De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 28 april pagina 1

28 april 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 3392 Zaterdag 38 April F. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie t C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. Het rapport der viootwetcommissie, door Prof. Dr. G. W. Kern kam p Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck De internationale puzzle, door Brandaris 2. Ruize-Rijm, door Charivarius Een Hollandsch voorlichtingsbureau voor intellectueelen te Parijs, door W. F. A. Roëll. De Zo mertijd behouden, teekening door Jordaan Spreekzaai: door H. A. A. van Breukelen, Mr. D. E. Lioni en C. 3, Het goed recht der griekschlooze school, door Prof. Dr. H. Burger In 't schemeruur, door Bert van Reest 5. Voor Vrouwen (red. Elis. M. Rogge): Bijkornstigheden, door Annie Salomons De Chineesche vrouw, door C. Bienfait Vrouwen in de Prov. Staten, door E. L. H. Woutersen?van Doesburgh Meiliedje, door H. P. Obdeyn Uit de Natuur: Buskers, door Dr. Jac. P. Thijsse 6. De Eumeniden, door J. H. Goud Het werk van Willem Witsen, door A. Plasschaert Nieuwe verzen, door Herman Middendorp 7. Op den Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. H, Smissaert 8. Hendrik van Oort, door H. F. Kernkamp Lente, teekening door George van Raemdonck Boekbespreking, door Prof. Dr. J. Prinsen JLzn. Het Comeniusmonument, door H. J. M. Walenkamp Czn 9. De Memorie van gouverneur van Heemstra, teekening door Joh. Braakensiek Charivaria, door Chari varius Taaiverwoesting, door Dr. C. F. Haje. -?Ontcijferkunst, door F,rims. Schilderkunstkroniek, door A. Plasschaert en Mr. M. F. Hennus 10. Rym Kronyck en 't Schietgat, door Melis Stoke"?Krekélzang, door J. H. Speenhoff Uit het kladschrift van Jantje Het bezoek, door H. Midden dorp Omslag: Bridgerubriek, door B. Bijvoegsel: De rede van Lord Curzon, teeke ning door Joh. Braakensiek. HET RAPPORT DER VLOOTWETCOMMISSIE De Tweede Kamer zal binnen niet al te langen tijd zicli met belangrijker problemen kunnen bezig houden dan niet de opheffing van de rechtbanken te Zierikzee en te Heerenveen. Dezer dagen toch verscheen in de bladen een uitvoerig uittreksel uit het rapport van de Vlootwetcommissie. Wanneer, gelijk te verwachten is, het advies van deze commissie om de aan neming en de dadelijke uitvoering van de Vlootwet te verzekeren, bij de Regeering ingang vindt, zal de volks vertegenwoordiging weldra een ant woord moeten geven op de vraag, of de uitbreiding van onze vloot in Neder land, maar vooral van die in Indië, zoo urgent moet worden genoemd, dat de zware financieele lasten daarvan dienen te worden aanvaard. Ook de Vlootwetcommissie- onder schat den druk van die nieuwe lasten niet. Zij voorziet zelfs de mogelijkheid, dat het binnen enkele jaren de groot ste moeite zal kosten, de middelen te vinden voor het afbouwen en in stand houden van de vloot, en acht het ook daarom noodzakelijk, dat de Regeering, nog vóór de behandeling van de vlootwet, aan de Staten Generaal een scherp omlijnd programma voorlegt van maat regelen, waardoor het verbroken even wicht van inkomsten en uitgaven wordt hersteld. Ook daarom maar niet alleen daar om; zeer terecht merkt de commissie op, dat ook afgezien van de noodzake lijkheid om de uitgaven voor de marine te vernoegen, een grondige reorganisatie der financiën zoowel van Nederland als van Indiëeen onafwijsbare eisch is. Een grondige reorganisatie, dat wil dus zeggen maar deze nadere om schrijving is niet van de commissie een werkelijk stelsel" van bezuiniging, niet, zooals bij het opmaken der be grooting voor 1923 geschiedde, een stelsellooze, aan alle departementen tot gelijk percentage voorgeschreven bezuiniging. Of het kabinet-Ruys aan dezen