De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 28 april pagina 5

28 april 1923 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

28 April '23. - No. 2392 DE AMSTERDAMMER/WEEKBLAD VOOR NEDERLAND VROUWEN IN DE PROVINCIALE STATEN VAN NÓORD-HOLLAND (Tweede reeks) j Teekeningen voor de Amsterdammer" door E. L. H. Woutersen?van Doèshurgh -.r BIJKOM STIGH EDEN LXX. Een gewone dag, met een gewone krant, een gewone stationskap, en het gewone, lugubere, blinde licht over het perron. Ik heb dien ochtend al vele woorden gesproken en aangehoord; ik heb een tijdschrift gelezen, ik ben door de drukke stad komen trammen; toch heb ik, sinds ik wakker werd, nog niets beleefd. Eigenlijk ben ik dan ook nog niet wakker. Opeens treft mij de klank van een diepe, ontroerde stem; al mijn vezelen spannen zich; mijn hart gaat open; uit mijn indolente een zaamheid schrik ik op tot het leven, tot belangstelling, tot meevoelen met een be droefde medemensen. Dank je hartelijk voor alles," zegt de stem, dank je; ga nu maar. Ik kan het niet langer " En ik zie een fijn, bleek gezicht, dat zich een paar keer heftig tegen een blozend, gemoedelijk-geroerd gezicht aandrukt; en dan hoor ik een ander geluid, een beetje hoog van aandoenlijkheid, maar toch nog gezellig: O, ik zal dien ochtend nooit ver geten, toen u opbelde, of u komen kon. Ik zei dadelijk tegen m'n man: Dat is best; daar ben ik blij om.. ?.." En al die weken "? Hét teer-belijnde gezicht knikt alleen, terwijl de tranen door de smalle gootjes langs haar diepe oogen stroomen en ik met verbazing opmerk, dat er inderdaad menschen zijn, die, zooals in de romans, schreien kunnen, zonder dat hun oogranden rood worden, of hun uiterlijk iets van zijn charme verliest.. Ik verberg mij achter mijn courant en peins; ik kan niet ontkennen, dat het geval mij puzzelt; waarom is deze gedistingueerde vrouw met het even-grijzende haar en de intelligente, mooie oogen, zoo ontroostbaar, dat ze die goedmoedige, welgedane juffrouw verlaten moet; en waarom spreekt deze laatste zoo hartelijk, en toegewijd tegen haar, met toch iets van een weldoenster-die-erzich-niet-op-laat-voorstaan in haar toon? Ik denk aan den mat bleeken tint, aan de scherp belijnde neus, en de smalle, ontkleurde lippen; ik herinner me de klank van haar stem, waar alle beheersching en alle terughouding uit weg gevallen was: de kreet van een ver twijfeld dier, dat iets doen moet, dat ergens heen gedreven wordt, waartegen zijn natuur zich hartstochtelijk verzet; en ik denk denk.... De burgerjuffrouw een vroegere, trouwe gedienstige ? nu getrouwd, waar ze heen gevlucht is, omdat het leven haar thuis ondragelijk was geworden? Waarom ondragelijk geworden? Dat het een echte, groote smart is, wordt me hoe langer hoe duidelijker. Ik ken, bij ondervinding, de plotselinge ontroeringen bij het afscheidnemen, die, als de trein zich in beweging zet, even plotseling weer geluwd zijn; ik ken het gebaar van gemakkelijk in de kussens terugleunen, en knus zich in een boek, of zelfs in een boterham gaan verdiepen, terwijl de wangen nog vochtig zijn; maar nu zijn we Haarlem, nu zijn we Leiden al voorbij gestormd, en nog kan de krampachtige mond niet tot rust komen; nog loopen telkens de oogen over, alsof alles, wat ze zag, alsof elk geluid haar aan een snijdende pijn herinnerde O, waarom kan ik niet zeggen: ik ook, ik ook"; waarom moet ik haar alleen laten in haar ellende, en durf ik haar zelfs niet aanzien, als ik haar taschje voor haar opraap? Een dier likt een soortgenoot, als hij pijn heeft; maar een meiisch mag geen hand uit steken naar zijn broeder in nood. Opeens bij Voorschoten neemt ze een be sluit; ze pakt zich zoo plotseling aan, dat ik schrik van de verandering: ze trekt haar mantelpak af; ze laat haar sluiert je zakken; ze trekt een paar suède handschoenen aan; en ik merk, dat ze heel knap en heel aan trekkelijk is; misschien voor mij vooral, omdat ik ook haar tranen heb gezien.... Een oogenblik later, op het perron, zie ik haar door een man en kinderen omgeven, en ik hoor de diepe stem, zeer beheerscht nu, en A. AUKES?TIMMERS (Vrljz. Dem. Bond) L. J. VAN KUYKHOF-KOEDIJK (S.D.A.P.) \ i M. E. B01SSEVAIN?PIJNAPPEL (Vrijheidsbond) iiiimumiiiimmiiiimmmimmuiiimmiimmimuimiimmiiiintmitiMnniiniiiiiiiiiiiMHiniiiiMiiiiiiiiiiiiii C. Th. IDENBURG?HOEDE MAKER (Chr. Hist. Partij) iiiiiiiiimmimiiiii imjitiiiiiniiiiiiiinimiliiiiiiiiiiiiMHiiiiiilMMiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiililliiii iiiimiiiimiiimiiiiiiiiiHfiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiHii minder rijk: Wat ben je groot geworden, Els! Nee, voor jou is-tie heusch te zwaar, Henny !" Ik zie haar glimlachen, om iets, dat het jongste kind zegt, en dan, hoe de man een grooter meisje wegtrekken zijn arm door haar arm steekt; ze kijkt hem aan, en dan opeens, achter hem, ontdekt ze mijn gezicht: een snel rood loopt over haar matte huid, alsof ze zich betrapt voelde, en ze wendt haar oogen af. Ik ga de donkere trappen af, mijmerend: is dit niet een beeld van het leven van elk onzer? Gaan we niet allemaal aan den eenen kant schreiend den trein in, en komen er lachend uit; of omgekeerd? Had ik niet bijna iets ongeoorloofds gedaan, door de gang van deze vrouw te volgen van het ne station tot aan het andere? Moeten wij allen ons niet vele malen per dag metamorfozeeren, en behoort niet ieder ons slechts in ne phase te zien? Kunnen we den mensch die om vreugde, troost of opwekking bij ons komt, toonen, dat wij nog pas te voren zelf bij de wateren der wanhoop" ineengezakt waren? Kunnen we den banalen bezoeker, die meent ons genoegen te doen met zijn beleefdheidspraatjes, meedeelen, dat, juist op dienzelfden stoel, waarop hij zoo sierlijk gewipt zit, den vorigen dag, op ditzelfde uur de vriend zijn vermetele toekomst-plannen uiteenzette, die beslisten over ons leven? Zouden we, al waren we op weg om -zelfmoord te gaan plegen, een eenvoudige ziel kunnen brusqueeren, die ons staande houdt met een verhaal over zijn kans, om in rang bevorderd te worden, of zijn plannen om te gaan ver hulzen? Zullen we dan niet even geheel met zijn belangen meeleven, alsof wij niets anders in ons hart droegen? Het leven is een schouwtooneel", of on eerbiediger gezegd een poppenkasterij" Maar al drukt op ons allen gelijkelijk de plicht van het moeten-mee-spelen; toch kijk ik met deernis nog even de hooge gestalte na, aan wie ik dien dwang zoo bizonder schrijnend heb gedemonstreerd gezien. ANNIE S A LOMONS EEN CHINEESGHE VROUW Men vroeg eens aan een schrijver over China waarom er eigenlijk nooit geschreven werd over de Chineesche vrouw. Hij keek verbaasd op en zei: De vrouwen van China ! Daar hoor je nooit van. Niemand denkt ooit aan ze, misschien alleen als de moeders der Chineesche mannen !" Elisabeth Cooper vertaalde de brieven, die Kwei-Li, de vrouw van een hooggeplaatst Chineesch ambtenaar, aan haar man schrijft, terwijl hij met Prins Chting een reis oin de wereld maakt. Het is het geschreven woord van Kwei-Li, die met eiken streek van haar penseel geeft een deel van haar hart". In dit kleine aantrekkelijke boek met de fijne Chineesche plaatjes zingt Kwei-Li haar litanie van liefde, vertelt zij bijzonderheden van de kleine wereld om haar heen, geeft zij ondeugende opmerkingen over haar schoon moeder, die maar praat en praat en haar in vloed ziet verminderen omdat ze zich niet kan aanpassen aan de moderne beschaving van China. Het huis op den top van den berg heeft zijn ziel verloren," zoo begint de eerste brief. Het is niets dan een paleis met leege vensters. Ik blik over het dal, waar de zon wegzinkt als een rood gouden bal en lange purperen schaduwen werpt. Ik weet, dat je niet tot mij wederkeert uit de stad en ik fluister: geen zonsopgang zal meer mijn hart verheugen, geen zonsondergang mij een vreugde zijn vóór ik die weder met u kan genieten". Niets wil Kwei-Li in haar omgeving ver anderd hebben, zijn stoel moet blijven staan op zijn plaats. Meh-ki, haar dienares had de kleine dwergspar buiten op het terras gebracht, maar zij laat hem wegnemen. Vroeger had zij hem mooi gevonden maar sinds je gezegd hebt, dat het net een oud mannetje is, dat in zijn jeugd geslagen is, weet ik ik heb ge leerd met jou oogen te zien, dat een boom groot en rank en schoon en gemaakt door de goden, meer is dan een kleine spar door menschenhanden gebogen en teruggehouden". In een van de volgende brieven herinnert ze hem aan hun huwelijksdag. Ze bekent hem hoe zij met een angstig hart den man, dien zij nooit gezien had, was tegemoet gegaan. En humoristisch klinkt het als ze zegt, dat de rijke uitzet, die haar ouders haar hadden mee gegeven haar toch een gevoel van zekerheid had gegeven. Ze spreekt van de bruiden, die toen zij den eersten keer haar echtgenoot zagen het wel hadden willen uitschreeuwen van angst, maar zij had geweten, dat zij gelukkig zou kunnen zijn met dien sterken jongen man. Ze had ge beden tot Kwan Yin, en omdat ze haar gebed verhoord had, had ze eiken dag een kaars gebrand aan haar voeten om haar dankbaar heid te toonen. Soms lijken de dagen op elkaar als de bloesems van een perenboom". Maar plotse ling komt er leven in het oude paleis. We hebben een schoondochter. Voor mij is zij de zon, als de gelukkigen lachen, dan lachen de goden". Maar Kwei-Li's schoonmoeder houdt niet van dat vroolijke gelach. Zij wenscht een schoondochter, die onderdanig is en stil en tot straf moeten zij en Mahli eiken dag een regel van den wijzen Confucius leeren. Ze bestudeeren de zes schaduwen, die de zes deugden vergezellen. Maar Li-ti en Mahli gichelen en lachen zelfs bij die ernstige HiiiiiiiiiiHiiiiiimiiiiiiMnmimi mr IIIIIIIIIIIHIIIII VBTJCHTENKOEKJES VAN SIPKES - HAARLEM gijn voortreffelijk van kwaliteit en aangenaam van smaak studie. De eerbiedwaardige schoonmoeder verwijt Li-ti haar ijdelheid. Zij houdt haar voor dat een deugdzaam hart meer waarde heeft dan een schoon gelaat. Maar", schrijft Kwei-Li, in haar brieven: Ik zeg, ze is onze vlinder, ze'brengt ons de vreugde van den zomer. Een kanten zakdoek is niet geschikt voor tranen". Je eerbiedwaardige moeder heeft trouw plannen. Schrik niet, niet voor haarzelve. Mahli je zuster moet worden uitgehuwelijkt. Zij en Liti hebben samen gepraat over ver boden onderwerpen. En je eerbiedwaardige moeder heeft ze beluisterd en is stil nader geslopen. En Mahli heeft geroepen: dat alleen katten en kraanvogels en dieven nader slui pen ! En je eerbiedwaardige moeder is sprake loos geweest van woede. Nu moet Mahli trouwen, zij heeft een sterker hand noodig dan die van een vrouw". En Mahli lacht en schreit en wordt heen en weer bewogen als het zaad van een katoen boom. Ze heeft geld geleend en kaarsen laten branden voor het beeld van Kwan Yin en het ondeugende kind heeft gebeden: Goede KwanYin geef mij een echtgenoot zonder familie. Kwei-Li's ziel komt in opstand, dat ook Mahli zal moeten trouwen met een echtgenoot, dien ze nooit gezien heeft. Ze smeedt een kom plot. De eerbiedwaardige moeder brengt een bezoek aan een afgelegen tempel en in dien tijd ziet Mahli den man, dien zij volgen zal en er komt rust in haar hart. De tijd van wachten duurt Kwei-Li zoo lang en zij schrijft: Ik kan niet zeggen hoe ik je liefheb. Ik denk aan je bij dag en bij nacht in mijn droomen. Ik zou mijn handen willen vullen met geluk en het strooien aan je voeten. Je bent mijn leven, mijn liefde, mijn al, ik hoor je toe tot in eeuwigheid". En zij gaat tot Kwan-Yin en bidt tot haar, want Kwan-Yin is de Godin der vrouwen en zij voelt haar liefde. Zij effent haar pad, zij zorgt voor haar nu zij niemand heeft om op te steunen. ' Kwan-Yin is zoo dicht bij en de andere Goden zoo ver af. Boeddha de God van Licht Hij is almachtig, maar ik bid tot hem niet met mijn hart maar met mijn lippen". De Vrouwe van Genade geeft Kwei-Li haar zegen en als haar echtgenoot wederkeert, zal zij moeder zijn van een kind. ,,Ik kan niet schrijven over wat er om mij heen gebeurt, ik kan slechts droomen van geluk, een wondere vreugde slaat met de vleugeis tegen mijn venster ? de poorten des hemels zullen opengaan". Hij is er, mijn zoon ! Ik raak hem aan met mijn hand en de zucht van den wind door de dennen voert de muziek der goden tot mij. Ik zie je beeld in zijn oogen, hij is van mij, van jou, wij drieën zijn n !" Kwei-Li's zoon sterft en zij klaagt, dat Kwan Yin haar stem niet meer hoort en hartstochZOMI ETAMINE VANAF FI. 0,50 PER METER. ALLOVERNET VANAF Fl. 0,60 PER METER. telijk roept ze uit: Er is geen Godin der Ge nade, het is een voorwerp van hout en ver guldsel". Men verwijt haar, dat ze niet gaat naar den tempel. De gelukkige vrouwen, die daar knielen en de bedroefde die hun .offers brengen, zij weten niet dat Kwan-Yin op haar lotus-troon lacht om een moeder in wanhoop. Ik sta op het terras, ik leef eenzaam met mijn stille droomen. Voor mij zijn er geen goden meer". Dan brengen zij haar mede van de markt het boek van den nieuwen God en Kwei-Li denkt: Waarom bij al die Goden nog n bij te voegen? Maar zij neemt het op en leest in de blade ren die ademen rust en vrede. De kersenbloe sem is uitgebloeid, maar zij zal wederkeereh. Er is iets, er moet iets zijn, dat bedroefde moeders toeroept: Schrei niet, ge zult uw kind wederzien". En een stem komt tot haar en spreekt. Komt tot rruj, allen die vermoeid en belast zijt en ik zalTJ rust geven". C. B i E N F A i T I) The love-letters of a chinese lady by Elisabeth Cooper. Lente-Leven Het windeken beurde Mie's halsdoekjen op En liet haar róse- keursjen geen vrede. Het zonneke gluurde in haar melkwitten krop En.... ik deed het stillekens mede. Ik was zoo blij. Het was in de Mei Het windeken maakte plazierkens. Het vogelken stak er zijn kop door den tak. En trilde, dat 't klonk, tierelierkens. Het windeken blies er een vuurvonksken aan. i Het vlammeken laaide naar buiten. Met gloedheeten drift ben ik tot haar gegaan,; Om.... Mie in mijn armen te sluiten. H. G. P. O B D E Y N ' lllllllinimillllllimillllllimillllllMllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIUIHIIIIIIIIlllll «III1II IMIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII in Illlllllll BUSKERS De rijksstraatweg ligt nog al hol en open en geeft vrij spel aan den Noordooster. De hoeven met hun geboomte liggen een eind van den weg af, anders dan in Holland, waar boomgaarden en heggen en perceeltjes hak hout aan wandelaar of wielrijder de zoo dikwijls gewenschte beschutting verkenen. In ruil daarvoor hebben we hier in 'tWinterswijksche een vrij uitzicht over akker, beemd en bosch, en 't is buitengewoon prettig om te beseffen, dat dit laatste nog domineert, hoewel de akkers en beemden toch wel verre weg de meeste hektaren in beslag nemen. Niet voor niets draagt een groot deel van deze streek nog den naam van Het Woold", Leeuwerikzang vervult de lucht; de akker leeuwerik hoor je hier haast niet, de boomleeuwerik zingt het hoogste lied en op een paaltje zit ook nog een kuifleeuwerik te zingen, de kuif niet omhoog, maar lang en spits over den nek gestrekt, vanwege dien Noordooster. De boomleeuwerikjes fladderen laag over het wintergraan en een strijkt er neer in het topje van een bloeienden sleedoorn aan den akkerrand: vogeltje in de bloemen a la Giacomelli. Nu komt er links een boschje vlak aan den weg, en even voor Huitinkbrug geef t een pad een welkome gelegenheid om er in te draaien. De wandeling is er vrij. Nu zijn wij op eens in een andere wereld. Het bosch» breekt geheel de kracht van den wind, maar de onbebladerde takken laten vrij spel aan de zonnestralen. Overal licht en warmte en luwheid. Maar het belangrijkste is nog wel de beek, de heldere kronkelende Slingebeek, imiilMinuHiillmiiliiilllliiliiiiiijliliiMllllllHiillllllliiiiiliillllilimiiiiHiiiiiiiiillliiiiiii Groote Gele Kwikstaart; mannetje het onovertroffen sieraad van Gelderland's Achterhoek. Het is, alsof de bosschen zijn oevers zoeken, of, omgekeerd, alsof deze beek de overblijfselen van het oorspronke lijke landschap nog het langst weet vast te houden, broksgewijs en klein, maar van intense en geconcentreerde schoonheid. Dit bosch van Buskers is slechts weinige hektaren groot en een oerwoud is het lang niet; er staan maar weinig zware stammen in. Op menige plaats toonen rechte boomenrijen den invloed van menschenhanden en een enke le inplanting van naaldhout doet zelfs hin derlijk aan. Maar de boschrand zelf vergoedt alles. De beek en de vogels, de wind en de eekhoorns met de wormen en de paddestoelen hebben hier vrij spel gehad en het menschenwerk voltooid en verbeterd. De eiken en de beuken zijn nog kaal maar het bosch zelf groent allerwegen met meidoorn en vogel kers, liefelijke berkjes, dicht donker groen van kardinaalsmuts en wegedoorn; deze laat ste ook alweer een vreemde figuur voor den Hollander. De boschbodem zelf ziet op de meeste plaatsen wit van de anemoontjes of rose, waar de knoppen nog gesloten zijn en knikkend neerhangen boven hun driebladigen schutkrans. Kleine voorjaarsbijtjes dansen er over heen, de zon heeft ze pas gisteren uit hun holen gelokt. Een teeder groen en fijner bloem, wit met rose aderen, dat is de klaverzuring. Die staat nu rustig, met zijn drietallig blad wijd gespreid, maar gereed om het saam te vouwen en om te buigen zoodra de nacht komt of de zon achter wolken ver dwijnt en de guurheid overwint. Weer op een andere plaats is het blauw van viooltjes en dalkruid en lelietjes van dalen staan gereed om bloei te leveren voor de Mei. Op een enkele plaats vinden we de eerste spruiten van de zeldzame Boschpaardestaart. De ingewijden begrijpen, dat hiermede het Bosch van Bus kers op een hooger plan komt, deze plant stempelt het tot een natuurmonument van beteekenis, ondanks die eiken op rijtjes. Maar de beek is toch het voornaamste. Hij stroomt hier stil langs zandige oevers. Hoogerop heeft hij keienbedding of zelfs rotsbodem en daar ruischt hij als de beste. Lager stuwt hij watermolens, maar hier glijdt hij gladjes tusschen smalle reepjes effen zand waarop zich de steile oever van het winter bed verheft. Deze oever is omlaag bekleed met donkergroene levermossen, die met elkaar een schubbig kleed vormen. Hoogerop komen de bladmossen, nu in den vollen tooi van hun gesteeldesporen doosjes. En overal-, omhoog,[omlaag-,rijk bloeiende sleutelbloemen, heldergroen en zwavelgeel, afwisselend met rijke pollen van pinksterbloetnen, frisscher en fijner dan welke andere bloem ook. De pinksterbloem is heusch om te zien, de prettig ste bloem ter wereld. Opeens een hevige drukte; geschreeuw en gepiep, gedwarrel van kleurige veertjes, geel en groen en wit en zwart. Het zijn eventjes vier groote gele kwikstaarten, twee paartjes, die hier hun grensgeschil uitvechten. Het duurt maar heel kort en 't volgend uur heb ik nu niets anders te doen, dan hier in 't woud te zitten bij de anemonen in de klaverzuring, de primtila's en pinksterbloemen om te kijken naar het kwikstaartje, dat de overwinning behaald heeft. Ieder kent de witte kwikstaart en ook wel de gewone gele, die in Mei zoo aardig kan pronken aan slootkanten op de zwarte bagger. Maar de Groote Gele, dat is heel wat anders. Vijf en twintig jaar geleden wisten we nog niet eens dat hij hier in Neder land broedt en we waren al erg blij als we hem 's winters eens te zien kregen, als hij op den trek kwam. En nu vechten ze al aan de Slingebeek om een plaatsje; deze Gebirgsstelzen", die we vroeger gingen zien in het Sauerland of in Thüringen. Eerst zijn ze in Limburg broedend gevonden en kort daarop in het Winterswijksche en nu komen er hoe langer hoe meer, hetzij doordat ze zich ver meerderen, hetzij dat men er beter op let. 't Was weer het oude liedje: het mannetje een en al drukte en pronkerij, het wijfje schijnbaar onverschillig en zich gevend aan de dagelijksche bezigheid. Ze liep maar langs den oever, nu in het water dan er naast, af en toe pikkend naar een insect of een slakje. Onderwijl zat de man in de kroon van een boompje dat in de beek was gestort te lokken en te zingen, kleppend met de vleugels en waaierend met de zwart-met-witte staart, die langer is dan de rest van het lichaam. Het geel van zijn romp was vele malen sterker dan dat der primula's en deed eer aan boter bloem of dotterbloem denken en daartegen stak het fluweelig zwart van het keeltje scherp af. In de oogstreek nog meer zwart, afgezet niet wit. Nu roept 't wijfje even en vliegt het bosch in.Het mannetje haar na. Ze zwenken tusschen de takken door, maar spoedig keert ze weer terug naar de beek, terwijl hij, ik zou toch haast wel denken voor zijn eigen plezier, nu hoog in een eik een heele poos zijn kunsten vertoont. Ik heb al heel veel moois in de wereld gezien en maak niet graag vergelij kingen, maar dit gedoe van de groote gele kwikstaarten maakt toch wel, dat voor mij geen voorjaar compleet is zonder een bezoek aan de Slingebeek. Eén ding is niet aardig op Buskers: op alle boomen van eenig belang zijn briefjes gespijkerd met nummertjes. Want Buskers wordt verkocht en 't is niet te zeggen, wat er nu van worden zal. Als mijn onbegrijpelijke landgenooten wat vlijtiger waren met zich aan Heerengracht 260 te Amsterdam op te geven als lid der Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten dan was het een peulschilletje om het voor allen en altijd te behouden, ' tegelijk met nog een aantal stukken van dat kaliber. De Rijwielbond heeft over de zestigduizend leden, waarom Natuurmonumenten niet? JAC. P. T H ij s s E ?MiiiMililililiiiiiiiiiitiuiiimiiiiiiiiiiiiiHiimiiiimiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiilil" 99 l MOERHEIM DEDEMSVAART I WATERLELIES j f (roode, rose. witte) [ l worden in Mei verplant. f | Catalogus op aanvraag. | rilllllllMIIIIIII IIMlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIHlHIIIIIIIIIlllIIIIIIIIMIIIIIIt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl