Historisch Archief 1877-1940
i
*
10
DE AMSTERDAMMER. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 April 23. - No. 2391
RIJM-KRONYCK
Voorjaarsavond aan Zee.
't Is akelig-guur aan de strandboulevard
en de branding bruischt dof op de banken.
Een enk'Ie lantaren pinkt, eenzaam en mat
door het duister wel ziet men den
licht(gloor der stad
maar de branding bedekt alle klanken.
En, hoog, went'len-om door den donkeren
vaag-vegend door verten van nevel, (nacht
de stralen der vuurtorens, zoekend in 't rond
geduldig, uur-in en uur-uit.... En ik stond
en gevoelde bewond'ring en wrevel.
Ik dacht: hèwat houden die dingen het
(uit!
ze zoeken.... en draaien.... en stralen
,,nacht-in en nacht-uit, in het kwaadste seizoen
in stormen en winden waarachtig !
(ze doen
net als molens die leeg staan te malen !"
Ze wentelen rond door den eenzamen nacht,
door het duister van jaren en eeuwen.
De bundels der vuurtorens kruisen elkaar,
en passeeren elkander hoog-hartig.. Ik staar
naar het wonder.. En dan moet i k geeuwen..!
Zóó wentelen dacht ik voor 't starend
(publiek
de lichten van machtige heeren....
En het was nu, als zag ik, dien avond aan zee:
von Rosenberg, Cuno, Loucheur, Poincaré,
die draaien., en wenden., en keeren..
Wier woorden, als lichten in duisteren nacht,
maar keeren en wenden en waren....
hoog boven de hoofden der wachtende schaar'
ze zoeken., passeerend hooghartig elkaar..
al hoevèle maanden en jaren.. !!!
En, telkens, wanneer ik mijn avondblad vind
vol woorden, hoog, koel of hoogdravend,
dan denk ik terug aan die ruischende zee..
en het zoeken en keeren der lichten.. Ach-j ..
het was toch zoo'n lugubere avond.... !
MELIS S T o K E
DE V. B.
Ditmaal wllen wij den lezer eens onder
houden over het werk van de V. B.
De V. B. werkt in alle bescheidenheid
en het is slechts aan een toeval te danken dat
er iets over hem in de dagbladen geschreven is.
De V. B
Maar laat ik u eerst zeggen wat de V. B. is.
Er dreigt namelijk verwarring te ontstaan
tusschen u en mij.
HET WACHTENDE LEVEN
door ALIE SMEDING
Die nacht, toen Germen in het dikke duister
achter het wit overkapte ziekenhuiswagentje
aanstrompelde, wist hij fel-onverzettelijk, dat
als het" gebeurde met Geert, als zij er in
blijven móest", hij nooit weer een andere
vrouw als zijn vrouw het huisje aan de gracht
zou binnen brengen.
Over zijn kleine kinderen: Mijritje en Wim
pie en Jan en Trui peinsde hij niet in die
oogenblikken van verbijstering, ook niet aan het
kleintje dat zij nu verwachtten, aan niets dan
aan Geert dacht hij, aan Geert die van de
Juffrouw" niet geholpen kon worden, nu na
uren van radeloos tobben, in der haast nog
naar het ziekenhuis moest, in het ziekenhuis
geholpen moest worden van de beide dokters.
Hevig beet hij op zijn groote tabakspruim,
bekauwde soms ook wreed-opzettelijk het
binnenst van zijn wang, zijn hemdsboord was
klam van angstzweet, werktuigelijk veegde
hij telkens met zijh verweerde ruige
zeemanshanden, de krieuwelende nattigheid van zijn
gezicht, luisterde suf-ontsteld naar het ge
dempt gekreun onder het wagenkapje. God,
Heere, nou konden ze het nét wat beter heb
ben, wat ruimer en nou dut, dut...."
Het pleegzustertje keek naar hem op, er
kwam een schor rauw geluid diep uit zijn strot,
sussend praatte haar fijne stemmetje,
wijstroostend.
Hij, smartelijk-neerslachtig, schudde wan
hopig zijn harige groote kop, verstond ook niet
eens, praatte niet terug, woorden had hij niet,
zijn keel leek verstopt. Begaan blikte ook de
ziekenhuisman die het wagentje reed, naar
hem om. We benne er zoo", beloofde hij.
Donker en stil liepen ze voort achter het
gesmoorde verbeten gekreun.
Het was doodsch in de straat, doodsch in de
lucht.
"Dichtbij, hoekig en wit, blankte plotseling
een breed venster op.
Het was een benedenraam van het zieken
huis, het gordijn was nog niet neer, de beide
dokters Jiepen er in lange witte jassen onge
duldig heen en weer, om een smalle tafel. Er
glinsterde nikkel, fel-wit als bliksem-vuur, de
lampen brandden ongenadig-helder.
Germen werd klam-koud in zijn dikke
dufReeds zag ik u nl. ongeloovig glimlachen.
Meen niet dat ik wil schrijven over den
Vrijheids Bond.
Gunst neen! Hoe komt u er bij!
Over het werk van den Vrijheids Bond
wordt al zooveel geredeneerd en geschreven,
en, indien ik mij niet vergis, zeer onlangs
zelfs nog in de bladen.
Ik wil het hebben over den Vloek Bond.
Dit lichaam is feitelijk ontdekt door den heer
J. Baas Rz., 56 Polderweg, den Helder.1
De heer Baas is secretaris van den Bond
tegen het vloeken.
Hoe hij er toe gekomen is deze functie te
aanvaarden wisten wij aanvankelijk niet.
Onze correspondent te den Helder echter,
van het Psychol. Huisvestingscomitc deelt
ons mede, dat de heer. Baas zich in de onmid
dellijke omgeving van zijne woning zóó vaak
en zóó hevig heeft kunnen ergeren aan het
spreekwoordelijk vloeken der polderjongens,
dat hij gemeend heeft het
secretariaat-inquaestie niet te mogen weigeren.
Verdere gegevens omtrent den heer Baas
ontbreken ons helaas op het oogenblik; het is
echter niet onwaarschijnlijk dat hij ons het
een en ander zal willen mededeelen naar aan
leiding van dit artikel. Want de heer Baas
is een heele baas met de pen en een bijdrage
van ziin hand in de Amsterdammer zou niet
zijn debuut zijn in de groote pers, getuige
een ingezonden stuk in het Algemeen Han
delsblad, waarin hij o.m. schrijft:
Systematisch wordt er een cam
pagne op touw gezet, om welbewust
en voorbedacht God te hoonen en te
lasteren. In vloekbond en
vloekwedstrijd worden prijzen uitgeloofd aan
hen die de grootste vloeken weten
uit te denken. Men komt samen om
op vulgaire wijze Gods Naam te
onteeren".
De redactie van het Algemeen Handels
blad, die niet de gewoonte heeft om ingezon
den stukken sensationeel op te blazen tot
genoegen van haar lezers (in dat opzicht
kan ondergeteekende nog wel iets van die
redactie leeren; ik zeg het maar met-een zelf
vóór dat de heer Baas of iemand anders het
doet) de redactie van het Algemeen
Handelsblad dan, neemt een vaderlijk stand
punt in.
Zij geeft toe dat de geachte inzender vol
komen terecht schrijft dat vloeken onbe
schaafd en ergerlijk is.
Maar van vloekbonden en vloekwedstrijden
en samenkomsten om op vulgaire wijze God's
naam te onteeren heeft zij nooit gehoord.
En hiermede is deze belangrijke nationale
quaestie van de baan.
Dat nu, valt ons zeer tegen van het Alge
meen Handelsblad.
Zulk een dood-doener getuigt niet van een
fijnen journalistieken neus.
Want hier ligt een belangrijk terrein voor
reportage.
Indien wij hoofdredacteur van het Alge
meen Handelsblad waren, dan zouden wij
niet geaarzeld hebben onmiddellijk een groot
aantal reporters op te dragen een onderzoek
in te stellen naar de door den heer Baas
qualitate-qua aangeduide geheime genoot
schappen op liederlijken grondslag.
Wij zouden niet gerust hebben alvorens wij
onzen lezers de volledige statuten, huis
houdelijke reglementen enz. enz. van alle,
of althans de belangrijkste dier genootschap
pen hadden voorgelegd.
Wij hebben dan ook aanstonds besloten de
zaak zelf aan te pakken.
Daartoe stonden ons twee wegen open:
Ie. eene sommatie aan den heer J. Baas
Rz. om zijne beweringen waar te maken met
feiten.
2e. een onderzoek op eigen initiatief met
of zonder hulp of voorkennis van den heer
Baas.
Het eerste plan lieten wij vallen terwille
Rookt HELCO SIGAREN
SERIEMERK
flimimiimli'ffffmilifffinmifiiittinH: 'fffffiifiiiiiiifi
van den heer Baas zelf, en om dezelfde reden
ook de eerste suggestie van plan 2.
Wij togen, ruim voorzien van reisgeld door
de uitgevers van de Amsterdammer, naar den
Helder, in de vermomming van een
werkeloozen Rijn-schipper.
Niet ver van de woning van den heer Baas
stelden wij ons op, iets terzijde van den
Polderweg, en wachtten op voorbijgangers.
Na eenigen tijd kwamen er twee opgescho
ten jongens en een boer met een melkwagen.
Bij hunne nadering riepen wij, nadrukkelijk
maar toch als waren wij ons niet van hunne
aanwezigheid bewust: Potverdikke doossie.
De lezer vergeve ons deze onbeschaafde en
ergerlijke uitdrukking, maar aanstonds zal
hem blijken met welk doe! wij haar bezigden.
De melkboer knikte goedkeurend, spuwde,
en groette: mórrege ! De beide jongelui
liepen door.
Maar uit het huis van den heer Baas kwam
een klein jongetje, waarschijnlijk nog een
jeugdig baasje en dreigde: ,,'k zal het
tegen Pa zeggen hoor !"
Wij haalden verachtelijk onze schouders
op en stelden ons iets verder op, in de nabij
heid van een café.
Na eenig wachten vertoonde zich een oude
man op den drempel, en wij haastten ons,
duidelijk genoeg om verstaan te worden, te
mompelen:
van-den-drie-dubbelen-draai-nogaan-toe '."
Ditmaal hadden wij mér succes, want de
oude man antwoordde prompt: verdroes!"
met een rollende rrrr, en begeleidde dit woord
met een geheimzinnig gebaar.
Ons journalistenhart klopte luider toen
wij hem volgden in een duister achterkamertje.
Daar ontspon zich de volgende conversatie:
Hij: Duvekatersche duikelaar! (vuistslag
op tafel).
Ik: vervierendeelde flikflooier'. (idem).
Hij: doorgedraaide droogdrukker ! (slok
bier).
Ik: verfomfaaide fruitvreter! (idem).
Na deze harde inleiding nam de conver
satie onverwacht een hoffelijke wending.
,,Mijnheer sprak de oude man ik
maak u mijn compliment over uwe beschaafde
wijze van vloeken. Mogen wij het genoegen
hebben u vanavond op onzen onderlingen
wedstrijd te introduceeren?"
Daarop haalde hij een kaartje uit zijn zak,
waarop ik las:
J. BAAS BOVEN BAAS
Secretaris v. d. V.H.
Eén oogenblik vreesden wij nog eene ver
gissing, n.l. dat wij den secretaris van den
Vrijheidsbond ontmoet hadden. Maar reeds
stonden ons de zoo sympathieke trekken
van Mr. Boon voor den geest, en, bovendien,
lichtte de oude heer hartelijk toe: ik ben
de secretaris van den Vloek Bond, en hier
is een exemplaar van onze statuten".
Wij lazen:
Art. l. Naam: Het genootschap draagt
den naam: Vloek Bond.
CADILLAC
Hit Meesterstuk der Avtolichniok
Importeur: K, LANDEWEER, UTRECHT
Art. 2. Zetel: Het genootschap UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE
heeft zijn zetel in Den Helder en
zal ook elders onderafdeelingen kun
nen vestigen.
Art. 3. Doel:
Het genootschap
stelt zich» ten doel: de ontwikke
ling en veroriginaliseering van den
Nederlandschen vloek, die onscheid
baar is van den volksaard en al
hetgeen daartoe gerekend kan wor
den, te behooren of daaraan be
vorderlijk kan zijn in den ruimsten zin.
De rest zult u vanavond wel
hoorcn" kondigde de oude heer aan.
Mag ik u intusschen uitnoodigen
tot een kleine wandeling?"
Onder genoegelijk gevloek brach
ten wij verder den dag door, en ik
werd aan verschillende kennissen van
den ouden heer voorgesteld. Onder
wijl noteerde ik koortsachtig.
Maar wat ik dien avond be
leefde gaat alle beschrijving te
boven. Lezer, hebt je wel eens een
reciteer-wedstrijd bijgewoond? Elke
redenaar komt te voorschijn met een
afgezaagde voordracht die iedereen
al lang uit zijn hoofd kent, en het
verschil ligt alleen in de klemtoonen
en de kracht van het stem- geluid.
Dien avond hoorde ik zes of zeven
sprekers, en elk hunner stootte een
reeks van goede oud-Hoilandsche
vloeken uit, zooals gij en ik ze al lang
kennen, maar met weerzinwekkende
intonaties van rollende r's en don-»
derende d's en sissende s, s-r en
s-ch-combinaties. t
Ik was al geslagen, en het heele
journalistieke succes van den tocht
leek mij uiterst problematisch, want,
van het openingswoord van den
voorzitter af tot aan zijn bedankjes
voor de ruime opkomst aan het slot
was het debat van dien aard, dat
geen enkel fatsoenlijk blad er ook
maar n regel van in zijne kolom
men zou willen opnemen.
De winnaar van den eersten prijs
deed een reeks vloeken hooren die
alleen nieuw was voor wat de rang
schikking der helaas al te gangbare
samenstellende deelen betrof.
Onnoodig te zeggen dat de voor
zitter hem hartelijk uitvloekte en
dat de vergadering daarop staande
een lied aanhief, zóó-innig gemeen
en liederlijk, dat het niet behoefde
onder te doen voor wat b.v. de
straatjeugd ons wel eens naroept,
wanneer wij nieuwe bruine laarzen
aan hebben of in een auto rijden.
Ik ben dan ook niet mee-gegaan
naar den Polderweg, waar eene mani
festatie voor het huis van den heer
Baas gehouden zou worden.
Ik bied dien heer integendeel
mijne excuses aan dat ik hem
niet op zijn eerste verklaring in het
Algemeen Handelsblad volkomen
heb geloofd, en ik bied mijne lezers
mijne verontschuldigingen aan voor
dit artikel.
Wanneer zij 'de onvolledige passa
ges zouden wenschen in te vullen,
dan hebben zij niet anders te doen
dan te luisteren naar wat er om
hen heen gesproken wordt.
Het is, in breede kringen, de zij
het dan ook aangelengde en ver
dunde sfeer van deze onvergete
lijke vergadering.
Bah !!!
MELIS S T o K i;
IIIIIIIIIIMMIIIIIIIUIIIIIIUMIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIÉIIIIlllMllllllmlIMII
fel, zijn knijpende handen wrongen scheuren in
de voering van zijn broekszakken, hulpeloos
stond hij toe te kijken, klappertandend van
zenuwen.
Pleegzusters ijlden toe, gespten handig het
linnen bovenstuk van het wagentje, droegen
het voorzichtig de gang door, het zaaltje in en
knoopten daar vlug het kap-kleed open, beur
den Geert op de tafel.
Van uit de opengebleven gangdeur zag Ger
men nog even haar krijt-wit, slap neerzinkend
gezichtje, meteen, op een stug-bevelend gebaar
van een der beide dokters liep hij door naar
het wachtkamertje aan de overzij van de gang.
Er werden deuren achter hem dicht gedrukt
en elk geluid verdronk in de nacht-stilte.
Ontsteld bleef hij staan in het trieste kamer
tje, onder het naargeestig-bleeke halflicht van
een kleine gaslamp, een wilde smart greep hem
aan, zijri adem zwoegde.... Leunend tegen
de tafel, zijn handen werktuigelijk in tasting
om de benauwd-dichte keel, luisterde hij met
vergroote starende oogen naar een ver gerucht.
Als hét gebeurt", dacht hij weer*
hevigbeslist, in zijn smart, och Geerie, wijf, er
komt nooit 'n ander voor jou, 't gebeurt nooit,
nooit, zoo waarachtig als God leeft, Geerie".
Het was of hij iets goed maken wou met zijn
heimelijke eed, ook leek het of hij er een oogen
blik zijn doffe wanhoop mee stillen kon.
Uit een vreemde verdooving schrok hij
plotseling wakker, toen de deur geopend werd.
Het zusterije keek naar binnen. Gerrnen, je
hebt 'n zoon, hoor," praatte ze bemoedigend,
en de toestand van je vrouw is zorgelijk,
maar niet hopeloos, Germen".
Het was toch wel gebeurd: Geert stierf....
En Germen zat in de verplukte hurrie van
het kamertje, of hij er zóó neergesmakt was.
Hij hield het laatste kindje van Geert in zijn
handen, en hij dacht met een branderig ge
voel achter zijn oogen: Och God, wat 'n ruil
is 't, wat 'n ruil !" Het kindje schreeuwde en
hij wist het niet te sussen, het kindje glipte
hem ook haast tusschen de vingers door.
