Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 April '23. - No. 2390
EEN BOEK OVER DEN
DELFTSCHEN VERMEER
De bekende uitgeversfirma Methuen & Co.
te Londen zond aan de Redactie een geest
driftig geschreven boekje over den Delftschen
Vermeer, van de hand van den heer
E. V. Lucas en met een sympathieke
inleiding van den Directeur der Londensche
National Gallery, Sir Charles J. Holmes.
Ettelijke lichtdrukken luisteren den tekst op,
en vóór den titel prijkt het Meisjeskopje
uit het Mauritshuis, in welk schilderij de be
wondering van den heer Lucas culmineert.
Het boekje is een van die uitingen van
vereering voor een kunstenaar, zooals er zoo vele
verschijnen en waarin men vaak genoegelijk
leest, maar het geeft nergens iets nieuws en
leidt, integendeel, door verkeerde conclusies
meer dan eens tot misverstand. De schrijver
heeft zeer ijverig de door anderen met name
Hofstede de Groot gerangschikte gegevens
^bestudeerd en heeft «den Haag, Boeda
pest, Weenen, Parijs, Brussel, en natuurlijk
ook de National Gallery bezocht om er de
Vermeers te bewonderen. Van al die bezoeken
doet hij verslag en hij vertelt zelfs of de huis
bewaarder of bediende, dien hij in een particu
liere collectie aantreft, een aardige baas is
of niet. Lang niet alle werken van den meester
evenwel kent hij door zelf-zien en zoo ver
wondert het ons geenszins, dat hij noch ten
opzichte van 's meesters stilistische ontwikke
ling, noch met betrekking tot diens technische
procédé's, noch ook waar het geldt het door
gronden van Vermeer's conceptie tot duide
lijke resultaten komt.
Het is altijd gevaarlijk om, nadat men
bewonderend en genietend een meester heeft
leeren liefhebben, met analyses te beginnen
zonder dat men zelf de noodige kennis en
bovenal ervaringen oefening heef t opgedaan in
het analyseeren en in het rangschikken van de
resultaten der analyse.
U. ialopip Archipel"
's Gravenhage
Gedipt Personeel
's Heeren Lucas boek is er een typisch voor
beeld van. Zoo heeft hij niet begrepen, dat
het wonderbaarlijke schilderij in Windsor
hem alleen daarom niet zóó imponeerde, omdat
het zoo onvergeefelijk vuil is. Onder de koek
vernis zit een van de helderste en puurst
geschilderde Vermeers, die men zich denken
kan. Terecht komt dan ook Sir Charles in
zijn voorrede voor dezen Vermeer op.
De kennis van onze kunsthistorie is bij den
heer Lucas maar matig. Hij heeft het (blz. 6)
over het verkiezen" van Vermeer tot meester
van het Lucasgild. Men werd daartoe niet
gekozen. Men werd meester, zoodra men vol
doende bedreven was in 't vak, en men moest
als meester lid zijn van het gild, om zijn bedrijf
te mogen uitoefenen.
Verder zegt de schrijver klakkeloos (blz 13),
dat Vermeer de eerste was ,,to see the
decorative possibilities that lie in cartography".
Op zijn minst was hem toch Buytewech daarin
voorgegaan, om van Dirck Hals en anderen
niet te spreken, die op hun schilderijen land
kaarten aan den wand afbeeldden. Aan de
kennis onzer geestescultuur in de 2e helft der
17eeeuw,die noodig is om Vermeer goed in het
kader van zijn tijd te zien, ontbreekt hetden
schrijver eveneens. Daarom ontgaat hem de
aardige zinspeling, die ligt opgesloten in het
schilderij met het Jongste Oordeel, dat op
den achtergrond hangt van Vermeer's verruk
kelijk geschilderde Goudweegster in de col
lectie Widener te Philadelphia. Vermeer stelt
hier, tegenover het op een goudschaaltje
wegen van geld, dat het vrouwtje doet,
het gewogen en te licht bevonden" der
verdoemden op den Dag des Oordeels.
Het is als op Jan Steens schilde
rijen?een mee laten vertellen van de schilde
rijen aan den wand, evenals op Vermeer's
Geloof het kruisigings-schilderij op den ach
tergrond meedoet om het effect van hetgeen
Vermeer verhalen wil te versterken.
Het belangrijke is hier juist, dat een uit
sluitend picturaal ziend meester, wiens ,,white
magie" Lucas zoo zuiver heeft gevoeld, zoo
nu en dan, wanneer hij iets wil verhalen, be
hoefte heeft aan de eene of andere verhalende
ondersteuning zijner voorstelling.
Hoe Vermeer zich in zulk geval op een, voor
ons minder sprekende, maar voor de
tijdgenooten niet verborgen wijze,
bescheiden,hulpmiddelen weet te verschaffen, is teekenend
voor zijn aard.
Ook ontgaat het den schrijver, dat het
model van den schilder op het beroemde
..Atelier" in de collectie Czernin te Weenen de
Faam voorstelt met de loftrompet in de hand.
den lauwerkrans on 't hoofd en het
geschiedboek in de hand.
Bovendien heeft de heer Lucas lang niet
altijd goed gekeken. Zoo zegt hij van de
Koppelaarster te Dresden, dat the party
stand on a balcony," terwijl de scène zich
afspeelt achter een tafel in een kamer.
Ook ziet hij de technische uitvoering onjuist
J.S.MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAG
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
en daarom komt hij niet tot die stellige con
clusies omtrent den ontwikkelingsgang van
Vermeer's kunst, die degenen, die zich
werkelijk serieus met hem hebben bezig ge
houden, reeds lang hebben vastgesteld.
Waarmee we maar willen zeggen, dat 's heeren
Lucas boek, hoe goed ook bedoeld, hoe vol
van verrukking ook over den meester en hoe
sympathiek ook in het weergeven van het
esthetisch genot dat hij vóór Vermeer's
werken schepte, ons geen helder beeld geeft
van 's schilders aard, geen duidelijke samen
vatting zelts van hetgeen wij tot heden
wisten, en dat het ons dus niet verder brengt.
We! animeert het om zijn werk te gaan zien en
dat is er de a;oede kant van.
W. M A K T i N
SUZE LA CHAFELLE?ROOBOL. Moeder
en dochter. 2 dln. Amsterdam z.j. Van
Holkema en Warendorf.
Een van de groote verdiensten van dezen
nieuwen roman van mevrouw La Chapelle
lijkt mij, dat men er zoo duidelijk een stuk
levens-rhythme in weerspiegeld ziet. Het
leven van de moeder vindt zijn tegen-slag in
het leven van de dochter; daar kan niemand
tegen op, en de moeder, die haar kind wil be
hoeden voor den misstap, waardoor zij-zelf
voor haar heele leven ongelukkig is geworden,
mag zich inspannen, zich opofferen, de natuur
gaat haar gang, en dat
onverstoorbaar-noodlottige, dat ondanks het inspannen van alle
krachten onafwendbare, is in dit boek zoo
tragisch voelbaar gemaakt, dat het zeker een
van de beste romans is die in den laatsten tijd
verschenen zijn.
En met hoe weinig middelen bereikt de
schrijfster haar doel! Zij betracht in haar werk
een steeds grootere soberheid. Bijfiguren,
alleen om te vullen," komen hier niet voor,
alle personen hebben precies de rol, die noodig
was om naast en niet de hoofdfiguren een har
monisch geheel op te leveren, en deze hoofd
figuren onder de juiste belichting te brengen:
eerst het naïef-vertrouwende Juultje, dat
met open oogen in haar ongeluk loopt, en
later Annie, haar dochter, die de natuur van
haar lichtzinnigen vader heeft, en van kind af
aan een anderen kant uitgaat, dan haar moeder,
door haar eigen verleden gewaarschuwd, wil.
Deze strijd van de moeder, waarvan wij
het hopelooze al in den aanvang inzien, wordt
gevoerd met het blinde en redelooze fanatisme,
waartoe de excessen van het
moederschapsinstinct hunnen voeren. Wanneer wij ons af
vragen: hoe kan deze moeder zoo dom zijn,
om dat meisje telkens weer te gelooven,
terwijl het toch zoo duidelijk is dat ze bedrogen
wordt? dan kan daarop maar n antwoord
gegeven worden, n.l.: omdat ze haar moeder is.
Dat maakt haar weerloos, en tevens absoluut
ongeschikt om iets voor haar kind te doen,
terwijl toch het zwaarste haar niet teveel zou
zijn. Daarbij komt nog, dat de vroeg-wijze
dochter heel gauw ervaart, dat zij een na
tuurlijk kind is, en ook dat fnuikt den invloed
van de moeder; de strijd tusschen de tobbende,
zorgelijke vrouw en het bloeiende, naar het
leven hunkerende meisje wordt dan wel heel
ongelijk. Op een uitnemende wijze is het ge
geven uitgewerkt.
De figuren zijn hier en daar wat te sterk
aangezet; het zijn wat te veel typen, die n
eigenschap belichamen. Zoo de mopperige
vader, de slordige Roos, de luie Heils.
Het slot van het boek, waar Juultje be
wusteloos neervalt in de kamer van haar
dochter , die de maintenée van een ouden
meneer geworden is, lijkt mij te melodrama
tisch. En dat slot is wel zonderling in strijd
met den zuiveren eenvoud, die het heele
verhaal door zoo weldadig aandoet.
HERMAN MIDDENDORP
BERICHTEN
12 cent
IC cent
Sumotn» CBUITEMOKWOOM)
HOEVEEL BOEKEN ZIJN ER IN DE WERELD.
Meermalen heeft men geprobeerd het aan
tal boeken te schatten, dat sedert de uit
vinding der kunst om met losse letters te
drukken, omstreeks het jaar 1450, is versche
nen. -Die schattingen bewegen zich tusschen
15 en 20 millioen. Thans heeft een engelsche
autoriteit op dit gebied op grond van zorg
vuldige studiën een nieuwe raming opgemaakt
welke de volgende cijfers geeft: voor de 15e
eeuw 40000 werken, voor de zestiende 570.000,
voor de zeventiende l 1/3 millioen, voor de
achttiende 2 millioen en voor de 19de eeuw
8.1 millioen boeken. Te zamen dus tot het
begin van onze eeuw 12110000 werken, welk
getal door de uitgaven in de 20e eeuw veilig
op 16.V miiiioen mag worden gesteld.
CORRESPONDENTIE
TERRA COTTA PLAQUETTE VAN
WIENECKE
De plaquette waarvan wij hierbij een
reproductie geven is uitgevoerd in zacht
steenkleurig terra cotta. De hoogte ervan
is 20, de breedte 12 c.M. De samenwerking
van de fijne kleur der materie met de don
kere schaduw geven aan het in verdiept
medaillon aangebrachte pro'iel een bijzondere
schoonheid.
De golven, die aan de onderzijde van het
hardsteenen bassement, (waarop de
Hollandsche tuin waaruit vruchtdragende
Oranjetakken omhoog steken, stevig gegrondvest
is,) om de plaquetie heen loopen, geven er
ie s levendigs aan.
Door samenwerking van den ontwerper
J. C. Wienecke en den uitvoerder der Kunst
aardewerkfabriek van E. J. Martin te Zeist
is een zeer verdienstelijk gedenkstuk ontstaan,
dat onze Nationale kunst en industri; eer
aan doet.
DlSCIPULUS A P O L L I N I S
Hotel Duin en Daal" B1Sf Jf
Centraal verwarmd. Vasle wmhtafels, koud- en warm water
R. Sybctsma gelieve adres op te geven.
Mll'llill HUI III lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
WONDERLIJKE GESCHIEDE
NISSEN DER STOF
HET KERKRAAM
door DR. W. VAN BEMMELEN.
(Ttekeningen voor de Amsterdammer" door
Is. van Mens.)
(Slot)
Ga toch zitten, Mathias, hier is een
kruk", zei Brand, die wel opmerkte hoe
weinig zijn bezoeker op zijn gemak was en
zich daarmede inwendig vermaakte.
Vertel mij", vervolgde hij, toen Mathias
aan zijn uitnoodiging gevolg had gegeven,
wat is het doel van je komst, wat wil je
van mij hooren? Het moet wel iets van
gewicht voor je zijn, dat je den schroom om in
het hol van den toovenaar door te dringen
hebt overwonnen", voegde hij er met een
glimlachje aan toe.
Ach, ik meen vernomen te hebhen,
dat je 'n nieuwe stof hebt gevonden en daar
mee mij misschien zoudt kunnen helpen".
Ah zoo, is mijn famulus aan het babbelen
geweest!" zei Brand, zijn wenkbrauwen
fronzend. Neen, neen" viel Mathias hem
haastig in de rede enkel zei hij mij, toen ik
hem over je werk vroeg, dat hij geloofde
dat je iets nieuws had gevonden. Meer
niet. Geen enkele bizonderheid".
Mathias zag hem weer, den duisteren gigant
Ik wil het gaarne gelooven, Mathias;
maar vertel mij nu wat je eigenlijk wilt,
zoodat ik beoordeelen kan of ik je zal kunnen
helpen".
Ach, je weet dat ik de beide nieuwe
vensters voor de domkerk maak en...."
Ja, dat weet ik, en hapert daarbij iets?"
Neen, alles slaagt wel, maar toch is het
niet, zooals ik het zou wenschen. Het is
niet wat ik hebben wil.... het is.... o!
die ellendige nacht, dien kan ik niet over
winnen !!" viel hij ineens heftig uit.
Wat", zei Brand, verwonderd opkijkend,
de nacht?"
Ja, die duisternis" antwoordde nu weer
weifelend Mathias, niet wel wetend, hoe hij
eigenlijk moest uitdrukken, wat hij van hem
wilde.
Waarom scheldt ge op den nacht? Geeft
hij je niet meer de rust, die je voor het werk
noodig hebt?"
Hij is juist de -groote vijand van mijn
ramen! Meedogenloos maakt hij hen dof;
hij doodt wreed mijn kleuren, telkens als hij
komt" zei Mathias op bitteren toon.
Maar eiken morgen maakt de dag hen
toch weer levend" antwoordde de oude man,
terwijl een glimlach over zijn gelaat gleed.
Ja wel, lederen morgen, om, als de avond
valt, hen weer snood te verlaten en over te
leveren aan het duister, dat hen verlaagt tot
stomme stukken glas, die niets meer zijn dan
koude wanden van de kerk" riep de glas
schilder uit, terwijl hij zich opwond en daar
mee onwille
keurig moed
schepte om te
overwinnen zijn
angst voor de
spookachtige
werkplaats,
waar toch de
Booze, ver
moedde hij nu,
de hand in 't
spel moest heb
ben.
Hoe moet
ik den nacht
overwinnen?"
sprak hij ver
der Ik wil
niet, dat mijn
ramen door
hem tot zwijgen
worden ge
bracht. Ook
in het duister
moeten ze hun
boodschap blij
ven verkondi
gen. Ik wil
ze zelf laten
stralen, uit hun
kleurlichamen
zelf het licht
doen uitzenden,
zoodat ze zul
len glanzen, al
omhult de don
kere nacht de
kerk. Maar
de stof, die mijn
glasverven zal
doen lichten in
het duister, ik
kan ze niet vin
den!?Gezocht
en beproef d heb
ik, gesmolten
de ertsen met
zwavel en an
dere sterke
stoffen; maar
vruchteloos,
steeds vruchte
loos was mijn zoeken. En hoe meer ik zocht,
des te sterker werd de zucht orn te slagen.?De
tijd dringt echter; niet langer mag ik wachten
met het andere raam, dat ik heb te maken,
en juist voordat venster zal het mij het meeste
smarten, wanneer ik niet zal vinden, wat ik
zoek!"
Met klimmende aandacht scheen Brand de
hartstochtelijke woorden van zijn laten be
zoeker te volgen, want een duidelijke trek
van belangstelling breidde zich uit over zijn
gelaat; zijn oogen lichtten op en dwaalden
soms af naar den hoek van het vertrek,
waar de aarden kruiken stonden.
Mathias echter merkte het niet op. Die
sprak door over zijn vruchtclooze proef
nemingen. Die vertelde, welke stoffen hij reeds
samen had gesmolten met zijn glasmengsels,
en hoe telkens, als hij het glas nam uit
de'n oven, waarin het langzaam was afgekoeld,
hij het weer dood en donker, zag en nimmer
zelflichteud, nooit uit eigen kracht
kleurigen schijn afgevend.
Kunt gij mij niet helpen, Brand?" ein
digde hij ten slotte. Gij hebt toch reeds
zoo lange jaren de vreemdste stoffen in je
ovens omgezet".
De oude man antwoordde niet, maar
glimlachte beteekenisvol, zooals iemand, die
zich bij machte voelt iets te kunnen doen
wat noodig schijnt; maar toch nog beslui
teloos is, hoe en wat hij doen zal ia zelfs,
nog niet eenmaal met zich zelf eens is, of
hij wel uitvoering zal geven aan het plan,
dat in hem opkomt en dat hij overwegende is.
Mathias las het van zijn gezicht af en de
hoop zwol aan in zijn hart.
O Brand, ik zie het aan je, je zult mij
kunnen helpen. -?Toe, maak mij deelgenoot
van je ervaring", sprak Mathias hem op
dringenden, bijna smeekenden toon toe.
De oude alchimist gaf geen antwoord,
maar scheen verder te overleggen of hij al
of niet aan het verzoek zou toegeven, want
inderdaad, hij meende vast den zoekende
te kunnen helpen. - Doch te vast was in
hem gegroeid de schroom om te openbaren,
wat zijn proefnemingen hem leerden.
Had niet Albertus Magnus, de wijze meester
van 'n vroegeren eeuw, geleerd,dat diegene, die
denSteen derWijzen en hctLevens-clixer zoekt,
zwijgen moet en voor niemand moet ont
sluieren, wat hij van de geheime natuur
der stoffen door menging en smelting, digestie
en destillatie, is te weten gekomen?
En had hij niet een allermerkwaardigste
stof gevonden uit het uitdampsel van het
dierlijk vocht, nadat hij liet met zand had
vermengd en boven fel vnurhad gedestilleerd?
Koesterde hij niet de hoop, dat de krachtige
natuur van het product dier destillatie
zou blijken de vurig begeerde macht te hebben
om de transmutatie van het onedele metaal
in het edele te bewerkstelligen?
Daar stond nog de groote aludel !
Van vreugde had zijn hart gepopeld;
want, ongetwijfeld, mi moest hij op den
goeden weg zijn, en voortdurend 'vastei
was zijn vertrouwen geworden in de wonder
dadige stof met haar geheimzinnige
lichtkracht.
En zou hij mi van diezelfde stof moeten
geven aan een leek? Was dat niet een
groote dwaasheid, een voor hem onver
geeflijke onvoorzichtigheid? Neen, dat
mocht en zou hij nooit en nimmer doen.
Met spanning volgde Mathias op het gelaat
van den alchimist den loop zijner over
wegingen en werd hij eerst hoopvol gestemd
door de uitdrukking van te kunnen en te
willen helpen, nu kwam weer op de vrees
voor mislukking, juist in het oogenblik,
dat hij meende te /.uilen slagen, want dui
delijk las hij van het gelaat van den grijsaard
de ongunstige wending af. In twijfel
echter of nieuwe vragen een gunstige of
ongunstige uitwerking zouden hebben, zweeg
hij en bleef hem met angstige vraagoogen
aanstaren.
Brand, gewend in eenzaamheid te leven,
sprak geen woord, maar bleef zwijgend
wikken en wegen. Zou het misschien"
zoo vroeg hij zich in gedachte af '?toch gunstig
voor hem kunnen zijn? Zou niet mogelijker
wijze de stof in veredelend vermogen groeien,
wanneer ze gloeiend huwde met de edele
kleurbeelden van Mathias?"
Voor hem,?hij moest het bekennen
liaüze zich nog niet veredelend betoond,
want zonder uitkomst waren gebleven zijn
pogingen om met haar het lood in het goud
te traiisniuteeren. Geen korrel van het
koninklijke metaal was door hem gevonden
in het philosophische ei, toen hij het na de
verhitting in den furnus philosophicus, met
van spanning trillende hand had geopend.
Wie weet, of niet deze zoekende glasschilder
zou kunnen zijn de onbewuste gids, die hem
den waren weg zou wijzen?"
Mathias merkte duidelijk op, dat Brand's
gedachten een gunstigen loop begonnen te
nemen en de hoop, dat hij het gezochte zou
verkrijgen, werd weer bij hem levendig.
Nu eerst recht durfde hij niets opmerken,
bang de gunstige wending in de overleggingen
van den alchimist te zullen stuiten. Hij
bleef hem stil, maar gespannen aankijken
en weldra beantwoordde Brand met een
glimlach zijn blik en sprak bedachtzaam:
Misschien heb ik iets voor je. Kijk
zelf maar. Ga eens naar die aarden kruik,
daar in dien hoek, en blijf daar staan. Ik zal
de kaars doven en daarna bij je komen;
ik weet wel ir> donker den weg te vinden
tusschen al die apparaten; maar jij zoudt
allerlei breekbaars omstooten".
Dadelijk" zei Mathias verheugd op
staande, en voorzichtig begaf hij zich naar
den aangewezen hoek van het laboratorium,
waar de kruiken stonden.
Brand blies de kaars uit en sloot de oven
deuren, zoodat het bijna geheel duister in
het holle vertrek werd, en enkel hier en daar
een zwakke straal lyod licht uit een reet van
een oven viel. Dat gaf nog even licht
genoeg om Mathias de silhouet van den naar
hem toekomenden alchimist te laten onder
scheiden en te ontwaren, dat Brand iets uit
de met vloeistof gevulde kruik haalde.
Kijk nu!" hoorde hij hem zeggen.
Met tot het uiterste gespannen verwachting,
aangegrepen als hij was door de geheim
zinnigheid van het duistere laboratorium,
waarin hij zonderlinge, roode lichtschijnsels
zag en de destilleertoestellen mompelende
hoorde borrelen, bleef hij naar hem staren
en plotseling, daar zag hij het: de klomp,
die Brand met een tang vasthield, begon
een vreemden, geelgroenen glans uit te stralen.
Wat een zonderling licht! 't Beangstigde
hem. Hij griezelde er van. Brr! 't Leek
wel of Satan hem uit de hel aanstaarde l
Ach wat! Waarom aan den Booze te
denken??Daar was immers de lang begeerde
stof, die zélf licht vermocht uit te stralen,
zonder door het vuur in gloeiing te zijn
gebracht".
Hij bracht zijn hand bij de lichtende stof,
maar geen warmte nam hij waar.
Brand bemerkte het en zei: Neen, nu
Een verblindend licht barstte plotseling los