Historisch Archief 1877-1940
(a-*
H.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 April '23. - No. 2391
BEATRIJS ALS DEERN
IK DIEN"
Meer dan De Vertraagde Film" heeft mijn
laatste stuk Ik dien" besprekingen uitgelokt.
En wat men er zoo al over zegt is van zeer
uiteenloopenden aard. Het was trouwens te
verwachten. Het werk, bij de opvoering vooral,
verrast eenigszins. En hebt ge al opgemerkt
hoe weinig sekuur de rede bij eene verrassing
onderscheiden kan? Misschien is het van
mijnentwege tamelijk onbescheiden als ik
zoo formeel van een verrassing gewaag. Ik
ben, moet ge weten, de meening van
Appolinaire toegedaan en denk als hij: une
oeuvre d'art est une surprise. Om mij te
straffen zal ik dan maar dadelijk wijzen op
het oordeel van den Brusselschen correspon
dent van Het Algemeen Handelsblad", die
schrijft, dat mijn spel, als ultra-modern"
aangekondigd, integendeel
ultra-ouderwetsch is".
Deze Brusselsche correspondent is een vriend
van mij en tevens een zeer voortreffelijk
prozaschrijver. Die dubbele omstandigheid
zet mij aan om vrijelijk mijn eigen inzicht aan
zijne beweringen te toetsen. Daarmede be
antwoord ik tevens uwe vriendelijke vraag
naar een theorethische uiteenzetting van het
stuk.
Mijn beoordeelaar die mij overigens op
vele plaatsen genoeg lof toezwaait, waarvoor
ik hem natuurlijk dankbaar ben stelt
tegenover mijne welbekende opvattingen
in zake gemeenschapskunst" eene tweeledige
verklaring: Ik dien is niet nieuw en in het
geheel geen gemeenschapskunst. Het is al
lerindividueelste Kunst" en dan nog wel van
een ultra-ouderwetsch" soort.
Maar laat ik u vooreerst even vertellen hoe
grosso modo mijne dramatische aanpassing
van de oude Beatrijs-legende er uitziet.
Eerste bedrijf: In de kapel, rondom het altaar
.van Onze:Lieve Vrouw, doet Beatrijs haren
dagelijkschen dienst. Zij ontsteekt en dooft
de kaarsen, zij luidt de klokken, zij keert
den vloer. Daar wenkt de buitenwereld.
Van wijd komt de zon aanzingen. De non
is een bevend menschenkind. Haar zinnen
wenken haar. Haar blik leert haarde schoone
belofte der Lente. Haar tong stamelt de
gulzigheid van haar verlangen. Zij volgt
een plots-verschenen jongeling naar het
leven. Maria daalt neer van haren troon,
ontsteekt en dooft de kaarsen, luidt de klokken
keert den vloer Tweede bedrijf: De
Duivel heeft midden in het Leven zijn bonte
kermisten! opgesteld. Links van het plein
bloeit de zinnelijke Rozelaar. Rechts rijst het
donkere Kristuskruis. De Duivel roept uit
alle zijden van de zaal het gretige kermisvolk
op. Zij komen aan: de kinderen, de verliefden,
de gekken, de ouderlingen, de kreupelen en
zieken. Het wordt een schrikkelijk gewoel,
waarbinnen Beatrijs, aan den arm van haren
bloeienden vriend, verschijnt. Het leven slorpt
haar op. Zij treedt in de helsche tent. Zonder
overgang verplaatst zich de handeling. De
Duivel zal n voor n op het podium de
ervaringen van Beatrijs vertoonen. Beatrijs
speelt de zeven standen van haren rol. Wij
iL-sO'^ V \
DE MOOIE VROUW
DE KOKOVENTER
zien haar gehuwd. Wij zien haar moeder zijn.
Wij zien haar, wanneer haar echtgenoot haar
heeft verlaten, een moord op hare kinderen
plegen. Wij zien haar zedelijke inzinking.
Zij valt tot in de laagste modder. En elk
tooneel wordt telkens begroet en besproken
door het volk, dat aanschouwt en beleeft.