eisch zal kunnen voldoen ? Zijne antecedenten doen het betwij felen. Volgens het oordeel der commissie staat er met het al of niet vermeerde ren van onze zeemacht zooveel voor Nederland op het spel, dat het gerecht vaardigd is, alle andere uitgaven te besnoeien ten bate van die voor de marifte. Hoort haar dit zelf betoogen. Schier op ieder gebied kan men zonder onherstelbare schade vooi' de toekomst de Staatstaak tijdelijk in perken. Laat de behartiging van de belangen van het onderwijs, van de volksge zondheid, van de sociale voorzieningen te wenschen, worden nuttige openbare werken tijdelijk achterwege gelaten, moeten de Landsdienaren voor enkele jaren een deel missen van wat hun in redelijkheid geacht mag worden toe te komen, wordt zelfs op liet gebied van de rechtsbedeeling met minder genoe gen genomen dan feitelijk noodig zou zijn, dan zeer zeker komen ge wichtige Staats- en volksbelangen in het gedrang, doch treden vooi het land in zijn geheel geen gevolgen in, die later, in beter dagen, niet weder zijn ongedaan te maken. Maar als wij ons in den tijd, dien wij beleven, buiten de mogelijkheid brengen datgene te doen, waarop onze machtige naburen het recht hebben, in geval van een conflict tusschen hen onderling, te rekenen, dan schept men gevaren, waarvan de hoogsternstige conse quenties niet zouden zijn te herstellen". Welke schrikbeelden ziet de com missie dan? In de eeiste paragraaf van haar rap port wij kennen dit nog slechts door het uittreksel in de kranten betoogt zij, dat wij rekening moeten houden met de mogelijkheid van een oorlog, zoowel in Nederland als in Indië. Ten opzichte van het oorlogsgevaar in Indiëtreedt zij in nadere bijzonder heden. De kans, dat een of andere mogendheid ons den oorlog zou ver klaren met de bedoeling om Indi geheel of gedeeltelijk in te palmen, en dat wij in zulk een oorlog zonder bond genoot zouden blijven, acht zij blijk baar gering. Veel grooter echter schat zij het ge vaar, dat er tusschen groote mogend heden een conflict uitbreekt, waarin Indiëbetrokken wordt, ondanks onze op onzijdigheid gerichte politiek. De nieuw te bouwen vloot zal schending van onze neutraliteit moeten tegengaan, zoowel de minder belangrijke als de ernstige; bij die laatste denkt de com missie aan de mogelijkheid, dat een der oorlogvoerenden opzettelijk onze neu traliteit schendt, hetzij om zich te verzekeren van het bezit van een of meer steunpunten in den archipel, hetzij om de beschikking te verkrijgen over grondstoffen, die voor hem van waarde zijn, b.v. brandstofolie. Tot zulk een handeling, die ons in de armen der tegenpartij zou drijven, zal een oorlogvoerende niet zoo spoedig overgaan, wanneer v/ij in Indiëeen goed uitgeruste, moderne vloot hebben, die aan ons bondgenootschap eenige beteekenis verleent. Met deze theoretische beschouwingen kan men het volkomen eens zijn, «n toch aarzelen om het advies der com missie te onderschrijven, dat de vlootwet zoo spoedig mogelijk moet worden uitgevoerd. Is het gevaar voor een oorlog, waarin Indiëbetrokken wordt, zóó urgent, dat met het bouwen van een vloot niet eenige jaren gewacht kan worden, tot de allerergste tijdenf> voor 's lands financiën voorbij zijn? En valt er dan heelemaa! geen waarde te hechten aan de verzekering ten op zichte van Indië, die minister Karnebeek het vorige jaar heeft medegedracht van de conferentie te Washington? In het uittreksel uit het rapport van de commissie missen wij een klemmend betoog ten antwoord op dergelijke vragen. Een van de redenen, waarom wij voorloopig een grooten oorlog, waarin ook Indiëgemengd zou worden, on waarschijnlijk achten, is de financieele gesteldheid van de meeste groote mogendheden. , Met welk argument nu verdedigt de commissie haar advies om