelemaal vast, maar overigens is al het
meegedeelde zuiver feitenmateriaal, waarvan
Ue juistheid niet kan worden betwijfeld.
Thans komt aan de orde de vraag, welke
conclusies uit de besproken feiten kunnen
worden getrokken en welke mogelijkheden voor
de behandeling van ziekelijke gevallen bij den
mensch erdoor worden geopend.
Steinach heeft in zijn mededeelingen her
haaldelijk gesproken over de verjonging"
die bij de oude ratten zou zijn teweeggebracht
en ook het boekje dat een groot deel zijner
resultaten bevat en waaraan afbeeldingen
zijn toegevoegd, die geen twijfel overlaten
-heeft hij Verjiingung" genoemd. Had hij
dezen titel achterwege gelaten, dan had hij zich
veel onaangenaamheden bespaard. Want n
over de beteekenis der bovenvermelde inter
stitieele cellen n over de vraag of inderdaad
een verjonging der oude dieren is bereikt,
heeft men hem aangevallen. Geruchten over
dezen strijd zijn ook tot het publiek doorge
drongen en velen hebben daarbij vergeten,
dat ook al had Steinach bij deze en later te
vermelden theoretische beschouwingen onge
lijk, de waarde van de gevonden feiten daar
door niet wordt verminderd.
Een verder punt waarop Steinach is aange
vallen is de vraag of de dieren met gemengde
sexualiteit (die dus tegelijkertijd vrouwelijke
en mannelijke geslachtsklieren hadden)
mochten worden vergeleken - - zooals Stei
nach meende met lioinosexueelen. Dat niet
alle gevallen van homosexualiteit op iets
dergelijks berusten, daarover zal wel ieder
het eens zijn, de vraag was of sommige ge
vallen van homosexualiteit berusten op de
aanwezigheid bij de persoon in kwestie van
vrouwelijke + mannelijke cellen in de ge
slachtsklieren. Mocht men dit aannemen, dan
moest worden verwacht, dat bij dergelijke
homosexueelen door verwijdering van een
geslachtsklier met daaropvolgende implan
tatie van de geslachtsklier van een jong
gezond individu genezing der homosexualiteit
zou zijn te bereiken. Er zij hier opgemerkt,_
dat het een enkele maal voorkomt, dat ge
zonde geslachtsklieren bij den mensch opera
tief moeten worden verwijderd en deze zouden
voor transplantatie beschikbaar zijn.
Ook in gevallen, waarbij door verwonding
of ziekteprocessen geslachtsklieren zijn ver
loren gegaan, zou men een transplantatie
kunnen verrichten.
Op beide indicaties zijn door chirurgen in
Weenen en elders dergelijke operaties verricht,
volgens sommigen met groot succes, volgens
anderen met negatief resultaat. Hierover kan
men zich nog geen afdoend oordeel vormen.
En nu de verjonging?
Ook dat heeft men bij menschen toegepast,
eerst bij oude mannen, later naar het schijnt
ook bij oude vrouwen. Ook over het succes
van dit ingrijpen kan men nog geen oordeel
vellen. Men moet niet vergeten dat vooral
bij deze kwestie het verschil tusschen het
dierexperiment en de operaties bij menschen
zeer, zeer groot is. Bij het dier zijn de ver
houdingen betrekkelijk eenvoudig. De invloed
der operatie die verjonging zal teweegbrengen
is gemakkelijk na te gaan, de factoren waarop
men behoeft te letten zijn hoofdzakelijk twee,
n.l. het gedrag tegenover een jongen
mannelijken rat en tegenover een bronstig wijf je en men
krijgt een positief antwoord; de oude
(verjongde) rat vecht of vecht niet, hij vliegt op het
wijfje aan, of hij laat haar rustig zitten. Bij
den mensch waar zoo tallooze psychische fac
toren een rol spelen, waar de sexualiteit niet
zoo overheerschend het karakter beheerscht
als bij de rat, is de beslissing veel moeilijker.
Bovendien zullen bij den mensch de vraag of
de operatie al dan niet geoorloofd of gewenscht
is en tal van andere, maatschappelijke en
ethische, factoren van invloed moeten zijn.
Een eindoordeel kan dus ook hieromtrent
en zeker niet hier ter plaatse nog niet wor
den afgegeven.
Rest nog de vraag van de apenklieren.
Hoewel het soms mogelijk zal zijn de beschik
king te krijgen over geslachtsklieren van ge
zonde jonge menschen, behoort dat uit den
aard der zaak tot de zeldzaamheden en der
halve zon het een groot voordeel zijn, indien
men klieren van dieren kon gebruiken. Zeker
is dat, indien dat berhaupt lukken zal, men
klieren zal moeten nemen van dieren, die zoo
dicht mogelijk bij den mensch staan, dus van
menschapen, waarbij men alweer de moeilijk
heid heeft, dat ook die niet gemakkelijk in
grooten getale te verkrijgen zijn.
Boven is reeds besproken, dat na transplan
tatie van een orgaan van een soortvreemd
dier de meeste kans is, dat het geïmplanteerde
weefsel opgelost" wordt en geresorbeerd,
dus verdwijnt.Geheel onmogelijk dat een trans
plantatie eens gelukken zal is het intusschen
niet.
Hieraan moet nog een opmerking worden
toegevoegd.
Indien een klier van een soortvreemd dier
wordt getransplanteerd en niet wordt aange
nomen", dus langzamerhand wordt vernietigd,
dan zal toch de operatie gedurende den eer
sten tijd een schijnbaar succes kunnen hebben.
Indien n.l. de geïmplanteerde klier wordt ver
nietigd, worden de bestanddeelen ervan ge
leidelijk geresorbeerd, dus in het lichaam opge
nomen en daar kunnen ze gedurende eenigen
tijd hun werking uitoefenen, vandaar een
tijdelijk succes.
Tenslotte zal natuurlijk, als alles geresor
beerd is, de vroegere toestand weer
terugkeeren.
Leiden,
STORM VAN L E E u sv E N