Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 April '23. - No. 2391
Teekenlng van F. Bobeldijk.
IN MEMORIAM
WILLEM WITSEN
In den nacht van twaalf op dertien April
hegentien honderd drié-en-twintig is in het
Maria-Paviljoen" te Amsterdam overleden
de schilder WillemWitsen. Een van de man
nen van tachtig". Met Breitner en Isaac
Israëls een der groote figuren die in dien tijd
jong waren. Zoo als Breitner en Isaac Israëls
leerde ik ook Witsen kennen in achttien
Jionderd-drie-en-tachtig. Breitner zag ik in het
later leven nog een enkele maal. Meer Isaac
Israëls. Maar veel meer Witsen, dien ik mijn
vriend mocht noemen veertig jaren lang.
Witsen kende ik zoo goed. Dikwijls hoorde ik
ook van hem in tijden dat ik hem niet zag,
omdat wij onderscheidene gemeenschappelijke
vrienden hadden.
Hij was in 1860 te Amsterdam geboren
uit een patriciërsgeslacht en de afstam
meling, van den bekenden
zeventiendeeeuwschen burgemeester van Amsterdam
Nicolaas Witsen, die Rembrandt
protegèerde. Overigens heb ik persoonlijk van de
familie Witsen, wier zoon hij was, geen ander
'lid gekend dan hem zelf. Wel hoorde ik van
zijn familie, die tusschen 1880 en 1890 nog des
zomers het oude goed Ewijks Hoeve
aan de Lage Vuursche bewoonde, van zijn
Broeder, Mr. H. M. Witsen, een der
vicepresidenten van de Amsterdamsche
Arrondissements-Rechtbank. Maar in 1890 waren
zijn ouders en zuster reeds overleden.
Hij zelf, in zijn eerste huwelijk getrouwd
met Mej. Elisabeth van Vloten, dochter van
den litterator, wijsgeer en aestheticus Dr.
Johannes van Vloten, heeft gedurende dit
huwelijk gewoond bij Ede, bij heide en den.
In den jongelingstijd en later was hij de
groote vriend van Willem Kloos, die vaak te
Ede bij hem vertoefde.
Hij had v?n huis uit, in overeenstemming
met zijn uiterlijk, eene zeer aristocratische
allure, die nog verdubbeld werd door zekere
kunstopvattingen, die in 1880 bloeiden, ja
bijna demonstratief werd, en grpotendeels uit
reserve bestond. Niet alleen zijn leest, zijne
slankheid, de edele vorm van zijn bleek gelaat
met de donkere, bruin-zwarte oogen, de smaak
in zijn toilet, maar ook een enkele onvolkomen
heid in zijn inwendigen bouw, eene lichte
hardhoorendheid namelijk, had haaraandeelin
deze allure. Toevallig meerdan eens heb ik bij
gewoond dat hij, te midden eener gemêleerde
menigte, daar stond alsof die menigte er niet
was en hij alleen een vage verte of zijne ge
dachte zag, en dat, als iemand, die hem voor
een spoorweginspecteur, een hótelhouder of
politiecommissaris hield, hem dan iets vroeg,
zelfs niet de kleinste beweging op zijn ge
laat plaats greep en het volkomen was alsof
de vrager niet bestond. Aanvankelijk be
wonderde ik deze opmerkelijkheid, als het
van zelf aanwezige gevolg eener opvatting
van fatsoenlijkheid, nog meer dan toen tot
mij was doorgedrongen dat door de negatieve
gave der hardhoorendheid de natuur misschien
gedeeltelijk de oorzaak was van deze benijdens
waardige onaanspreekbaarheid.
Wanneer in eene sociëteit of een caféhij
met een groepje confraters aangezeten was,
en men vertrekken zoude, en elkeen, die nog
iets in het glaasje had, als laatste teug dien
inhoud bij het opstaan tot zich nam, dan
liet hij zijn half-vol glas onaangeroerd, niet
tot inzicht hebbend, dat men geen druppel
moet verloren laten gaan, waarvan nog te
profiteeren is, maar wel, dat men teugen
neemt naar zijnen lust, uit een voorraad, die
geacht wordt onbeperkt te zijn. Glazen worden
verondersteld onmiddellijk weder gevuld te
worden wanneer die geledigd zijn, en doet
het negentiende- en twintigste-eeutosche leven
ons ook al soms in lokalen, die in verschillen
den graad publiek zijn, verwijlen, de zeden
van den detailhandel" in drank zijn ons
niet gemeenzaam kunnen worden...
Witsen heeft de schilderkunst gestudeerd
aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten
te Amsterdam, onder het directeurschap eerst
van De Poorter, en vervolgens van August
Allebé, den zoon van den Amsterdamschen
dokter Allebé, den kameraadschappelijken,
stillen, schuchteren en genialen, zeer geliefden
hoogleeraar, zelf auteur van met fijnheid be
werkte stukken naar de opvatting van 1850,
FRANS BUFFA & ZONEN
KALVERSTRAAT 39 - AMSTERDAM
EXPOSEEREN VAN IS TOT 30 APRIL
HET NOORSCHE WERK
VAN DEN AMERIKAANSCHEN SCHILDER
W.H.SINGERJ"
DAGELIJKS VAN 10 TOT 4 UUR.
waarbij humoristische. Hij is later met zijn
mede-student en vriend, den zeer fijnen Piet
Meiners (die veel later nog soms Ewijks Hoeve
bewoonde), naar Antwerpen gegaan.
Witsen heeft geschilcerd, geaquarelleerd,
geëtst en jgephotographeërd. Dit laatste
vermeld ik er aanstonos bij, hoewel het
photographiewerk nimmer publiek is geweest, om
dat de door hem gemaakte photographiën
de schoonste zijn, die men zien kan, en om
dat meer dan uit welke andere ook, uit deze
photographiën blijkt, dat zoo al een
photograaph niet kunstenaar mocht kunnen zijn,
een kunstenaar dan toch de beste photograaph
is.
In 1888 bezocht Witsen Londen en bleef
daar langen tijd. Later maakte hij allerlei
reizen, ook langdurige door Indiëen
NoorcAmerika.
Uit Londen bracht hij etsen mee, die wel
licht zijn allerbeste etsen zijn gebleven, en
mét de Amsterdamsche grachtgezichten de
hoofdzaak van zijn etswerk kunnen worden
genoemd.
De genealogie zijner kunst vertoont de
Franschen, Barbisonners en Impressionisten,
n de Hagenaars, als haar onmiddellijk voor
geslacht. Maar de donker gekleurde fierheid,
in welke zijn ingeboren aard zich kon ver
eenigen met het levensbesef, door zijn geest
o.a. geput uit de Fransche letterkunde van
1880, waartoe behoorde een Tristan Corbière,
Ie dédaigneux par excellence", die donker
gekleurde fierheid hij zelf, de uitschijning
van zijn gelaat, met de tinten en trekken daar
van, wordt wedergegeven door het globale
aspect van meer dan een zijner Londensche en
Amsterdamsche etsen; die donkere hoog
heid, gelijk een eeuwen-oude beukengroep
laat in den avond die duisterkleurige fier
heid had een volstrekt Hóllandsch cachet.
Hij was iemand zoo als, bijvoorbeeld, die
donker-harige mannelijke leden der
zeventiende-eeuwsche Amsterdamsche familie
Blaeu, die men afgebeeld vindt op een der
groote meesterstukken van onzen
Bartholomeus van der Helst te Petrograd.
Behalve zijn etsen, behalve zijn aquarellen uit
Ede, behalve houtskoolportretten als datvan
Willem Kloos (die in 1888 zijn beroemdsten
sonnettencyclus aan Witsen opdroeg), heeft hij
ook portretten geschilderd. Onder andere dat
van den Gouverneur-Generaal van Neder
landsen Oost-IndiëVan LimburgStirum, van
Jonkvrouw Boddaert, van Charles
Boissevain, van Mr. Frans Coenen Jr., vanden Heer
en Mevr. Laan uit Bloemendaal. Maar zijn
mooiste schilderijen zijn enkele zeer kleine
stukken: een vaas met bloemen, een op eene
sopha liggend meisje, uit het laatste tijdperk,
vooral dat meisje, die vrouwefiguur, rijp en
fijn gepenseeld, in een manier, die zich,
terug over het impressionisme en diens ver
takkingen aansluit bij de schilderwijzen
van 1830?'40, is niet bestemd ooit vergeten
te worden.
Ik heb eens met Witsen te zamen eene
boekuitgave bezorgd: die van het exquise werk
van Jan Hofker. Witsen gaf daarvoor het
door hem gemaakte portret van Hofker,
Nieuwenhuis maakte den boekband, en ik
had het voorrecht de inleiding te schrijven.
Ik heb Witsen, die mij eenige malen te
Baarn bezocht, gekend omstreeks 1890 in zijn
huis op den Overtoom te Amsterdam en later
in zijn groote woning Oosterpark 82 te Amster
dam, aie meer dan vijf-en-twintig jaar en
tot zijn dood zijn huis is geweest. Dit huis,
het eenige groote huis van die straat, is oor
spronkelijk gebouwd voor een beeldhouwer.
Omstreeks 1890 hadden zoowel George Breit
ner als Isaac Israëls er hun ateliers in. Ook
heeft in een der jaren die zich om 1890
groepeeren, Willem Kloos het bewoond. In dien
tijd was er echter een, door een, aan de andere
zijde van den voorgevel zich bevindende,
voordeur, te bereiken, zeer hoog gelegen,
bovenhuis bij. Witsen heeft huis en bovenhuis
tot n geheel laten maken en bewoonde het
als, zonder eenige vergelijkingsmogelijkheid,
het schoonste kunstenaarshuis van Amster
dam. Hij had prachtige tapijten en een fraaie
collectie porcelein en boeken. Hij was een
exquis gastheer, kenner" van alles, van
schilderijen en literatuur zoowel als van
havannahs en tafel"-peren en groot
schaakliefhebber. Eens speelde hij twee partijen te
gelijk, een tegen Breitner en een tegen mij.
Spoedig was hij overwinnaar en onvermoeid
en waren wij mat en moe. Hij was ook lid
van het Amsterdamsche schaakgenootschap.
Schilder- en etswerk van Willem Witsen
zal steeds worden genoemd bij het allerbeste,
dat de Amsterdamsche school van 1890 ver
tegenwoordigt; maar dieper nog dan de be
wondering voor zijn kunst bij tijdgenoot en
later levende, zal het beeld van zijn buiten
gewone edele en fijne, zeer zeldzame persoon
lijkheid voortbestaan in de genegenheid van
de weinigen, die het onvergetelijke voorrecht
hebben gehad tot zijn betrekkelijk weinige
huisvrienden te behooren.
Teekening voor de Amsterdammer" door
Bernard van Vlijmen
\
ANTON H. TIERIE,
de jubilaris van de Kon. Ned.
Oratoriumvereeniging.
15 April, 1923.
L O D. V. D E Y S S E I.
Illlllllltllllllllllllllllllllltll
IIIIIIIIIIIIIIIIIIHïIllIIIIHIlIlllllllIillllMIIIIIIIMIIIimi
KmmiiiiiiiiiilimiiiiiiiHiiiiititiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiMiiiiiiuiiiiiiiiiftiHimïiitiiifmr'' iiiiiiiiuittimi iiiiiini
Gevoelt gij U slap
en lusteloos?
l De Amerikaanscbe vice-admlraal. j
l Charles D. Sigsbee, schrijft:
l Na grondig proef genomen te hebben
l met Sanatogen, ben ik overtuigd van
l zijn verdiensten als zenuwsterkend
1 voedsel. Zijn weldadige werking is |
boven allen twijfel verheven."
SANATOGEH
Het Zenuwiterkend voedsel
iilliiiiiiuiimiiiiimiiiiiiiiiuiimiiiiiiiii
Het Forum te Pompeji.
Weg naar Marino.
Lago Maggiore: Isola dei Pescatori.
EEN NIEUW BOEK OVER
ITALI
Italiaansche Reis-indrukken door TITIA
EASTON en C. EASTON. (Zutphen, W. J.
Thieme en Co.).
Indien wij vooropstellen, dat het persoon
lijke de fleur en beteekenis geeft aan iedere
reisbeschrijving, dan is daarmee onmiddellijk
het bezwaar om over Italiëte schrijven aan
geduid. Door zijn historiciteit is Italiëniet een
land waarin men kan delven, maar waarin
men moet herkennen. Wie naar Italiëreist, is
bij voorbaat gebonden door de renommée,
en de tallooze ontmoetingen met kunstwerken
over elk waarvan bibliotheken zijn volge
schreven, lijken wel een reeks van ceremoniën,
? waarbij de eerbied voor tradities aan de krU
tiek het zwijgen oplegt, en men aanstonds
geneigd is, zich zelf ongelijk te geven wanneer
men niet te bewonderen weet.
Dien last van vele culturen voelt niemand
sterker dan de intellectueele Italiaan zelf. Ik
had onlangs op een wandeling naar de onver
gelijkelijke Portefino-Kulm, het voorgebergte
aan de Italiaansche rivièra, onder de palmen
voortschrijdend en met ter weerszijde een
azuren zee, een wanhopig onderhoud met een
Oenueesch ingenieur, die niet alleen Dante
van buiten kende, maar tevens een merk
waardige belezenheid vertoonde in alle lite
raturen. Omringd door de schoonheid van zijn
land, zag ik hem de armen ten zonnigen hemel
heffen, uitroepend: het is geen leven hier,
twintig eeuwen drukken ons dood, er is geen
verstandhouding mogelijk met andere volken,
die modern willen als wij, want ieder die Itali
binnentreedt, heeft geene andere begeerte dan
een pelgrimstocht te ondernemen naar het
vervloekt Verleden l"
Italiënoopt tot zwijgen, niet tot uiten. De
: toch al erfelijk belaste ziel van den
WestEuropeaan zal waarschijnlijk eerder in de
Kongoleesche wildernis de objectiviteit vin
den, waaraan zij zich manifesteeren kan, dan
in Italië, waar alles ons aan de eigen oorspron
gen herinnert. En er is over Italiëzoo be
nauwend veel geschreven, dat bij ieder woord
-dat uit onze pen vloeit de twijfel of wij niet
onbewust herhalen, de schrijvende hand
verJamt.
i ** *
Ziehier de eerste, groote moeilijkheid die
Dr. C. Easton en Mej. Easton zonder twijfel
hebben overwogen eer zij het werk onder
namen dat thansTvoorJons ligt. i ,-K
De tweede moeilijkheid welke zich voor hen
plaatste, was hun gebondenheid aan ruimte
en tijd. Er zijn eigenlijk nog maar enkele
mogelijkheden overgebleven voor wie thans
nog over Italiëboeiende of nut-stichtende
literatuur wil geven. Of men ga dwepen, f
men zij zeer geleerd, óf men brengt niet de
kunst maar de volksziel van Italiënader tot
den Noord-Europeeschen lezer. Dwepen over
Italiëeischt verbijsterend veel studie, meer
dan waartoe de reiziger voor een paar weken,
ja een paar maanden bij machte is. En be
halve studie eischt het die langoureusheid,
welke niet aan te kweeken is onder de kadans
van vele treinen en de wisseling van vele
milieus, waardoor het toerisme wordt geken
merkt. Om Italiëte kunnen bedwepen moet
men het eerst hebben gelezen als een brevier
en dan hebben genoten als een vrucht. Geen
enkel land kan worden bedweept met Baedeker
op zak, en Italiëwel het allerlaatst. En het
vertolken van volksleven en volksziel, zooals
de Schartens dat gedaan hebben in Het
Geluk hangt als een Druiventros", dat
eïscht wel zulk een volstrekt verzaken van
elk toerisme, zulk een ontstegen zijn aan
hollandsche gemakzucht en voorkeur, dat men
zelfs de ongebaande wegen, de beminnelijke
bedriegerijen, en de geuren van katten en
knoflook, deze specifiek Italiaansche
aromata moet gaan beminnen. Geleerd
schrijven, nu nog, over Italië, wijs mij een
niet Duitsch professor die het kan !
Zoo zijn dan de beide Eastons, wien de tijd
ontbrak om zich te ontworstelen aan het toe
risme, en die zooveel plaatsen aande, en dat
geen locale ervaringen hun aanleiding konden
geven tot het herscheppen eener liefelijke
werkelijkheid tot boeiende romantiek, op zijn
ongunstigst geconditionneerd geweest voor
interessante beschrijvingen, laat staan voor
een dik boek over het heerlijkste en
folterendste aller Europeesche landen, waar de
newcomer bedolven raakt onder kunst en ge
schiedenis, waar men pijn in de hersenen krijgt
van te veel schoonheid Maarzij zijn niet
temin aan het schrijven getogen en, lezer, ik
kan U verzekeren dat ik zelden zoo'n prettig
boek over Italiëlas.
Tot dusver bestond de groote kunst der jour
nalistiek hierin, dat de dagbiadschrijver copie
moesrscheppen uit het Niet. De beide Eastons
slaagden inleen veel moeilijker ondernemen:
copie te scheppen uit het Teveel." Het is waar
lijk een wonder te achten met zulk een haast
door Italiëte zijn gevlogen als waarvan dit
boek getuigt, en dan aan zijn volk te schenken
zulk een opwekkend, oriënteerend, vaak ver
makelijk schriftuur.
l Aan de kritiek verblijft nu de taak, te onder
zoeken waar de oorzaak ligt van dit geheim.
En ik geloof wel, dat ik er iets van begrijp:
deze schrijvers hebben stelselmatig de onbe
vangenheid beoefend, zij hebben zich
heelemaal niet laten intimideeren door den Roem, de
Vermaardheid, die als een dreigende duister
nis oprees in het zonnige land, ze zijn op reis
gegaan als nuchtere, zakelijke Hollanders, die
wilden genieten en plezier hebben, en die
alle suggestie uit hun geesten geblazen hebben
toen zij hun voet zetten op de treeplank van
den Milaan-expres. Zij hebben zich van die
suggestie bevrijd, zonder de voor-studie te
verzaken. Tusschen de woorden van deze
vlotneergeschreven volzinnen gluurt een veel
zijdige kennis van de beschouwde onderwer
pen, de auteurs hebben zich goed op de hoogte
gesteld, maar zoo, dat zij hun geestelijk
omvattingsvermogen niet hebben uitgeput.
Zoo moet men reizen, zijn kalme zelf blijvend,
zich voorbereidend zonder nadrukkelijkheid,
zijn intuïtie op de kern der dingen gericht.
Zoo moet men leven.
Het boek der Eastons in zijn
onomslachtigheid leggen wij naast die korte, pttillante reis
beschrijving over Italiëvan nu wijlen Mr.
S, Muller Fz. Er is verwantschap tusschen
beide werken, in levenshouding, in methode,
in het boeiende van de causerie. Ook Mr.
Muller ging als een zeer nuchter, kritisch
Hollander op reis. Zijn boek heeft het voor
deel van speciale vakkennis, zooals het boek
van Easton het voordeel heeft van de inter
nationale en levens-technische geori
nteerdheid die, als wij het zeggen mogen ? de
speciale vakkennis is van den journalist.
Beide boeken kenmerken zich door een merk
waardige vlotheid en zijn aan te bevelen als
geneesmiddelen voor hen, die al te zeer tegen
een Italiaansche reis mochten opzien. Maar
er is ook verschil. Mr. Muller is bedaarder,
bespiegelender, Dr. Easton onbevangener. Mr.
Muller toont ons de dingen met een glimlach,
Dr. Easton met een jolig gebaar. Is Mr.
Muller uitvoeriger""over veel artistieke en
historische specialia, Dr. Easton geeft een
breeder, universeeler overzicht van het heele
land, van Chiasso tot Napels, van Milaan tot
Venetië. Men zou eigenlijk beide boeken moe
ten lezen naast elkaar.
En juist deze kategorie van literatuur over
Italiëis aan te bevelen, omdat men het schets
matige noodig heeft voor de vestiging van
eigen oordeel. Het schetsmatige dat de voor
keuren van den schrijver verraadt en
intusschen bij het persoonlijk aanvullen van diens
motieven, ons de eigen voorkeuren doet
herinnerei. Voor wie Italiëbezocht heeft, is het
verrukkelijk, indien de lectuur der bevin
dingen van een ander reiziger een stil debat
is, waarbij men zijn eigen inzichten in den
geest terugroept. Wij voor ons hebben de
opmerkingen der Eastons het gezelschap ge
geven gvan vele uitroepingsteekens van in
stemming, en vraagteekens van
mecningsverschil. En toen wij het boek op die manier
kakelbont hadden gemaakt, wisten wij meteen,
dat het ons zér veel gegeven had.
Met hoeveel instemming hebben wij deze
schrijvers , et fresco van Leonardo's Laatste
Avondmaal" zien rehabiliteeren. Inderdaad !
dit werk is met groote zorg gerestaureerd.
Zelden werden wij zoo ontroerd als voor Leo
nardo's Christusfiguur, vol verheven resigna
tie, uitgedrukt in het gebaar der op het
tafellaken uitgespreide handen", in tegenstelling
tot het drukke bewegen der opgeschrikte
jongeren, en naast de zeldzame dramatiek, in
de groepeering der figuren, heeft ook ons de
centralisatie van alles in de ne eenvoudige,
rustige figuur, vol tragisch-weemoedige be
rusting, diep getroffen. En bizonder juist leek
ons de opmerking, dat deze ruïne wellicht in
haar geheel mo ier is, dan het werk toen het
nog nieuw was, en wellicht te sprekend, te
bont. Het is nu een wonder geworden van heel
zachte, bijna transparante kleuren, waardoor
de wijze waarop de kunstenaar de perspectivi
sche indeeling van zijn schilderwerk heeft
laten overgaan in de groote lijnen van het
klooster-retectorium, waar het een der kleine
wanden van vult, en men uit de zaal naar
dezen beschilderden muur ziende, als 't ware
een doorkijk krijgt naar het verschiet,
waardoor dit alles nog meer tot zijn recht
komt.
Maar de David van Michel Angelo te Flo
rence is ons evenzeer tegengevallen, vooral
na de meesterlijke torso's van denzelfden
kunstenaar, die zich eveneens in de Academia
bevinden, als Dr. Easton er het klassieke eer
betoon aan bewijst. Hetgeen wij juist misten
in dit technisch-onovertroffen werk, is de
kracht van expressie, die dreiging, welke Dr.
Easton erin bewondert; het kwam ons voor,
al te zeer een product te zijn van studieuze
overweging, een blijkteeken van des kunste
naars ambitie: dit óók wel te vermogen, deze
zuivere evenwichtigheid, naast andere dra
matischer scheppingen. Gelijk men weet, was
niet alleen het beeld zelf in opdracht vervaar
digd, maar waren zelfs de verhoudingen vooraf
aangeg ven. Ook bewijst Dr. Easton te weinig
eer aan de fresco's van Fra Angelico in het
San-Marco-klooster, die een uitvoeriger be
schrijving waard zouden geweest zijn en mis
sen wij bladzijden over den koelen San Miniato
al monte te Florence, een van de beste voor
beelden van den Toscaansch-romaanschen
stijl. De Piazza della Signoria te Florence,
waarover de schrijvers eenigermate in ver
rukking komen, leek ons, ondanks zijn
karakteristiek-middeleeuwsch-karakter als
pleinvorm zeer weinig gelukkig.
Zoo zouden wij kunnen doorgaan met aller
lei verspreide aanteekeningen die getuigen
van instemming en inzichtsverschil. Enkele
zijn hier gegeven om den lezer te toonen, hoe
de lectuur van dit werk onze eigen opmerk
zaamheid wakker roept.
Intusschen, men moet van dit boek niet
een oriënteerend overzicht verwachten om
trent de verschillende cultuurstroomingen,
welke Italiëin den loop der tijden hebben be
nvloed. Men moet het boek lezen, zooals het
is bedoeld, als een verzameling van
reis-notities, die tot nader onderzoek prikkelen. Het is
geheel onbillijk om van deze schrijvers de
vervulling van wenschen te verlangen, welke
zij zelf hebben buitengesloten. In Dr. G. J.
Hoogewerffs de Ontwikkeling der Itali
aansche Renaissance", dat dezer dagen is ver
schenen, vindt men de zoo even omschreven
begeerte bevredigd. Maar zijn boeken als die
van de Eastons, welke ons van het leven van
alledag gemakkelijk in Italiëdoen overstap
pen niet even noodzakelijk als de
diepergrijpende cultuur-historische gidsen? Vooral
indien ze uitmunten, hetgeen dit werk zonder
twijfel doet, door een zoo levendige, aangena
me mededeelzaamheid als de voortreffelijke
journalist die Dr. Easton is, ook hier weer weet
te bereiken.
P. H R i T T E R Jr.