Historisch Archief 1877-1940
21 April 23. - ho. 2391
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
WEER'T HEERTJE
door man coshjum
te laten Kezren,mxkr<
niseeren er\ chemisch
" te laten reinigen don
/toisterdam.Tel.l.4913.
4
BOEÏBINDERnister(laiTele!oflDfi828
UirecUedwarsstraat 17-19
? bj| di liiuliersgracbt ?
BINDEN SCHOOL- EN
STUDIEBOEKEN
OELEOENHEIDSALBUMS PORTEFEUILLES
ENZ.
J. DE JONG & ZONEN ? A'DAM
NEDENDAAGÏCHE
MEUBELEERINGSKUNST
RAADHUISSTRA&TCËs
AMSTERDAM
,i DIR: j&tüSBescH ,
FORENSEN.
Heeft u al eens prijsopgave
gevraagd voor uw drukwerk bij
Electr. Boek-en Handelsdrukkerij
fa. Wed. P. VAN DER HERT
Nassaustraat 2, BUSSUM
Prachtige uitvoering.
Billijke prijzen.
Telefoon BUSSUM ...... 923
AMSTERDAM C. 2776
UTRECHT
BILTHOVEN
l
?
INSTITUUT OVERTOOM
Amsterdam Rotterdam
Overtoom 57 en 93a Kruisstraat 40
Typen-Steno-Talen Boekhouden1
SIGAREN d»U*U
DAMES!
Laat uw wasth behandel»
door de wasscherlj
EmkT.Ttinmti. 22-24. Til. l. 3Ï25
zoowei droog toegeslagen all
opgemaakt.
Vraagt prijsopgave.
Aanbevelend B. NEIDIO A Cl.
iimnnMiiiiminiiMnnnunniii'iiiiiiniiiuiiiiiinnnnniiinnnniiiini
REKLftME VERKOOP
GRENSON"
SCHOENEN
(Lift) Verloop Ie Etage (Lift)
Herenmode magazijn
3S>71
Zwart Boxcal)i
syst. goodyear
welt
12
75
36? J a
Bruin Boxtal?,
syst. goodyear
13
75
3738
Hcrenmoliète.
zwart boxcal)t
ei sneue gcv.
Speciale Reklame Aanbieding
Heren
Molières
donkerbruin
box ca l?
Ome Schoenen zijn van prima
Engels fabrikaat en o'ideischeiden
zich door hun elegani model,
gemakkchkc pasvorm en d e g e l i k e
a f w a kin \
| Vraagt katalogus
Hofleveranciers
UITSLUITEND GEVESTIGD
WILLEMSPARKWEG 9
AMSTERDAN
TELEFOON Z. 1793 en Z. 2455
\J Spoclalitolton g
5 Hamburger Rib, Hamburger
Banketo ham nietjes, Patéde foie gras en
£| croüte en in terrines.
G Rookworst, Knakworst, Gasselerrib.
IN HET JAAR 1760 GING
HETROOIiEN NET ALS NU.
ALLEEN WIST MEN TOEN
KWALITEIT
MEER TE WAARDEEREN
LEVERT DIE NOG STEEDS
keuze bij aanschaffing*?^^
Is eene
M
Nadere Inlichtingen bij:
T . Li T . DlR UU t b, Hl! 1840 DEN HAAG UTRECHT
Men vrage Catalogus G.
L. Houlstr. 9 Choorstraat 32
ASTRONOMISfflEFMCMENTEN
6. HET BEWONDER
NGWEKKEND UITSPANSEL;
DE MELKWEG
DOOR AËROBATES
Meer dan de eigenaardige groepeeringen
der heldere sterren is een beschouwing van
den Melkweg een blik naar het uitspansel
over-waard. Ik heb in vorige fragmenten den
nadruk gelegd op het feit, dat het Heelal een
organische eenheid is; het is echter ook een
mechanische eenheid d.w.z. de verschillende
hemelrassen zijn in de wereldruimte stelsel
matig geplaatst en hebben daarin stelsel
matige bewegingen. Reeds een waarneming
met het bloote oog leert ons, dat de
sterredichtheid niet alleen niet overal dezelfde is,
maar dat de sterren sterk samengedrongen
zijn naar een breeden gordel dien men van de
oudste tijden af met den naam van Melkweg
betitelt. Het spreekt echter vanzelf, dat men
eerst sedert de ontdekking der kijkers in 1609
met stelligheid weet dat men hier met een
dichte opeenhooping van sterren te doen heeft,
want voor het bloote oog openbaart zich de
bedoelde gordel slechts als een lichtverschijnsel.
Dit heeft van de vroegste tijden af de aandacht
getrokken en aanleiding gegeven tot menige
onderstelling en sage. De bekendste
daarvan is het verhaal uit de Grieksche mytho
logie over de roekelooze daad van Helios, die
aan zijn zoon Phaëton, wien hij de inwilliging
van een hartewensch had beloofd, toestem
ming had gegeven om voor een enkelen keer
den Zonnewagen te besturen. Nauwelijks had
Phaëton de teugels gevat of de Zonne-paarden
sloegen op hol, naderden de aarde te dicht en
ontstaken daar een ontzettenden brand. De
aarde smeekte in haar ontsteltenis Zeus om
hulp, waarop deze met een bliksem Phaëton
in den vloed Eridanus slingerde; zijn zusters,
de Heliaden, die de paarden hadden aange
spannen, werden in populieren en elzen ver
anderd en hare tranen in barnsteen. Het beeld
van den verbranden weg is echter eeuwig als
lichtband aan den hemel zichtbaar gebleven.
Volgens een ander verhaal was de via lactea"
de melk die uit het verblijf der Goden gevloeid
was, toen Hercules, tegen hare bedoeling door
Juno gezoogd, in de borst der Gudin gebeten
had. Aan het eerste verhaal herinnert o.a.
eenplafond-schildering van Pencz(1500?1550)
aan het tweede een bekend schilderij van
Rubens in het Prado te Madrid. Dichterlijke ont
boezemingen spraken van den Melkweg als
van den weg dien de zielen der afgestorvenen
naar den Hemel hadden af te leggen of (in
een oude Zweedsche legende) als van de
lichtbrug die twee geliefden hadden gebouwd toen
zij na hun dood op twee ver van elkaar verwij
derde sterren bleken te zijn aangeland. Een
andere voorstelling beschouwde den Melkweg
als een optisch verschijnsel zooals de regenboog
of als gevolg van een slecht uitgevoerde ver
binding tusschen twee halfronden, zóó slecht,
dat een deel van het eeuwige licht, dat zich
achter het vaste hemelgewelf bevinden zou,
door de gaten en barsten der samenvoeging te
zien kwam. Maar.... de ontwikkelde Griek
sche natuurphilosophen zooals Pythagoras en
Democritus (350 v. Chr.) twijfelden er niet
aan dat men in het boeiende schouwspel een
dichte opeenhooping van sterren moest zien,
en vele eeuwen na hen vinden wij dit denkbeeld
met groote overtuiging door Dante naar voren
gebracht. Maar het zou nog 300 jaar moeten
duren voordat Galileïmet zijn primitieve
kijkertjes dit vermoeden tot werkelijkheid zou
maken.
Met het bloote oog bekeken vertoont zich
de Melkweg reeds als een lichtverschijnsel van
zeer grilligen vorm en sterk wisselenden glans.
Wat den vorm betreft, hierbij valt onmiddel
lijk de vertakking op; de Melkweg is over 2/3
van zijn lengte een enkelvoudige, over 1/3
een gespleten lichtband. De twee helften
loopen vrijwel evenwijdig aan elkaar en zijn
van de ster s van den Zwaan op het Noorde
lijk tot de ster & van den Centaurus op het
Zuidelijk Halfrond door een donker kanaal
van elkaar gescheiden; dit kanaal lijkt, door
contrastwerking, donkerder dan de algemeene
hemelachtergrond. In werkelijkheid is daar
echter nog een zeer mat nevelachtig licht op te
merken. Noch de enkelvoudige, noch de ge
spleten band loopt onafgebroken door; ze
doen beide denken aan rivieren van licht waar
in bochten en schiereilanden en op vele plaat
sen zwak lichtende dwars-rivieren die de
tweeling-stroomen in onderlinge gemeenschap
schijnen te brengen. Wie zijn beschouwing
van dit prachtige schouwspel bij het sterren
beeld Cassiopeia aanvangt, ongeveer daar
waar zich op de grens van dit beeld en van
Perseus de bekende, voor het bloote oog zicht
bare sterrenhoop bevindt, zal in Cepheus en
vooral in den Zwaan onmiddellijk door
het feit der vertakking getroffen worden.
Verderop, in den Arend, is de Zuidelijke tak
de breedste, terwijl de Noordelijke in de Slang
over eenigen afstand grootendeels afgebroken
is. In den Schorpioen zijn de beide deelen weer
zichtbaar; de Melkweg bereikt hier zijn groot
ste breedte. Nog altijd gesplitst loopt hij door
de Zuidelijke beelden Lineaal en Wolf tot
aan het Zuiderkruis; hier voegen zich de takken
weder tot n, wel is waar zeer smallen, band
tezamen. Na een betrekkelijk weinig opvallend
stuk in het Schip Argo en den Eenhoorn zien
wij hem tenslotte in een sterk vertakten vorm
door Perseus weder naar Cassiopeia
terugkeeren, de eene tak midden door den Wagen
man, de andere vlak langs het Zevengesterntc.
Even grillig als de vorm, is de glans van
dezen lichtband. Van Cassiopeia naar den
Zwaan wordt hij gestadig helderder en rijker
aan lichtcontrasten; na de splitsing blijkt de
Zuidelijke tak veel helderder te zijn dan de
Noordelijke en dit verschil neemt in den
Schutter nog toe. In het Zuiderkruis vindt men
de bekende'groote donkere (ledige?) plek, de
Kolenzak" en bij het doorloopen van het
Schip Argo wordt het lichtverschijnsel hier
en daar zóó zwak, dat het gedoofd schijnt te
zijn. Ook verder, tusschen Orion en de Twee
lingen, is de Melkweg lichtzwak, maar in den
Wagenman begint zijn glans toe te nemen om
door Perseus in schitterende pracht Cassio
peia weder te bereiken. In den Zwaan en in
den Schutter merkt men groote Melkweg
wolken van zeer bijzondere helderheid op.
Deze grilligheid in vorm en glans is door
William'Herschei in het begin der 19de eeuw
gekenschetst door de woorden: de Melkweg
ziet er uit alsof iemand langs een grooten cirkel
van den hemelbol zand gestrooid heeft, beurte
lings met n en met beide handen, met volle
en half-volle handen en met wisselenden zwaai
van de armen ! Hoe grillig echter ook, toch
prijkt het verschijnsel star en onveranderlijk
aan den hemel, in alle opzichten overeenstem
mend met de klassieke beschrijving die
Ptolemaeus er in de 2de eeuw na Chr. van gegeven
heeft; natuurlijk in ruwe trekken, want het is
meer en meer gebleken dat het schetsen van
den loop van dezen band even als het aangeven
van de helderheid der verschillende plekken
bijzonder moeilijk is. Toch hebben de be
schikbare teekeningen reeds vele merkwaardig
heden duidelijk doen uitkomen. Zoo blijkt de
,,Kolenzak" wel het grootste, maar volstrekt
niet het cenige gat" in den Melkweg te zijn
en de photographie heeft later het verband
tusschen die donkere plekken en de nevels en
sterren ten duidelijkste aangetoond. Verder
SPAAHSOH, EHOELSOH,
FRAMSOH, OUITSOH oto.
Borlitz-School
Heorengrmoht 45f - H. 3288
Pract. Onderwijl door buiten!. Leeraren
zijn er, als tegenhangers van de donkere plek
ken vele op zich zelf staande nevelgroepen.
Men zou geneigd zijn te denken dat men de
fijnere omlijsting van het beloop van den Melk
weg photographisch gemakkelijk zou kunnen
vastleggen, maar dat is toch niet het geval.
Ook kan men, photographisch, geen afbeel
ding krijgen die vergelijkbaar is met de
visueele teekeningen, omdat de Melkweg-sterren
vermoedelijk blauwe sterren zijn en het licht
daar van dus veel sterker op de plaat inwerkt
dan op het oog; voor de nevelmassa's is dit
verschil nog veel grooter.
Ik vestigde er reeds de aandacht op dat het
Heelal, niet alleen wat de stof betreft, een
eenheid is, maar ook wat de groepeering daar
van betreft. Het naar den Melkweg samenge
drongen zijn der sterren geldt vrijwel uit
sluitend voor de witte en blauwe sterren: voor
de gele sterren geldt het nauwelijks, voor de
geel-roode sterren in het geheel niet. Hieruit
blijkt reeds voldoende dat de Melkweg-gordel
een hoofdrol speelt in de wordingsprocessen
der hemellichten. Nog duidelijker wordt
ons dit geleerd door het feit dat de
nietbolvormige sterrenhoopen, de onregelmatige
nevels, de ringnevels en de planeetvormige
nevels zich in , de spiraalnevels zich ver van
het vlak van den Melkweg bevinden. Nieuwe
sterren vlammen uitsluitend aan de randen
van den Melkweg of van zijn donkere plekken
op, sterrenhoopen en nevels zijn meestal om
geven door sterrenarme gebieden en zoo is
er meer. Ook wat de bewegingen betreft, dus
in dynamischen zin, blijkt de Melkweg een
bijzondere beteekenis te hebben.
Hoe nu echter ook de waarnemingsfeiten
zich hebben opgehoopt, de astronomen blijven
nog staan tegenover deze moeilijke vraag:
wij aanschouwen den Melkweg als een
projectiebeeld maar waarvan is dit een projectie,
m. a. w. hoe ziet het ruimtebeeld er uit?
Wanneer men van alle sterren en nevels van
den Melkweg niet alleen, zooals nu, de richting
kende waarin wij ze zien, maar ook den af
stand kon aangeven waarop zij zich in die
richting bevinden, dan zou deze vraag dade
lijk beantwoord kunnen worden, maar daar
wij deze groote afstanden niet meten kunnen,
moet getracht worden de vraag langs
indirecten weg te beantwoorden.
De eerste die dit probleem heeft aangepakt
was William Herschei (1738?1822); hij onder
stelde dat wanneer hij in een bepaalden kijker
in de eene richting meer sterren zag dan in
de andere,dit uitsluitend veroorzaakt werd door
het feit dat het Melkweg-vlak in die richting
een grootere diepte heeft. De Melkweg is naar
deze (verouderde) opvatting dus zuiver een
optisch verschijnsel en blijkt in de gemaakte
onderstelling een zeer eigenaardigen vorm te
hebben, ongeveer als de huid van een dier,
zooals men die wel eens, met uitgestrekte
vooren achterpooten in een kamer ziet neergevlijd.
Herschei heeft later ingezien dat zijn onder
stelling (alle sterren hebben dezelfde
lichtkracht en zijn gelijkmatig verdeeld; zie ik
meer sterren dan komt dat omdat ik in
diepere lagen kijk) ontoelaatbaar was en de
Melkweg geen optisch maar een physisch
verschijnsel moest zijn, bijv. een soort van
ring. Na Herschei hebben vele anderen het
vraagstuk behandeld, maar voor geen enkele
opvatting kan een afdoend bewijs worden
aangevoerd; het waargenomen projectiebeeld
kan uit een onbekend aantal ruimtebeelden
gedacht worden te zijn ontstaan. Er zijn boven
dien opvattingen die het onnoodig maken aan
een bepaald ruimtebeeld te denken. De Melk
weg is doortrokken met donkere lanen, die
vaak tot ver er buiten, tusschen de gewone
sterren door, vervolgd kunnen worden. Wan
neer men nu aanneemt dat deze donkere lanen
ontstaan uit de aanwezigheid van donkere
nevels, die ons den doorkijk naar de ver weg
gelegen zwakkere sterren beletten, dan kan
men den Melkweg opvatten als de eenige plek,
waar die donkere nevels nog niet hebben in
gevreten". Hij is dan eenvoudig het zichtbare
overblijfsel van de verdwenen pracht van den
ga'nschen hemel. Een dergelijke opvatting
kan ook steunen op de onderstelling dat de
donkere lanen werkelijk ledige plekken zijn.
Maar. ... in beide gevallen is het proces
omkecrbaar, d.w.z. men kan uit dezelfde
gegevens afleiden dat de Melkweg niet het
einde maar het be«in moet zijn van een alge
meene hemel-pracht. Deze laatste, minder
pessimistische opvatting, zou m.i. zelfs de
voorkeur verdienen, aangezien uit het gemid
delde sterre-spectrum en uit de waarschijn
lijkheid dat het aantal donkere sterren zeer
gering is tegenover het aantal lichtgevende,
moet worden afgeleid dat de sterrenwereld
zich niet in den herfst, maar in de lente van
haar leven bevindt.
Ik heb mijne beschrijving van den Melkweg
misschien iets uitvoeriger gegeven dan in een
astronomisch fragment" noodig is, maar ik
heb dat gedaan omdat het grootste en belang
wekkendste vraagstuk, dat om oplossing
vraagt, thans zeer ernstig bestudeerd wordt
door twee Ncderltindsc/ie sterrenkundigen.
Dr. C. Easton en Dr. A. Pannekoek, over wier
arbeid op dit gebied ik mij voorstel de lezers
van dit weekblad uitvoerig in te lichten wan
neer ik hun een beschrijving zal geven van
onze sterrenkundige werkplaatsen en een op
somming van het vele voor een klein land
zeer vele dat daar tot stand wordt gebracht.