De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 28 april pagina 8

28 april 1923 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 28 April '23. - No. 2392 Teekening voor de Amsterdammer" door G. Schaake?Braakensiek kHENDRIK C. VAN OORT Stimmt an die Saiten" en stemt ze hoog-op, naar B-dur, want we herdenken den dag waarop een Nederlandsch kunste naar de vijf kruisen" bereikt. Hendrik van Oort is vandaag 28 April vijftig jaar ge worden en den sympathieken jubilaris brengen we hier een weigemeenden gelukwensen ! Velen onzer hebben aan dezen veelzijdig begaafden kunstenaar is hij niet zanger, leeraar, pianist en componist? de aan genaamste herinneringen, want zoowel zijn talenten als zijn persoonlijke eigenschappen schonken hem een breeden vriendenkring. Met zijn nobel-getimbreerd geluid kan Van Oort die uit de voortreffelijke zangschool komt van mevrouw Noordewier wonderen doen van warme expressie en diepe muzika liteit en een liederavond van dezen begaafden zanger die zich zelf begeleidt beteekent voor de toehoorders steeds een voornaam kunstgenot. Hoort hem een geestelijk lied van Bach zingen, een aria van Mozart, een ballade van Löwe, een lied van Schumann, Schubert, Wolf, Mahler of Strauss, steeds weet hij on middellijk sfeer te scheppen door zijn juiste opvatting en mooie voordrachtkunst. En wie het voorrecht hadden Van Oort te kunnen hooren in Cornelius' Barbier van Bagdad" of in een humoristisch werk van Wagenaar, weten, hoe zijn uitbeeldingen altijd treffen door fijne geestigheid en scherpe omlijning. Op concert-uitvoeringen is Hendrik van Oort een hoog-gewaardeerde solist en door zijn medewerking verwierf hij zich zoowel over de grenzen als in ons vaderland vele lauweren. Ook vandaag op z'n SOsten verjaardag (,,Keine Run' bei Tag und Nacht!") zingt onze jubilaris op de Toonkunst-uitvoering te 's-Gravenhage in Motissorgski's Boris Godunow." Als hoofdleeraar aan het Amsterdamsche Conservatorium heeft Van Oort tal van leerlingen in de geheimen der zangkunst ingewijd en als docent wordt de jubileerende kunstenaar allerwegen hoogelijk geprezen. Door zijn composities is hij ook in wijden kring bekend geworden. We herinneren slechts aan zijn aardige kinderliederen, zijn Kerstliederen voor vierstemmig vrouwen koor en aan de fijn-doorvoelde zangen die dezer dagen in druk zijn verschenen en waar van we er enkele onlangs door mevrouw Van Oort?Braakensiek zeer verzorgd hoorden voordragen. In het muziekleven van ons vaderland neemt Hendrik van Oort inderdaad een voorname plaats in. Moge het hem gegeven zijn nog jaren lang die plaats te behouden ! H. F. KERNRAMP NOORDLING, Een duit voor Kermis, zonder uitgever en jaar. WILLEM DE MÉRODE, Het heilig licM, Uitg. Mij. E. J. Bosch Jbzn. Baarn, zonder jaar. In den jare 1865 verscheen in de Januariafl. van De Gids Een avond aan het hof" van Huet, een kritiek op het Aurora-bundeltje voor dat jaar waarbij de auteur ons voert in den kring van Koningin Sophie en hare hof dames en in geestig spottende conversatie dit gezelschap een vernietigend oordeel laat uitspreken over de rijmerij in het bundeltje. De teekening van het milieu is rustig en eerbiedig, ondeugende scherts en fijn begrip kenmerken het oordeel der vorstin. Doch welk een storm van verontwaardiging ging er op in het duffe Haagsche wereldje van aristo craten en hofsatellieten; hoe verweet men den kritikus gebrek aan takt, gemis aan goe den smaak en begrip van gepaste vormen, dat hij het wagen dorst der gekroonde zijn oordeel als het hare in den mond te leggen, ons te voe ren in haar intieme omgeving, haar voor te stellen als deelnemend in het geestelijk leven van haar tijd. Als in de vijandige houding tegen Huet