De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 28 april pagina 10

28 april 1923 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

«f*4 l 't) DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 28 April '23. No. 2392 RIJM-KRONYCK VADERLEED Beneden, in zijn wiegje, ligt mijn kleine zoon, en gluurt de kamer rond, waaruit zijn Pa naar boven werd gestuurd, omdat het werd dien toegevoegd op killen, strengen toon zijn scherpe cigarettenrook niet goed is voor zijn zoon. Thans zit ik eenzaam. In een wolk als Jupiter gehuld ik die nog zoo lankmoedig ben, wanneer mijn jochie brult.... Dan, plots, een kreet, en nóg een schreeuw, die mij den bloedstroom stolt, en, hoogrood, komt de kinderjuf mijn kamer in gehold. Ik staar haar, docdelijk verschrikt, in het verhit gelaat.... Wat is er, ? Staat het huis in brand ? De kin de r juf f rouw staat een oogenblik bewegingloos, en .daarna roept ze, rauw....: Mijnheer.... mijnheer.... Het kindje lacht.... Ga naar beneden.... Gauw....' Reeds ben 'k haar woest voorbij gesneld en stort mij in 't vertrek. Waar is hij....?" roep 'k hartstochtelijk Mijn vrouw schrikt: Ben je gek?" Maar 'k ruk het wieggordijn terzij'.... Mijn kind... mijn zoontje lacht...." Als eenig antwoord uit het kind een luide jammerklacht, .- J. H DE BOIS gs KBUISWEG UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE liet. en 'k zie twee oogen wijd van vrees Wat ? Lacht hij nu weer , Wat doet hij nu ? Hij trekt een lip en huilt Is 't van verdriet ? Ik ben de kamer uitgestuurd en zit met mijn sigaar weer boven, aan mijn eigen haard en heel alleen., en staar in 't vuur, en denk: Mijn zoontje heeft geglimlacht.... Maar waarom....? En waarom huilt die lammeling als ik, zijn vader, kom....?" O kind uw eerste vreugde werd uws vaders' bitterst leed.... En 'k meende 't toch waarachtig goed.... Wat is zoo'n kind toch wreed. M E 1.1 i STOK R. IIHIIIIIIIIIIIIII POLITIE-NIEUWS FASCISME Moet het tot Fascisme komen, In ons arme Vaderland? Gaan we zwarte hemden dragen, Nemen we de knots ter hand ? Gaan we aan de wonderolie Als het niet met woorden lukt? Krijgen we een Mussolini Die hier alles onderdrukt? Wie zal hier de rol gaan spelen Van den sterken dwingeland, Is 't'n koopman of 'n dichter, Is 't iemand van de krant? Is 't'n zeeman of 'n diender; Is 't 'n smid of stukadoor? Allen zijn we zeer nieuwsgierig Mussolini stel je voor!" Komt hij uit Zaandam of Venlo; Is het soms een Kampenaar? Is hij dik of is hij mager; Heeft hij peen-, of krullend haar? Is hij vrijgezel of vader, . Torst hij schoonmama en vrouw, Zeggen beiden met 'n glimlach: Hein, wat doe je in de kou?" Als je toch wat uit wil halen", Word dan tweede-kamer-klit", Ga wat hengelen of wat fietsen" Doe iets waar geen kwaad in zit". Murwgesarde landgenooten, Zooiets kwaamt ge nog te kort, Zorgt toch dat ge door Fascisme Niet totaal mesjogge' wordt. J. H. S p E E N H o F F miliiiHliiiiiliiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiilimiillliiiiliiiiillimiiiiimii UMIE BAMF voor NEDERLAND en KOLONIE* AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: TILBUBG LEEUWARDEN, OISTERWIJK. DDENHOUT, LOCHEM en BORGULO. Agentschappen in Indië: BATATIA, SOERABATA, SEMARANG, BANDOENG, MEDAN er WELTEVREDEN De zij-spiin-agen*. De geschiedenis der agenten en hunne ontwikkeling is, in het kort geschetst, de volgende: In den beginne ging de agent te voet, maar naarmate de steden en de misdaad zich ontwikkelden, moest hij zich sneller kunnen verplaatsen. Hierdoor ontstond de agent-te-paard. De agent-te-paard was wel indrukwekkend, maar niet afdoende. Al kon hij ook plaatselijk met kracht optreden, hij was toch altijd gebonden aan een zekere maximum-snelheid. Uit dit besef werd de agent per rijwiel geboren. De agent per rijwiel was een deel van het verkeer, maar stond er niet voldoende boven. Daarom werd de verkeersagent geschapen, die onbewegelijk is beneden zijn koppel, doch van boven seinarmen heeft. Een moderne variatie op den eenvoudigen verkeersagent is nog de van onderen verwarmde verkeers agent, die voorkomt op verschillende plaatsen in Amsterdam. De allersnelste agent is de agent per motor rijwiel. Deze werd geschapen toen de misdaad zulke afmetingen aannam dat deze niet meer per I-paards-paard achterhaald kon worden. Vandaar de 7/9-paards agent per motor rijwiel. Onafscheidelijk van deze variatie nu is de zij-span-agent waarover ik wil spreken. Eene ernstige studie van deze variatie heeft mij op het spoor gebracht van merkwaardige eigenschappen. Zie hem zitten, lekker veerend in het wagen tje, in een leeren jas die hem beschut tegen koude en vocht. Men zou zeggen dat hij voor zijn pleizier uit was en maar niets anders te doen had dan links en rechts uit te kijken naar de winkel-etalages en de aardige meisjes. Want het is uiterst problematisch of hij met de betrekkelijke snelheid waarmede hij voort bewogen wordt in staat is onder de voorbij gaande notoire misdadigers uit het politie album te ontdekken. De agent op de motor fiets voert tenminste iets uit, hoewel zijn arbeid in vele opzichten nadert aan hetgeen menige belastingbetaler zijn Zondags-ontspanning noemt: ....hij stuurt en toetert. Natuurlijk stuurt en toetert hij voorbeeldig en geheel naar den letter der politie-verordening, zoodat ieder hem bestudeeren kan en .een voorbeeld aan hem nemen. Ik weet niet of hij reist volgens een voorgeschreven route, maar het moeten wel aardige tochtjes zijn, zoo met zijn beiden. Maar bij hoeken en kruispunten werkt ook de zijspan-agent mede. Deze maakt dan precies dezelfde gebaren met hoofd en hand als de agent op de motorfiets. Het is dan alsof ze met een ingewikkelde mechaniek aan elkaar vast-zitten. Precies op hetzelfde oogen blik strekken ze de hand zijwaarts uit ofwel omhoog, en precies tegelijk trekken ze hunne handen weer in. Werkelijk aardig om te zien. In het feit nu, dat de zij-span-agent al deze gebaren mede-maakt, ligt iets van uiterste bekoring. Wat is namelijk de queastie.... ? Denk u eens in de positie van den zijspanagent.... die onder ons gezegd allerpijnlijkst en alleronaangenaamst is. Stel u voor dat ge voor een andermans geld maar voortdurend tochtjes maakt in een goed-veerenden zijspan-wagen, terwijl iemand anders naast u zit en het vuile werk doet. Alle menschen die mede-betalen om u die aangename ritjes te verschaffen gaan te voet of op gewone trap-fietsen, dikwijls moe en warm.... terwijl gij maar lekkertjes rijdt. Ge leest in hunne blikken: kijk hij eens heerlijk rijden voor ons geld" ot' dingen als: ,,hij zit daar maar op zijn gemak. ... en wie betaalt het?" en: ,,wat voert hij eigenlijk uit voor zijn salaris.. ? Dat is me ook een werk dag....!" Nu kan het best zijn, dat al die opmerkin gen en verdenkingen ongerechtvaardigd zijn, en dat de zijspan-agent zeer nuttig werk doet. Maar vergeet niet, dat hij ten aanzien van iedereen en de heele stad zoo heerlijk rond rijdt. Iemand die zware dividenden en tantièmes trekt uit werk dat anderen verrichten, en die daarvan geniet in een luien stoel thuis, des noods met de gordijnen en luiken dicht, loopt minder in de gaten dan een zijspan-agent, die in zijn veerenden zetel maar voortdurend de heele stad wordt rondgereden, urenlang, zoodat wel iedereen hem moet zien zitten, of men wil of niet.... Lijkt u dat geen allerakeligste positie, vooral wanneer men bij zichzelf toch de vaste overtuiging heeft dat men voor zijn salaris hard werken moet? Neen.... ik vind den zijspan-agent niets te benijden, en ik vind het bepaald roerend, dat hij vreeselijk probeert er nuttig uit te zien, door alle teekens van langzaam en links en rechts en halt met den echten motor fiets-agent mee te willen maken. Als men goed oplet, dan ziet men ook iets van zijne verlegenheid aan zijn gezicht. Hij kijkt expres heelemaal niet als iemand die nu eens heerlijk voor zijn pleizier uit is.. neen, hij kijkt stroef en ernstig voor zich, zoodat niemand de gedachte in zich voelt opkomen: kijk hij eens genieten en ik moet maar sjouwen of fietsen of trammen. Hij doet werkelijk echt zijn best, en ik ver klaar eerlijk dat ik zelf niet zou weten hoe ik me in zijn plaats gedragen zou. Het voertuig veert te sterk, dan dat hij er bijvoorbeeld lichte administratieve werk zaamheden in zou kunnen verrichten, en een studieboek kan hij ook toch weer niet ter hand nemen. Hij kan niets anders doen dan stroef kijken en de gebaren van den agent op de motorfiets nabootsen.... en dan de oogen van de menschen.... aldoor andere men schen en allemaal denken ze dezelfde onwelwillende dingen.... afschuwelijk. Ik herinner mij als kind te Amsterdam dikwijls de Koningin gezien te hebben. Wan neer de prachtige stoet voorbij reed dan riepen alle menschen hoera.... maar heel achteraan kwam een gewoon rijtuig met vier heeren met hooge hoeden op. Dat was de pers. Ik weet niet waarom, maar die vier zwarte heeren in dat gewone rijtuig aan het einde van den schitterenden stoet, maakten altijd een mallen indruk. En iedereen zei, moe van het hoera-schreeuwen, een beetje buitenadem en teleurgesteld....: de pers. Dat geluid van al die menschen die con stateerden: de pers, maakte een sissende, vreemde klank, maar men hoorde het slechts heel even. Maar voor die vier heeren moet het anders geweest zijn, want juist overal waar zij kwamen zeide men: de pers en siste het. Wij dachten dikwijls hoe akelig het voor die heeren moest zijn om den heelen weg door aan n stuk door, te hooren: de persssss.... Om razend te worden leek het ons.. .. Nu.... zoo'n gevoel denk ik dat de zij span-agent heeft als hij zoo heerlijk wippend en veerend door de stad rijdt, en op alle ge zichten, telkens weer andere gezichten, aldoor datzelfde lezen moet: ... .?Hij zit daar maar fijn.... en wie be taalt het ?" En daarom kijkt hij zoo stroef. . .. En daarom doet hij natuurlijk zon zijn best om ook van die keurige en reglemen taire gebaren te maken. . . . De stakkerd En tóch zit hij daar maar lekker.... Ik ben ook maar een mensen, en ik kan een gevoel van jalousie niet van mij afzetten.. M i: i, i s S r o K i: tlllllllllllllfllll llllllllll Illlllllltllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllli mui -> IIHIIIIIIIIIIIIII HET BEZOEK Door den ongestadig necr-zwiependen regen tripte Vera van Weede voort, de plasjes mij dend met haar hoog-hakkig geschoeide voet jes, met de eene hand het strak om de knieën sluitende rokje optippend, terwijl de andere de paraplu vooruit hield, tegen den rukkenden wind in. Ze had zich dit bezoek nu eenmaal voor genomen, en het zou toch al te kinderachtig geweest zijn, het om een beetje regen op te geven.... Het was wel een vreemde buurt waar de schilder woonde: de Veenkade, daar kwam ze nooit; wat bezielde zoo'n artiest eigenlijk om daar te gaan wonen.... Maar kunstenaars hadden nu eenmaal zoo hun eigen aardige gewoonten, anders dan die van andere menschen; dat was immers hun recht, en zij, Vera, zou de laatste zijn om op de rechten van den kunstenaar iets af te dingen ! Ze noemden haar thuis voor de grap het artiestje", a! maakte ze zelf nooit wat: ze schilderde niet, ze schreef geen verzen, ze danste niet eens, en dat deed in Den Haag tegenwoordig iedereen.... Dat wil zeggenze beoefende den dans niet als kunst-uiting; bals bezocht ze genoeg, maar dat was geen kunst. Toch was ze het artiestje". Want niemand van haar vriendinnen volgde, als zij, cursussen in aesthetiek, zoo, dat men zich bij het mooivinden van een schilderij rekenschap kon geven waaróm het eigenlijk mooi was; niemand liep, zooals zij, de tentoonstellingen af; nie mand kocht zoo de nieuw-uitgekomen verzen bundels, en onder haar kennissen ging ze al lang door voor een autoriteit, als het er op aankwam, een moderne kunst-uiting op zijn rechte waarde te schatten.... Het streelde haar, het maakte haar grooter in eigen oogen, al herhaalde ze voortdurend, dat ze zich zoo niets voelde in vergelijking met het genie waarover gesproken werd; dat was juist een bewijs van begrip, dat je je eigen kleinheid voelde tegenover de grootheid van het kunstmysterie. "Eén ding ontbrak haar nog: het persoonlijke contact met kunstenaars. Thuis moesten ze daar niet veel van hebben. Haar vader, de bekende bank-directeur. zwager van den mi nister van Koloniën, lachte wat om hetgeen hij de liefhebberijtjes van Vera noemde, maak te een afwerend gebaar als zij repte van bij eenkomsten van kunstenaars, waar de opper vlakkige society-conversatie vervangen zou worden door het zeggen van verzen, door dans, door serieuze gesprekken over kunst.... Haar moeder was er heelemaa! niet voor te vinden; die leefde zich geheel weg in haar klein be staan aan uitgaan en recipieeren, en met licht misprijzen merkte ze soms op, dat haar dochter sprak over andere onderwerpen dan de in hun kringen gebruikelijke, zich bewoog in andere sferen dan die haar gemeenzaam waren. En nu, nog geen week geleden, had Vera een tentoonstelling bezocht van een jong schil der, een nieuw-ontdekt talent, waarover met veel ophef in de kunst-rubrieken van de bladen geschreven was; een talent dat zich plotseling geopenbaard had 'm vreemden rijkdom van coloriet, zeer oorspronkelijk van opvatting en bijna pervers aandoend in het weeke saamvlijen der ineen-vloeiende kleuren. En Vera had dadelijk bedacht: dien kunste naar wilde ze leeren kennen. Nauw-bewust was het haar, dat vooral enkele niet verfijnden zinnen-lust behandelde onderwerpen in het tentoongestelde werk haar aantrokken; zeker wist ze alleen maar, dat ze verwantschap voel de met den geest, die deze zér individualisti sche kunst geschapen had. De bediende in de kunstzaal had haar bereidwillig het adres van den schilder opgegeven, en nu, op dezen door regenden Zondagmorgen, was ze op-zoek naar hem toe, zonder dat ze er thuis iets van wisten; ze zouden het immers toch niet be grijpen, en zoo ze haar het gaan al niet ver boden, het prikkelend-prettige avontuurtje zou tevoren bedorven worden door wat ze er misprijzends over te hooren kreeg. Hier was ze waar ze wezen moest. De grauwe gracht lag zielloos onder de glans-arme regen lucht. Een paar kerels, boordloos, maar niet Zondagmorgen-wit van overhemd, gingen haar voorbij, nieuwsgierig; aan-loerend. Net iets voor zoo'n bohémien-type van een schilder om hier, in zoo'n omgeving, te gaan wonen.. Ze belde. Aan een touw werd de vervelooze deur opengetrokken; een vrouwegestalte, vaag in scheeinring, stond boven aan de trap. Of mijnheer De Lange thuis was? Ja, of ze maar boven wou komen. Enkele oogenblikken later was ze op zijn kamer, een groot, maar hol en zonder eenige verfijning ingericht vertrek; of eigenlijk kon er van inrichting nauwelijks sprake zijn: meubels waren er bijna niet; een paar schil dersezels met half-afgewerkte doeken, aan de wanden allerlei teekeningen en schilderijen, en in een hoek een laag ijzeren ledikant met omgewoeld beddegoed, zóó verlaten blijkbaar. Op de tafel het onafgeruimde ontbijt, een slordige rommel, allerlei ingedroogde vlekken op het oude stuk tafelkleed. Ik wou u zoo graag leeren kennen, trachtte ze rad haar verlegenheid weg te praten, nog vóór ze den schilder had opgenomen: een groote, slordig-uitziende man, ongeschoren en zonder boord, die wantrouwig het Haagsche dametje tegen-blikte, haar ongeloovig bleet' aanstaren, zelfs verzuimde haar een van de wrakke stoelen aan te bieden. Ik heb uw werk gezien op de tentoonstelling, vervolgde ze; ik voelde dadelijk mijn verwant schap aan den geest van uw werk.... men kan soms zoo'n onverklaarbare sympathie hebben; u, als kunstenaar, zult dat ongetwij feld wel begrijpen. Ja, dat kan, zei hij onverschillig. Met een trage beweging schoof hij nu een stoel aan. Maar het ironische glimlachen om zijn mondhoeken bleef duren. Geen woord van verontschuldiging vcor den toestand van zijn kamer, voordat onopgemaakte bed; het was toch wel heel erg, en al was hij dan een kunstenaar, hij kon toch ook een fatsoenlijk mensen zijn ! Geen woord van dank ook voor haar bezoek, voor het afdalen van haar, Vera van Weede, uit haar dame-bestaan, tot hem, het arme artiestje, dat haar toch hetisch wel een beetje dankbaar mocht zijn. Maar een oogenblik zat ze; toen, druk doend, om zich een houding te geven, tripte ze weer heen en weer in de kamer, onderwijl bedenkend, dat ze maar zoo gauw mogelijk zou probeeren weg te komen. Het gesprek wou toch niet vlotten, en wat was dit nu in vredesnaam voor een ontvangst... . Zoo iets was toch aanstellerij ! Ze bekeek het bizarre werk, dat de wanden bedekte, maakte nu en dan een opmerking, om hem te laten zien, dat ze toch niet heelemaal de eerste de beste was; neen, dat hoefde hij in zijn kunstenaarshoogmoed niet te denken ! Maar het starre zwijgen van den mageren, slordigen man ver warde haar toch, maakte haar onzeker in wat ze zei; en ook, het was zoo vreemd, zoo . hyper-modern, wat hier allemaal hing. Dit kleine doekje hier bijvoorbeeld, met die vreem de kleuren-rnengcling, dat was toch wel heel zonderling; misschien een symbolische voor stelling. En op goed geluk af zei ze: Wat een merkwaardig dingetje is dat, wat hier hangt". Toen kwam het vreeselijke. Ze hoorde zijn onverholen sarcasme in het luide lachen, dat door de kamer klonk. Dat is een lapje, waar ik mijn penseelen aan afdroog, zei hij. Hoe de ongelukkige Vera de trap weer afkwam, wist ze niet goed. Hij bedankte haar nu opeens beleefd voor haar bezoek, liet haar behoorlijk uit, kwam zelfs achter haar aan de onbelooperde trap af. Maar toen ze, in den regen-morgen, weer onder haar veiüg-uitgespreide parapluutje liep, ontsnapte het aan haar trillende lipjes: Zoo'n mispunt!.... HERMAN MIDDENDORP Typ. Amst Boek- ia Steendrukkery, voorheen Ellerman, H arm s & Co.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl