De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 21 april pagina 10

21 april 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

i * 10 DE AMSTERDAMMER. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 April 23. - No. 2391 RIJM-KRONYCK Voorjaarsavond aan Zee. 't Is akelig-guur aan de strandboulevard en de branding bruischt dof op de banken. Een enk'Ie lantaren pinkt, eenzaam en mat door het duister wel ziet men den licht(gloor der stad maar de branding bedekt alle klanken. En, hoog, went'len-om door den donkeren vaag-vegend door verten van nevel, (nacht de stralen der vuurtorens, zoekend in 't rond geduldig, uur-in en uur-uit.... En ik stond en gevoelde bewond'ring en wrevel. Ik dacht: hèwat houden die dingen het (uit! ze zoeken.... en draaien.... en stralen ,,nacht-in en nacht-uit, in het kwaadste seizoen in stormen en winden waarachtig ! (ze doen net als molens die leeg staan te malen !" Ze wentelen rond door den eenzamen nacht, door het duister van jaren en eeuwen. De bundels der vuurtorens kruisen elkaar, en passeeren elkander hoog-hartig.. Ik staar naar het wonder.. En dan moet i k geeuwen..! Zóó wentelen dacht ik voor 't starend (publiek de lichten van machtige heeren.... En het was nu, als zag ik, dien avond aan zee: von Rosenberg, Cuno, Loucheur, Poincaré, die draaien., en wenden., en keeren.. Wier woorden, als lichten in duisteren nacht, maar keeren en wenden en waren.... hoog boven de hoofden der wachtende schaar' ze zoeken., passeerend hooghartig elkaar.. al hoevèle maanden en jaren.. !!! En, telkens, wanneer ik mijn avondblad vind vol woorden, hoog, koel of hoogdravend, dan denk ik terug aan die ruischende zee.. en het zoeken en keeren der lichten.. Ach-j .. het was toch zoo'n lugubere avond.... ! MELIS S T o K E DE V. B. Ditmaal wllen wij den lezer eens onder houden over het werk van de V. B. De V. B. werkt in alle bescheidenheid en het is slechts aan een toeval te danken dat er iets over hem in de dagbladen geschreven is. De V. B Maar laat ik u eerst zeggen wat de V. B. is. Er dreigt namelijk verwarring te ontstaan tusschen u en mij. HET WACHTENDE LEVEN door ALIE SMEDING Die nacht, toen Germen in het dikke duister achter het wit overkapte ziekenhuiswagentje aanstrompelde, wist hij fel-onverzettelijk, dat als het" gebeurde met Geert, als zij er in blijven móest", hij nooit weer een andere vrouw als zijn vrouw het huisje aan de gracht zou binnen brengen. Over zijn kleine kinderen: Mijritje en Wim pie en Jan en Trui peinsde hij niet in die oogenblikken van verbijstering, ook niet aan het kleintje dat zij nu verwachtten, aan niets dan aan Geert dacht hij, aan Geert die van de Juffrouw" niet geholpen kon worden, nu na uren van radeloos tobben, in der haast nog naar het ziekenhuis moest, in het ziekenhuis geholpen moest worden van de beide dokters. Hevig beet hij op zijn groote tabakspruim, bekauwde soms ook wreed-opzettelijk het binnenst van zijn wang, zijn hemdsboord was klam van angstzweet, werktuigelijk veegde hij telkens met zijh verweerde ruige zeemanshanden, de krieuwelende nattigheid van zijn gezicht, luisterde suf-ontsteld naar het ge dempt gekreun onder het wagenkapje. God, Heere, nou konden ze het nét wat beter heb ben, wat ruimer en nou dut, dut...." Het pleegzustertje keek naar hem op, er kwam een schor rauw geluid diep uit zijn strot, sussend praatte haar fijne stemmetje, wijstroostend. Hij, smartelijk-neerslachtig, schudde wan hopig zijn harige groote kop, verstond ook niet eens, praatte niet terug, woorden had hij niet, zijn keel leek verstopt. Begaan blikte ook de ziekenhuisman die het wagentje reed, naar hem om. We benne er zoo", beloofde hij. Donker en stil liepen ze voort achter het