een norm voor alle tijden mocht gelegen hebben, wat hebben dan de Vlamingen wel niet moeten beginnen met dezen meneer Noordling en zijn kermisduit, waarin van het begin tot het eind hun koning persoonlijk optreedt en zich waagt in een allerzonderlingst fantastisch avontuur. Ze hebben ongetwijfeld het tegen deel gekozen van wat men Huet aandeed; ze hebben hem dood willen zwijgen. Nergens toch las ik iets over dit boekje, dat de auteur dateert met Huybergen 1921 ".Dit is de eenige aanduiding van plaats en tijd die het draagt. Een uitgever heeft het niet. De schrijver noemt het een fantazij". Het is een geestige, vurige charge, ernstig bedoeld als opstuwing, opzweeping van den Vlaamschen geest in den strijd voor de Universiteit, voor de geestelijke ontvoogding ; men zou het een politieke brochure kunnen noemen, maar daarvoor is het te goed, als zuivere belletrie geschreven. Ik heb geen verstand van politiek, zou er ook om den dood geen verstand van willen hebben, maar zelfs in mijn zalige verstandeloosheid heb ik toch een flauw vermoeden.dat als werkelijk uitvoerbaar plan de inhoud niet zal passen in het politiek streven der Vlamingen, 't Is te mooi. Wat voor verheven dingen toch laat deze Noordling zonder voorletters, waarachter zich wel een artiest van professie moet ver bergen, gebeuren? De koning een naam wordt nergens genoemd, maar niemand anders dan de tegenwoordige koning Albert kan bedoeld zijn ? ontvlucht zijn hofkring, trekt een oud houtvesterspakje aan, dat hij ergens in een bijgebouw vindt, klimt over het hek van zijn park, 'smorgens heel vroeg bij het uchtendkrieken;" hij hangt zijn vergulde buis om de schouders van een slapenden schildwacht en, enfin hij smeert 'm. Aan vankelijk enkel met de bedoeling om van de knellende benauwing af te zijn. Voortreffe lijk is dat gevoel van bevrijding in het ont wakende bosch geteekend. Hij komt in de eerste morgenuren op de groentemarkt te Broeksel, valt er een jolig, frisch boerinneke in de armen, drinkt er koffie mee in de staminet, mag mee op haar kar naar buiten rijden, omdat ze aanneemt, dat hij boschwachter is op een buiten in haar buurt, hoort in een vertrouwelijk praatje op de kar van haar broer Cies, den oud-soldaat uit de loopgraven, die de boerderij verwaar loost voor politieke vergaderingen in de stad. 's Avonds gaat hij naar zoo'n vergadering van Cies in de stad, terwijl de krantenventers langs de straten gillen: Dram au Palais ! La disparasjon du Roi! Enlèvement ou attentat!" En binnen staat een geweldige kerel zijn spiets uit te brullen, een vent als een reus. Over een half hemdeke dat schuin en scheef onder het gilet zat gewrongen hongen de haarbundels van een rosbruine baard met klissen grijs hier en daar doorwerkt. Die baard groeide langs de kaken omhoog en een verwarde haardos fonteinde over slapen en voorhoofd en droop met een lange klis tot over het linHET COMENIUS-MONUMENT Van een gegeven paard.... Het mag dan waar zijn, dat de goede gewoon te meebrengt een gegeven paard niet in den bek te zien het goede gebruik eischt tegen woordig evenzeer, dat men onder de roos vooraf gepolsd wordt, of het toegedachte pre sent wel naar den zin is. Met alle waardeering voor hun goede intenties, ja met bewondering voor het vor stelijk geschenk, dient opgemerkt, dat de Tsjechen er wél aan gedaan zouden hebben bij het uitschrijven van den wedstrijd voor dit monument, het Gemeentebestuur van Amsterdam vooraf te verzoeken, eenige bekende Hollandsche kunstenaars aan te wijzen om in de Jury zitting te nemen. Een dergelijke handelwijze zou hen gevrij waard hebben voor een algeheel echec en ons Gemeentebestuur voor de penible impasse, waarin het nu onwillens geraakte. Het bekroonde ontwerp kan in geen enkel opzicht de meest welwillende kritiek door staan. Het is dor en geesteloos; en, wat het voetstuk betreft, grenzeloos banaal. Mag aan de hoofdfiguur, Comenius, een zekere natuur lijkheid en kalme waardigheid niet ontzegd worden, het voetstuk daarentegen is zoo tri viaal en symboliek of allegorie ervan zóó leeg, als onder de slechtste werken der Fransche monumentenfabrikanten (meesters in dit soort van werk !) nauwelijks voorkomt. De slappe poppen zitten met volkomen negatie aller regelen eener goede plastiek tegen het zwakke voetstuk aangeplakt, als zoovele ongerechtigheden, door kwaadwillige handen er tegenaan geworpen. Wat te zeggen van deze geestelooze sym boliek, die alles tracht, doch niets vermag voortestellen? Wijselijk werd er dan ook een geschreven verklaring aan toegevoegd van wat deze weeklijkheden ons willen zeggen. Wat hier niet door de plastiek-zelf uitgedrukt kon worden, trachtte men aldus door woorden te vervangen. keroog. Doorheen.de vlokkende haarfranjes schoten een paar bruine oogen, uit diepe kassen, glansen van water en staal. De lange, vleezigeneuspiekte'door dien haargroei als de bek van een snoek door waterwier". En hoor dan dien Olympischen donderaar: ,, Waar rijzen de kun stenaars op uit het volk bij de gratie Gods, als blommen tusschen 't gras? In Vlaan deren, bij tientallen, 't Is er ' n bloesemende gaarde van dichters en zangers, schilders en beeldhouwers. Ga naar het Zuiden en zoekt ze daar die het aandur ven te zingen naast onze zan gers, zoekt daar de beeldenaars en schilders, de schep pers met het woord ! Ik zie ze, de Zuiderlingen met ledige handen staan in hunne stroe ve, donkere dorpen, terwijl in Vlaanderen garven bloesemen de geest overstelpend neer vallen. En aan ons Volk, dat bloeien blijft en vruchten geeft, hoe men den stam ook snoeit en knot en door verarming tracht uit te roeien, aan ons volk dat door de eeuwen heen, onder zijn kleed van verstooteling een gouden ziel bewaart, komt de Waal, de rijkaard met het dorre hart het recht ont zeggen op eigen leven! Wij moeten de hand aan ons zelf slaan, wij moeten ons laten verminken en verbasteren zoo wij leven willen ! Een Waalsch minister zal beslissen of een Vlaamsche Hoogeschool er komen mag. Een Waal beslist over leven en dood van onzen stam. Een Waal... . waarom geen Kaffer, geenSingalees?.. Hoe zullen wij ons Vlaamsche Hoogeschool rechtzetten voor wij het eeuwfeest onzer on mondigheid zullen herdenken mogen?" En dan klinkt het op eens: Bouwt er een !" De koning heeft zijn volk gevonden en het volk zijn Koning. Wie heeft gesproken? Ik", riep de koning, al glimlachend. Wie is ik?" De koning!" Ontsteltenis, wantrouwen, aarzeling, verba zing, enthousiasme ! Ik kan hier nu niet uitvoerig navertellen, hoe zich deze wederkeerige geestdrift omzet in daden. De koning trekt met de levenskrach tige kern van zijn volk, dat hem gevonden heeft, den boer op,door velden en dorpen,overal komen er nieuwe f rissche krachten bij, er wordt geld gegeven en meel en baksteenen tot steun van de nieuwe universiteit, die daar verrijzen gaat buiten, en voor hare werkers. Er is een groote broederlijke eenheid onder die allen, een gemeenschappelijk vurig enthousiasme voor het vrije, krachtige Vlaanderen met een eigen groot geestelijk leven, dat zich uit in daden : Langs den Zuidkant van 't bosch worden er lochtingen gekapt, 't Wordt n groot park en daar moet het dorp der studentinnen verrijzen. In 't kasteel zelf, dat we hier niet zien kunnen, logeeren er al drij honderd stielmannen. Naar 't vliegplein wordt er een macadam gelegd, dwars door 't park en 't vrou wendorp, hier langs, over den dijk en daar, door die vijftig hectaren hooglabeurland waar de school gaat gebouwd worden", etc. Het eind van de geschiedenis is, dat onder voor- en tegenspoed de eerste steen gelegd wordt van de nieuwe universiteit. Zelfs de Waalsche soldaten, die door de regecring er op af gestuurd zijn om den koning gevangen te nemen en in een gesticht voor krankzinnigen te stoppen, gooien hun geweren weg en tijgen mee aan het werk. Nog eens, of dit alles nu zoo zou kunnen en moeten gebeuren, of liet niet een beetje al te dolle fantazij is, ik blijf er buiten; maar en daar heb ik hier alleen maar mee te doen het boekje is goed geschreven. Het is echte malsche, bruischende Vlaamsche kunst met zwaren, zwellenden brio. Er staat menige voortreffelijke pagina in van echt Vlaamschen geest, eenige schitterende natuurkrabbels. 't Is een zot boekske, een naief boekske misLENTE Teekening voor de Amsterdammer" door George van Raemdonck mitmiiiiitiitiiiiiiinitiwuuiimimiMiiiiiiiiiinimwimimiuiimiHiti iiiiiitttiiiiiiiiutiiiiiiiiuiiiliuimtiii iitiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii Een dergelijk spel zien we tegenwooordig mér vertoonen; maar het treft nimmer doel. Een beschrijving of nadere omschrijving toch kan bij een kunstwerk eerst dan van beteekenis zijn, wanneer zij het geziene door enkele toelichtingen nader komt aanvullen; doch niet omgekeerd. Met andere woorden: het beeld zelf dient allereerst te treffen. Doet het dit niet, dan kan het weggelaten worden; het is dan overbodig en aldus waar deloos. Symboliek is de hoogste uiting van kunst. Beter gezegd: de schoonste kunstwerken zijn alle symbolisch, daar zij uit de innigste vereeniging van vorm en inhoud, lichaam en geest, geboren worden. In ware symbolische kunst is het de geest, de zielzelf der werken, diédoor vormen spreekt; niet is dit de ver klaring die er wordt naast gehangen. Doch laat ons kort zijn. We meenen alleen dit te moeten zeggen, dat allerminst het z.g. litteraire", het beschrijvende of omschrijven de gedoe van tegenwoordig bij Beeldende Kunst voor symboliek kan gelden. Eer is het de negatie ervan. Toch dreigt het steeds meer tot gewoonte te worden, zoowel in architectuur, als in Beeldhouw- en Schilder kunst, toelichtingen of ..verklaringen" te verstrekken. Men ontvangt het recept" er bij, hoe de werken te zien en te beoordeelen. Daar wordt soms zwaar gefilosofeerd ! Niets echter heeft dit met beeldende kunst uit staande. Onmacht is 't, zich achter quasidiepzinnigheid verschuilend. In dit opzicht was de klassieke kunst heel wat natuurlijker en rationeeler. Want ondanks het gebrek aan inhoud der meeste harer werken, schonk zij in elk geval schoone beelden. Wat de voorstelling dezer betrof, bezat zij een leuk, nimmer falend foefje. Wilde zij de Godin van den landbouw voorstellen, welnu zij legde een mooie vrouwefiguur een korenschoof in de armen. Werd de Qodin der scheep vaart verlangd een even schoone vrouw deed zij op de handen een schip dragen. Enz. Deze symboliek beteekende niet veel! Aller minst was zij diepzinnig. Altijd en immer weer was het dezelfde truc. Doch deze truc werd algemeen verstaan; en het beeld was mooi. Ziehier de hoofdzaak. Het thans gekozen Comenius-monument kan om geen enkele reden aanvaard worden. Het is slecht van vorm en leeg van inhoud. Ondanks alle goede bedoelingen der aanbie ders dient het daarom geweigerd te worden. Want niet voldoende is 't, met een zuur lachje een gegeven paard te accepteeren. Men dient het ook te verzorgen en te onderhouden. En dat dit laatste in de gegeven omstandig heden niet te onderschatten is, moge hieruit blijken, dat de Stad ongetwijfeld toch voorde fundamenten van 't monument zal dienen zorg tedragen? Dit beteekent een in dezen tijd niet onbelangrijke uitgave a fonds perdu" die ongetwijfeld beter besteed kan worden. En al mocht dit laatste niet het geval zijn, dan nog kan dit niet worden weggeredeneerd, dat de Gemeente met een onwaardig Comeniusmonument zou blijven zitten. Men ondervond dit aan 't eindelijk verdwenen Dammonument aan ,,Naatje". Hoeveel moeite kostte het niet, het opgeborgen te krijgen, en feitelijk is men er ook nu nog niet geheel van af. Zij rust, doch stierf niet. Mocht een of andre grappen maker het in 't hoofd krijgen met quasiernstige betoogen haar uit 't graf te wenken wie weet? Met monumenten door andere landen ge schonken, dient men nog voorzichtiger te wezen. Het opbergen ervan zou niet zoo maklijk gaan, als met dat van onze goede, oude tante. Johann, Amos Kpmensky! Naar aanleiding der algeheele ongeschiktheid van het bekroonde ontwerp, rijst de vraag, of er dan bij de overige hier geëxposeerde geen geschikt is, waarvan de uitvoering aanbevo len zou kunnen worden. Ronduitgezegd: neen. Wel zijn de beide met den derden prijs be kroonde ontwerpen (waarom werd geen tweede prijs toegekend?) veel beter dan het eerste; maar ook deze zijn onvoldoende geslaagd om il e uitvoering ervan te mogen aanbevelen. Wel schien, maar toch een met ziel; er zit achter deze fantazij een groote ernstige, vruchtbare gedachte. Waar het te koop is, ik weet het niet. Maar als gij het te pakken kunt krijgen, lees het. Gij zult er u mee vermaken en u meegesleept voelen in geestdrift voor de Vlaamsche zaak. Ik maakte voor het eerst kennis met werk van Willem de Mérode en zit te bedenken, hoe ik, als ik er nog ruimte voorhad, iets over hem zeggen kon, zijn persoonlijke schoonheid frisch en juist typeerend. Want dit zou hij wel verdienen. Laat ik nu maar heel eenvoudig eenige dingen opnoemen die mij bijzonder troffen. De Kerstnacht met dezen aanhef: Wij weten wel, dat Gij geboren zijt, En hulploos in een kribbe ligt eu schreit ; En tod], wij gaan niet aarzelende voeten, U te begroeten. Wij sehrokken huivrend op: Dit is Uw naeht ! Ons luchtig hart had niet op U gewacht. Nu kunnen wij niet tuchtelooze zinnen U niet beminnen. Dat is volkomen gaaf werk. Er zijn hier meer gedichten met een zuivere, ontroerende religieuze stemming. Men kan nauwlijks raden, bij welke officieele variëteit van Christendom De Mérode zich heeft ingedeeld; misschien juist daardoor is er een eenvoudige, echte vroomheid in zijn werk, een die ook zoeken en dwalen kent. Eenige bloemen heeft hij be zongen en in schoonheid gekarakteriseerd. Hoor hier uit De Distel. Van top tot teen u wapen Staat hij in strengen dos. Kn trots versiert zijn slapen De roode vederbas. Hij wordt van elk gemeden En weert een ieder af. Hij strekt zijn straffe leden Naar Die hem 't ieven gaf. OlL'iïMJg Er zijn ook gedichten van een schoone zin nelijkheid. De Mérode weet het verrassend rake woord in allen eenvoud meestal te vinden. Hij vermijdt alle precieusheid en aanstellerij, alle wildheid en vaagheid. Hij kent en eer biedigt de gebondenheid die uit schoone even wichtigheid voortkomt. J. P H i N s i; N J Lx. IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllliiniiiii Klokkenspel Hoor! daar gaat het ijl en fijn getinkel van den toren door de luchten uit bim en bam en heel veel teer gerinkel, klingel-klank. en hel en snel geluid. Zachte accoorden klinken bij de bellen in het wisslend stille maatrefrein tot n heerlijk lied daar vliet, waar snelle, welgemeten klanken samenzijn. Even is het sril dan dreunen klaar diep-donkre slagen van den stillen toren --Het lied is heen alginghet niet verloren en luider waakt hel drukke stadsmisbaar. W I J B R A N [) (j. R E D I) I N (i I U S getuigen zij van een streven naar plastische uitdrukking en monumentaliteit; doch het resultaat dezer poging is gering. De architect van het Lyceum op het Valeriusplein, voor welk plein het monument be stemd is naar men weet, en die dus ongetwij feld in deze 'n woord mag meespreken, acht voor uitvoering een der beide dezer ontwer pen wel geschikt. We vreezen echter, dat hij gemeend heeft van de verschillende kwaden het geringste te moeten verkiezen. Want ook bij dit ontwerp is de plastiek van de hoofdfiguur Comenius, ondanks zijn theatraal-peinzende houding, weifelen. Dit beeld suggereert, niettegenstaande de groote ver schillen in houding en beteekenis, iets Shylock-Bouwmeesterachtigs; het is je reinste melo-dramatiek. We hebben een mensch nog nooit zóó ernstig zien denken. Ook is er geen verband tusschen beeld en voetstuk. Evenals bij het eerste en alle overige, is het wederom een figuur, die op een blok (hier blokken) steen gezet is. Hij kan eraf loopen, zoo hij wil. Voetstuk en beeld zijn niet n geworden, gelijk de nieuwere plastiek terecht eischt. Het voetstuk op zichzelf is verbrokkeld, onorganisch; wat vooral van terzijde gezien, sterk uitkomt. Van de overige hier aanwezige inzendingen noteeren we, als het meest monumentaal ge dachte, dat van Soloun, en als het meest even redige en rustige dat van Svec. Maar ook deze zijn onvoldoende om voor uitvoering in aan merking te kunnen komen. De oogst was dus pover, pover althans voor zoover wij de ontwerpen hier in Holland te zien kregen. Van het groote aantal inzendingen werden hier slechts een 12-tal geëxposeerd. Het zuiverst lijkt ons, dat het Gemeentebe stuur dit present, in den vorm waarin het nu gedaan is, in de minzaamste termen die het vinden kan, onaannemelijk noemt, en er verder op aandringt, dat een nieuwe wed strijd uitgeschreven wordt, in welks Jury vertegenwoordigers van de beeldende kunste naars van ons land zitting hebben. Worden daartoe mannen afgevaardigd als tijvoor beeld Mendes da Costa, Zijl, Hesselink en Hildo-Krop, dan is onze monumentale plastiek in haar verschillende stroomingen waardig vertegenwoordigd. En men zal goed doen, hiertoe het advies van den Kring van Ned. beeldhouwers in te winnen. Het spreekt vanzelf, dat hieraan een architect, in dit geval die van het Lyceum, toegevoegd dient te worden. Het opnieuw uitschrijven van een wedstrijd na een eerste mislukking (al schrikt men er hier van terug) is niets bijzonders; het ge schiedde in het buitenland bij de belangrijk ste scheppingen. Soms zelfs verschillende malen. Eind goed, al goed", was het devies! Mocht men dit echter te. ... te omslachtig achten, dan is de eenige uitweg, dat een com missie als bovengenoemd in de gelegenheid wordt gesteld, cie volledige inzendingen voor den thans gehouden wedstrijd eerst nog eens nader te beoordeelen. Ziehier de eenige oplossing Comenius, Tsjecho-SIowakije en Holland waardig. Velen redeneerden bij 't bezien dezer on voldoende inzendingen vermoedelijk als volgt: 't Is niet veel moois; maar waar toe zouden we ons eigenlijk druk maken en zoo veeleischend zijn? Wat heeft Am sterdam eigenlijk zelf voor monnmeriten? Dit eene kan er nog wel bij !" Doch men moet juist andersom redenee ren en niet blijven stilstaan bij hetgeen hier vroeger ontworpen werd. Men dient zich aftevragen, hoe het zou kunnen zijn, en van dezen tijd redelijkerwijze verlangd mag worden. Het gegeven Is werkelijk een schoener oplossing waardig. Een goede zou onze stad tot niet gering sieraad strekken en bovenal het Tsechische volk /elf. Ji is omdat Am sterdam aan standbeelden zoo arm is, moeten de weinige die er komen, superiair zijn. H. J. M. W A L EN K A .M I' Cz.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl