Historisch Archief 1877-1940
N°. 3392
Zaterdag 38 April
F.
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie t C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Het rapport der
viootwetcommissie, door Prof. Dr. G. W. Kern kam p
Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck
De internationale puzzle, door Brandaris
2. Ruize-Rijm, door Charivarius Een
Hollandsch voorlichtingsbureau voor
intellectueelen te Parijs, door W. F. A. Roëll. De Zo
mertijd behouden, teekening door Jordaan
Spreekzaai: door H. A. A. van Breukelen,
Mr. D. E. Lioni en C. 3, Het goed recht der
griekschlooze school, door Prof. Dr. H. Burger
In 't schemeruur, door Bert van Reest
5. Voor Vrouwen (red. Elis. M. Rogge):
Bijkornstigheden, door Annie Salomons
De Chineesche vrouw, door C. Bienfait
Vrouwen in de Prov. Staten, door E. L. H.
Woutersen?van Doesburgh Meiliedje, door
H. P. Obdeyn Uit de Natuur: Buskers, door
Dr. Jac. P. Thijsse 6. De Eumeniden, door
J. H. Goud Het werk van Willem Witsen,
door A. Plasschaert Nieuwe verzen, door
Herman Middendorp 7. Op den
Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. H, Smissaert
8. Hendrik van Oort, door H. F. Kernkamp
Lente, teekening door George van Raemdonck
Boekbespreking, door Prof. Dr. J. Prinsen
JLzn. Het Comeniusmonument, door H. J.
M. Walenkamp Czn 9. De Memorie van
gouverneur van Heemstra, teekening door
Joh. Braakensiek Charivaria, door Chari
varius Taaiverwoesting, door Dr. C. F.
Haje. -?Ontcijferkunst, door F,rims.
Schilderkunstkroniek, door A. Plasschaert
en Mr. M. F. Hennus 10. Rym Kronyck en
't Schietgat, door Melis Stoke"?Krekélzang,
door J. H. Speenhoff Uit het kladschrift
van Jantje Het bezoek, door H. Midden
dorp Omslag: Bridgerubriek, door B.
Bijvoegsel: De rede van Lord Curzon, teeke
ning door Joh. Braakensiek.
HET RAPPORT DER
VLOOTWETCOMMISSIE
De Tweede Kamer zal binnen niet
al te langen tijd zicli met belangrijker
problemen kunnen bezig houden dan
niet de opheffing van de rechtbanken
te Zierikzee en te Heerenveen.
Dezer dagen toch verscheen in de
bladen een uitvoerig uittreksel uit het
rapport van de Vlootwetcommissie.
Wanneer, gelijk te verwachten is, het
advies van deze commissie om de aan
neming en de dadelijke uitvoering
van de Vlootwet te verzekeren, bij de
Regeering ingang vindt, zal de volks
vertegenwoordiging weldra een ant
woord moeten geven op de vraag, of
de uitbreiding van onze vloot in Neder
land, maar vooral van die in Indië,
zoo urgent moet worden genoemd, dat
de zware financieele lasten daarvan
dienen te worden aanvaard.
Ook de Vlootwetcommissie- onder
schat den druk van die nieuwe lasten
niet. Zij voorziet zelfs de mogelijkheid,
dat het binnen enkele jaren de groot
ste moeite zal kosten, de middelen te
vinden voor het afbouwen en in stand
houden van de vloot, en acht het ook
daarom noodzakelijk, dat de Regeering,
nog vóór de behandeling van de
vlootwet, aan de Staten Generaal een scherp
omlijnd programma voorlegt van maat
regelen, waardoor het verbroken even
wicht van inkomsten en uitgaven wordt
hersteld.
Ook daarom maar niet alleen daar
om; zeer terecht merkt de commissie
op, dat ook afgezien van de noodzake
lijkheid om de uitgaven voor de marine
te vernoegen, een grondige reorganisatie
der financiën zoowel van Nederland
als van Indiëeen onafwijsbare eisch is.
Een grondige reorganisatie, dat wil
dus zeggen maar deze nadere om
schrijving is niet van de commissie
een werkelijk stelsel" van bezuiniging,
niet, zooals bij het opmaken der be
grooting voor 1923 geschiedde, een
stelsellooze, aan alle departementen
tot gelijk percentage voorgeschreven
bezuiniging. Of het kabinet-Ruys aan
dezen eisch zal kunnen voldoen ?
Zijne antecedenten doen het betwij
felen.
Volgens het oordeel der commissie
staat er met het al of niet vermeerde
ren van onze zeemacht zooveel voor
Nederland op het spel, dat het gerecht
vaardigd is, alle andere uitgaven te
besnoeien ten bate van die voor de
marifte.
Hoort haar dit zelf betoogen.
Schier op ieder gebied kan men
zonder onherstelbare schade vooi' de
toekomst de Staatstaak tijdelijk in
perken.
Laat de behartiging van de belangen
van het onderwijs, van de volksge
zondheid, van de sociale voorzieningen
te wenschen, worden nuttige openbare
werken tijdelijk achterwege gelaten,
moeten de Landsdienaren voor enkele
jaren een deel missen van wat hun in
redelijkheid geacht mag worden toe te
komen, wordt zelfs op liet gebied van
de rechtsbedeeling met minder genoe
gen genomen dan feitelijk noodig zou
zijn, dan zeer zeker komen ge
wichtige Staats- en volksbelangen in
het gedrang, doch treden vooi het land
in zijn geheel geen gevolgen in, die
later, in beter dagen, niet weder zijn
ongedaan te maken.
Maar als wij ons in den tijd, dien wij
beleven, buiten de mogelijkheid brengen
datgene te doen, waarop onze machtige
naburen het recht hebben, in geval
van een conflict tusschen hen onderling,
te rekenen, dan schept men gevaren,
waarvan de hoogsternstige conse
quenties niet zouden zijn te herstellen".
Welke schrikbeelden ziet de com
missie dan?
In de eeiste paragraaf van haar rap
port wij kennen dit nog slechts door
het uittreksel in de kranten betoogt
zij, dat wij rekening moeten houden
met de mogelijkheid van een oorlog,
zoowel in Nederland als in Indië.
Ten opzichte van het oorlogsgevaar
in Indiëtreedt zij in nadere bijzonder
heden. De kans, dat een of andere
mogendheid ons den oorlog zou ver
klaren met de bedoeling om Indi
geheel of gedeeltelijk in te palmen, en
dat wij in zulk een oorlog zonder bond
genoot zouden blijven, acht zij blijk
baar gering.
Veel grooter echter schat zij het ge
vaar, dat er tusschen groote mogend
heden een conflict uitbreekt, waarin
Indiëbetrokken wordt, ondanks onze op
onzijdigheid gerichte politiek. De nieuw
te bouwen vloot zal schending van
onze neutraliteit moeten tegengaan,
zoowel de minder belangrijke als de
ernstige; bij die laatste denkt de com
missie aan de mogelijkheid, dat een der
oorlogvoerenden opzettelijk onze neu
traliteit schendt, hetzij om zich te
verzekeren van het bezit van een of
meer steunpunten in den archipel, hetzij
om de beschikking te verkrijgen over
grondstoffen, die voor hem van waarde
zijn, b.v. brandstofolie.
Tot zulk een handeling, die ons in
de armen der tegenpartij zou drijven,
zal een oorlogvoerende niet zoo spoedig
overgaan, wanneer v/ij in Indiëeen
goed uitgeruste, moderne vloot hebben,
die aan ons bondgenootschap eenige
beteekenis verleent.
Met deze theoretische beschouwingen
kan men het volkomen eens zijn, «n
toch aarzelen om het advies der com
missie te onderschrijven, dat de
vlootwet zoo spoedig mogelijk moet worden
uitgevoerd.
Is het gevaar voor een oorlog, waarin
Indiëbetrokken wordt, zóó urgent, dat
met het bouwen van een vloot niet
eenige jaren gewacht kan worden, tot
de allerergste tijdenf> voor 's lands
financiën voorbij zijn?
En valt er dan heelemaa! geen waarde
te hechten aan de verzekering ten op
zichte van Indië, die minister
Karnebeek het vorige jaar heeft medegedracht
van de conferentie te Washington?
In het uittreksel uit het rapport van
de commissie missen wij een klemmend
betoog ten antwoord op dergelijke
vragen.
Een van de redenen, waarom wij
voorloopig een grooten oorlog, waarin
ook Indiëgemengd zou worden, on
waarschijnlijk achten, is de financieele
gesteldheid van de meeste groote
mogendheden. ,
Met welk argument nu verdedigt
de commissie haar advies om zoo spoe
dig mogelijk een Indische vloot te
bouwen? Voor zoover thans is gebleken,
alleen met het volgende: Men mag de
oogen niet sluiten voor de ingrijpende
wijziging in de machtsverhoudingen
in Oost-Aziëen voor de gerezen pro
blemen, waarvan de vreedzame op
lossing nog in geruimen tijd niet zal
zijn. verzekerd".
Met zulke orakeltaal zal de Regeeiing
straks niet kunnen volstaan, als zij
de toestemming der Staten-Generaal
tot de vlootwet zal moeten vragen.
Zij zal dan, misschien in comit
generaal, maar zij zal dan toch aan de
Kamerleden duidelijk moeten maken,
waarom zij reeds in de naaste toekomst
een oorlog, ten gevolge van Oost-Azia
tische kwesties ontstaan, niet onwaar
schijnlijk acht; zij zal ook moeten aan
geven, in de politiek van welke mogend
heid zij de grootste bedreiging voor den
vrede ziet.
Haar zal dan misschien ook worden
gevraagd, of zij uit eigen beweging
in dezen tijd met het voorstel tot uit
breiding der vloot komt, dan wel onder
den invloed van een of meer groote
mogendheden, van die,,machtige na
buren", die volgens het rapport der com
missie, het recht hebben te eisenen",
dat wij, bij het uitbreken van een in
ternationaal conflict, een Indische vloot
hebben, die eenigszins meetelt.
En zeker zal zij dan ook aan den
tand worden gevoeld over de beteeke
nis van de verzekering" van Washing
ton.
Het rapport der commissie betoogt,
dat onze strategische positie in Indi
ongunstiger is geworden door art. XIX
van het verdrag van Washington
nopens de beperking der bewapening
ter zee. Erkend wordt echter, dat dit
verdrag een conflict in den Pacific
naai een eenigszins verdere toekomst
heeft verschoven," maar volgens het
oordeel der commissie is die toekomst
klaarblijkelijk niet zóó ver verwijderd,
dat met de uitvoering der vlootwet nog
eenige jaren zou kunnen worden ge
wacht.
De commissie zwijgt echter over de
verzekering," die op de conferentie te
Washington aan minister van
Karnebeek is gegeven.
Wij willen haar hier in herinnering
brengen.
Zij luidde: de regeering der
Vereenigde Staten verklaart, vast besloten
te zijn, de rechten van Nederland met
betrekking tot zijn insulair bezit in het
gebied van den Stillen Oceaan te
eerbiedigen". Engeland, Japan en
Frankrijk legden een gelijkluidende
verklaring af.
Zooals de heer van Karnebeek toen
in de Tweede Kamer heeft betoogd,
beteekent deze verklaring niet, dat de
genoemde mogendheden ons bezit in
Indiëwaarborgen, ook tegenover
aanvallen van anderen; die zullen wij
zelf moeten afweren; maar zij beloven
onze rechten in Indiëte eerbiedigen;
van hen hebben wij geen schending
daarvan te vreezen.
Nu kunnen wij ons kwalijk voorstellen,
dat ons Indisch bezit gevaar zou
loopen van een andere mogendheid dan
een der vier genoemde. Misschien, veel
later, ook van China; maar die mogelijk
heid is nog verre.
Rest dus de kans, dat onze Regee
ring geen vertrouwen stelt in de be
lofte vanWashington. De Vereen.Staten,
Japan, Engeland en Frankrijk zoo
kan zij redeneeren hebben wel ver
zekerd, dat zij ons in Indiëgeen haar
zullen krenken, maar daarmede is nog
niet gezegd, dat zij de onzijdigheid van
Indiëzullen eerbiedigen, wanneer,
bij een internationaal conflict, hun
belang mocht eischen die te schenden.
Het is mogelijk, dat onze Regeering
zoo denkt, en misschien heeft zij daar
alle reden toe; maar wat beteekent dan
eigenlijk die verklaring van Washing
ton voor ons?en waarom is er het vorige
jaar zooveel ophef van gemaakt?
Op deze en soortgelijke vragen mag
men een antwoord verlangen, voordat
men de urgentie der vlootwet erkent.
De Regeering zal niet alleen een w
lberaamd bezuinigings-programma moe
ten opstellen, dat de mogelijkheid
opent, groote uitgaven voor de vloot
te doen; zij zal ook de noodzakelijk
heid van die uitgaven moeten
aantoonen door redenen aan te voeren voor
hare overtuiging, dat reeds in de naaste
toekomst oorlogsgevaar in Oost-Azi
dreigt.
KERNRAMP
DE INTERNATIONALE
PUZZLE
Eind April 1923.
De afzonderingsdang der nationaliteiten,
die zich tijdens den oorlog heeft geopenbaard,
gaat voort. Weer twee nieuwe sterren hebben
zich in de laatste weken aan den reeds zoo
rijk flonkerenden hemel vastgezet.
Het koningrijk Egypte heeft zijn defini
tieve grondwet vastgesteld, en is het met
Engeland over zijn internationaal statuut
eens geworden. Wat het beleid der
buitenlandsche staatkunde betreft, is voorloopig de
invloed aan Groot Brittanniëgelaten. En
de jong-egyptische eisen om ook het gebied
der bronnen van den Nijl te verkrijgen,
den Soedan, waardoor theoretisch gesproken
de geheele watertoestand van het Egyp
tische dal beheerscht worden kan, is niet
verwezenlijkt. Alleen in naam is in dit op
zicht aan Egypte voldoening gegeven. De
mondigwording van het vroegere cli
ntengebied is een historische gebeurtenis. Er uit
af te leiden dat aan den Britschen wereld
invloed een belangrijk steunpunt ontvallen
is, ware onjuist. De weg naar Indië, door het
Suez-kanaaï, is nog niet aan de seapower"
onttrokken. Eerder mag men zeggen, dat
Engeland door 't aanvaarden van dezen
nieuwen vorm het voortbestaan van den
band met Egypte mogelijk heeft gemaakt
Iets dergelijks kan men zeggen van dien
tweeden gast, die min of rneer op eigen
bccnen in den kring plaats neemt. Van Ierland.
Ook daar schijnt de Britsche politiek ten
langen leste het evenwicht ge vonden te hebben.
W. B. YEATS
Geen gestalten moeilijker te begrijpen, dan
die van lersche dichters, wijsgeeren, profeten.
Zij glijden door de vingers als ge meent hen
te hebben gevat; ze bedriegen u door hun
humor en hun grappigen eenvoud,ge denkt met
hen op den beganen grond te verkeeren en
plotseling ontsnappen zij in een regioen van
fantasie en stellen zij er hun eer in zoo on
wezenlijk mogelijk te zijn.
Yeats en Synge en Lady Gregory, om maar
enkelen hunner te noemen, zijn voorgangers
en gidsen geweest om een wereld van mvthen
op te bouwen waarin de geest zich thuis kon
gevoelen en waaruit hij aanleiding kon putten
tot het scheppen van nieuwe verbeeldingen.
Vroeg vinden wij Yeats al bezig in het
British Museum, ijverig alle hoeken nagaand,
die hem stof kunnen leveren voor een bloem
lezing van lersche sproken en volksliederen,
en al te strikt moet men daarbij niet nagaan
wat inderdaad uit den volksmond is
opgeteekend en wat puur aan imiteerende ver
beelding is te danken. De tijd hield van
sproken.
En Engeland hield zich niet apart van het
fantastische spel.
Heeft dan niet de rationalistische acht
tiende eeuw gedweept met de liederen van
Ossian en is zij niet de moeder geweest der
romantiek? Heeft zij niet het mysticisme van
Blake gekend, waarop de burgerlijke negen
tiende eeuw heeft geteerd, die met Shefley,
de katholieke beweging van kardinaal
Newman, en met Rossetti, Ruskin, Morris zich
op een ruimer en kleurenrijker gebied heeft
ontplooid dan haar oorspronkelijke schraal
heid deed vermoeden?
Ja. men zou zich willen wijs maken dat de
dichter Yeats zijn jeugd had doorgebracht
zwervend in de streken van de Westkust
der lersche Zee.
Where people love beside starladen seas,
en inderdaad is het geweest in het drukste
Londen dat hij zijn bezieling heeft gekregen
voor zijn gedicht I n n i s f ree, het eerste
waarin hij het rhythmus van zijn eigen ziel
heeft kunnen weergeven.
In zijn jongensdroomen had hij het idee
gehad alleen op een eilandje te gaan leven
in Loiigh Gil!, daar zou hij geheel onafhan
kelijk en naar eigen wensen kunnen zijn vol
gens een strengen regel. Het gezicht, in een
winkel, van een fonteintje dat een kleinen bol
in zijn straal opwierp, verlevendigde voor hem
de gedachte aan water en van zijn stil ge
ruisen, hij voelde zich zoo eenzaam in het
gewoel van de menschen dat hem liet heim
wee overviel naar liet I n n i s f r e e van
zijn kinderdroom en zijn versregels kwamen
van zelf in 't gelid.
Den eersten bewusten indruk van kunst
had Yeats van Rossetti gekregen. Zoo iemand
was hij in gedachrengang een Prae-Raphaliet.
Zijn vader was een schilder en een aanhanger
van Gabriel Dante, hij had hem zijn dichtwerk
en ook de gedichten van Blake gegeven,
dat was het geestelijk voedsel voor den jonge
ling toen hij de kinderjaren achter den rug
had; hij zag het ideaal van menschen in de
figuren van Rossetti zijn luchten, zijn archi
tectuur, zijn kleuren waren het kader voor
de wereld zooals hij haar wüde zien.
Ongelukkig had het prae-Raphaëlitisme in
de tachtiger jaren reeds afgedaan, zelfs de
vader wilde er niet meer van weten, hij werd
portretschilder; Bastien Lepage was de groote
man in de schilderswereld geworden: men
streefde niet naar idealen, maar gaf weer wat
men voor zich zag.
Onze jongman verzette zich toch nog; hij
begreep niet goed wat men dan wilde; hij
was weinig actief en leefde in zijn droomen,
een wonderbare wereld van gevoel en geloof,
die buiten den gewonen vorm van godsdienst
stond, maar daarom niet minder toewijding
vorderde.
Het trillen v a n d e n v o o
rh a n g" heeft Yeats zijn autobiographie ge
noemd, toen hij haar dezer dagen uitgaf;
dit deel (The t|r e m b l i n g of the
veil) 1887-1900 is meer een voorbereiding
dan een vervulling. Het gaat uit van de
woning van zijn vader in een van de uiterste
buitenwijken van Londen, die toen nog zijn
landelijk karakter niet geheel had verloren
en een geliefde plaats was voor schilders.
Daar ontving Yeats den invloed van anderen,
krachtige naturen, die hun vorming reeds
hadden vermeesterd, en wat hij schrijft is
daarom vooral merkwaardig omdat het ons
het beeld geeft van de generatie die hem
op het eind der l'Je eeuw is voorgegaan.
Op den weg naar Richmond, een kwartier
wandelen van het huis van den ouden Yeats,
leefde toen W. E. Hen Ie v.
Wat hij van literarische opvoeding heeft
gekregen, dankte Yeats voor een zeer groot
deel aan dien kreupelen autoritairen man,
een overmachtig leider, een hardnekkig
dichter, die in een wereld van leed stond. In
zijn gedichten voelt menjdirect den
onverzettelijken strijder. Hij was de volstrekte
tegenstelling van Yeats. In geen enkel op
zicht was hij 't met hem eens en de jongere
bewonderde toch den ouderen vriend boven
mate, boven wat hij met woorden kon uit
drukken. Hij durfde Henley niet tegenspreken,
niemand sprak hem tegen. Hij onderwierp
zich.
Het viel hem dikwijls hard, wanneer Henley
in zijn bijdragen aan het weekblad The
n a t i o n a l O b s e r v e r aan 't verbeteren
ging en stanza's uit eigen
machtvolkomenheid schrapte, maar toen hij zag dat het
eveneens geschiedde met de verzen van
Rudyard Kipling, die toen den vollen roem
genoot van zijn eerste triomfen, maakte hij
er zich niet veel uit, en deed zijn best van de
lessen te profiteeren en hoedde zich zooveel
mogelijk aanstoot te geven. Want het was een
kostelijk exemplaar mensen dat men in
Henley voor zich had.
lederen Zondag ontving de leider van den
Observer zijn jongens" zooals hij hen
noemde. Met hem aan hun hoofd gevoelde
de bende zich onoverwinnelijk, zij waren een
macht in de literarische kringen en zij hingen
aan hun hoofd omdat zij van zijn onaantast
bare eerlijkheid overtuigd waren en wisten
hoe 't hem pleizier deed z'n menschen, h i s
l a d s, te kunnen prijzen.
Ook Morris had, later, zijn Zondagavonden
waar propaganda werd gemaakt voor socia
listische denkbeelden. Yeats heeft behoord
tot een engeren kring en ging op in bewonde
ring voor de levenskracht van den geweldigen
werker die zich naar alle kanten en richtingen
gaf met zijn volle ziel.
Mocht hij hem als dichter niet op gelijken
rang stellen met Keats, ja bedierf een dichter
als Keats voor hem het poëtisch werk van
Morris, daar was een machtige veelzijdige
verbeelding in het kunstwerk en kunsthand
werk van den man die hem in het volle gevoel
van zijn haat meesleepte. Daar leefde passie en
toorn en een onuitputtelijke vreugde aan
het menschelijk bestaan in dien kunstenaar
die aan de groote humanisten der Italiaansche
humanisteneeuw deed denken. Hier was niet
een die zich in een bepaald beeld met omschre
ven lijnen en gedachten in de menschenwereld
projecteerde; neen, daarvoor leefde hij met
gespannen kracht te sterk in al zijn
oogenblikken. Hij had het open oog om de wereld op
te nemen en was toch een droomer als de mys
tieke zieners van de Middeleeuwen, hij had het
evenwicht van den Europeër en toch gemeen
schap met de klare peillooze overpeinzing
van den Boeddha.
Meer dan zichzelf had Yeats die man willen
zijn.
Op de samenkomsten bij Henley heeft
Yeats voor het eerst Oscar Wilde ontmoet.
Wilde was de eenige die door zijn overlegde
koelheid Henley aankon. Maar beiden waagden
zich slechts zelden aan elkander: het was een
te zware inspanning. Bij Wilde had alles iets
van overleg.
Hier komt een van zijn woorden te pas.
Hij hoorde dat O live Schreiner, uit
ZiiidAfrika voor een bezoek aan Londen overge
komen, in het Eastend haar intrek had geno
men, omdat de menschen daar geen masker
droegen, zooals in de fatsoenlijke kringen
het geval was. Maar ik", zeide Wilde, zou
de mensclu'ii niet kunnen verdragen, wanneer
ik niet onder mijn masker, als tot maskers
sprak."
Mijn eerste indruk, toen ik Wilde zag",
vertelt Yeats, was er een van absolute
verwondering. Ik had nooit iemand hooren
spreken in perfecte volzinnen, alsof ze te
voren alle opgeschreven waren geweest;
en ze kwamen er toch uit, zoo friscn als iets
geheel nieuws. Er was op dien avond, ik
weet niet door welk toeval, een nurksch man
die door nuchtere opmerkingen Wilde in
den war dacht te brengen, maar hij pareerde
met zoo'n vlugheid en zoo'n schittering van
scherpheid dat de lachers op zijn zijde waren.
Gekunsteld kon zijn voordracht schijnen en
was het toch niet."
Yeats had hem eerst later leeren kennen
toen zijn periode van opzichtigheid in
kleeding en manieren voorbij was, de eerste
gloor van zijn optreden was er af, en hij had
nog niet het succes in de wereld gevonden
door zijn drama's die eigenlijk het best een
denkbeeld geven van zijn conversatie. Door
die conversatie en de zekerheid van zijn toon
heerschte hij in de gezelschappen waar hij
kwam. Hij trachtte eenvoudig te wezen en
wanneer iemand zijn talent wou gaan prijzen
gaf hij alle eer aan zijn lersche afkomst:
zijn fantasie zat in zijn lersche bloed.
Hij speelde een rol, erkent Yeats, maar voor
wie de omgeving kende van zijn jeugd, was
die rol niet veel anders dan een reactie tegen
de slordigheid en het zich laten gaan van
den kring waaruit hij voortkwam, en zijn
paradoxen waren slechts een manier om zich
te doen gelden nu zijn bewondering voor de
meesterwerken der dichters van zijn tijd hem
geen plaats scheen open te laten onder de groo
te artisten. Zoo was Benvenuto Calliri tot
zijn kleine kunst beperkt geworden door
Michel Angelo en de anderen van zijn dagen.
Maar Henley heeft nooit de groote bewondering
verloren die hij sinds het begin van zijn
omgang voor Wilde had opgevat, zelfs toen
hij zich onwaardig had getoond. Waarom
heeft hij dat toch gedaan?" vroeg hij; wij
waren immers bereid, mijn jongens en ik, om
onder zijn banier te vechten."
W. (i. C. B Y v A N C K