De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 5 mei pagina 2

5 mei 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 5 Mei '23. - No. 2393 DE GOUDEN MAGNEET Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan AM GOLDE HaNGT DOCH ALLES iiiiiiiiui Minimi iiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii DE IERSCHE KWESTIE Dezer dagen konden wij berichten uit Ier land lezen, dat De Valera en de republikeinen bereid waren hun verder gewapend verzet tegen de regeering Van den vrijstaat op te geven en zich onder bepaalde voorwaarden te onderwerpen. Het spreekt van zelf, dat daarvan geen sprake zal kunnen zijn; een re geering, die zich zelven respecteert en haar gezag wil handhaven, kan niet anders dan onvoorwaardelijke overgave eischen. Zoo zal het ook wel gebeuren: De Valera zal zich moeten overgeven. Daarmede is dan voorloopig de lersche kwestie van de baan. Voorloopig: want het blijft stellig waar, wat een Engelsen staatsman eens zeide: in Ierland gebeurt nooit wat men verwacht en het onver wachte is het meest waarschijnlijke. Maar in ieder geval is voorloopig een eind punt bereikt: de lersche vrijstaat is na heel wat verzet, niet het minst van de leren zelf, ten slotte tot stand gekomen en heeft zich zelfs al onder moeilijke omstandigheden kunnen handhaven. Het is dus nu wel het moment om af te wachten en tevens eens achterwaarts te zien naar den afgelegden weg. Daarbij kan dan het pas verschenen boekje van dr. W. Mulder S. J. 1) goede diensten doen. Echter onder een voorwaarde, dat men het met groote voorzichtigheid gebruikt. Want dit geschrift is verre van onpartijdig; maar vooral, wat veel ernstiger fout is, het is eigen lijk niet historisch. Dat dr. Mulder in zijn uiteenzetting geheel on onvoorwaardelijk aan de zijde der Ieren staat, is zijn recht. Het is begrijpelijk, dat de strijd der Ieren voor hun zelfstandigheid en voor hun onafhankelijkheid ten slotte, weer klank vindt in ons land, dat zich in de zes tiende eeuw met geweld in zwaren strijd heeft moeten losscheuren van een vreemde overheersching. Sympathie voorde lersche zaak is dan ook in Nederland niet zeldzaam; het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. Maar wie in zulk een ingewikkelde kwestie als voorlichter en als leidsman wil optreden, moet meer in zijn mars hebben dan alleen wel willende sympathie voor de lersche zaak. Nu heeft dr. Mulder stellig ook wel meer tot zijn beschikking, maar toch als geheel is zijn boek oppervlakkig en zelfs weinig historisch in grondslag en opzet. Wij zeiden, dat dr. Mulder's sympathieën geheel aan de zijde der Ieren staan en dat dat zijn recht is. Maar omgekeerd is het het recht van den lezer om juist en volledig te worden voorgelicht in zoo geruchtmakende en ook gewichtige kwestie. En dat gebeurt hier niet of althans lang niet voldoende. Terecht wijst de schrijver op de groote verschillen tusschen Engelschen en Ieren en op de groote conflic ten, die in den loop der eeuwen daarvan het gevolg waren: cultureele, godsdienstige, maatschappelijke, ten slotte politieke.' Maar de beschrijving van deze verschillen en ge schillen is gebrekkig en onvolledig. De cul tureele beteekenis van Ierland moge dan in de oudere middeleeuwen groot zijn geweest, van de latere beschaving van het land heeft dr. Mulder een te groote voorstelling. In dit op zicht kan men Ierland vergelijken met Fries land ten onzent, waarvan de cultuurwaarde RUMOERBESTRIJDING Er bestaat ergens een land, waai in men ten opzichte van den arbeid wonderlijke gewoonten onderhoudt. Wanneer ik u enkele voorbeelden vertel, weigert ge te gelooven, dat ik dit land met eigen oogen heb aanschouwd. Een polderwerker zagik een kruiwagen met specie over een loopplank kruien. Het was een lange weg en plank aan plank voegde zich naar het doel. Wat gebeurde ? Telkens wanneer de werkman met zijn kruiwagen aan het eind van een plank was gekomen, nam een ander onverhoeds de volgende plank weg, zoodat het wiel van den zwaren kruiwagen, zonder dat de voerder het kon voorkomen, in de modder zakte. De man moest in dat hinderlijk zich herhalende beletsel berusten, want zijn medearbeider, die timmerman was, had die plank juist op dat oogenblik noodig. Ik zag een glazenwasscher, wien, om even noodzakelijke reden, telkens wanneer hij zijn ladder zou beklimmen, de trede onder den voet werd weggerukt. Ik zag een winkelbediende,wien men, juist als hij zijnstroop afging wegen, de kan ontnam, omdat zijn collega die moest gebruiken voor azijn. Ik zag een drukker die, als hij het zetsel wou samenbinden, door een vakgenoot zonder veel omslag zijn letters door elkander moest laten gooien. Ik zou duizenden voorbeelden kunnen opsommen, want deze wonderlijke wijze van doen was in dat land stelsel en niemand, die er iets buitengewoons in vond. De lankmoedigheid, bij in hun arbeid ge stoorde werklieden overigens zelden te vinden, was in dit land de hoofddeugd van den ar beidenden stand. Maar uit mijn opschrift hebt gij alreeds begrepen, dat dit zonder.inge land het Land van de Gedachte is en die lankmoedige arbei ders de werkers zijn van den geest. Indien er onder de handwerkers een der gelijke arbeidsbelemmering zich ging open baren, als die ik boven schetste, zouden de vakvereenigingen en de Kamerleden wel heel spoedig op hun achterste beenen staan en een nieuwe wet op de bescherming van den arbeid zou, na de gebruikelijke demonstraties en meetings van de betrokkenen, binnen een week in het Staatsblad prijken. De geestelijke arbeid, ? och, het is immers de moeite niet waard er over te spreken is ook tegen belemmering van bovenomschreven aard onbeschermd. De sirene van de fabriek en de roep van den venter, de toeter van de auto en 't geblaf van den hond, de autoped van het spelende kind en 't rustloos gestamp van den zwoegenden stoomhamer kunnen zich toch niet storen aan de eischen, die het tot stand komen van de gedachte stelt? Als Nietzsche Zarathustra laat zeggen: Geluid vermoordt de gedachte" en Carlyle herhaalt: De gedachte arbeidt alleen in stilte," kunnen chauffeur en bokkingverkooper onmiddellijk profijt trekken van de tegenstrijdigheid, welke deze uitspraak om sluit. Immers hebbenNietzsche enCarlyle ondanks gedachte-vermoordende geluiden hun arbeid kunnen volbrengen. En de industrieel, wiens stoomhamer en sirene een zenuwzwak dichter in de buurt dol maken, kan dien zwakkeling wijzen op het kenmerk van de ware kunst, die immers juist onder den druk zich het krachtigst openbaart. Beletselen heeft de kunst voor haar ontplooiing noodig; evengoed als de armoede drijfveer van den kunstenaar is, moeten het de autoped en de knalpot zijn. Wie zijn inspiratie door rumoer laat bederven, toont hierdoor zijn tekort aan genialiteit. Ontegenzeggelijk is het straatruinoer schoon. Potgieter heeft in zijn Blauwbes" den schreeuw van den straatventer tegen Bilderdijk verdedigd. Bilderdijk zal Potgieter hebben toegegeven, dat het rumoer als object, als materie voor den kunstenaar waarde heeft. Doch als factor bij de techniek van den arbeid is het lawaai slechts onschadelijk voor Pot gieter, omdat deze de eenige flegmaticus onder de kunstenaars is. Men behoeft heusch geen neurasthenicus te zijn, om met Bilderdijk wanhopig te worden onder het straatrumoer. De kreet van den vischventer moge in de verbeelding de zee oproepen en 't gejank van het bessenvrouwtje het bosch, wanneer men, in een stille straat arbeidend, telken morgen weer weet, nog zestig keer achtereen Stentor te moeten hooren bulken, dat de maarse" zes voor een kwartje benne" en daarna zonder verpoozing het woord zal moeten geven aan een reeks van herauten, die elk op hun beurt tot wederspraak tarten met infernale aanbeveling van roode kool, bananen, vodden en wat niet al meer, gevoelt men zich, louter als kostwinner en belasting betaler, in den staat der Nederlanden toch wel een weinig ten bate van de overige groepen van kostwinners en belastingbetalers ver waarloosd. Goddank, dat het rumoer niet louter meer VRAAOTl SI-FA-KO S IQ ARE M stellig niet gering is, maar toch in den regel wordt overschat. Het maatschappelijke vraagstukin Ierland .misschien het allerbelangrijkste, wordt door den schrijver nauwelijks aange roerd, nog veel minder in zijn volle diepte ge peild. En van de vele pogingen der Engelsche regeering in de negentiende eeuw om de landkwestie te regelen, is haast nergens sprake. Ook daardoor blijft de aard van het groote lersch-Engelsche conflict vrij wel in het duister Zoo is eigenlijk dit geheele boek; het blijft vrijwel overal bij de oppervlakte der feiten staan en interpreteert die dan naar lersche wijze. Dat zulk een wijze van behandeling van een historisch vraagstuk eigenlijk on toelaatbaar is, ligt voor de hand. In ieder geval zal men daarbij het befaamde hoor en wederhoor moeten toepassen, wil men eenig resultaat van beteekenis verkrijgen. Of nog liever, men moet zich in zulke diepgaande kwesties boven de strijdende partijen weten te stellen, en in een streven naar historische objectiviteit de historische waarheid trachten te benaderen. Daarvan is in het boek van dr. Mulder weinig te bespeuren. Hij heeft zich de vraag niet gesteld, of Ierland inderdaad als geheel sterk genoeg is om de weelde der staatkundige zelfstandigheid te dragen. Het is niet alleen de vraag, of de Ieren nog cultuur waarde genoeg hebben om een volk te zijn, maar ook, of Ierland economisch sterk genoeg is om als zelfstandige staat te bestaan. Kan Ierland financieel zich zelf bedruipen? Die vraag werd tot dusverre altijd ontkennend beantwoord door alle home-rule -wetten, waarin altijd een bepaald subsidie voor Ier land was uitgetrokken. En ook steeds heeft Ierland aan het Vereenigd Koninkrijk meer gekost dan het opbracht. Het is mogelijk, dat de lersche vrijstaat zich beter zal kunnen redden; maar in ieder geval is dit voor de op lossing der lersche kwestie van primordiaal belang. Het is niet alleen de vraag, of een volk vrij wil zijn, maar ook deze, of een volk vrij kan zijn. En dat niet alleen economisch, maar ook politiek. In dat laatste opzicht heb ben de Ieren tot dusverre nog weinig van be teekenis kunnen doen dan in de oppositie. Of zij opbouwenden politieken arbeid zullen kunnen verrichten, moet nog blijken. In Enge land heeft men steeds betwijfeld, of het wel mogelijk was. Jaren geleden zeide een hoog geplaatst Engelschman mij in een gesprek over de lersche kwestie het volgende: Mis schien niet de bedoeling, maar zeker een goed gevolg van de Engelsche bezetting in Ierland is te verhinderen, dat de Ieren elkander doodslaan. Trek het Engelsche gezag uit Ierland terug en gij hebt den burgeroorlog . De ervaring der laatste jaren is in ieder geval niet geschikt om de waarde van deze uitspraak te verzwakken. Ten slotte is er nog deze vraag, die evenmin door dr. Mulder is onder de oogen gezien. Kan Engeland Ierland aan zich zelf overlaten zonder duchtige waarborgen voor zijn eigen, d.w.z. Engelands veiligheid? Dr. Mulder zegt ergens, dat een geheele vijandelijke vloot in de westeloninUijke MBubtltunspoil-Maalschappij H IDEGRUYTER&CO.I DEN HAAG l AMSTERDAM ARNHEM | Verhuizingen per Auto-Trein ? lijke havens van Ierland kan worden geborgen Maar hij trekt daaruit geen verdere conclusie, ten opzichte van Engelands veiligheid. Een enkele blik op de kaart is voldoende om te doen zien, welk overwegend strategisch be lang Engeland bij Ierland heeft; het is duide lijk, dat Engeland onmogelijk een vijandig gezind Ierland in zijn rug kan hebben, wil het zijn macht ter zee handhaven. Daarom is Ierland voor Engeland zoo waardevol; daar om ook kan Engeland geen oogenblik zelfs de mogelijkheid aanvaarden, dat het van Ier land uit wordt bedreigd of aangevallen. Wil dat zeggen, dat deEngelsche behandeling van het lersche vraagstuk door ons wordt ver dedigd of aanvaard? Dat zij verre. Maar wij hebben alleen licht willen doen vallen op andere zijden van het lersche probleem dan dr. Mulder. En wij moeten er nogmaals den nadruk op leggen, dat het aanvatten van zulk een ingrijpend vraagstuk van n zijde niet alleen partijdig, maar ook onhistorisch is. Daarom ook heeft het boek van dr. Mulder dringend aanvulling noodig; meer, het moet eigenlijk van den grond af opnieuw worden opgebouwd. H. BRUGMANS 1) W. MULDER, De lersche kwestie. Een overzicht. Leiden, H. J. Dieben, 1923. H Uil HUI l» GEFRACTIONEERD INTER NATIONALISME Geachte Redactie. Veroorloof mij eenige opmerkingen in ver band met het artikel van den heer Brugmans in uw nummer van 21 April over het Internationaal Historisch Congres. In dat stuk wordt het standpunt verdedigd dat het goed is,datNederlandsche geleerden congressen bezoeken die het internationale karakter met uitslui ting van Duitsche geleerden dragen. Niet dat men op het standpunt staat dat deze lie den eer- en gewetenloos zijn, menschen met wie men niet mag samenkomen; o neen, antiduitsch is men niet, integendeel men heeft er de schoone roeping te zorgen dat waarlijk in ternationalisme weldra weder de triomfen van voor 1914 zal vieren ! Het probleem houdt niet alleen historici bezig, doch zoo langzaam aan wordt de ge heele Nederlandsche wetenschap, worden al lerlei Nederlandsche, wetenschappelijke or ganisaties in het vraagstuk betrokken. In 1919 is het begonnen met de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, die zich in een vereenigde vergadering van hare twee afdeelingen met groote meerderheid bij den Conseil International des Recherches aansloot. En thans is men bezig, voor het gebied van allerlei bijzondere wetenschappen, de aanslui ting bij de ,Unions' voor deze bijzondere wetenschappen te verwezenlijken. Het geheele vraagstuk heeft, naast een wetenschappelijke, een politieke zijde en daarom is het niet on juist dat ook buiten het gebied van de beoefe naren der wetenschap dit vraagstuk eens overwogen wordt. De uitsluiting van de Duitsche wetenschap geschiedt niet op grond van hare minderwaar digheid, zij is door en door politiek. Zij gaat uit van Fransche en Belgische beoefenaars der wetenschappen en wordt door andere vroegerEntente kringen niet bestreden. Het heet steeds wel dat vele Engelschen geen bezwaar zouden hebben tegen toelating der Duitschers, doch de politiek der geleerden spiegelt duidelijk de regeeringspolitiek af, men is zachtmoedig het kan geen kwaad de Franschen zijn fel genoeg. schadelijk wordt geacht door onschadelijke geestwerkers, doch eveneens door belangrijker maatschappelijke persoonlijkheden: de medici en de hygiënisten. Er bestaat een ongetwijfeld Duitsch-degelijk werk over deze materie. In het handboek van den vermaarden hygiënist Neumann (Band 11! Abt. 1) is een bijdrage verschenen: ,,Der L&rm inden StMten und seine Ver/iïnderung". Graag had ik dit werk ten gerieve mijner lezers bestudeerd, doch het schijnt zeldzaam te zijn. Het is noch op e Koninklijke Bibliotheek noch in een der universitcits-bibliotheken. Het eenige exemplaar, dat ik op het spoor ben gekomen, bevindt zich te Delft, doch om welke reden is mij niet duidelijk men leent het daar niet uit. Derhalve heb ik mij moeten vergenoegen met een Engelsche monografie. De Engel schen zijn bondiger en komen spoediger tct de praktijk, hetgeen ook het geschrift Health Probtetns involved in Noise and Fagne", van prof. Henry J. Spooner M. L, wederom bewijst. Naar men weet, hebben de Engelschen de gewoonte, bepaalde dagen te wijden aan de propaganda voor een of andere aangelegenheid van maatschappelijk belang. En zoo is de eerste Maandag in December de Fatigue Elimination Day". Prof. Spooner nu deelt in zijn geschrift mede, dat men zich op dien dag ten vorigen jare inzonderheid heeft beziggehouden met den strijd tegen het rumoer. Men heeft den eisch gesteld, dat er van staatswege een grens zou worden bepaald, die het rumoer niet mag overschrijden. De schrijver wanhoopt echter aan de verwezenlijking van dezen eisch, zoolang het publiek zich te dezen opzichte zoo koel toont. Inmiddels geeft hij enkele wenken omtrent hetgeen men reeds onmiddellijk zou kunnen doen. Een geruischlooze schrijfmachine, zegt hij, verricht haar arbeid evengoed; waarom zou men de werktuigen niet zooveel mogelijk geruischloüs maken? De gumnü-banden hebben de voertuigen minder rumoerig ge maakt; waarom kan men geen straten met rubber inplaats van met steenen bevloeren? Rondom de Londensche hospitalen heeft men hiermee reeds een welgeslaagde proef gehouden. Het lawaai van dieren en kinderen berust op een fout in de opvoeding; prof. Spooner geeft in zijn betoog een volledig beschrijving, hoe een hanekot moet zijn inge richt, wil men gekraai vermijden. Waar dus vast staat dat elke wetenschap pelijke vereenigingdie tot een Union toetreedt, een politieke daad doet, is het goed dat de Nederlanders overwegen of het gewenscht is, dat op deze wijze hun land deelneemt aan den oorlog na den oorlog. Gewoonlijk wordt voor de aansluiting als argument gegeven dat men niet beter dan door in de z..g n. internationale organisaties te treden, aan de omzetting tot werkelijk internationale organisaties kan wer ken. Het is een vraagstuk van opportuniteit of dit zoo is, men kan er lang over twisten of langs dezen weg het nagestreefde ideaal be reikt zal worden het is een kwestie van temperament en strijdmethode of men dezen weg of een anderen mogelijken kiest. Die andere zou zijn: dadelijk te zeggen dat men gaarne bereid is toe te treden, mits de organisatie werkelijk internationaal is. Doch behalve deze opportuniteit is er nog een andere zijde aan het vraagstuk. Het komt er toch wel een klein beetje op aan, hoe de Duitsche wetenschap deze dingen voelt. Feitelijk worden de Duit schers voorloopig apart gezet, ieder die wil kan met hen samen komen, aan hun congres sen deel nemen, of hen bij zich noodigen, dit is niet verboden, o neen, men heeft uit drukkelijk het voorbehoud gesteld dat het mag! Maar in de familie der internationale wetenschap is de Duitscher een paria, een verstootene, worden zijn wetenschappelijke vereenigingen als niet satisfaktionsfahig und aller Ehre bar" beschouwd, juist als de Duit sche couleurstudent het zijn Joodschen collega te doen gewoon is. Ik had toevallig in den laatsten tijd gelegenheid, allerlei Duitsche collega's te spreken, en bij allen bleek mij dat zij de behandeling van hun hoogstaande we tenschap als een smaad voelden, dat zij het opportunisme dat de zijde der macht koos, het opportunisme dat er voor werken zou dat die slechte Duitschers zoo spoedig mogelijk zouden mogen terugkeeren, als Duitsch-vijandig voelden. En ik kan mij niet verheelen dat het gevoel van smaad mij geheel juist voorkomt, en het tweede gevoel niet geheel ongerechtvaardigd. Doch indien dit dan waar is, gaat het oppor tunisme dan niet te ver, werkt het dan niet mede den haat in stand te houden, kweekt het niet wrok aan? Blijkt niet dat de krachtige houding die voor den tijdelijk zwakkere op komt, beter is juist om het ware internationa lisme te bevorderen ! Tegen de overtuiging dat de ontwikkeling van het geestelijk leven der menschheid in innige samenwerking der natiën alleen kan gediend worden, komt niemand op. Doch dient men deze overtuiging door, zij het dan ook voor tijdelijk en met de beste bedoeling, haar te verzaken? Zal een fiere weigering van de Nederlandsche wetenschap die ook niet zoo gering is niet meer beteekcnen dande welwillend-raisonneerende onderwerping aan chauvinisme het doen kan? Utrecht, 25 April 1923 O R N s T E i N De meening van colk=ga Ornstein is ons niet onbekend: zij is ook die van anderen; wij hebben ze meermalen hooren verdedigen. Maar nooit ben ik door deze en dergelijke argumenten overtuigd kunnen worden, dat de internationale samenwerking wordt ge diend door onthouding van de vroegere neutralen. Ik zal ook geen poging willen doen collega Ornstein te overtuigen. Ik kan hem alleen den raaj geven mijn voorbeeld te volgen en eens een internationaal congres, ook zonder Duilschers, bij te wonen. Mis schien krijgt hij dan een anderen kijk op deze verhoudingen en ziet !iij de zaken nvnder donker in. Maar ik durf nauwelijks hopen, dat hij mijn raad zal willen of kunnen op volgen. H. B R u c; MANS Levensverzekering Maatschappij H A A R L E M" WllsonsplelD 11 DE VOORDEBLIOSTE IIIIHIIIII minimum imiimiimmiimiimi iimiiiiimimiii mmitiiiiitmiiimiiiiniiiiMii IIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Inderdaad zou er voor een vereeniging, die zich de stelselmatige bestrijding van het overbodig rumoer ten doel stelt, heel wat zijn te doen. Juist hebben de bladen kortgeleden een mededeeling bevat omtrent de oprichting van dergelijke vereenigingen in Scandinavi en Tsjecho-Slowakije. Het dunkt mij overbodig, de nadeelen van het rumoer uiteen te zetten. Dat men ze niet altijd bedenkt, komt doordat iren van lieverlede aan het verkeerde gewent. Doch ge zwegen van de onevenredige voorraad energie, die velen aan zelfbeheersching moeten ver spillen, aleer ze aan de hinderlijke geluiden gewend zijn geraakt, blijft nog de ontaardende invloed van voortdurend lawaai op het zieleleven. Merkwaardig is, dat de overheid zich tot nog toe zoo weinig aantrekt van de noodlottige werking, die opdringerige reclame op de ooren oogzenuwen uitoefent. Want ook de intermitteerende lichtletters, die het avond aspect van de groote stad ontsieren, het af schuwelijk misbruik vanelectrische verlichting gemaakt in winkeluitstalling en .... op het tooneel !, behooren tot de lijf- en zielsloopende uitwassen eener barbaarsche cultuur. Aestlietiscli gaan we vooruit. Er bestaat een provinciale verordening, die ontsierende reclame verbiedt, er bestaan gemeentelijke keuringen van draaiorgels. Kan men het zoo ver brengen, dat men ook het hygiënische en het voor een bescheiden deel der natie eveneens economisch bezwaar tegen de ver giftiging van de atmosfeer door wanklanken erkent, dan is beterschap op handen. Wijl het euvel samenhangt met de geheele structuur van onze hedendaagsche maat schappij, zal grondige bestrijding moeten wachten totdat de mercantiele belangen niet zoozeer de samenleving overheerschen als thans, nu een beroep van een kunstenaarsverceniging op de gemeenschapsorganen het ongetwijfeld zou moeten afleggen tegen het protest van de marktventers. De rumoerbestrijding zal voorshands op het particulier initiatief zijn aangewezen. Zonder tot krasse maatregelen te komen, kan zij het reeds thans een heel eind brengen. Soms is geduldige voorlichting of een vriende lijk verzoek afdoende; in bepaalde gevallen kan men bestaande verordeningen toepassen. Wat noodzakelijk is, is een orgaan tot vorming van een publieke opinie. Van een lichaam, zij het voorloopig plaatselijk en van bescheiden aanvang, gaat steeds meer uit dan van een persoon. Dit lichaam zou kunnen beginnen met stelselmatig en zonder ophouden te ageeren tegen overbodigen hinder als de open knalpot, de autoped, den haan en den hond. Het zou bestaande verordeningen omtrent burenge rucht en dergelijke onder de aandacht kunnen brengen en er profijt van trekken. Het zou nieuwe verordeningen kunnen ontwerpen en aanbevelen. Thans is men nog slechts uitsluitend ge durende den nacht voor rumoer gevrijwaard. Wel weet ik uit persoonlijke ervaring hoeveel moeite het kost, om zelfs een bij nacht huilenden hond te doen verwijderen, doch hier vindt volharding althans haar belooning. Doch overdag schijnt alle hinder geoor loofd.Tegen een onmaatschappelijkzonderling, die voor zijn privaat genoegen van 's morgens tot 's avonds geblaf noodig heeft, staat zelfs zijn buurman, de knapste jurist, machteloos. En de pianola's en gramafonen onzer burinnen dienen wij tegen wil en dank mee te genieten. Maar waarom kan een buurtvereeniging in een bepaald geval geen gemeenschappelijk adres tot den gemeenteraad of tot de politie richten of geen gemeenschappelijk besluit nemen, om van schreeuwers" niet meer te koopen, tenzij ze zich in de aanbeveling van hun waar tot een minimum geluidverspilling beperken? Zoolang de offensieve houding van het publiek ten opzichte van het rumoer niet krachtiger zich openbaart dan in gemor binnenskamers, zal men op het defensief zijn aangewezen. Prof. Spooner geeft in ziju geschrift ook enkele wenken van defensieven aard. Zijns inziens zal de woningbouw en het woning toezicht hier verlossing moeten brengen. Het vraagstuk der acoustiek is ook voor particu liere woningen, vloeren en zolders dringend. eluiddempende wanden ziju zonder veel kosten aan te brengen. En, wanneer al deze middelen niet helpen, kan men nog altijd zijn toevlucht nemen tot de vernuftige toestelletjes waarmee men het oor van de buitenwereld afsluit. Wat deze laatste betreft, meen ik te mogen verwijzen naar de antifoon" of antilarum", door onzen landgenoot, den LX'lftschen ingenieur J. S. Hooghiemstra uitge vonden en gepatenteerd. Doch beter dan zich tegen de gevolgen van het euvel te verdedigen, doet men met het euvel zelf uit te roeien. H. G. C A N N E I E T E R Haarlem.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl