Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
5 Mei '23. - No. 2393
BERTUS GOSLING
Een Proeve van Zweedsche fantasie
DOOR CORNELIS VETII
(Met teekeningen voor ,,de Amsterdammer"
door den schrijver)
De predikant lag in de goot.
Hij was jong, slank, schoon. Stralend van
schoonheid was hij. Hij geleek een Griekschcn
halfgod, met den neus van een filosoof, het
voorhoofd van den dichter, den mond van een
geestelijke, de wenkbrauwen van een krijger.
Hij was schoon, fijn, doorgloeid van geniaal
geestelijk leven. Ook van geestrijk vocht was hij
doorgloeid.
Daar lag hij in de goot.
Want de predikant dronk. Hij had den
brandewijn lief. De inspiratie was gekomen,
't hart was warm, liederen klonken en
rozengeur kwam hem tegen uit de leege flesschen
om hem heen, de goot was een Zuidelijke
bloementuin, de modder een heldere vijver,
waarin zwanen zwommen. Dichters en
wijsgeeren, gelauwerd, wandelden onder palmen en
platanen.
De bisschop reed over de scherven der
brandewijnflesschen. Hij zat in zijn koets, en
keek uit het venster.
Ben ik afgezet, bisschop?" vroeg Bertus
Oösling.
Ja," antwoordde de bisschop. Zeker ben
je dat, Bertus Gösling!"
Nu richtte de predikant zich in de goot op.
Hij was een man van inspiratie. Hij hield een
preek vol bezieling. Niemand kwam hem in
glans en heerlijkheid nabij, zooals hij daar in
de goot zat, en Gods eer verkondigde.
Ben ik afgezet, bisschop?" vroeg hij nog
eens.
Neen" zei de bisschop. Hij stortte tranen.
Daar kwamen de kavaliers ! Het waren er
elf. Zij hadden niet begrepen wat gebeurd was.
Zij balden de vuisten tegen den bisschop, en
vloekten Gij hebt hem afgezet!" riepen ze.
Zij klommen op den bok, op het dak van de
koets, twee gingen bij den bisschop er in
zitten, de rest duwde. Zij brachten den wagen
naar de sloot, en deden hem tuimelen.
Ach, kavaliers! Met een bleek gezicht
klauterde de bisschop uit de sloot, maar nog
veel, veel bleeker, zat de predikant in de goot!
Ach, kavaliers !
Een bedelaar liep in de natte sneeuw, dalend
van de bergen, langs -het meer, op n laars
en een pantoffel. Beide waren dóór.
Een klein meisje van drie jaar duwde een
slee met meelzakken. De bedelaar hielp haar.
Jij bent zeker de dochter van den domin
van Brody?" zei hij.
Juist," zei zij. Een slechter vader heeft
niemand al zeg ik 't zelf. En ik word nog
slechter. Je krijgt geen cent".
De bedelaar bracht de slee naar de herberg
en verkocht alles voor brandewijn. Toen was
Buitenlandsche kunst,
Spiele.
Haasz-BerkowWij hebben een Ministerie voor kunsten en
wetenschappen. Wat denkt het te doen"
tegen den mateloozen invoer van uitheemsche
kunst, tegen het wassend aantal impresario's,
dat in dit vette land het hasard-spel met den
roem vrij speelt, tegen de Genootschappen, die
een propaganda-wedstrijd houden in Fransche,
Duitsche en Engelsche tooneelkunst, tegen
alle geestdriftigen, die zich bij den ongezonden
staat der geldswaarden de weelde kunnen ver
oorloven kunstenaars uit het buitenland te
laten komen", tegen de speculanten met onze
schaarsche schouwburgen (van Gemeente
wege en particulier) die de deur openen voor
wie maar de huur betalen wil? Waar is de
dictator, de ceremoniemeester voor het minst,
die orde schept in dezen chaos; met het belang
van onze eigen kunst en kunstenaars vast voor
oogen, paal en perk stelt, zonder daarom blind
te zijn voor het goede, dat ontegenzeggelijk
van de ongelijksoortige demonstratie kan uit
gaan?
Na hetgeen Prof. Kernkamp over dit onder
werp in het algemeen reeds ter overweging gaf,
(Weekblad van 6 en 13 Jan. j.l.) een redelijk
pleit, dat ieder, hoe vurig ook geporteerd voor
de geestelijke welvaart van dezen of genen
buurman, kan onderschrijven, en persoonlijk
erkentelijk voor het belangwekkende en
schoone, dat dank zij het initiatief dezer onder
nemers in den afgeloopen winter in ons land
werd getoond, geloof ik dat hier een daad van
praktisch en welwillend overleg dringend aan
de orde is. Dr. Meihuizen heeft in den Haag
een voorbeeld gegeven door de verschillende
impresario's, die elkander in deze overkropte
hij beschonken; het kind krabde en sloeg hem.
Wat doe je daar?" vroegde Majoorske van
Ekeby, die van den bergtop kwam. Zij was
rijk en machtig. Zij had zwarte handen en
een stompje pijp in den mond. Zij bezat zeven
bergwerken. Daarom had zij zwarte handen.
Ach, Majoorske!
Een rilling ging hem door de leden.
Kom mee, afgezette predikant," zei de
Majoorske. Je kunt op Ekeby wonen, bij
de kavaliers, verzopen dominé".
Vooruit nu, vooruit maar, Bertus Gösling,
naar de kavaliers. Je zult de twaalfde zijn,
verloopen dominé! Hoera, hoera, nu zijn er
twaalf lustige kavaliers, die drinken en klinken
en rooken en spelen op Ekeby ! Trek de groote
houtsleêmidden in de smidse, gooi er een
kar over. Hoera, nu hebben we een tafel,
hoera, hoera !
Daar is geraas en vroolijkheid, muziek en
zang !
Bertus Gösling, de verzopen dominé, is de
twaalfde. Ja, ja, de twaalfde. Wij moeten op
den dertiende drinken !" roept hij.
Maar Bertus," roepen ze wij zijn maar
met ons twaalven, hoe kunnen we nu op den
dertiende drinken?"
Maar luid jubelend roept Bertus Gösling:
De dertiende is gekomen !" Daar is hij, de
gehoornde ! Hij die door zeven predikanten
niet verdreven kon worden, de vriend van de
heksen op de bloksberg, hij die zijn contracten
met bloed op pekzwart papier schrijft. Hij
heeft een contract met de Majoorske. Hij heeft
haar zeven bergwerken geschonken, op voor
waarde dat zij hem elk jaar een ziel zal zenden !
Zij kweekt de kavaliers daarvoor op. Ach
kavaliers ! Waar is mijn ziel?" vraagt de
Booze.
Wij zullen je de ziel van Sintram geven"
roept Bertus, van Sintram, de booze land
eigenaar. Dien krijgt de hel toch. Hij is slech
ter dan slecht". Top !" zegt de Booze, die
zich er tusschen laat nemen, want Sintram's
ziel behoort hem toch al!
Nu dansen zij om den punchketel, hand aan
hand. De Booze danst op het deksel. Dan
drinken zij den heeten drank, de Booze het
eerst. En zij rollen allemaal om, holderde
bolder, de Booze het laatst !
Dat was Kerstavond op Ekeby! Bij de
kavaliers ! Hopsasa-faldera ! Maar jij bent
bekocht, Booze ! Ei, ei, Booze !
Menschen! Lui! Lieden! Groot en machtig
is de Majoorske.
Zij geeft een feest ! Hopsasa !
De brandewijn vloeit in stroomen.
IIIIIIIIIIMIIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIMIIIIIMIIIIIllllllllllll
JAC. URLUS
HAVANA l» Ct. SIGAAR bij
I1IIIHI Co?Rembrandtpl Umstelstr,
wintermaanden in de wielen reden, uit te
noodigen tot een mogelijke overeenkomst, en
dit voorbeeld zou op breede schaal moeten
worden nagevolgd, vóór het eind, van al dit
roekeloos bedrijf, de lasten draagt. De c
tericgeest, die den Nederlandschen schouwburg
maakt tot een internationale markt, waar
ieder het zijne wil aanprijzen en een
universeele kunst wordt verbrokkeld en afgeperkt
naar politieke beginselen, berokkent ons
vaderlandsch tooneel, dat niet leven kan van
den afval dier opgedreven
Fransch-DuitschEngelsche belangstellingen, op den duur on
herstelbare schade. Waar van overheidswege
mede als gevolg der tijdsomstandigheden
de tooneelkunst in Nederland slechts wordt
belemmerd en gedrukt, daar gaat het niet
aan haar van den anderen kant, eveneens als
een onvoorzien gevolg dier tijdsomstandig
heden, nog de kaas van het brood te laten eten.
Om aan deze concurrentie het hoofd te bieden
en tegemoet te komen aan alle idealistische
leuzen, die bij elk bezoek voor de reclame mede
over onze grenzen komen waaien, is het
Nederlandsch tooneel genoodzaakt ver boven zijn
krachten te leven, en jaagt men in dit kleine
land naar een grootscheepsche debacle. De
beroeps- en amateur-managers, de elite",die
.?talen spreekt", maar ook de Nederlandsche
taal voldoende verstaat, de verhuurders van
schouwburgen en zalen, ze zouden wel doen
in den loop van dit zornerseizoen tot bezinning
te komen, en gezamenlijk te trachten naar
een gedragslijn, die in de eerste plaats onze
kunst tegen den overlast beschermt. Want zij
niet onze tegen de klippen op werkende
kunstenaars dragen de verantwoording,
en hen treft de schuld wanneer het van alle
kanten in het nauw gejaagd betere tooneel in
Holland den ondankbaren strijd opgeeft, en
terugzakt tot het peil, waarboven liet in' de
laatste tien, twaalf jaar met zooveel inspanning
is opgeheven. Hoe ernstig en waardevol dit
tooneel in zijn beste uitingen is, men heeft ook
dit in den afgeloopen winter kunnen toetsen
aan veel dat, ondanks de bekoring van het
vreemde, zijn buitenlandschen roep niet ge
stand bleek te doen. Naast het goedkoop
ideaGeef me nog een slokje! Ach
wat is dat leven schoon !
Zij trakteert de kavaliers
op gebraden kraaien! Ha,
gebraden kraaien IFijn ! Ge
braden kraaien ! Ajakkes, ge
braden kraaien !
Kapitein Christiaan is boos.
Hij haat kraaien, rauw, ge
bakken, gekookt,gestoofd, ge
roosterd of gebraden ! Het is
hem om het even. Hij blieft
ze niet. Hij werpt de gebraden
kraaien met saus en vet door
de zaal. Een gebraden kraai
vliegt tegen den neus van den
bisschop ! Een andere op de
pruik van den burgemeester!
Alle kraaien vliegen !
Overal komen vetvlekken !
Vlekkewater, hier ! Naphta !
De kavaliers lachen.
De Majoorske wordt nu ook
boos! Gooit hem er uit !"
roept ze.
De kavaliers zijn beschon
ken. De Majoor jaagt de Ma
joorske weg. De Majoor is
gek.
Hij zit den heelen dag zijn
beren te voeden in den
berenkuil. Dus is hij gek. Hij laat
Ekeby door de kavaliers
verwaarloozen. Ach, Majoor!
Ach, Majoorske ! Ach Ekeby,
ach kavaliers ! En ach, Bertus
Gösling, verloopen predikant, stralend van
schoonheid, vol van brandewijn !
Nu is de Majoorske weg ! Alles is weg !
Het dochtertje vanden predikant van Brody
is door de Majoorske opgevoed. Zij is een be
kwaam dienstmeisje geworden. Bertus Gösling,
de dichter, die nogYmoit gedicht heeft, laat
Gravin Dohna in den steek en vlucht met het
dienstmeisje in de slee. Leve de dienstmeisjes !
En in de pastorie van Brody klinken bijl
slagen. De predikant slaat alles stuk. Alles is
kort en klein, alles is weg! Zijn dochter zal
niets erven. Hoera, zij zaljniets erven. Nare pre
dikant van Brody !
Het paar vlucht in de slee. Vlug, vlug !
Maar Marianne Lukjerna loopt hen na, en
grijpt de slip van Bertus' jas ! Anna Sjaratok
grijpt haar bij den rok! Ebba Beerencreuts
grijpt Anne bij den enkel ! De Majoorske grijpt
Ebba bij het jak ! Allen doen haar rechten
gelden opden schoonen jongeling, die de doch
ter van den predikant van Brody, thans een
bekwaam dienstmeisje, schaakt.
Hetiszwaankleef-aan.
Bertus neemt een slok brandewijn, veegt zijn
lippen af, en kust de dochter van den predi
kant van Brody, het bekwame dienstmeisje.
Ja, hij veegt zich eerst de lippen goed af, al
is zij maar een dienstmeisje.
De welven komen, en pakken die heks, de
Majoorske, aan den mantel ! Achter de
wolven komt de beer van den Majoor.
Maar Bertus Gösling houdt een toespraak.
De inspiratie is den brandewijnopden voet ge
volgd. Hij ontroert ze alle, Marianne en Anna
en Ebba, en de Majoorske en de wolven, en
den beer. En allen stortten tranen. Bravo,
Bertus Gösling, bravissimo ! Goed gepreekt,
verloopen predikant ! Verzopen dominé!
Vaak verwonderen wij ons over de feesten
der ouderen !
Dachten die menschen ooit na?" vragen wij
Ja wij dachten" antwoorden de ouderen,die
ons ervan verhalen. Zij glimlachen en knikken !
Vrienden, menschenkinderen ! Denk aan de
Majoorske ! Zij viert ook feest. Zij is terugge
komen om Ekeby te verbranden!
Daar staat zij, de machtige Majoorske.Haar
stompje pijp rookt, een hoopje asch rookt ook.
Het is Ekeby !
De woeste'kavaliers, dappere ridders en
avonturiers, staan met den mond vol tanden.
Hun ziel is uit elkaar gehaald, en ligt daar als
een hoopje vodden! Vodden! Vod....den!
wordt er geroepen. Het is hun ziel, waarmee
gevent wordt. Vodden! Lorren! Ou kleêr!
Ach kavaliers !
En naast dit hoopje ligt het hoopje asch,
dat Ekeby was: de smidse, de provisiekamer,
de ontvangzaal. Ach Ekeby! Ach,naphta
vlekkewater ! Gij kinderen van dezen tijd. Ik
verhaal u niets dan halt' vergeten geschiede
nissen. Bertus Gösling drinkt nog steeds zoeten
brandewijn, maar meent niet, dat hij niet
schoon is, schoon als een engel. Een tipje
rood aan den neus misstaat niet ! Hit trouwt !
Hij trouwt toch nog de gravin. Hoera, Bertus
Göing! Hoera! Hoera! Trouw jij maar!
Waarom ook niet?
Die oude roofvogel, de majoor, danst op de
bruiloft. De Majoor danst. Maar de Majoor
danst zich dood. Bravo, Majoor! Wij zijn je
kwijt !
Wees gezegend, gij man van daden,"
zegt de Majoorske met barsche stem. Zij
sterft en vermaakt hem haar zeven bergwer
ken !
En Marianne en Anna en de dochter van den
predikant van Brody, thans een bekwaam
werkster, kijken op haar neuzen! Ach Mari
anne, Ach Anne ! Ach predikantsdochter !
De kavaliers pinken een traan weg. Zij
drinken geen brandewijn meer. Het land is
drooggelegd. Hoera, hoera !
Oud
Het is zoo schoon in 't gaardekijn
Van 't lange lang' Verleden,
Als men stil in den maneschijn
der Heugenis gaat treden.
Veel blommekes daar geuren zoet.
Veel stetnmekes u groeten.
Veel engelkes gaan te gemoet
U vlug op kousevoeten.
't Is, of wat dood-lag, leven krijgt,
Ge Uw jeugd ziet wederkeeren.
Ge legt uw hand op 't hart, en zwijgt.
Een traan rolt op Uw kleêren.
H. G. P. O B D E Y N
imitiiiiiiimin
HETBOEKL.
[VAN DE WEEK
W&^fe*4i^V^*!9^*S^ja^a>*j'^^9
Door Eigti Kracht
door
E. PHILLIPS OPPENHEIM
Prijs geb. met geïllustreerd
omslag van B. VAN .'?
VLIJMEN: f 1.50.
IN ELKEN BOEKHANDEL
TE BEKOMEN
Uitgave van M HOLKEMA i WARENDORF, A'dam.
iimiimimiiiiiN
IIUlHflIllllllllllllllll
lisme, dat waar het onze eigen kunst geldt,
het beste van het beste verlangt als plukte men
het van de boomen, komen we hier hoofden
en handen te kort om de misstanden in de
praktijk te verbeteren en een groot wanbedrijf,
waarvan langzamerhand heel Europa profi
teert op Neerland's kosten, aldus te regelen,
dat niet de Nederlandsche kunstenaar, d.w.z.
de Nederlandsche kunst, van alle artistieke
bestrevingen en heterogene illusies,
heelemaal de dupe wordt.
Ook de Haasz-Bcrkow-Spiele resideerend
te Stuttgart voeren, op de achterzijde van
het programma, een lange lijst van aanbeve
lingen in hun banier, en ook op deze
Ghesellen van den Spele" zaten wij niet te wach
ten. Wij hebben ze zelf. Zoowel de door dit
gezelschap bij voorkeur vertoonde
Middeleeuwsche spelen, als de dilettanten, die zich
voor dit eigenaardig en dankbaar werk gaarne
leenen. De onzen zijn minder geschoold dan
deze Duitschen, minder ver", om bij het
schoolsche te blijven, maar toonden daar
tegenover hoe ook een hulpeloos, en niet al te
wel gelukt gebaar hier soms passend en van
bekoring kan zijn. Het is nu juist vijfentwintig
jaar geleden, dat de
Onderwijzers-tooneelvereeniging met de opvoering van Esmorcit"
de eerste openbaring bracht welk een schat
aan poëzie voor ons tooneel in deze
Middeleeuwsche werkjes voor het grijpen lag, en de
vertooning van Elckerlyc" in den zomer van
1907 is in het genre de tot dusver onovertroffen
gebeurtenis geweest. Hier echter ging men uit
van het dichtwerk, terwijl het mij bij de twee
spelen, welke ik van het
Haasz-Berkowgezelschap bijwoonde, voorkwam alsof deze
spelers minder de om-hun-schoonheid gekozen
stukken dienden, dan wel door deze,
op-zichzelf ook weinig belangrijke spelen werden ge
diend, in een overigens loffelijk pogen tot
zuivere,streng-gestylecrde ,,kino-plastiek", die
echter het karakter van deze
half-tooneelkunst is wat onbestemd weer beneden de
mimische danskunst van bijv. een Charlotte
Bara bleef; terwijl de, ook nergens door een
lichtenden versregel gedragen, dictie afwisse
lend onnoozel en déclamatorisch genoemd
moet worden.
Het eerst-gebodcne was een Paradeisspiel"
uit de 14e -eeuw, het middelstuk van een trilo
gie, die volgens het tekstboekje tot voor korten
tijd te Obèrufer bij Preszburg in Hongarije,
door de dorpsjeugd, als Kerstspel", jaarlijks
werd vertoond. Daarvoor is het in elkaar ge
zet, en kan het zeer wel voldoen. Uit het huis
van den Meester" trokken dan de gezellen
in optocht, de zondige appelboom feestelijk
getuigd voorop, naar de schouwplaats, en aan
deze traditie kwam men thans tegemoet door,
zingend, van achter uit de zaal naar het
podium op te marcheeren en aan weerszijden
van het tooneel drie, aardig getypeerde dor
pelingen in de vrome handeling te doen deelen.
De entree scheen ons wat pompeus en gefor
ceerd, en eigenlijk was dit de indruk, dien ook
de verdere vertooning liet: deze eenvoud"
is ons toch te gewild, dit innig" gevoel is
opgelegd, dit intens" gebaar is, van schilde
rijen en houtsneden, ijverig afgekeken. Knap
soms, maar.... man fühlt die Absicht, en
tevens, dat het primitivisme" ons, met den
besten wil niet meer primitief-voelend ge
slacht niet zoo-maar kan worden opgedrongen,
dat het ons hart te weinig biedt,als alles wat niet
uit de natuurlijke gesteldheid, uit den
bloedeigen nood en het waarachtig verlangen van den
mensch voortkomt, maar product van kunst
zinnige overweging is, training van den geest
in een bepaalde richting, gymnastiek. Gaat de
inspiratie van het werk-zelf uit (zooals bijv.
bij een juweel als Lanseloet ende Sanderijn",
bij enkele van de Maria-Bliscappen", bij
Calderon's Autos sacramentales") dan is het
wat anders, dan moet de hedendaagsche ver
tolker zich wel eenigermate geweld aandoen,
maar wordt toch door zijn bezieling voor de
schoonheid-van-alle-tijden, die in deze taal"
besloten ligt, gedragen en gestuwd naar de
hooge toppen, waarop men maar niet zoo
,,gemeenzaam" kan gaan zitten. Heclemaal
laat de litteratuur zicli nog niet van het
podium dringen. Bij dit goedmoedig berijmd
Paradeisspiel" en het nach Drucken aus
dein 15cn Jahrhundert" banaal in elkaar gezet
dansspel van den Dood (Totentanz) was deze
conclusie mij tot troost. Treffend, zoolang
zij zwegen, waren in het eerste spel de Adam
en Eva", figuren, als met het innerlijk oog
gecopiëerd naar Jan van Eijck's drieluik, en
zoo waarlijk onbewust", dat zij, schoon tot
den hals gekleed, naakt schenen. De ver
wondering" van den versch geschapen Man,
en de verschijning van de Vrouw, gelijk zij,
aan God's hand, tot hem werd geleid, ont
roerden; hier bereikte de regie iets dat, van
binnen-uit gekomen, in het schema levend
bleef en beeldende kracht putte uit het, in
hoofdzaak door muziek achter de schermen
aangegeven rhythme. Als iets bijzonders blijft
ons het verheerelijkt gezicht van Eva
bij,appelrond, met het hooge voorhoofd, het stijf naar
achter spruitend blond haar en de blauwe
knikker-oogen. Toen het geval dramatisch
werd, schoten beiden te kort.
Een arrangement als Totentanz" behoort
thuis in het marionetten-theater, en naar
dien kant zou men het moeten verstarren en
tot schimmenspel maken, wil de vertooning
niet leeg en kinderachtig worden. Met den
pijpenden" Dood in het midden, en een kring
van dansers" om hem heen: de Koning, de
Edelvrouw, de zieke Maagd, de Deerne enz.,
met wie hij om beurten, en naar ieders eigen
levenswijsje, het macaber laatste toertje doet,
werden wij uit de verte herinnerd aan Holbein
en Schubert. Dilettantisme, minder nog in de
sierlijke uitvoering, de Dood was als
maitre-de-ballet voortreffelijk dan wel naar
den geest, die behagen schept in zulk gezel
schapsspel met ernstige zaken. Een viool
solo maakte voor deze vertooning stem
ming", en kleppermuziek accentueerde, naar
ik vermoed, het rammelen van poor Yorick's
botttn.
Uit een en ander bleek toch wel, dat men
het voorzien had op de schare", die zich
verbeeldt verheven" te worden door wat
men noemt religieus-getinte kunst". Men
kan daar, als tegen alle kwakzalverij, nooit
genoeg tegen waarschuwen.
TOP N A E F F