Grappige gezichten trachtte hij tegen het
babytje te trekken, hij neuriede schor, en hij
maakte lokkende geluidjes, maar het baatte
allemaal niets: het babytje schreeuwde
alharder. Gut, gut, hoe redt 'n vrouw dat nou
toch ?", bezon hij zich en probeerde na te gaan,
of er ook een veiligheidsspeld losgeraakt was
in de kleertjes.
Een verloren man voelde hij zich, een ont
redderd mensen.
Geert haar Moeder was in het Diaconiehuis,
die had hem toch ook, gebrekkelijk als ze was,
niet kunnen helpen, in zijn huishouding. En
zijn Moeder deed voor hem en zijn kroost, alles
maar in der haast. Zij had haar eigen zware
gezin ook nog, met lastige kinders-op-leeftijd,
die ,,het kleine grut" van hém, niet in huis
wilden hebben.
Germen zuchtte zwaar en hij zweette van
angst, hij vond geen losgeraakte speld, en het
kindje schreeuwde nóg harder. Het kleine
hoofdje zwol paars-rood op onder het witte
strak-gespannen slaapmutsje, en het lijfje
schokte stuipig. Stuntelig kwam Germen over
eind, en begon al heen en weer loopend, heesch
een slaapliedje te galmen. Hij struikelde over
een boterham met stroop op de vloermat,
gutste uit op een papier met vette
bokkingvellen en trapte een verdwaalde melkkan om.
Uit het keukentje krijschte ineens het dunne
snerpstemmetje van Mijntje. 't Brandt Va
der ! Va-ader 't bra-andt !"
Hardhandig in zijn schrik, lei hij het kind in
de bedstee, draafde naar achteren.
Er rilden roode vlammetjes om de kapotte
kachelpijp en een stank van aangebrand eten
walmde weg in een alles overheerschende rook
walm.
Haastig begon hij het fornuis te ontlasten
van de overdadig en speelsch ingepropte brand
stof. Hij hoestte rochelend van de dikke grau
we smook, ijsbeerde tegen het snikkende kind
en gutste eensklaps weer, zwaar neer bonkend
dan, over een dot groene zeep op het vloertje.
Wimpie had daar zitten te spelen met het
zeepbakje. Het joggie gluurde verschrikt van
het lawaai-in-huis, met een groezelig-besmeurd
gezichtje, door het keukenraampje naar bin
nen. Hij zat op de regenbak, Janneman was
in een natte taankuip gekropen, kleine Trui
zat in het vuilnisvat....
Steunend, aldoor zijn gekneusde knieën
bewrijvend, kwam Germen overeind. Er schoot
hem wat heets naar de oogen, maar het was
niet van pijn. Het kwam door al de zure ellende
van de laatste tijd, de verkropte wanhoop
over zijn vernielde leven, zijn verwilderende
kinderen, zijn vervallen huishouding. En op
eens met felle zekerheid, woelde het op in zijn
baloorde kop, dat het zoo niet blijven kon, dat
er een vrouw komen moest, een betaalde, een
oue meid-huishoudster- en een die goed voor
de kinderen zou zijn.
De gansene dag broeide de spanning al.
In het keurig aan-kant gemaakte kamertje
zat Betje Mijs geagiteerd-ijverig te naaien aan
een oud broekje van Wimpie. Ze had
helroode blosjes, een stijf-toegeklemde mond en
rimpeltjes in haar voorhoofd.
Op het proper tafeltje stond een zindelijk
theeserviesje en op het olielichtje neuriede ge
zellig de theepot. Er pluimden fleurige
potbloemetjes op, achter de heider-gezeemde rui
ten en Mijntje zat met een glimmcrig
gewasschen gezichtje en met een brandschoon
boezelaartje voor, te breien aan een kous. In het
witteenen wiegje sliep rustig de goed verzorg
de baby en Wimpie speelde zoet op * Y A
de vloer met Jan en Trui. CÏ'KH
Het was allemaal keurig in orde
op heden, bijna net zoo gezellig als
toen ^Geert nog leefde. Maar nu was
er de spanning....
Betje Mijs naaide met driftige
armrukjes voort aan het broekje
van Wim, en Germen breide jachtig
een rand dikke mazen aan een
grofgaren vischnet. Het net was dwars
over de tafel gespannen en liep als
een smal weggetje van witte klin
kertjes naar Betje toe. Soms raakte
haar schaartje er in verward of haar "
speldenkussen, dan keek zij even
op naar Germen, maar hij zag dat
niet, hij keek bijna nooit op. Een
diepe zorgplooi had hij tusschen zijn oogen,
en hij dacht telkens weer: ,,'n Véls te jong
ding is ze ! Vier en twintig ! 't Moest er op
uitdraaien! Tjee, dat ie ook geen ander had
kenne krijgen, as juist dat vreempie. . . ."
Hij zuchtte zwaar.
Betje keek weer 's op. Thee?," vroeg ze
met een stijf mondje.
ermen knikte. Hij wond garen op zijn speel
en blikte schuin op, naar het jonge frissehe
gezichtje tegenover hem. Heb jij je nou vast
in je hoofd gezet dat je om dat praatje. . .. ?"
Betje zette beverig het kopje thee voor hem
neer. Ja," knikte ze, 't is al 'n jaar lang. ."
Ik dacht dat jij dat jij fikscher was,"
pruttelde hij, om zoo'n burengebabbel. . . .
Bij 'n andere man over de vloer krijg je precies
't zelfde gezeur".
Ik wou nou bij 'n vrouw gaan dienen,"
zei ze, haar roodgehuilde oogleden knipperden,
zij zag achter haar heengaan enkel een duistere
verlatenheid, en slikte tegen een krop in de
keel. Wér bij 'n wild vreemd," soesde ze,
en dit alles weg, de lieve kinderen, 't aar
dige huis, Germen...." Zij kleurde tot in
haar slapen, maar haar mond trok strak van
bitterheid en wrevel. Hij zou haar missen als
huishoudster".
Germen gooide zijn breispoel neer. Wat
moet ik dan nou toch? Hoe moet ik nou opeens
an 'n ander komme?", hulpeloos-verslagen
vroeg hij het.
Zij trok de schouders op. 'k Weet niet,"
ontweek ze, maar je begrijpt toch wel dat ik
hier zóó niet blijven wil?"
Zóó niet?", peinsde hij. Zijn gebruinde kop
in de kroezige baard, werd donker van opstij
gend bloed: dadelijk wist hij haar bedoeling,
het bonsde in zijn keel, klopte in zijn slapen,
het leek van schrik. Dus misschien," hij
schraapte zijn keel, in andere condisie, as..
as vrouw zijnde?"
Betje werd vuurrood. Dat zoek ik niet,"
verwierp ze beschaamd, maar ik wil niet
?/- J? * /4^ > ? m
?kre^n-Offrop ^^^- &ff&f^ ^j£vi/T£7<f» J
aa.. .- &.&(-*&t. ~ &$# /7z_.~ ' ^
aldoor die vieze praatjes van de lui hier ver
duren, dat geknipoog. . . . "
In de stilte die daar op volgde, begon Ger
men's tweestrijd.
Een week lang tobde hij nog door, dan stug
en met weinig woorden vroeg hij Betje Mijs
tot zijn vrouw. Verlucht en blij gaf ze hem haar
ja-woord.
(iermen bleef er stroef onder: bedrukt n
bezwaard.
Hij liet Geert's grafzerk schoonmaken,
liet er nóg een rozenboumpje bij planten en
ging er zelf ook 's heen iu een droefgeestige
schemer.
Het was er kil en verlaten bij de graven,
een duffe reuk van vocht en schimmel kroop
in zijn neus. Hij schrok, bij het witte gefladdcr
van'een paar losgeraakte grafkransllnten en
boeg zich beverig over Geert's grafzerk heen,
dwong zich met smart en weemoed aan de
gestorven vrouw en aan zijn gebroken gelofte
te denken, 't Is enkel om de kinderen, Geerie",
verschoonde hij in zijn gepeins, enkel om de
kinderen". Het werd maar een vage gedachte,
die zijn hart niet roerde, zijn aandacht ver
doolde in beklemdheid en vrees. Er suisde
iets langs zijn hoofd, en een vreemd geknister
morrelde aan zijn oor, ontsteld keek hij om zich
heen in de sombere schemer. Er was niets
dan een dikke spin, die hing aan de rand van
zijn hoed, maar Germen zag haar niet. Ont
hutst en verslagen, wist hij plotseling
felbevvust, dat hij er naar verlangde om thuis te
wezen, in liet gezellig kamertje, bij de gezonde
levendige kinderen n bij Betje.
Schamig-verwonderd en moeizaam los
latend de gestorven vrouw en de doode droef
heid, liep hij, dan eerlijk-weemoedig en
waarachtig-ontroerd, de kerkhofpoort uit en het
wachtende leven tegemoet....
Enkhuizeii.
Typ. Arnst Boek- to Steendrukkery, voorheen Ellerman, Harms & Co.