zoo spoe dig mogelijk een Indische vloot te bouwen? Voor zoover thans is gebleken, alleen met het volgende: Men mag de oogen niet sluiten voor de ingrijpende wijziging in de machtsverhoudingen in Oost-Aziëen voor de gerezen pro blemen, waarvan de vreedzame op lossing nog in geruimen tijd niet zal zijn. verzekerd". Met zulke orakeltaal zal de Regeeiing straks niet kunnen volstaan, als zij de toestemming der Staten-Generaal tot de vlootwet zal moeten vragen. Zij zal dan, misschien in comit generaal, maar zij zal dan toch aan de Kamerleden duidelijk moeten maken, waarom zij reeds in de naaste toekomst een oorlog, ten gevolge van Oost-Azia tische kwesties ontstaan, niet onwaar schijnlijk acht; zij zal ook moeten aan geven, in de politiek van welke mogend heid zij de grootste bedreiging voor den vrede ziet. Haar zal dan misschien ook worden gevraagd, of zij uit eigen beweging in dezen tijd met het voorstel tot uit breiding der vloot komt, dan wel onder den invloed van een of meer groote mogendheden, van die,,machtige na buren", die volgens het rapport der com missie, het recht hebben te eisenen", dat wij, bij het uitbreken van een in ternationaal conflict, een Indische vloot hebben, die eenigszins meetelt. En zeker zal zij dan ook aan den tand worden gevoeld over de beteeke nis van de verzekering" van Washing ton. Het rapport der commissie betoogt, dat onze strategische positie in Indi ongunstiger is geworden door art. XIX van het verdrag van Washington nopens de beperking der bewapening ter zee. Erkend wordt echter, dat dit verdrag een conflict in den Pacific naai een eenigszins verdere toekomst heeft verschoven," maar volgens het oordeel der commissie is die toekomst klaarblijkelijk niet zóó ver verwijderd, dat met de uitvoering der vlootwet nog eenige jaren zou kunnen worden ge wacht. De commissie zwijgt echter over de verzekering," die op de conferentie te Washington aan minister van Karnebeek is gegeven. Wij willen haar hier in herinnering brengen. Zij luidde: de regeering der Vereenigde Staten verklaart, vast besloten te zijn, de rechten van Nederland met betrekking tot zijn insulair bezit in het gebied van den Stillen Oceaan te eerbiedigen". Engeland, Japan en Frankrijk legden een gelijkluidende verklaring af. Zooals de heer van Karnebeek toen in de Tweede Kamer heeft betoogd, beteekent deze verklaring niet, dat de genoemde mogendheden ons bezit in Indiëwaarborgen, ook tegenover aanvallen van anderen; die zullen wij zelf moeten afweren; maar zij beloven onze rechten in Indiëte eerbiedigen; van hen hebben wij geen schending daarvan te vreezen. Nu kunnen wij ons kwalijk voorstellen, dat ons Indisch bezit gevaar zou loopen van een andere mogendheid dan een der vier genoemde. Misschien, veel later, ook van China; maar die mogelijk heid is nog verre. Rest dus de kans, dat onze Regee ring geen vertrouwen stelt in de be lofte vanWashington. De Vereen.Staten, Japan, Engeland en Frankrijk zoo kan zij redeneeren hebben wel ver zekerd, dat zij ons in Indiëgeen haar zullen krenken, maar daarmede is nog niet gezegd, dat zij de onzijdigheid van Indiëzullen eerbiedigen, wanneer, bij een internationaal conflict, hun belang mocht eischen die te schenden. Het is mogelijk, dat onze Regeering zoo denkt, en misschien heeft zij daar alle reden toe; maar wat beteekent dan eigenlijk die verklaring van Washing ton voor ons?en waarom is er het vorige jaar zooveel ophef van gemaakt? Op deze en soortgelijke vragen mag men een antwoord verlangen, voordat men de urgentie der vlootwet erkent. De Regeering zal niet alleen een w lberaamd bezuinigings-programma moe ten opstellen, dat de mogelijkheid opent, groote uitgaven voor de vloot te doen; zij zal ook de noodzakelijk heid van die uitgaven moeten aantoonen door redenen aan te voeren voor hare overtuiging, dat reeds in de naaste toekomst oorlogsgevaar in Oost-Azi dreigt. KERNRAMP DE INTERNATIONALE PUZZLE Eind April 1923. De afzonderingsdang der nationaliteiten, die zich tijdens den oorlog heeft geopenbaard, gaat voort. Weer twee nieuwe sterren hebben zich in de laatste weken aan den reeds zoo rijk flonkerenden hemel vastgezet. Het koningrijk Egypte heeft zijn defini tieve grondwet vastgesteld, en is het met Engeland over zijn internationaal statuut eens geworden. Wat het beleid der buitenlandsche staatkunde betreft, is voorloopig de invloed aan Groot Brittanniëgelaten. En de jong-egyptische eisen om ook het gebied der bronnen van den Nijl te verkrijgen, den Soedan, waardoor theoretisch gesproken de geheele watertoestand van het Egyp tische dal beheerscht worden kan, is niet verwezenlijkt. Alleen in naam is in dit op zicht aan Egypte voldoening gegeven. De mondigwording van het vroegere cli ntengebied is een historische gebeurtenis. Er uit af te leiden dat aan den Britschen wereld invloed een belangrijk steunpunt ontvallen is, ware onjuist. De weg naar Indië, door het Suez-kanaaï, is nog niet aan de seapower" onttrokken. Eerder mag men zeggen, dat Engeland door 't aanvaarden van dezen nieuwen vorm het voortbestaan van den band met Egypte mogelijk heeft gemaakt Iets dergelijks kan men zeggen van dien tweeden gast, die min of rneer op eigen bccnen in den kring plaats neemt. Van Ierland. Ook daar schijnt de Britsche politiek ten langen leste het evenwicht ge vonden te hebben. W. B. YEATS Geen gestalten moeilijker te begrijpen, dan die van lersche dichters, wijsgeeren, profeten. Zij glijden door de vingers als ge meent hen te hebben gevat; ze bedriegen u door hun humor en hun grappigen eenvoud,ge denkt met hen op den beganen grond te verkeeren en plotseling ontsnappen zij in een regioen van fantasie en stellen zij er hun eer in zoo on wezenlijk mogelijk te zijn. Yeats en Synge en Lady Gregory, om maar enkelen hunner te noemen, zijn voorgangers en gidsen geweest om een wereld van mvthen op te bouwen waarin de geest zich thuis kon gevoelen en waaruit hij aanleiding kon putten tot het scheppen van nieuwe verbeeldingen. Vroeg vinden wij Yeats al bezig in het British Museum, ijverig alle hoeken nagaand, die hem stof kunnen leveren voor een bloem lezing van lersche sproken en volksliederen, en al te strikt moet men daarbij niet nagaan wat inderdaad uit den volksmond is opgeteekend en wat puur aan imiteerende ver beelding is te danken. De tijd hield van sproken. En Engeland hield zich niet apart van het fantastische spel. Heeft dan niet de rationalistische acht tiende eeuw gedweept met de liederen van Ossian en is zij niet de moeder geweest der romantiek? Heeft zij niet het mysticisme van Blake gekend, waarop de burgerlijke negen tiende eeuw heeft geteerd, die met Shefley, de katholieke beweging van kardinaal Newman, en met Rossetti, Ruskin, Morris zich op een ruimer en kleurenrijker gebied heeft ontplooid dan haar oorspronkelijke schraal heid deed vermoeden? Ja. men zou zich willen wijs maken dat de dichter Yeats zijn jeugd had doorgebracht zwervend in de streken van de Westkust der lersche Zee. Where people love beside starladen seas, en inderdaad is het geweest in het drukste Londen dat hij zijn bezieling heeft gekregen voor zijn gedicht I n n i s f ree, het eerste waarin hij het rhythmus van zijn eigen ziel heeft kunnen weergeven. In zijn jongensdroomen had hij het idee gehad alleen op een eilandje te gaan leven in Loiigh Gil!, daar zou hij geheel onafhan kelijk en naar eigen wensen kunnen zijn vol gens een strengen regel. Het gezicht, in een winkel, van een fonteintje dat een kleinen bol in zijn straal opwierp, verlevendigde voor hem de gedachte aan water en van zijn stil ge ruisen, hij voelde zich zoo eenzaam in het gewoel van de menschen dat hem liet heim wee overviel naar liet I n n i s f r e e van zijn kinderdroom en zijn versregels kwamen van zelf in 't gelid. Den eersten bewusten indruk van kunst had Yeats van Rossetti gekregen. Zoo iemand was hij in gedachrengang een Prae-Raphaliet. Zijn vader was een schilder en een aanhanger van Gabriel Dante, hij had hem zijn dichtwerk en ook de gedichten van Blake gegeven, dat was het geestelijk voedsel voor den jonge ling toen hij de kinderjaren achter den rug had; hij zag het ideaal van menschen in de figuren van Rossetti zijn luchten, zijn archi tectuur, zijn kleuren waren het kader voor de wereld zooals hij haar wüde zien. Ongelukkig had het prae-Raphaëlitisme in de tachtiger jaren reeds afgedaan, zelfs de vader wilde er niet meer van weten, hij werd portretschilder; Bastien Lepage was de groote man in de schilderswereld geworden: men streefde niet naar idealen, maar gaf weer wat men voor zich zag. Onze jongman verzette zich toch nog; hij begreep niet goed wat men dan wilde; hij was weinig actief en leefde in zijn droomen, een wonderbare wereld van gevoel en geloof, die buiten den gewonen vorm van godsdienst stond, maar daarom niet minder toewijding vorderde. Het trillen v a n d e n v o o rh a n g" heeft Yeats zijn autobiographie ge noemd, toen hij haar dezer dagen uitgaf; dit deel (The t|r e m b l i n g of the veil) 1887-1900 is meer een voorbereiding dan een vervulling. Het gaat uit van de woning van zijn vader in een van de uiterste buitenwijken van Londen, die toen nog zijn landelijk karakter niet geheel had verloren en een geliefde plaats was voor schilders. Daar ontving Yeats den invloed van anderen, krachtige naturen, die hun vorming reeds hadden vermeesterd, en wat hij schrijft is daarom vooral merkwaardig omdat het ons het beeld geeft van de generatie die hem op het eind der l'Je eeuw is voorgegaan. Op den weg naar Richmond, een kwartier wandelen van het huis van den ouden Yeats, leefde toen W. E. Hen Ie v. Wat hij van literarische opvoeding heeft gekregen, dankte Yeats voor een zeer groot deel aan dien kreupelen autoritairen man, een overmachtig leider, een hardnekkig dichter, die in een wereld van leed stond. In zijn gedichten voelt menjdirect den onverzettelijken strijder. Hij was de volstrekte tegenstelling van Yeats. In geen enkel op zicht was hij 't met hem eens en de jongere bewonderde toch den ouderen vriend boven mate, boven wat hij met woorden kon uit drukken. Hij durfde Henley niet tegenspreken, niemand sprak hem tegen. Hij onderwierp zich. Het viel hem dikwijls hard, wanneer Henley in zijn bijdragen aan het weekblad The n a t i o n a l O b s e r v e r aan 't verbeteren ging en stanza's uit eigen machtvolkomenheid schrapte, maar toen hij zag dat het eveneens geschiedde met de verzen van Rudyard Kipling, die toen den vollen roem genoot van zijn eerste triomfen, maakte hij er zich niet veel uit, en deed zijn best van de lessen te profiteeren en hoedde zich zooveel mogelijk aanstoot te geven. Want het was een kostelijk exemplaar mensen dat men in Henley voor zich had. lederen Zondag ontving de leider van den Observer zijn jongens" zooals hij hen noemde. Met hem aan hun hoofd gevoelde de bende zich onoverwinnelijk, zij waren een macht in de literarische kringen en zij hingen aan hun hoofd omdat zij van zijn onaantast bare eerlijkheid overtuigd waren en wisten hoe 't hem pleizier deed z'n menschen, h i s l a d s, te kunnen prijzen. Ook Morris had, later, zijn Zondagavonden waar propaganda werd gemaakt voor socia listische denkbeelden. Yeats heeft behoord tot een engeren kring en ging op in bewonde ring voor de levenskracht van den geweldigen werker die zich naar alle kanten en richtingen gaf met zijn volle ziel. Mocht hij hem als dichter niet op gelijken rang stellen met Keats, ja bedierf een dichter als Keats voor hem het poëtisch werk van Morris, daar was een machtige veelzijdige verbeelding in het kunstwerk en kunsthand werk van den man die hem in het volle gevoel van zijn haat meesleepte. Daar leefde passie en toorn en een onuitputtelijke vreugde aan het menschelijk bestaan in dien kunstenaar die aan de groote humanisten der Italiaansche humanisteneeuw deed denken. Hier was niet een die zich in een bepaald beeld met omschre ven lijnen en gedachten in de menschenwereld projecteerde; neen, daarvoor leefde hij met gespannen kracht te sterk in al zijn oogenblikken. Hij had het open oog om de wereld op te nemen en was toch een droomer als de mys tieke zieners van de Middeleeuwen, hij had het evenwicht van den Europeër en toch gemeen schap met de klare peillooze overpeinzing van den Boeddha. Meer dan zichzelf had Yeats die man willen zijn. Op de samenkomsten bij Henley heeft Yeats voor het eerst Oscar Wilde ontmoet. Wilde was de eenige die door zijn overlegde koelheid Henley aankon. Maar beiden waagden zich slechts zelden aan elkander: het was een te zware inspanning. Bij Wilde had alles iets van overleg. Hier komt een van zijn woorden te pas. Hij hoorde dat O live Schreiner, uit ZiiidAfrika voor een bezoek aan Londen overge komen, in het Eastend haar intrek had geno men, omdat de menschen daar geen masker droegen, zooals in de fatsoenlijke kringen het geval was. Maar ik", zeide Wilde, zou de mensclu'ii niet kunnen verdragen, wanneer ik niet onder mijn masker, als tot maskers sprak." Mijn eerste indruk, toen ik Wilde zag", vertelt Yeats, was er een van absolute verwondering. Ik had nooit iemand hooren spreken in perfecte volzinnen, alsof ze te voren alle opgeschreven waren geweest; en ze kwamen er toch uit, zoo friscn als iets geheel nieuws. Er was op dien avond, ik weet niet door welk toeval, een nurksch man die door nuchtere opmerkingen Wilde in den war dacht te brengen, maar hij pareerde met zoo'n vlugheid en zoo'n schittering van scherpheid dat de lachers op zijn zijde waren. Gekunsteld kon zijn voordracht schijnen en was het toch niet." Yeats had hem eerst later leeren kennen toen zijn periode van opzichtigheid in kleeding en manieren voorbij was, de eerste gloor van zijn optreden was er af, en hij had nog niet het succes in de wereld gevonden door zijn drama's die eigenlijk het best een denkbeeld geven van zijn conversatie. Door die conversatie en de zekerheid van zijn toon heerschte hij in de gezelschappen waar hij kwam. Hij trachtte eenvoudig te wezen en wanneer iemand zijn talent wou gaan prijzen gaf hij alle eer aan zijn lersche afkomst: zijn fantasie zat in zijn lersche bloed. Hij speelde een rol, erkent Yeats, maar voor wie de omgeving kende van zijn jeugd, was die rol niet veel anders dan een reactie tegen de slordigheid en het zich laten gaan van den kring waaruit hij voortkwam, en zijn paradoxen waren slechts een manier om zich te doen gelden nu zijn bewondering voor de meesterwerken der dichters van zijn tijd hem geen plaats scheen open te laten onder de groo te artisten. Zoo was Benvenuto Calliri tot zijn kleine kunst beperkt geworden door Michel Angelo en de anderen van zijn dagen. Maar Henley heeft nooit de groote bewondering verloren die hij sinds het begin van zijn omgang voor Wilde had opgevat, zelfs toen hij zich onwaardig had getoond. Waarom heeft hij dat toch gedaan?" vroeg hij; wij waren immers bereid, mijn jongens en ik, om onder zijn banier te vechten." W. (i. C. B Y v A N C K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl