De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 5 mei pagina 1

5 mei 1923 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 2398 Zaterdag 5 Mei A°. 1923 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST T RE W TÉen H. SALOMONSON Secretaris der Redactie i C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosfen | INHOUD: 1. Leekepraat over NederlandBelgië, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp Het adat-grondenrecht, door Mr. G. J. Nolst Trenité2. De lersche Kwestie, door Prof. Dr. H. Brugmans De gouden magneet teekening van Jordaan Spreekzaal ? Rumoerbestrijding, door H. G. Cannegieter 3. Astronomische fragmenten, door A robatus 5. Voor Vrouwen: De Kerkuil, door Elis. M. Rogge Bijkomstigheden, door Annie Salomons Speelgoedgesprekken, door Ari Heideliedje, door A. Kleyn?v. d. Ley?Uit de natuur, door Dr. J. P. Thijsse 6. De verliefde moor, door Felix Timmermans, met teekening van den schrijver Een perkamenten fantazie, door Dr. Jan de Vries 8. Bertus Gösiing, door Cornelis Veth, met teekeningen van den schrijver Dramatische Kroniek, door Top Naeff 9. Frankrijk en Turkije, teekening door Joh. Braakensiek Charivaria, door Charivarius Boekbespreking, door Herm. Middendorp Krekelzang, door J. H. Speenhoff Schilderkunstkr&niek, door A. Plasschaert en Mr. M. F. Hennus 10 't Schietgat en Rijm-Kronyck, door Melis Stoke Uit het Kladschrift van Jantje Feuilleton: De Vriend, door H. van Raalte?Simons. Bijvoegsel: De Valera's proclamatie, tee kening door Joh. Braakensiek. IIIIIIIIIIIIIIIIIITIII LEEKEPRAAT OVER NEDERLAND?BELGI Van morgen was het verslag van de algemeene vergadering van het genoot schap Nederland-Frankrijk in De Tele graaf opgenomen onder de rubriek Sport en wedstrijden". Vermoedelijk zijn ze op het redactie bureau van dit blad een beetje in de war door het plotselinge vertrek van den hoofdredacteur. En dan is het te begrijpen, dat een bericht met het hoofd Nederland?Frankrijk" in de Sportrubriek terecht komt. Want we zijn allemaal nog vol van den voetbalwedstrijd Nederland België. Zelfs aan minister van Karnebeek, die 1.1. Zondag weer present was op de gereserveerde tribune in het Stadion, had het dezer dagen kunnen overkomen dat hij, bij het openen van een dossier Nederland?België", niet onmiddellijk zijne gedachten had ge concentreerd op het vraagstuk van de Wielingen, maar ze even had laten afdwalen naar het fatale oogenblik, toen het uitglijden van den Nederlandschen keeper aan de Belgen ge legenheid gaf hun eenige doelpunt te maken. Of veronderstel ik zulk een zijsprong van de ministerieele gedachten alleen maar om het den lezer te doen veront schuldigen, dat ik zelf, onder den indruk van den internationalen voetbalwed strijd, den gebaanden weg van het hoofdartikel verlaat en een zijlaantje insla? Spotters krijgen spottersloon. En zoo is het dus volkomen in den haak dat iemand, die het vroeger gewaagd heeft een loopje te nemen met de verheer lijking van de voetbalsport en den draak te steken met de groote aandacht die de pers aan dit volksvermaak pleegt te wijden, zijn peccavi" uitspreekt nog wel, Charivarius moge het mij vergeven ! in de Groene" en er rond voor uitkomt, dat hij, bij den eersten nationalen voetbalwedstrijd,dien hij mocht bijwonen, een enthousiast toe schouwer is geweest en van vreugde heeft gezwaaid met zijn hoed, toen de gelijkmaker" voor Nederland kwam. Maar een mensen, en vooral een Nederlander, is nu eenmaal niet zóó, of hij vindt zoo'n uitbundigheid toch wel een aberratie en speurt dan ook naarstiglijk naar redenen ter verklaring en vergoelijking daarvan. Ik geloof, dat we de Batavieren er voor aansprakelijk moeten stellen. Want aan de elegantie van het spel en aan bewondeiing daarover kan je het moeilijk toeschrijven, dat je in vervoering geraakt! In dat opzicht haalt zoo'n vertooning, als Zondag in het Stadion te zien was, niet bij een roeiwedstrijd. Daar is alles slank en lenig en sierlijk, zoowel de roeiers als de giek; bij het voetballen krijg je, ja ook wel een sensatie van snelheid bv. als die zwartgelokte Belg (ik durf maar aarzelend schrijven: de links buiten?) langs het lijntje draaf de ! maar toch hoofdzakelijk van massieve kracht en pootigheid. Wel te verstaan een leek, zooals ondergeteekende. De kenners zullen fi nesses waardeeren van het plaatsen", het voorzetten", het afnemen" van den bal, maar zij vormen een kleine minderheid van het publiek; van de ruim dertig duizend menschen, die Zon dag het Stadion vulden, zullen verreweg de meesten wel niet volkomen ingewijd zijn in de spelregels en de geheimenissen van het off-side", Iaat staan dat zij zelf ooit gevoetbald hebben. Voor de meeste toeschouwers kan het genot van zoo'n wedstrijd dus niet bestaan in een soort van intellectueel genot in de behendigheid van geest en lichaam, waarmede de spelers de winstkansen van de tegenpartij weten te verijdelen en van hun eigene gebruik te maken. Ook hier is het neusje van den zalm maar voor enkelen bestemd. Neen, ik geloof werkelijk, dat we naar de Batavieren terug moeten, als we er achter willen komen, waarom zoo'n duizendkoppige menigte een paar uur lang door een voetbalwedstrijd ge boeid wordt. Of ik dan het nationale" element niet vergeet? Neen, waarachtig niet. Ieder Neder lander die Zondag in het Stadion was, of hij nu een paar weken geleden op de lijst van de christelijke-historischen of op die van de sociaaldemocraten had ge stemd, hoopte dat de roode duivels" het zouden afleggen tegen de mannen in het Oranjehemd. Bij een wedstrijd tusschen Nederlan ders en Belgen laat de nationale trots zich misschien nog een beetje meer gel den dan bij dien tegen een ander land; niet vanwege de Wielingen of welke andere politieke kwestie ook daarover maken de Stadion-bezoekers zich ge woonlijk niet druk maar omdat er, zooals de kranten ons verteld hebben, in de voetballerswereld een sterke Belgisch-Nederlandsche naijver bestaat, die al dagteekent uit de jaren, toen nog niemand van de Wielingen of van Belgische annexatieplannen had ge hoord. iMaar dat nationale" element ontbreekt bij de wedstrijden tusschen concurreerende Nederlandsche clubs, waar wel geen tienduizenden, maar dan toch duizenden naar komen kijken, en die duizenden worden als het ten minste een spannemri" wedstrijd is evenzeer buiten zich zelf gebracht als 1.1. Zondag het geval was. Het komt er alleen maar op aan, dat je bij een wedstrijd partij kiest. Om welke reden, dat doet er niet toe; al is het maar, omdat een van de spelers je zoon of je broer is. Je moet geïnteres seerd zijn bij den afloop van het spel: van het dobbelspel. En nu moet ik de Batavieren weer op de proppen brengen. Aan deze voorvaderen, die zoo aan het spel verslaafd waren, dat zij hun vrouwen kinderen verkwanselden?zoo als wij allemaal op de schoolbanken geleerd hebben moeten wij het wij ten, dat de speelduivel ons in zijn macht heeft. Door het Bataafsche bloed in onze aderen hebben wij in de 17e eeuw ons te buiten gegaan aan den tulpenhandel, in de 18e eeuw het Groot tafereel der dwaasheid" van den actiehandel ver toond, in de 19e gespeculeerd in Amerikaansche spoorwegen en in de 20e tot op den laatsten man gegokt in kronen en marken. Dank zij onze afkomst van Claudius Civilis en zijne stamgenooten viert het voetbalspel bij ons hoogtij. Want het biedt dezelfde emoties als het dobbelen en stelt niet bloot als je ten minste niet meedoet aan wedden aan de minder plezierige financieele gevolgen daarvan. Het eenige onaangename gevolg van het overgeven aan den voetbalduivel is behalve dan de lichte ontstemming over het feit, dat je favoriet-elftal heeft verloren: maar daar staat tegenover, dat je ook kans hebt trots en fier rond te loopen over de overwinning, die het heeft behaald het eenige onaange name gevolg, waaraan je niet ontsnapt, als je ten minste tot de eenigszins hooger bewerktuigde" schepselen behoort, is: de moreele kater, waarmede je voor eiken roes moet boeten. Voor eiken roes want lijkt de geestesgesteldheid, waarin je bij het volgen van een voetbalwedstrijd ge raakt, niet veel op dronkenschap? Zooals elke sterke emotie een mensen uit zich zelf voert, hem doet leven in een andere sfeer, hem niet meer doet gevoelen de lichamelijke pijn, die hem straks nog kwelde, de zorg, waaronder hij straks gebukt ging, zoo brengt ook de opwinding van een voetbalwed strijd een mensen buiten zich zelf. Elk spel doet dat, ook het edele schaakspel; maar terwijl bij de meeste spelen alleen de spelers zelf geheel op gaan in het spel en ongevoelig worden voor eiken anderen indruk, zijn het bij een voetbalwedstrijd meer nog de toeschouwers dan de spelers, die door de passie van het spel worden bezeten. Want met de spelers gaat het eenigszins als met soldaten, die aan een gevecht deelnemen; zij worden geheel in beslag genomen door de taak, die zij telkens krijgen te verrichten, maar zien niet wat elders gebeurt; de toeschouwers bij een wedstrijd overzien het veld beter dan de spelers, kunnen den samenhang der gebeurtenissen beter opmerken. En welke wedstrijd vuurt den harts tocht zoo sterk aan als een goed ge speelde voetbalwedstrijd,waar de kansen telkens wisselen, waar elk oogenblik de Aan onze Medewerkers De redactie acht het gewenscht, haren medewerkers en inzenders nadrukkelijk te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo veel mogelijk rekening te houden met den voor het Weekblad meest geschikt en om vang. Te lange artikelen leveren ver schillende bezwaren op, zijn ook voor de lezers veel minder aantrekkelijk. De normale afmeting van artikelen moet op ten hoogste 1500 woorden, en die van Feuilletons op ten hoogste 2000 woorden worden gesteld. Van met potlood geschreven bijdragen kan de redactie geen kennis nemen; evenmin van die bijdragen waarvan het papier aan beide zijden is beschreven. Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge typte copie in te zenden. Alle inzendingen moeten geadresseerd worden: Aan het Secretariaat der Redactie van De Amsterdammer", Week blad voor Nederland, Keizers gracht 333, Amsterdam, zonder vermelding van persoonsnamen. aandacht gespannen wordt: of de bal niet ontfutseld zal worden aan den man, die hem opbrengt", of een voor zet" hem zal doen belanden voor de voeten van vriend of vijand, of het schot" langs of over het doel gaat, of door den keeper wordt gehouden" of den bal in het net jaagt. Om te zwijgen nog van die gruwelijkheerlijke, ongekende intensiteit van spanning op dat oogenblik, zooals ver leden Zondag, toen, vlak vóór het einde de kans op de*overwinning werd ge boren en vervloog. Wie het gedein van de vreugde bij den gelijkmaker" heeft gezien, wie heeft meegevoeld den drang, die er van de menigte tot de Oranje-mannen uit ging om hen de overwinning te doen behalen, hij zal niet meer vragen, wat het toch is, dat Zondag op Zondag dui zenden naar de voetbalterreinen lokt. Want hij weet, dat zij daar, als in schouwburg en bioscoop, zoeken: het genot van de spanning, den zwijmcl van de emotie, den roes van de ver getelheid. KERNRAMP ""'iiiiiiiiMiiiiiiiniiiiiMiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiniiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiMitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiliiiiiiiifriiiiiiiiiiiiiiinii iini iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii n i llltlllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII HET ADAT-GRONDENRECHT Het adat-arondenrecht van Ambon en - de Oeliasers, door Mr. F. D. HOLLEMAN. Uitgave van het Molukken- Instituut te Amsterdam (adres: Af d. Volken kunde van het Koloniaal Instituut) 1923. Laat mij beginnen met een woord van waar deering aan het adres van de instelling, welke de uitgave van een werk als dat van Mr. Holleman heeft mogelijk gemaakt. De stelsel matige uiteenzetting van de volksopvattingen omtrent de rechten, welke de inboorling in onze overzeesche gewesten uitoefent op den grond, kan bestuur en rechtspraak in het behandeld gebied slechts ten goede komen. En ook, indien de wetgever aan het verlangen naar me£r rechtszekerheid op dit terrein, door partieele regelingen tegemoet wil ko men, waaraan de behoefte vooral onder een overheerschend christelijke d.i. tevens min of meer vereuropeaniseeerde bevolking als de Amboneesche gevoeld zal worden, dan zal een goed overzicht van de inheemsche vormen van grondbezit en grondgebruik onge twijfeld van veel nut wezen. Mr. Holleman heeft zich stellig alle moeite gegeven om zulk een overzicht betreffende het Ambonsch gebied te leveren. Hij verdeelt zijn stof in een historisch eerste en een actueel tweede deel. De geschiedkun dige helft is dan weer onderverdeeld in drie hoofdstukken, van welke het eerste de oudst bekende geschiedenis omvat en dat, niet zonder gedurfde fantasie, het nationale tijdperk is genoemd, terwijl II en III de tijd perken van Oostersche (met name JavaanschIslamitische en Ternataansche) en van Westerschc inmenging behandelen. In het tweede deel behandelt schrijver het tegenwoordige ,,adat-grondenrecht" en verdeelt hij deze stof naar den verschillenden vorm van bezit en gebruik van den grond over een viertal hoofdstukken, welke resp. gewijd zijn aan I. Het beschikkingsrecht van de negorij en het ontstaan van inlandsch bezitrecht op negorijgrond, II Poesaka-grondenrecht, III. Datigrondenrecht, IV Andere rechten ten aanzien van negorij-dati- en poesakagrond. Wilde men dit werk met een enkel woord kenschetsen, dan zou men het een zuiver product van de Leidsche adat-school kunnen noemen. Daarmede heeft men dan tevens de goede zoowel als de minder gunstige eigen schappen dezer verhandeling aangeduid. Men vindt er de vruchten in van de ijverige en stelselmatige adat-vorsching, maar ook de fantastische en overdreven voorstelling van de eenvoudigste Indonesische toestanden. De schrijver doet zich heel het geschrift door kennen als een van die autos cp/ia-volgelingen van den Leidschen adatmeester Prof. C. van Vollenhoven, over wier optreden ik in de jongste Dec. en Februari afleveringen van de Vragen des Tijds gelegenheid had het een en ander op te merken. Echt Vollenhoviaansch van indeeling en opvatting, van stijl en van woordenkeus, is Mr. H.'s boek; maar deze auteur is, zooals dat vaak bij geestdriftige volgers voorkomt, adat-vorstelijker nog dan de adat-vorst zelf. Ja het zou mij niet verwonderen, als deze laatste bij sommige plaatsen uit het werk, ietwat onthutst opkeek over de gewaagde sprongen van zijn leerling. Een enkel voorbeeld tot staving. Men kent den overdreven Leidschen eer bied voor al wat zich als adat aanmeldt. Maar wat zegt de Leider van een uitspraak als die, voorkomend op p. 149, waar sprake is van het tijdelijk genotrecht" op grond, in handen van niet-negorijlieden. We lezen daar: Het komt herhaaldelijk voor, dat een nieuw negorijbestuur zich het recht voorbehoudt om wille keurig aan een door zijn voorganger ver leende concessie een einde temaken. Dergelijke gevallen van willekeur vindt men inliet addtrecht, ook op ander gehied, heel dikwijls. Een persoon lijke kwestie kan daartoe reeds de aanleiding zijn". (Cursiveering van mij). Ik vermoed, dat zelfs Prof. v. V. zich be zwaarlijk vereenigen zal met zoo blind res pect voor wat maar adat genoemd wordt, dat ,,heel dikwijls voorkomende gevallen van willekeur, waartoe reeds een persoonlijke kwestie de aanleiding zijn kan," in allen ernst als uiting van adatrecht, als uiting dus van recht, worden voorgesteld? Willekeur en recht, kan men zich sterker tegenstelling denken? Neemt de hoogleeraar mij ook hier mijn glimlach" kwalijk, gelijk hij deed in zijne aanteekening in de Gids van Maart j.l.? Het spreekt voorts haast van zelf, dat de auteur uit de Leidsche school zich alle moeite geeft om het zoogenaamd zeer bijzondere Indonesisch beschikkingsrecht op den grond, uitgeoefend door de dorpsgemeenschappen ook in dezen rechtskring, als de basis voor te stellen van heel het grond-rechtsgebouw. Het beschikkingsrecht van de negorij" leest men op pag. 79 is als het ware de grondverf van de schildering; alle andere rechten ten aanzien van den grond verschij nen als bijzondere kleuren, op die sprekende grondkleur aangebracht", enz. Wij anderen, die met den wetgever en de regeering en ook men kan het niet genoeg herhalen ? met de inheemsche volken zelven, in dat recht eenvoudig zien een inheemsch recht van heerschappij over zeker, historisch aangenomen gebied buiten de kom der dor pen met hunne vaste bouwgronden, geldend tegenover andere inheemsche gemeenschap pen van gelijke structuur, maar uit den aard ondergeschikt aan het daarboven gesteld recht van heerschappij der Hollandsche over heid wij, maken een principieel onderscheid tusschen dat dorpsbeschikkingsrecht en de rechten door ontginning of langdurig gebruik door leden dier inlandsche gemeenschappen, individueel of groepsgewijze verkregen. Deze laatste rechten zijn onaantastbaar, zoowel voor de Nederlandsche als de inheem sche overheid. Wat er van overheidsbemoeienis dienaangaande valt aan te wijzen, verklaren wij eenvoudig als voortvloeiend uit de alge meene gestie der overheid als zoodanig, op analoge wijze als men zulks in de westersche maatschappij ten aanzien van het grondbezit waarneemt. De Leidsche school, welke dat evident verschil van rechten niet ignoreeren kan, maar die als een stier op den rooden lap af komt, wanneer er van analogie met wester sche toestanden gesproken wordt, heeft een keur van (meest Vollenhoviaansche) uit drukkingen, om het speciaal inheemsche beschikkingsrecht quand même te redden. Ze spreekt in die gevallen van verbleeking van het dorpsbeschikkingsrecht", of zegt Mr. Holleman op pag. 82 dat ten aanzien van die zelfstandig bezeten inlandsche grondstukken het beschikkingsrecht van de nego rij is teruggeslonken tot eene latente ver houding". O wee ! als men nuchterweg be weert, dat het recht van beschikking in deze gevallen niet berust bij de gemeenschap, maar bij den particulieren bezitter. In werkelijkheid levert ook deze fervente verdediger van het Leidsch beschikkingsrecht, zijns ondanks, doorloopend argumenten voor déoude en beproefde goiivernementeek beschouwing van dat recht. Zoo b.v. in het eerste geschiedkundige hoofdstuk, waar we op pag. 42 lezen: dat men ook in de huidige (Amboneesche) maat schappij zelden vaste territoriale gebiedsgrenzen aantreft". Dit wordt uit de geschiedenis verklaard, doordat het den oudtijds elkaar gedurig beoorlogenden stammen of stammengroepen -?- let wel, het tijdperk door den schrijver stoutweg het natiunale genoemd uitsluitend te doen was om een gebied voor de voorziening in de behoefte aan voedings producten. Aan bepaalde territoriale grenzen hadden die stammen geen behoefte en zoo is het volgens S. tot op den huldigen dag in hoofdzaak nog gebleven. Ik laat nu daar, dat de fijnzinnige onder scheiding mij ontgaat, welke Mr. H. maakt tusschen voedingsgebied en territoir; tusschen territoriale grensbakens" en teckens, ge steld om aan te duiden de uiterste punten tot welke de groep zich met een bepaald ge bied had ingelaten" (pag. 42), welke tweeër lei uitdrukkingen volgens S. geenszins als elkaar dekkend mogen worden beschouwd. Ik voor mij put echter uit de evenvermelde mededeeling deze les, dat het althans in den Ambonschen rechtskring, met het object van het heilig inheemsch beschikkingsrecht over de onontgonnen gronden, niet te vast gesteld is. Op het eind voorts van het tweede hoofdstuk van deel II, waar schrijver het beschikkings recht der negorij t.a.v. poesaka-gronden (particulier grondbezit) behandelt, geeft hij onder ten vierde" en ten slofte" (pag. 108; 109) alternatie* zelf aan, hoe men de bemoeie nis der negorijbestiiren ten aanzien van het particulier grondbezit zeer wel anders be schouwen kan dan als uitvloeisel van het be schikkingsrecht der gemeenschapjover allen grond binnen haar gebied; n.'l. als voort vloeiend uit de administratieve, politioneele of rechterlijke taak der gemeentelijke overheid. Met hetzelfde recht, zeg ik, kan men de ove rige aldaar genoemde uitingen van het be schikkingsrecht" op laatstvermelde wijze verklaren,. Eindelijk was mij niet onwelkom de mededeeling op pag. 79, dat in dezen rechtskring als term voor het beschikkingsgebied van de negorij o.in. gebruikelijk is de uitdrukking patoeanan," welke benaming stellig op gezagsuitofening doelt en door S. dan ook met zeggingsgebied" vertaald wordt. Hiermede is wederom een ongewilde bijdrage geleverd voor mijne beschouwing van het inheemsch beschikkingsrecht ais een historisch te ver klaren recht van heerschappij, dat natuur lijkerwijze aan het recht der later aanvaarde Westersche overheersching ondergeschikt ge worden is. De schrijver wil niettemin van het moederlandsch overheidsrecht ten aanzien van de onbebouwde gronden niets weten en negeert als trouw volgeling van den Leidschen voor ganger maar vreemd genoeg voor een ju rist met gouvernementsrechtspraak belast volkomen de wettelijke formuleering van dat gouvernemcntsrecht, de z.g.n. domeinverklarin" van 1870/1875, waarvan in dit om vangrijk werk, zelfs in het hoofdstuk over de Westersche inmenging, niet eenmaal wordt gewag gemaakt. Het is helaas niet anders, men stuit bij den arbeid der Leidsche adat-verdedigers telkens weer op hun dogmatisch geloof aan het bij zonder Indonesisch, onaantastbaar dorpsbe schikkingsrecht en, als andere dogmatici, zijn zij onvatbaar voor anderer meening en intolerant tegenover ieder, die zich aan hun dogma niet gewonnen geeft. Zij missen, als andere dogmatici, de vrijheid en de onbevan genheid en al mede de nuchterheid, welke vooral ook bij het onderzoek op dit/gebied zoo noodig zijn. En hun arbeid, hoe verdienste lijk die overigens zij, kan daarom zoo zelden zonder veel omzichtigheid en critiek geraad pleegd worden. Met het verdienstelijk werk van Mr. Holle man is het al evenzoo gesteld. Mr. G. J. NOLST TRENIT Bilthoven, April 1923.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl