Historisch Archief 1877-1940
H°. 2398
Zaterdag 5 Mei
A°. 1923
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST T RE W TÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie i C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosfen |
INHOUD: 1. Leekepraat over
NederlandBelgië, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp
Het adat-grondenrecht, door Mr. G. J. Nolst
Trenité2. De lersche Kwestie, door Prof.
Dr. H. Brugmans De gouden magneet
teekening van Jordaan Spreekzaal ?
Rumoerbestrijding, door H. G. Cannegieter
3. Astronomische fragmenten, door A
robatus 5. Voor Vrouwen: De Kerkuil, door
Elis. M. Rogge Bijkomstigheden, door
Annie Salomons Speelgoedgesprekken,
door Ari Heideliedje, door A. Kleyn?v. d.
Ley?Uit de natuur, door Dr. J. P. Thijsse
6. De verliefde moor, door Felix Timmermans,
met teekening van den schrijver Een
perkamenten fantazie, door Dr. Jan de Vries
8. Bertus Gösiing, door Cornelis Veth,
met teekeningen van den schrijver
Dramatische Kroniek, door Top Naeff
9. Frankrijk en Turkije, teekening door Joh.
Braakensiek Charivaria, door Charivarius
Boekbespreking, door Herm. Middendorp
Krekelzang, door J. H. Speenhoff
Schilderkunstkr&niek, door A. Plasschaert
en Mr. M. F. Hennus 10 't Schietgat en
Rijm-Kronyck, door Melis Stoke Uit het
Kladschrift van Jantje Feuilleton: De
Vriend, door H. van Raalte?Simons.
Bijvoegsel: De Valera's proclamatie, tee
kening door Joh. Braakensiek.
IIIIIIIIIIIIIIIIIITIII
LEEKEPRAAT OVER
NEDERLAND?BELGI
Van morgen was het verslag van de
algemeene vergadering van het genoot
schap Nederland-Frankrijk in De Tele
graaf opgenomen onder de rubriek
Sport en wedstrijden".
Vermoedelijk zijn ze op het redactie
bureau van dit blad een beetje in de
war door het plotselinge vertrek van
den hoofdredacteur. En dan is het te
begrijpen, dat een bericht met het
hoofd Nederland?Frankrijk" in de
Sportrubriek terecht komt.
Want we zijn allemaal nog vol van
den voetbalwedstrijd Nederland
België. Zelfs aan minister van
Karnebeek, die 1.1. Zondag weer present was
op de gereserveerde tribune in het
Stadion, had het dezer dagen kunnen
overkomen dat hij, bij het openen van
een dossier Nederland?België", niet
onmiddellijk zijne gedachten had ge
concentreerd op het vraagstuk van de
Wielingen, maar ze even had laten
afdwalen naar het fatale oogenblik,
toen het uitglijden van den
Nederlandschen keeper aan de Belgen ge
legenheid gaf hun eenige doelpunt te
maken.
Of veronderstel ik zulk een zijsprong
van de ministerieele gedachten alleen
maar om het den lezer te doen veront
schuldigen, dat ik zelf, onder den indruk
van den internationalen voetbalwed
strijd, den gebaanden weg van het
hoofdartikel verlaat en een zijlaantje
insla?
Spotters krijgen spottersloon. En zoo
is het dus volkomen in den haak dat
iemand, die het vroeger gewaagd heeft
een loopje te nemen met de verheer
lijking van de voetbalsport en den
draak te steken met de groote aandacht
die de pers aan dit volksvermaak pleegt
te wijden, zijn peccavi" uitspreekt
nog wel, Charivarius moge het mij
vergeven ! in de Groene" en er
rond voor uitkomt, dat hij, bij den
eersten nationalen voetbalwedstrijd,dien
hij mocht bijwonen, een enthousiast toe
schouwer is geweest en van vreugde
heeft gezwaaid met zijn hoed, toen de
gelijkmaker" voor Nederland kwam.
Maar een mensen, en vooral een
Nederlander, is nu eenmaal niet zóó,
of hij vindt zoo'n uitbundigheid toch
wel een aberratie en speurt dan ook
naarstiglijk naar redenen ter verklaring
en vergoelijking daarvan.
Ik geloof, dat we de Batavieren er
voor aansprakelijk moeten stellen.
Want aan de elegantie van het spel
en aan bewondeiing daarover kan je
het moeilijk toeschrijven, dat je in
vervoering geraakt!
In dat opzicht haalt zoo'n vertooning,
als Zondag in het Stadion te zien was,
niet bij een roeiwedstrijd. Daar is alles
slank en lenig en sierlijk, zoowel de
roeiers als de giek; bij het voetballen
krijg je, ja ook wel een sensatie van
snelheid bv. als die zwartgelokte
Belg (ik durf maar aarzelend schrijven:
de links buiten?) langs het lijntje draaf
de ! maar toch hoofdzakelijk van
massieve kracht en pootigheid.
Wel te verstaan een leek, zooals
ondergeteekende. De kenners zullen fi
nesses waardeeren van het plaatsen",
het voorzetten", het afnemen" van
den bal, maar zij vormen een kleine
minderheid van het publiek; van de
ruim dertig duizend menschen, die Zon
dag het Stadion vulden, zullen verreweg
de meesten wel niet volkomen ingewijd
zijn in de spelregels en de geheimenissen
van het off-side", Iaat staan dat zij
zelf ooit gevoetbald hebben.
Voor de meeste toeschouwers kan het
genot van zoo'n wedstrijd dus niet
bestaan in een soort van intellectueel
genot in de behendigheid van geest
en lichaam, waarmede de spelers de
winstkansen van de tegenpartij weten
te verijdelen en van hun eigene gebruik
te maken. Ook hier is het neusje van
den zalm maar voor enkelen bestemd.
Neen, ik geloof werkelijk, dat we
naar de Batavieren terug moeten, als
we er achter willen komen, waarom
zoo'n duizendkoppige menigte een paar
uur lang door een voetbalwedstrijd ge
boeid wordt.
Of ik dan het nationale" element
niet vergeet?
Neen, waarachtig niet. Ieder Neder
lander die Zondag in het Stadion was,
of hij nu een paar weken geleden op de
lijst van de christelijke-historischen of
op die van de sociaaldemocraten had ge
stemd, hoopte dat de roode duivels"
het zouden afleggen tegen de mannen
in het Oranjehemd.
Bij een wedstrijd tusschen Nederlan
ders en Belgen laat de nationale trots
zich misschien nog een beetje meer gel
den dan bij dien tegen een ander land;
niet vanwege de Wielingen of welke
andere politieke kwestie ook daarover
maken de Stadion-bezoekers zich ge
woonlijk niet druk maar omdat er,
zooals de kranten ons verteld hebben,
in de voetballerswereld een sterke
Belgisch-Nederlandsche naijver bestaat,
die al dagteekent uit de jaren, toen nog
niemand van de Wielingen of van
Belgische annexatieplannen had ge
hoord.
iMaar dat nationale" element
ontbreekt bij de wedstrijden tusschen
concurreerende Nederlandsche clubs,
waar wel geen tienduizenden, maar dan
toch duizenden naar komen kijken, en
die duizenden worden als het ten
minste een spannemri" wedstrijd is
evenzeer buiten zich zelf gebracht
als 1.1. Zondag het geval was.
Het komt er alleen maar op aan,
dat je bij een wedstrijd partij kiest.
Om welke reden, dat doet er niet toe;
al is het maar, omdat een van de spelers
je zoon of je broer is. Je moet geïnteres
seerd zijn bij den afloop van het
spel: van het dobbelspel.
En nu moet ik de Batavieren weer
op de proppen brengen.
Aan deze voorvaderen, die zoo aan
het spel verslaafd waren, dat zij hun
vrouwen kinderen verkwanselden?zoo
als wij allemaal op de schoolbanken
geleerd hebben moeten wij het wij
ten, dat de speelduivel ons in zijn macht
heeft.
Door het Bataafsche bloed in onze
aderen hebben wij in de 17e eeuw ons
te buiten gegaan aan den tulpenhandel,
in de 18e eeuw het Groot tafereel der
dwaasheid" van den actiehandel ver
toond, in de 19e gespeculeerd in
Amerikaansche spoorwegen en in de 20e
tot op den laatsten man gegokt in
kronen en marken.
Dank zij onze afkomst van Claudius
Civilis en zijne stamgenooten viert het
voetbalspel bij ons hoogtij.
Want het biedt dezelfde emoties als
het dobbelen en stelt niet bloot als
je ten minste niet meedoet aan wedden
aan de minder plezierige financieele
gevolgen daarvan.
Het eenige onaangename gevolg van
het overgeven aan den voetbalduivel is
behalve dan de lichte ontstemming
over het feit, dat je favoriet-elftal heeft
verloren: maar daar staat tegenover,
dat je ook kans hebt trots en fier rond
te loopen over de overwinning, die het
heeft behaald het eenige onaange
name gevolg, waaraan je niet ontsnapt,
als je ten minste tot de eenigszins
hooger bewerktuigde" schepselen behoort,
is: de moreele kater, waarmede je
voor eiken roes moet boeten.
Voor eiken roes want lijkt de
geestesgesteldheid, waarin je bij het
volgen van een voetbalwedstrijd ge
raakt, niet veel op dronkenschap?
Zooals elke sterke emotie een mensen
uit zich zelf voert, hem doet leven
in een andere sfeer, hem niet meer doet
gevoelen de lichamelijke pijn, die hem
straks nog kwelde, de zorg, waaronder
hij straks gebukt ging, zoo brengt ook
de opwinding van een voetbalwed
strijd een mensen buiten zich zelf.
Elk spel doet dat, ook het edele
schaakspel; maar terwijl bij de meeste
spelen alleen de spelers zelf geheel op
gaan in het spel en ongevoelig worden
voor eiken anderen indruk, zijn het
bij een voetbalwedstrijd meer nog de
toeschouwers dan de spelers, die door
de passie van het spel worden bezeten.
Want met de spelers gaat het eenigszins
als met soldaten, die aan een gevecht
deelnemen; zij worden geheel in beslag
genomen door de taak, die zij telkens
krijgen te verrichten, maar zien niet
wat elders gebeurt; de toeschouwers bij
een wedstrijd overzien het veld beter
dan de spelers, kunnen den samenhang
der gebeurtenissen beter opmerken.
En welke wedstrijd vuurt den harts
tocht zoo sterk aan als een goed ge
speelde voetbalwedstrijd,waar de kansen
telkens wisselen, waar elk oogenblik de
Aan onze Medewerkers
De redactie acht het gewenscht, haren
medewerkers en inzenders nadrukkelijk
te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo
veel mogelijk rekening te houden met den
voor het Weekblad meest geschikt en om
vang. Te lange artikelen leveren ver
schillende bezwaren op, zijn ook voor
de lezers veel minder aantrekkelijk. De
normale afmeting van artikelen moet
op ten hoogste 1500 woorden, en die
van Feuilletons op ten hoogste 2000
woorden worden gesteld.
Van met potlood geschreven bijdragen
kan de redactie geen kennis nemen;
evenmin van die bijdragen waarvan het
papier aan beide zijden is beschreven.
Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge
typte copie in te zenden.
Alle inzendingen moeten
geadresseerd worden: Aan
het Secretariaat der Redactie
van De Amsterdammer", Week
blad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam, zonder
vermelding van persoonsnamen.
aandacht gespannen wordt: of de bal
niet ontfutseld zal worden aan den
man, die hem opbrengt", of een voor
zet" hem zal doen belanden voor de
voeten van vriend of vijand, of het
schot" langs of over het doel gaat,
of door den keeper wordt gehouden"
of den bal in het net jaagt.
Om te zwijgen nog van die
gruwelijkheerlijke, ongekende intensiteit van
spanning op dat oogenblik, zooals ver
leden Zondag, toen, vlak vóór het einde
de kans op de*overwinning werd ge
boren en vervloog.
Wie het gedein van de vreugde bij
den gelijkmaker" heeft gezien, wie
heeft meegevoeld den drang, die er van
de menigte tot de Oranje-mannen uit
ging om hen de overwinning te doen
behalen, hij zal niet meer vragen, wat
het toch is, dat Zondag op Zondag dui
zenden naar de voetbalterreinen lokt.
Want hij weet, dat zij daar, als in
schouwburg en bioscoop, zoeken: het
genot van de spanning, den zwijmcl
van de emotie, den roes van de ver
getelheid.
KERNRAMP
""'iiiiiiiiMiiiiiiiniiiiiMiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiniiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiMitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiliiiiiiiifriiiiiiiiiiiiiiinii iini iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii n i
llltlllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
HET ADAT-GRONDENRECHT
Het adat-arondenrecht van Ambon en
- de Oeliasers, door Mr. F. D. HOLLEMAN.
Uitgave van het Molukken- Instituut
te Amsterdam (adres: Af d. Volken
kunde van het Koloniaal Instituut)
1923.
Laat mij beginnen met een woord van waar
deering aan het adres van de instelling, welke
de uitgave van een werk als dat van Mr.
Holleman heeft mogelijk gemaakt. De stelsel
matige uiteenzetting van de volksopvattingen
omtrent de rechten, welke de inboorling in
onze overzeesche gewesten uitoefent op den
grond, kan bestuur en rechtspraak in het
behandeld gebied slechts ten goede komen.
En ook, indien de wetgever aan het verlangen
naar me£r rechtszekerheid op dit terrein,
door partieele regelingen tegemoet wil ko
men, waaraan de behoefte vooral onder een
overheerschend christelijke d.i. tevens min
of meer vereuropeaniseeerde bevolking als
de Amboneesche gevoeld zal worden, dan
zal een goed overzicht van de inheemsche
vormen van grondbezit en grondgebruik onge
twijfeld van veel nut wezen.
Mr. Holleman heeft zich stellig alle moeite
gegeven om zulk een overzicht betreffende
het Ambonsch gebied te leveren.
Hij verdeelt zijn stof in een historisch eerste
en een actueel tweede deel. De geschiedkun
dige helft is dan weer onderverdeeld in drie
hoofdstukken, van welke het eerste de oudst
bekende geschiedenis omvat en dat, niet
zonder gedurfde fantasie, het nationale
tijdperk is genoemd, terwijl II en III de tijd
perken van Oostersche (met name
JavaanschIslamitische en Ternataansche) en van
Westerschc inmenging behandelen. In het tweede
deel behandelt schrijver het tegenwoordige
,,adat-grondenrecht" en verdeelt hij deze
stof naar den verschillenden vorm van bezit
en gebruik van den grond over een viertal
hoofdstukken, welke resp. gewijd zijn aan
I. Het beschikkingsrecht van de negorij en het
ontstaan van inlandsch bezitrecht op
negorijgrond, II Poesaka-grondenrecht, III.
Datigrondenrecht, IV Andere rechten ten aanzien
van negorij-dati- en poesakagrond.
Wilde men dit werk met een enkel woord
kenschetsen, dan zou men het een zuiver
product van de Leidsche adat-school kunnen
noemen. Daarmede heeft men dan tevens de
goede zoowel als de minder gunstige eigen
schappen dezer verhandeling aangeduid.
Men vindt er de vruchten in van de ijverige
en stelselmatige adat-vorsching, maar ook
de fantastische en overdreven voorstelling
van de eenvoudigste Indonesische toestanden.
De schrijver doet zich heel het geschrift door
kennen als een van die autos cp/ia-volgelingen
van den Leidschen adatmeester Prof. C. van
Vollenhoven, over wier optreden ik in de
jongste Dec. en Februari afleveringen van
de Vragen des Tijds gelegenheid had het een
en ander op te merken.
Echt Vollenhoviaansch van indeeling en
opvatting, van stijl en van woordenkeus, is
Mr. H.'s boek; maar deze auteur is, zooals
dat vaak bij geestdriftige volgers voorkomt,
adat-vorstelijker nog dan de adat-vorst zelf.
Ja het zou mij niet verwonderen, als deze
laatste bij sommige plaatsen uit het werk,
ietwat onthutst opkeek over de gewaagde
sprongen van zijn leerling. Een enkel voorbeeld
tot staving.
Men kent den overdreven Leidschen eer
bied voor al wat zich als adat aanmeldt. Maar
wat zegt de Leider van een uitspraak als die,
voorkomend op p. 149, waar sprake is van
het tijdelijk genotrecht" op grond, in handen
van niet-negorijlieden. We lezen daar: Het
komt herhaaldelijk voor, dat een nieuw
negorijbestuur zich het recht voorbehoudt om wille
keurig aan een door zijn voorganger ver
leende concessie een einde temaken. Dergelijke
gevallen van willekeur vindt men inliet addtrecht,
ook op ander gehied, heel dikwijls. Een persoon
lijke kwestie kan daartoe reeds de aanleiding
zijn". (Cursiveering van mij).
Ik vermoed, dat zelfs Prof. v. V. zich be
zwaarlijk vereenigen zal met zoo blind res
pect voor wat maar adat genoemd wordt, dat
,,heel dikwijls voorkomende gevallen van
willekeur, waartoe reeds een persoonlijke
kwestie de aanleiding zijn kan," in allen ernst
als uiting van adatrecht, als uiting dus van
recht, worden voorgesteld? Willekeur en
recht, kan men zich sterker tegenstelling
denken? Neemt de hoogleeraar mij ook hier
mijn glimlach" kwalijk, gelijk hij deed
in zijne aanteekening in de Gids van Maart
j.l.?
Het spreekt voorts haast van zelf, dat de
auteur uit de Leidsche school zich alle moeite
geeft om het zoogenaamd zeer bijzondere
Indonesisch beschikkingsrecht op den grond,
uitgeoefend door de dorpsgemeenschappen
ook in dezen rechtskring, als de basis voor te
stellen van heel het grond-rechtsgebouw.
Het beschikkingsrecht van de negorij"
leest men op pag. 79 is als het ware de
grondverf van de schildering; alle andere
rechten ten aanzien van den grond verschij
nen als bijzondere kleuren, op die sprekende
grondkleur aangebracht", enz.
Wij anderen, die met den wetgever en de
regeering en ook men kan het niet genoeg
herhalen ? met de inheemsche volken zelven,
in dat recht eenvoudig zien een inheemsch
recht van heerschappij over zeker, historisch
aangenomen gebied buiten de kom der dor
pen met hunne vaste bouwgronden, geldend
tegenover andere inheemsche gemeenschap
pen van gelijke structuur, maar uit den aard
ondergeschikt aan het daarboven gesteld
recht van heerschappij der Hollandsche over
heid wij, maken een principieel onderscheid
tusschen dat dorpsbeschikkingsrecht en de
rechten door ontginning of langdurig gebruik
door leden dier inlandsche gemeenschappen,
individueel of groepsgewijze verkregen.
Deze laatste rechten zijn onaantastbaar,
zoowel voor de Nederlandsche als de inheem
sche overheid. Wat er van overheidsbemoeienis
dienaangaande valt aan te wijzen, verklaren
wij eenvoudig als voortvloeiend uit de alge
meene gestie der overheid als zoodanig, op
analoge wijze als men zulks in de westersche
maatschappij ten aanzien van het grondbezit
waarneemt.
De Leidsche school, welke dat evident
verschil van rechten niet ignoreeren kan,
maar die als een stier op den rooden lap af
komt, wanneer er van analogie met wester
sche toestanden gesproken wordt, heeft een
keur van (meest Vollenhoviaansche) uit
drukkingen, om het speciaal inheemsche
beschikkingsrecht quand même te redden.
Ze spreekt in die gevallen van verbleeking
van het dorpsbeschikkingsrecht", of zegt
Mr. Holleman op pag. 82 dat ten aanzien
van die zelfstandig bezeten inlandsche
grondstukken het beschikkingsrecht van de nego
rij is teruggeslonken tot eene latente ver
houding". O wee ! als men nuchterweg be
weert, dat het recht van beschikking in deze
gevallen niet berust bij de gemeenschap, maar
bij den particulieren bezitter.
In werkelijkheid levert ook deze fervente
verdediger van het Leidsch beschikkingsrecht,
zijns ondanks, doorloopend argumenten voor
déoude en beproefde goiivernementeek
beschouwing van dat recht.
Zoo b.v. in het eerste geschiedkundige
hoofdstuk, waar we op pag. 42 lezen: dat
men ook in de huidige (Amboneesche) maat
schappij zelden vaste territoriale
gebiedsgrenzen aantreft". Dit wordt uit de geschiedenis
verklaard, doordat het den oudtijds elkaar
gedurig beoorlogenden stammen of
stammengroepen -?- let wel, het tijdperk door den
schrijver stoutweg het natiunale genoemd
uitsluitend te doen was om een gebied voor
de voorziening in de behoefte aan voedings
producten. Aan bepaalde territoriale grenzen
hadden die stammen geen behoefte en zoo is
het volgens S. tot op den huldigen dag in
hoofdzaak nog gebleven.
Ik laat nu daar, dat de fijnzinnige onder
scheiding mij ontgaat, welke Mr. H. maakt
tusschen voedingsgebied en territoir; tusschen
territoriale grensbakens" en teckens, ge
steld om aan te duiden de uiterste punten
tot welke de groep zich met een bepaald ge
bied had ingelaten" (pag. 42), welke tweeër
lei uitdrukkingen volgens S. geenszins als
elkaar dekkend mogen worden beschouwd.
Ik voor mij put echter uit de evenvermelde
mededeeling deze les, dat het althans in den
Ambonschen rechtskring, met het object
van het heilig inheemsch beschikkingsrecht
over de onontgonnen gronden, niet te vast
gesteld is.
Op het eind voorts van het tweede hoofdstuk
van deel II, waar schrijver het beschikkings
recht der negorij t.a.v. poesaka-gronden
(particulier grondbezit) behandelt, geeft hij
onder ten vierde" en ten slofte" (pag. 108;
109) alternatie* zelf aan, hoe men de bemoeie
nis der negorijbestiiren ten aanzien van het
particulier grondbezit zeer wel anders be
schouwen kan dan als uitvloeisel van het be
schikkingsrecht der gemeenschapjover allen
grond binnen haar gebied; n.'l. als voort
vloeiend uit de administratieve, politioneele of
rechterlijke taak der gemeentelijke overheid.
Met hetzelfde recht, zeg ik, kan men de ove
rige aldaar genoemde uitingen van het be
schikkingsrecht" op laatstvermelde wijze
verklaren,.
Eindelijk was mij niet onwelkom de
mededeeling op pag. 79, dat in dezen rechtskring
als term voor het beschikkingsgebied van de
negorij o.in. gebruikelijk is de uitdrukking
patoeanan," welke benaming stellig op
gezagsuitofening doelt en door S. dan ook met
zeggingsgebied" vertaald wordt. Hiermede
is wederom een ongewilde bijdrage geleverd
voor mijne beschouwing van het inheemsch
beschikkingsrecht ais een historisch te ver
klaren recht van heerschappij, dat natuur
lijkerwijze aan het recht der later aanvaarde
Westersche overheersching ondergeschikt ge
worden is.
De schrijver wil niettemin van het
moederlandsch overheidsrecht ten aanzien van de
onbebouwde gronden niets weten en negeert
als trouw volgeling van den Leidschen voor
ganger maar vreemd genoeg voor een ju
rist met gouvernementsrechtspraak belast
volkomen de wettelijke formuleering van dat
gouvernemcntsrecht, de z.g.n.
domeinverklarin" van 1870/1875, waarvan in dit om
vangrijk werk, zelfs in het hoofdstuk over de
Westersche inmenging, niet eenmaal wordt
gewag gemaakt.
Het is helaas niet anders, men stuit bij den
arbeid der Leidsche adat-verdedigers telkens
weer op hun dogmatisch geloof aan het bij
zonder Indonesisch, onaantastbaar dorpsbe
schikkingsrecht en, als andere dogmatici,
zijn zij onvatbaar voor anderer meening en
intolerant tegenover ieder, die zich aan hun
dogma niet gewonnen geeft. Zij missen, als
andere dogmatici, de vrijheid en de onbevan
genheid en al mede de nuchterheid, welke
vooral ook bij het onderzoek op dit/gebied
zoo noodig zijn. En hun arbeid, hoe verdienste
lijk die overigens zij, kan daarom zoo zelden
zonder veel omzichtigheid en critiek geraad
pleegd worden.
Met het verdienstelijk werk van Mr. Holle
man is het al evenzoo gesteld.
Mr. G. J. NOLST TRENIT
Bilthoven, April 1923.