Maar als nu Beatrijs zich als loerende pros
tituee gaat voordoen, wordt het den toeschou
wers al te bar. Zij jouwen haar uit en willen
haar van de planken rukken. Beatrijs zal
hen nu rechtstreeks toespreken. Zij daalt lang
zaam uit de tent. Onder hare blikken deinst
het kermisvolk terug, en verspreidt zich weet
in de zaal waar het wegsmelt. Beatrijs komt
nader. Zij staat eindelijk op het proscenium
en nu is het echte publiek de onmiddellijke
hoorder van de waarheid waarmede zij zich
en allen geeselt.... Uitgeput eindelijk,
wendt zij zich af van den Rozelaar, en herkent
het geduldige Kruis. Zij werpt haar kammen
en juweelen ten gronde. Zij werpt hare zinnen
neer. Zij weet den weg. Derde Bedrijf. Beatrijs
komt terug in de kapel, na dertien jaren
passie. Maria heeft al dien tijd onverkend den
dienst gedaan en ontvangt haar zondig even
beeld. Nu kleedt zij Beatrijs met hare pijen
kap van vroeger, gaat zelf weer stralen in
haren gouden mantel en staan op den troon,
waar zij verstrakt. Maar, wanneer de nonnen
opkomen en aan den voorbeeldigen dienst
HET HOFSTADTOONEEL. De spiegel der
zotheid, door Mr. C. P. van Rossem.
Van de vier a vijf tooneelschrijvers, die
Nederland be/it, is Mr. van Rossem er een.
Naast deze, hebben wij dan nog eenige schrij
vers of particulieren, welke met meer en minder
succes wel eens een tooneelstuk hebben ge
schreven, maar die daarmede toch nog geen
aanspraak maken op den officiëelen naam,
en van wie men ook niet kan zeggen, dat zij
in het eene of andere genre de verwachtingen
hebben gespannen. Zoo lang er geen betere
opstaat, houdt van Rossem het record van
het, naar internationaal voorbeeld gevormd,
in wezen nochtans voldoende Hollandsch ge
bleven, oorspronkelijk blijspel. Hij heeft
daarvoor een eigen, lichten
toon-van-goedenhuize, zijn gesprek is onderhoudend en vaak
geestig. Dit is, schoon te weinig, al veel. Ware
hij mér, als mensch, gevoeliger, ruimer, en
dieper, dan zou onze nationale hoop stijgen
tot een Couperus-voor-het-tooneel; doch men
behoeft het d 'gboek Over mezelf en and eren"
van dezen, maar naast de Surprises" van
genen te leggen, om uit twee gelijksoortige
ui tingen, het verschil in menschelijke hoedanig
heid te onderscheiden. Zonder het onderste uit
de ka n, terecht de ziel" genaamd, tebegccren,
kan men intusschen ook den avond bij van
Rossem in aangenaam gezelschap doorbrengen
en het is begrijpelijk dat een tooneeldirectie
om een ietwat loonend Nederlandsen stuk
al van wege haar reputatie chronisch ver
legen zijn werk in het algemeen gaarne ac
cepteert, en zelfs ongaarne weigert wanneer
het gebodene er op de keper beschouwd, ook
om den goeden naam des schrijvers, niet wel
mee door kan. Er moet zcoveel komedie
worLcvenivtrztkering Maatschappij
H A A R L B M"
Wllsonsplel n II
DB VOORDEEL1OSTE TARIEVEN
'den gespeeld, voor zooveel hoofden en zinnen,
de wijze-van-werken bij de meeste gezelschap
pen verslindt stukken, en wie brengt het pu
bliek, sedert jaren op dien fatalen weg geleid,
voorloopig tot eenig inzicht en tot eenigen
eisch? Men zou, tot oordeelen geroepen, tegen
een satirieke blijspel-improvisatie (excusez du
peu !) waarbij een begaafd schrijver ver be
neden zijn portee blijft, in edele verontwaar
diging kunnen uitbarsten en al het gangbare
idealisme overde gehoofdletterde Dramatische
Kunst nogmaals ten beste geven, maar men
kan ook een ander standpunt innemen en in
gelatenheid erkennen dat, gegeven de om
standigheden waaronder in ons land gewerkt
moet worden en gegeven de buitengewoon
geringe ontwikkeling van het uitgaand"
publiek, het tooneel voor zeven-achtsten niet
meer kan zijn dan de kunst tout Ie. monde
et sou père te bevredigen, en het hoofd
boven water te houden. En dat de taak der
critiek zich gevoegelijk zou kunnen beperken
tot het overblijvende ne achtste, waarvoor
zij de fakkel heeft mede te dragen door den
tijd.
In dit verband is dan feitelijk mijn eenig
bezwaar tegen De spiegel der zotheid", dat
de schrijver in den titel een pretentie heeft
gelegd, welke hij zelfs niet van plan was te
vervullen. Waarom zou dit stuk geen klucht"
mogen heeten? Als zoodanig is het weliswaar
niet sterk, van karakterbeelding noch van
compositie, maar toch op veel plaatsen grappig,
en vermaken we ons met onze ras-eigenschap
pen, welke in dit zak-formaat waarschijnlijk
in geen ander land dan het onze aldus werden
aangetroffen. De worsteling: meer te schijnen
dan men is, en mee te doen met de grooten,
houdt, buiten deze grenzen,de tragedie vande
wereld in, binnen de muren van een deftige
aristocratische provinciestad" leidt ze tot niet
minder veel-eischende miniatuur-kunst.
Miniatuur-schilderenis niet ieders vak, maar
als klucht, onbeschroomd naar de caricatuur
overgehaald (Kotzebue's Die deutschen
Kleinstadter" biedt n voorbeeld) zou er
althans een zekere stijl in het, wat het ge
geven betreft nu juist niet zeer frisch ge
val" zijn gekomen, zonder dat men daarbij
nog het hooge woord satire" in het geding
behoefde te brengen. Mijns inziens zcui deze
stof, het niveau waarop deze menschen leven,
zich in onzen tijd nauwelijks meer tot den *
bloedigen ernst van de satire leenen, maar
wel zou do schrijver den regisseur de
caricaHeel juist. Wij gaan akkoord. Laat mijn
beoordeelaar deze elementen ouderwetser! noe
men, ik vind er geetj graten in. Als hij de
haast geniale modernisatie" ervan
ouderwetsch noemt, dan getuigt hij van een be
gripsverwarring, die hij, bij een tweede lezing
van zijne recensie, wel zelf ophelderen zal.
Er zijn geen nieuwe dramatische elementen.
Die zijn alle ouderwetsch. Het moderniseeren
in hoofdzaak, dit is: het aanpassen van die
eeuwige elementen bij den huldigen tijdgeest.
Nu is mijn bescheiden meening, dat die
tijdgeest het aanstuurt op gemeenschapskunst.
Maar neen, zegt mijn beoordeelaar, dees is
alles behalve gemeenschapskunst. En hij licht
goed toe wat hij met die bewering bedoelt:
dees is juist allerindividueelste Kunst, zegt hij.
Grappiger kan het niet. Weihoe! mijn
poging ruikt, tot in de aankleeding der
dramatische elementen (zoo wil mijn beoor
deelaar het schrijven, maar hij schrijft het
verkeerd) naar oud-grieksche, middeleeuwsch
en spektakeltooneel (wat misschien ook nog
uit het Oudgrieksch theater is overgenomen,
meent hij) en het zou in mijne haast-geniale"
allerindividueelste kunst" zijn geworden? Dat
snap ik niet. Het oud-Grieksch en middel
eeuwsch tooneel zijn juist exempelen van
BEATRIJS ALS BRUID
van Beatrijs het mirakel der wederkomst
toeschrijven, schreeuwt Beatrijs hare biecht
uit. Tevergeefs. Zij vermag niet hare heiligheid
te schenden. Zij heeft, naar 't goddelijk inzicht,
gediend. Thans ontsteekt en dooft zij de
kaarzen, luidt de klokken, en keert den vloer....
Zoo zit het ding ongeveer ineen.
Ouderwetsch, zegt mijn beoordeelaar. Doch
onmiddellijk licht hij dat felle woord zoodanig
toe, dat, door eene vrij zonderlinge contra
dictie, hij met een wip feitelijk geheel aan mijne
hand komt te staan. ,,Ik wil alleen maar
zeggen", schrijft hij, dat de inhoud en vele
vorm-elementen ontleend zijn aan tijden,
waarvan de hoogstbejaarde onderde levenden
zich niets herinneren kan: de middeleeuwen,
onze rederijkers; aan oud-Grieken heeft hij
het koor-instituut, onder gewijzigden vorm,
ontleend, maar van onze moderne (niet
ultramoderne) revues en spektakelstukken
het, misschien in de oudheid reeds bestaan
hebbende, gebruik om op een gegeven
oogenblik de figuranten-uit de zaal zelf te laten
opduiken, wat den toeschouwer altijd verrast
.... Van ultra moderne kunst is echter daarbij
geen sprake. Wel is het een poging om de
verstandelijke tooneelkunst onzer rederijkers
haast geniaal te moderniseeren, met de
schoonheidselementen, vernuftig uit alle tijden
bijeengegaard: loutere mozaïkkunst."
Oud-Grieken en middeleeuwers dus. Bij die
heb ik mijne elementen tot vernieuwing
van de moderne dramatiek gezocht. Juist.
?
'**
DE BLIK
DE DUIVEL
gemeenschapskunst. Ik zou op onzen moder
nen tijd, met den inhoud van eene oude
volkslegende (die ik haast ongewijzigd" heb
weergegeven, lees ik verder) hebben aangepast,
en ik zou ongeveer iets bereikt hebben als
de allerindividueelste uiting van de aller
individueelste impressie?" (Kloos). Ik kijk
met verschrikking op naar het .monster dat
ik ter wereld heb gebracht. Amay ! ik heb
een gemeenschapsei uitgebroed, en daar
roept een impressionnistisch kuiken te voor
schijn !
Indien de constatatie van mijn beoordeelaar
waarlijk gegrond is, dan kan mijn werk niet
deugen. Het kan niet deugen, als ik het geheel
anders heb bedoeld. En dat heb ik. Men moet
mij toch minstens het benefiet van mijn in
zicht gunnen. Ik wil wel een slecht theaterstuk
hebben geschreven. Maar, met al mijn
prachtige verstandelijkheid en wonderbaar
vernuft" (alzoo mijn beoordeelaar) wil ik er
toch niet als een idioot uitzien. Ik zou
wenschen dat men dat mocht verstaan.
Mijn beoordeelaar voelt, aan het einde van
zijn vertoog, dat zijne stelling tegenover mij
inderdaad wat poootiger moet staan. Hij gaat
/.c nu hand haven met eene reeks beweringen,
die ik tot mijn spijt, vlak-af onjuist moet
noemen, vooral waar hij van mijne kunst
zegt, dat ze streeft naar eene voortdurende
verbizondering" Hij schrijft: bizondere taal,
bizondcre détails, bizondere, ingewikkelde
enscenering, een bizondere puzzle, kunstwerk
BEATRIJS ALS NON
van een intellectueel voor intellectueelen,
enz." Mijn beoordeelaar moet toch zelf weten
dat hij mij met zulken nonsens voor den gek
houdt, al hoop ik nog steeds van niet. Want
hoe legt hij uit dat deze door en door ,,bi
zondere, impressionnistische en
allerindividualische" kunst te Brussel bomvolle zalen
lokt, zalen vol met het echte volk, zooals hij
wel weet dat het echte volk in Brussel is?
Het publiek dat daar binnen loopt heeft zeker
niet mijn Zon-beschrijvingen of mijn
Serjanszoon gelezen. Maar het gaat op in Ik dien."
Waarom?
Omdat het spel, door zijn eenvoudige,
symetrische constructie, door zijne vele,
haast-primitieve contrasten, door zijne grootc
mobiliteit en door de algemeenheid van
zijnen geestelijken en zcdelijken inhoud, waar
lijk eene onmiddellijke aansluiting met de
volksziel verwezenlijkt.
En ik schrijf zulks zonder verwaandheid,
en ook zonder valsche schaamte. Want deze
aanwezige eigenschappen maken mijn werk
niet tot een schoon en duurzame. Zij kenmerken
slechts mijne inzichten, die zich meer en meer
weten te richten naar eene vrij populaire,
antiimpressionistische Kunst.
In welke mate?
Dat is eene andere zaak. Mijn werk wil wel
durven" maar kan niet meer dan pogen".
HERMAN TEIRLINCK
turale lijn hebben kunnen aangeven, waar
langs dit spel gespeeld had kunnen worden,
zóó, dat uit het doen en laten der dames en
heeren van wie enkelen kluchtig typeerden
de eenheid der soort sprak, en het deftig
stadje, dat ons als type" eigenlijk het
meest interesseert, als een benepen
vizicenvan-leven, achter deze menschjes oprees. Zoo
heterogeen als het stuk nu geschreven is,
sprongen de, op zichzelf goede charges" er
uit, terwijl het aan den rnderen kant te on
waarschijnlijk, te plomp verliep om een poging
tot gebondenheid, gelijk Henri van Ees be
trachtte, tot zijn rechtte brengen. Hij was de
eenige, wien het nochtans gehikte iets
inenschelijks aan zijn rol af te vangen, hij toonde
de struggle for high-life" als een zorgelijk
métier, een martelaarschap. Ware het geheele
stuk en ieders spe! van dien fijnen
schijnvan-ernst vervuld geweest, het zou met minder
moeite, sterker hebben gewerkt. Alle overige
spelers, ook Annie van Ees, die als de vrouw
van zulk een, zich te grabbelen gooiend man
mits zij haar rol ter harte had willen nemen
de tragiek harer machteloosheid had kunnen
doen gevoelen, meenden het in een van-den
buitenkant-aanzetten der figuren te moeten
zoeken, waarbij alleen Cor van der Lugt in
een, hem aangemeten raisonneurs-rol, den
humor van den slagvaardigen auteur onbelast
over het voetlicht bracht. Er wordt in dit
Nederlandsch stuk veel over rang en stand
gesproken, over klassen, als iu den trein.
Deelen ook de tooneelstukken zicli niet zelf
in? Voor elke klasse-van-kunstvermaak is een
publiek te vinden. Maar Mr. van Rossem kan,
op zijn terrein, beter naar de eerste strugglen,
dan zijn gemak nemen in de derde.
HET ROTTERDAMSCII TOONEEL. De
Motor, door J. van Randwijk.
Ook Jan Fabricius is een onzer tooneel
schrijvers," en de debutant J. van Randwijk,
werkend lid eener goed befaamde Rederijkers
kamer, stamt langs de rechte lijn" uit diens
MASSIEVE VERLOVINGSRINGEN
NIEUWSTE MODELLEN
SPILLNER
vixe/stpaat N?83 Amsterdam
school. De Rhetorica in de Middeleeuwen was:
nabootsing van poëzie, de rhetorica van onzen
tijd is: nabeelding van conventies. Overmaat
van dichterlijkheid vindt men in De Motor"
dan ook niet, de schrijver beschouwde het
leven, d.w.z. den strijd om het bestaan, meer
sportatief, en brengt ons met zijn titel terstond
op het zakelijk terrein, waar de ethiek dezer
conventies, die haar hoogste vlucht neemt in
het praedicaat rechtschapen", voor ieder
duidelijk en overtuigend is. Een publiek van
fatsoenlijke lieden kan feitelijk niet anders
dan met dit exposévan burgerdeugden
accoord gaan en het succes van dergelijk idealis
me men bedenke hoeveel
bankroetiersboven-Jan er rondloopen, die er niet over
denken hun ouoe schulden aan te zuiveren
staat als een paal boven water. De heer van
Randwijk is daarbij niet slechts de schepper
zijner personages, hij blijft tot het triomfan
telijk einde hun Voorzienigheid, en zorgt dat
aan elk conflict een achterdeurtje open blijft.
Hordijk," een koopman, is onbetwistbaar
een braaf man, hij is aldus gebaren en zou
niet anders kunnen zijn, ook al legde de schrij
ver hem het vuur wat nader aan de schenen.
Onrechtvaardig gepasseerd voor Directeur
der Bataafsche Handelsonderneming, waar
van hij de drijfkracht was, ligt daar de hem
gul geboden, zelfstandige positie bij de firma
Coevorden en Co", haar concurrente, reeds
als pleister op de wond gereed. Jonggezel,
gezond en doorkneed in het vak, kan hij zich
de weelde van het: niet-of-graag, grif veroor
loven, en wanneer wij het hem dan crescendo
voor den wind zien gaan de lieve typiste,
die hem volgde for better and for worse, wordt
bovendien zijn vrouw dan vragen we ons
nog slechts af waarom deze boffer in de we
reld eigenlijk gén braaf mensch zou zijn,
en in het ordentelijke niet op zijn stuk zou
staan? Transactie en compromis kan men
in zoo'n geval aan de pechvogels overlaten.
Alleen vond ik, dat Hordijk, op het toppunt
van zijn macht als man-van-zaken, wat ver
ging toen ook nog als dictator van het geluk
te willen optreden, en zijn gewezen compagnon
tot een, door dezen niet gewenschte echtschei
ding, met het mes op de keel, te dwingen.
Echtgenooten moet men altijd de kans laten
zich te beteren, en op het onberekenbaar
punt van de liefde leek mij de heer Hordijk
c e soliede vrijage met de typiste bood in
deze geen waarborg --- uit den aarti zijner
wiskundige begaafdheid, nu juist niet de
i: BI.INUK TONG
ideale bemiddelaar. Afgezien van de, in onze
oogen dus nogal geflatteeröe balans, is de
Motor" vlot en pakkend geschreven en bleken
de spelers zich op dit, zich nergens boven den
platgetreden weg verheffend, plan gemakkelijk
te bewegen. Al deze gelijkvormige heerenge
sprekken, in het eenvoudig decor van een
kantoor, bleven onderhoudend dcor den
natuurlijken toon, zoowel van den schrijver
als van de vertolkers, door een zeker opper
vlakkig evenwicht, dat de regie in de goed
sluitende tooneelen had verkregen, en de
rust, die er voor den toeschouwer van uit
gaat wanneer ieder zijn, in dit ge\al niet
zware, taak machtig is. Het stuk werd ge
schreven voor Jules Verstraete, ter herden
king van zijn vijfentwintigjarige tooneel
loopbaan, en aan diens fijngevoeligheid was het
te danken, dat de figuur van Hordijk nergens
hinderlijk werd van zelfgenoegzaamheid en
arrogantie, door natuurlijk overwicht van
bintien-uit boeide. Een beminnelijk acteur,
die zich, ook wanneer hij een bijrol vervult,
altijd van-zelf onderscheidt, met het wanne
in zijn spel van den Vlaming, en het meer
intellectueel-m-een-rol-indringende van den
Noord-Nederlander. Hij werd goed terzijde
gestaan door Jan Mulder, Jaap van der Poll
en Willem Huysmans; laatstgenoemde vooral
toonde, in een' onbeduidend rolletje van een
boekhouder, hoeveel waard het is wanneer de
achtergrond van een stuk door oiscreet mee
levende menschen wordt gevuld. In Elly
van Stekelenburg, de eenige vrouw, kwam bij
deze gelegenheid een jong meisje uit, dat er,
een verademing op alle ingénues", waarlijk
een was. Een warme, bewogen stem, de een
voudige handeling doorlcefü, wist zij te ont
roeren met middelen, die wij gewoonlijk ver
sleten gelooven, tot ze opeens weer frisch
blijken, en onvergankelijk.
T o P N A E r
i12 cent
12 cent
) sigaar