gesmoorde verbeten gekreun. Het was doodsch in de straat, doodsch in de lucht. "Dichtbij, hoekig en wit, blankte plotseling een breed venster op. Het was een benedenraam van het zieken huis, het gordijn was nog niet neer, de beide dokters Jiepen er in lange witte jassen onge duldig heen en weer, om een smalle tafel. Er glinsterde nikkel, fel-wit als bliksem-vuur, de lampen brandden ongenadig-helder. Germen werd klam-koud in zijn dikke dufReeds zag ik u nl. ongeloovig glimlachen. Meen niet dat ik wil schrijven over den Vrijheids Bond. Gunst neen! Hoe komt u er bij! Over het werk van den Vrijheids Bond wordt al zooveel geredeneerd en geschreven, en, indien ik mij niet vergis, zeer onlangs zelfs nog in de bladen. Ik wil het hebben over den Vloek Bond. Dit lichaam is feitelijk ontdekt door den heer J. Baas Rz., 56 Polderweg, den Helder.1 De heer Baas is secretaris van den Bond tegen het vloeken. Hoe hij er toe gekomen is deze functie te aanvaarden wisten wij aanvankelijk niet. Onze correspondent te den Helder echter, van het Psychol. Huisvestingscomitc deelt ons mede, dat de heer. Baas zich in de onmid dellijke omgeving van zijne woning zóó vaak en zóó hevig heeft kunnen ergeren aan het spreekwoordelijk vloeken der polderjongens, dat hij gemeend heeft het secretariaat-inquaestie niet te mogen weigeren. Verdere gegevens omtrent den heer Baas ontbreken ons helaas op het oogenblik; het is echter niet onwaarschijnlijk dat hij ons het een en ander zal willen mededeelen naar aan leiding van dit artikel. Want de heer Baas is een heele baas met de pen en een bijdrage van ziin hand in de Amsterdammer zou niet zijn debuut zijn in de groote pers, getuige een ingezonden stuk in het Algemeen Han delsblad, waarin hij o.m. schrijft: Systematisch wordt er een cam pagne op touw gezet, om welbewust en voorbedacht God te hoonen en te lasteren. In vloekbond en vloekwedstrijd worden prijzen uitgeloofd aan hen die de grootste vloeken weten uit te denken. Men komt samen om op vulgaire wijze Gods Naam te onteeren". De redactie van het Algemeen Handels blad, die niet de gewoonte heeft om ingezon den stukken sensationeel op te blazen tot genoegen van haar lezers (in dat opzicht kan ondergeteekende nog wel iets van die redactie leeren; ik zeg het maar met-een zelf vóór dat de heer Baas of iemand anders het doet) de redactie van het Algemeen Handelsblad dan, neemt een vaderlijk stand punt in. Zij geeft toe dat de geachte inzender vol komen terecht schrijft dat vloeken onbe schaafd en ergerlijk is. Maar van vloekbonden en vloekwedstrijden en samenkomsten om op vulgaire wijze God's naam te onteeren heeft zij nooit gehoord. En hiermede is deze belangrijke nationale quaestie van de baan. Dat nu, valt ons zeer tegen van het Alge meen Handelsblad. Zulk een dood-doener getuigt niet van een fijnen journalistieken neus. Want hier ligt een belangrijk terrein voor reportage. Indien wij hoofdredacteur van het Alge meen Handelsblad waren, dan zouden wij niet geaarzeld hebben onmiddellijk een groot aantal reporters op te dragen een onderzoek in te stellen naar de door den heer Baas qualitate-qua aangeduide geheime genoot schappen op liederlijken grondslag. Wij zouden niet gerust hebben alvorens wij onzen lezers de volledige statuten, huis houdelijke reglementen enz. enz. van alle, of althans de belangrijkste dier genootschap pen hadden voorgelegd. Wij hebben dan ook aanstonds besloten de zaak zelf aan te pakken. Daartoe stonden ons twee wegen open: Ie. eene sommatie aan den heer J. Baas Rz. om zijne beweringen waar te maken met feiten. 2e. een onderzoek op eigen initiatief met of zonder hulp of voorkennis van den heer Baas. Het eerste plan lieten wij vallen terwille Rookt HELCO SIGAREN SERIEMERK flimimiimli'ffffmilifffinmifiiittinH: 'fffffiifiiiiiiifi van den heer Baas zelf, en om dezelfde reden ook de eerste suggestie van plan 2. Wij togen, ruim voorzien van reisgeld door de uitgevers van de Amsterdammer, naar den Helder, in de vermomming van een werkeloozen Rijn-schipper. Niet ver van de woning van den heer Baas stelden wij ons op, iets terzijde van den Polderweg, en wachtten op voorbijgangers. Na eenigen tijd kwamen er twee opgescho ten jongens en een boer met een melkwagen. Bij hunne nadering riepen wij, nadrukkelijk maar toch als waren wij ons niet van hunne aanwezigheid bewust: Potverdikke doossie. De lezer vergeve ons deze onbeschaafde en ergerlijke uitdrukking, maar aanstonds zal hem blijken met welk doe! wij haar bezigden. De melkboer knikte goedkeurend, spuwde, en groette: mórrege ! De beide jongelui liepen door. Maar uit het huis van den heer Baas kwam een klein jongetje, waarschijnlijk nog een jeugdig baasje en dreigde: ,,'k zal het tegen Pa zeggen hoor !" Wij haalden verachtelijk onze schouders op en stelden ons iets verder op, in de nabij heid van een café. Na eenig wachten vertoonde zich een oude man op den drempel, en wij haastten ons, duidelijk genoeg om verstaan te worden, te mompelen: van-den-drie-dubbelen-draai-nogaan-toe '." Ditmaal hadden wij mér succes, want de oude man antwoordde prompt: verdroes!" met een rollende rrrr, en begeleidde dit woord met een geheimzinnig gebaar. Ons journalistenhart klopte luider toen wij hem volgden in een duister achterkamertje. Daar ontspon zich de volgende conversatie: Hij: Duvekatersche duikelaar! (vuistslag op tafel). Ik: vervierendeelde flikflooier'. (idem). Hij: doorgedraaide droogdrukker ! (slok bier). Ik: verfomfaaide fruitvreter! (idem). Na deze harde inleiding nam de conver satie onverwacht een hoffelijke wending. ,,Mijnheer sprak de oude man ik maak u mijn compliment over uwe beschaafde wijze van vloeken. Mogen wij het genoegen hebben u vanavond op onzen onderlingen wedstrijd te introduceeren?" Daarop haalde hij een kaartje uit zijn zak, waarop ik las: J. BAAS BOVEN BAAS Secretaris v. d. V.H. Eén oogenblik vreesden wij nog eene ver gissing, n.l. dat wij den secretaris van den Vrijheidsbond ontmoet hadden. Maar reeds stonden ons de zoo sympathieke trekken van Mr. Boon voor den geest, en, bovendien, lichtte de oude heer hartelijk toe: ik ben de secretaris van den Vloek Bond, en hier is een exemplaar van onze statuten". Wij lazen: Art. l. Naam: Het genootschap draagt den naam: Vloek Bond. CADILLAC Hit Meesterstuk der Avtolichniok Importeur: K, LANDEWEER, UTRECHT Art. 2. Zetel: Het genootschap UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE heeft zijn zetel in Den Helder en zal ook elders onderafdeelingen kun nen vestigen. Art. 3. Doel: Het genootschap stelt zich» ten doel: de ontwikke ling en veroriginaliseering van den Nederlandschen vloek, die onscheid baar is van den volksaard en al hetgeen daartoe gerekend kan wor den, te behooren of daaraan be vorderlijk kan zijn in den ruimsten zin. De rest zult u vanavond wel hoorcn" kondigde de oude heer aan. Mag ik u intusschen uitnoodigen tot een kleine wandeling?" Onder genoegelijk gevloek brach ten wij verder den dag door, en ik werd aan verschillende kennissen van den ouden heer voorgesteld. Onder wijl noteerde ik koortsachtig. Maar wat ik dien avond be leefde gaat alle beschrijving te boven. Lezer, hebt je wel eens een reciteer-wedstrijd bijgewoond? Elke redenaar komt te voorschijn met een afgezaagde voordracht die iedereen al lang uit zijn hoofd kent, en het verschil ligt alleen in de klemtoonen en de kracht van het stem- geluid. Dien avond hoorde ik zes of zeven sprekers, en elk hunner stootte een reeks van goede oud-Hoilandsche vloeken uit, zooals gij en ik ze al lang kennen, maar met weerzinwekkende intonaties van rollende r's en don-» derende d's en sissende s, s-r en s-ch-combinaties. t Ik was al geslagen, en het heele journalistieke succes van den tocht leek mij uiterst problematisch, want, van het openingswoord van den voorzitter af tot aan zijn bedankjes voor de ruime opkomst aan het slot was het debat van dien aard, dat geen enkel fatsoenlijk blad er ook maar n regel van in zijne kolom men zou willen opnemen. De winnaar van den eersten prijs deed een reeks vloeken hooren die alleen nieuw was voor wat de rang schikking der helaas al te gangbare samenstellende deelen betrof. Onnoodig te zeggen dat de voor zitter hem hartelijk uitvloekte en dat de vergadering daarop staande een lied aanhief, zóó-innig gemeen en liederlijk, dat het niet behoefde onder te doen voor wat b.v. de straatjeugd ons wel eens naroept, wanneer wij nieuwe bruine laarzen aan hebben of in een auto rijden. Ik ben dan ook niet mee-gegaan naar den Polderweg, waar eene mani festatie voor het huis van den heer Baas gehouden zou worden. Ik bied dien heer integendeel mijne excuses aan dat ik hem niet op zijn eerste verklaring in het Algemeen Handelsblad volkomen heb geloofd, en ik bied mijne lezers mijne verontschuldigingen aan voor dit artikel. Wanneer zij 'de onvolledige passa ges zouden wenschen in te vullen, dan hebben zij niet anders te doen dan te luisteren naar wat er om hen heen gesproken wordt. Het is, in breede kringen, de zij het dan ook aangelengde en ver dunde sfeer van deze onvergete lijke vergadering. Bah !!! MELIS S T o K i; IIIIIIIIIIMMIIIIIIIUIIIIIIUMIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIÉIIIIlllMllllllmlIMII fel, zijn knijpende handen wrongen scheuren in de voering van zijn broekszakken, hulpeloos stond hij toe te kijken, klappertandend van zenuwen. Pleegzusters ijlden toe, gespten handig het linnen bovenstuk van het wagentje, droegen het voorzichtig de gang door, het zaaltje in en knoopten daar vlug het kap-kleed open, beur den Geert op de tafel. Van uit de opengebleven gangdeur zag Ger men nog even haar krijt-wit, slap neerzinkend gezichtje, meteen, op een stug-bevelend gebaar van een der beide dokters liep hij door naar het wachtkamertje aan de overzij van de gang. Er werden deuren achter hem dicht gedrukt en elk geluid verdronk in de nacht-stilte. Ontsteld bleef hij staan in het trieste kamer tje, onder het naargeestig-bleeke halflicht van een kleine gaslamp, een wilde smart greep hem aan, zijri adem zwoegde.... Leunend tegen de tafel, zijn handen werktuigelijk in tasting om de benauwd-dichte keel, luisterde hij met vergroote starende oogen naar een ver gerucht. Als hét gebeurt", dacht hij weer* hevigbeslist, in zijn smart, och Geerie, wijf, er komt nooit 'n ander voor jou, 't gebeurt nooit, nooit, zoo waarachtig als God leeft, Geerie". Het was of hij iets goed maken wou met zijn heimelijke eed, ook leek het of hij er een oogen blik zijn doffe wanhoop mee stillen kon. Uit een vreemde verdooving schrok hij plotseling wakker, toen de deur geopend werd. Het zusterije keek naar binnen. Gerrnen, je hebt 'n zoon, hoor," praatte ze bemoedigend, en de toestand van je vrouw is zorgelijk, maar niet hopeloos, Germen". Het was toch wel gebeurd: Geert stierf.... En Germen zat in de verplukte hurrie van het kamertje, of hij er zóó neergesmakt was. Hij hield het laatste kindje van Geert in zijn handen, en hij dacht met een branderig ge voel achter zijn oogen: Och God, wat 'n ruil is 't, wat 'n ruil !" Het kindje schreeuwde en hij wist het niet te sussen, het kindje glipte hem ook haast tusschen de vingers door. Grappige gezichten trachtte hij tegen het babytje te trekken, hij neuriede schor, en hij maakte lokkende geluidjes, maar het baatte allemaal niets: het babytje schreeuwde alharder. Gut, gut, hoe redt 'n vrouw dat nou toch ?", bezon hij zich en probeerde na te gaan, of er ook een veiligheidsspeld losgeraakt was in de kleertjes. Een verloren man voelde hij zich, een ont redderd mensen. Geert haar Moeder was in het Diaconiehuis, die had hem toch ook, gebrekkelijk als ze was, niet kunnen helpen, in zijn huishouding. En zijn Moeder deed voor hem en zijn kroost, alles maar in der haast. Zij had haar eigen zware gezin ook nog, met lastige kinders-op-leeftijd, die ,,het kleine grut" van hém, niet in huis wilden hebben. Germen zuchtte zwaar en hij zweette van angst, hij vond geen losgeraakte speld, en het kindje schreeuwde nóg harder. Het kleine hoofdje zwol paars-rood op onder het witte strak-gespannen slaapmutsje, en het lijfje schokte stuipig. Stuntelig kwam Germen over eind, en begon al heen en weer loopend, heesch een slaapliedje te galmen. Hij struikelde over een boterham met stroop op de vloermat, gutste uit op een papier met vette bokkingvellen en trapte een verdwaalde melkkan om. Uit het keukentje krijschte ineens het dunne snerpstemmetje van Mijntje. 't Brandt Va der ! Va-ader 't bra-andt !" Hardhandig in zijn schrik, lei hij het kind in de bedstee, draafde naar achteren. Er rilden roode vlammetjes om de kapotte kachelpijp en een stank van aangebrand eten walmde weg in een alles overheerschende rook walm. Haastig begon hij het fornuis te ontlasten van de overdadig en speelsch ingepropte brand stof. Hij hoestte rochelend van de dikke grau we smook, ijsbeerde tegen het snikkende kind en gutste eensklaps weer, zwaar neer bonkend dan, over een dot groene zeep op het vloertje. Wimpie had daar zitten te spelen met het zeepbakje. Het joggie gluurde verschrikt van het lawaai-in-huis, met een groezelig-besmeurd gezichtje, door het keukenraampje naar bin nen. Hij zat op de regenbak, Janneman was in een natte taankuip gekropen, kleine Trui zat in het vuilnisvat.... Steunend, aldoor zijn gekneusde knieën bewrijvend, kwam Germen overeind. Er schoot hem wat heets naar de oogen, maar het was niet van pijn. Het kwam door al de zure ellende van de laatste tijd, de verkropte wanhoop over zijn vernielde leven, zijn verwilderende kinderen, zijn vervallen huishouding. En op eens met felle zekerheid, woelde het op in zijn baloorde kop, dat het zoo niet blijven kon, dat er een vrouw komen moest, een betaalde, een oue meid-huishoudster- en een die goed voor de kinderen zou zijn. De gansene dag broeide de spanning al. In het keurig aan-kant gemaakte kamertje zat Betje Mijs geagiteerd-ijverig te naaien aan een oud broekje van Wimpie. Ze had helroode blosjes, een stijf-toegeklemde mond en rimpeltjes in haar voorhoofd. Op het proper tafeltje stond een zindelijk theeserviesje en op het olielichtje neuriede ge zellig de theepot. Er pluimden fleurige potbloemetjes op, achter de heider-gezeemde rui ten en Mijntje zat met een glimmcrig gewasschen gezichtje en met een brandschoon boezelaartje voor, te breien aan een kous. In het witteenen wiegje sliep rustig de goed verzorg de baby en Wimpie speelde zoet op * Y A de vloer met Jan en Trui. CÏ'KH Het was allemaal keurig in orde op heden, bijna net zoo gezellig als toen ^Geert nog leefde. Maar nu was er de spanning.... Betje Mijs naaide met driftige armrukjes voort aan het broekje van Wim, en Germen breide jachtig een rand dikke mazen aan een grofgaren vischnet. Het net was dwars over de tafel gespannen en liep als een smal weggetje van witte klin kertjes naar Betje toe. Soms raakte haar schaartje er in verward of haar " speldenkussen, dan keek zij even op naar Germen, maar hij zag dat niet, hij keek bijna nooit op. Een diepe zorgplooi had hij tusschen zijn oogen, en hij dacht telkens weer: ,,'n Véls te jong ding is ze ! Vier en twintig ! 't Moest er op uitdraaien! Tjee, dat ie ook geen ander had kenne krijgen, as juist dat vreempie. . . ." Hij zuchtte zwaar. Betje keek weer 's op. Thee?," vroeg ze met een stijf mondje. ermen knikte. Hij wond garen op zijn speel en blikte schuin op, naar het jonge frissehe gezichtje tegenover hem. Heb jij je nou vast in je hoofd gezet dat je om dat praatje. . .. ?" Betje zette beverig het kopje thee voor hem neer. Ja," knikte ze, 't is al 'n jaar lang. ." Ik dacht dat jij dat jij fikscher was," pruttelde hij, om zoo'n burengebabbel. . . . Bij 'n andere man over de vloer krijg je precies 't zelfde gezeur". Ik wou nou bij 'n vrouw gaan dienen," zei ze, haar roodgehuilde oogleden knipperden, zij zag achter haar heengaan enkel een duistere verlatenheid, en slikte tegen een krop in de keel. Wér bij 'n wild vreemd," soesde ze, en dit alles weg, de lieve kinderen, 't aar dige huis, Germen...." Zij kleurde tot in haar slapen, maar haar mond trok strak van bitterheid en wrevel. Hij zou haar missen als huishoudster". Germen gooide zijn breispoel neer. Wat moet ik dan nou toch? Hoe moet ik nou opeens an 'n ander komme?", hulpeloos-verslagen vroeg hij het. Zij trok de schouders op. 'k Weet niet," ontweek ze, maar je begrijpt toch wel dat ik hier zóó niet blijven wil?" Zóó niet?", peinsde hij. Zijn gebruinde kop in de kroezige baard, werd donker van opstij gend bloed: dadelijk wist hij haar bedoeling, het bonsde in zijn keel, klopte in zijn slapen, het leek van schrik. Dus misschien," hij schraapte zijn keel, in andere condisie, as.. as vrouw zijnde?" Betje werd vuurrood. Dat zoek ik niet," verwierp ze beschaamd, maar ik wil niet ?/- J? * /4^ > ? m ?kre^n-Offrop ^^^- &ff&f^ ^j£vi/T£7<f» J aa.. .- &.&(-*&t. ~ &$# /7z_.~ ' ^ aldoor die vieze praatjes van de lui hier ver duren, dat geknipoog. . . . " In de stilte die daar op volgde, begon Ger men's tweestrijd. Een week lang tobde hij nog door, dan stug en met weinig woorden vroeg hij Betje Mijs tot zijn vrouw. Verlucht en blij gaf ze hem haar ja-woord. (iermen bleef er stroef onder: bedrukt n bezwaard. Hij liet Geert's grafzerk schoonmaken, liet er nóg een rozenboumpje bij planten en ging er zelf ook 's heen iu een droefgeestige schemer. Het was er kil en verlaten bij de graven, een duffe reuk van vocht en schimmel kroop in zijn neus. Hij schrok, bij het witte gefladdcr van'een paar losgeraakte grafkransllnten en boeg zich beverig over Geert's grafzerk heen, dwong zich met smart en weemoed aan de gestorven vrouw en aan zijn gebroken gelofte te denken, 't Is enkel om de kinderen, Geerie", verschoonde hij in zijn gepeins, enkel om de kinderen". Het werd maar een vage gedachte, die zijn hart niet roerde, zijn aandacht ver doolde in beklemdheid en vrees. Er suisde iets langs zijn hoofd, en een vreemd geknister morrelde aan zijn oor, ontsteld keek hij om zich heen in de sombere schemer. Er was niets dan een dikke spin, die hing aan de rand van zijn hoed, maar Germen zag haar niet. Ont hutst en verslagen, wist hij plotseling felbevvust, dat hij er naar verlangde om thuis te wezen, in liet gezellig kamertje, bij de gezonde levendige kinderen n bij Betje. Schamig-verwonderd en moeizaam los latend de gestorven vrouw en de doode droef heid, liep hij, dan eerlijk-weemoedig en waarachtig-ontroerd, de kerkhofpoort uit en het wachtende leven tegemoet.... Enkhuizeii. Typ. Arnst Boek- to Steendrukkery, voorheen Ellerman, Harms & Co.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl