De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 5 mei pagina 9

5 mei 1923 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

5 Mei 23. - No. 2393 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND FRANKRIJK EN TURKIJE Teekening voor De Amsterdammer" door Joh. Braakensiek Het eind \an de minnekoozerij vmumiiHuiiiMMtiiK»Mumiiuuiii»iiiiiiiuiwit»iMiiimiftmuimiimitiiifiiiiiii»uiiiimmi iiiiiiiitiiiiiiiniiitiiiiiiiiinuiiiiin jinmimtiimiiimtitiiiiimiiiiiiiiiti iiiiiiiiiiiiiiiinimmiMi CHARIVARIA De schilders Slager en Pijnenburg hebben in het Paviljoen te Vught een tentoonstelling van schilderijen aangericht,"smaalt de N.R.C. eutfd)Ianb, 3>eutfcf)lanb ueber 2llleg! Aan dit principe verdankt het warenhuis zijn zegetocht." (Adv. Leven) De stroomverhoudingen aan zee." (O. H. C.) Politiek toegespitste overdenkin gen." (N. R. C.) Hierbij ook Ausgabestelle te ver melden." (H. IJ. S. M.) Plaatsbewijzen zijn door den con ducteur af te scheuren." (E. S. M.) Uit de hoogeschool der journalistiek hi den volksmond zal een kraai of ekster beter leeren praten als men het tongbandje doorknipt." (O. H. C.) Men smore evenwel dit frissche ge luid nu niet door de dorheid waaraan onze vergaderingen zoo rijk, of beter: zoo arm zijn !" (Rev. d. Sp.) Zooals gezegd en bekend, hij ver loor het spel." (O. H. C.) Op de glibberige paden Een enkele stem verhief zich ten gunste van het 'vrouwenkiesrecht en deed zijn uiterste best om de tegen werpingen te weerleggen." (Groene) De ijzeren bezem moet nog gehan teerd worden." (Trib.) Die lijnen mogen niet in botsing komen met het algemeen belang." (Dr. Verrijp in de N. R. C.) Alsdan Geen voorwerp geleek zoo bedriegelijk veel op een spelonk of een hol in een oerwoud dan onze groene deken kist." (De Sinclair, Tante) Soerabaja is geen haartje zindelijker als de meeste Oostersche steden." (Tjerita-Hindia) SCHILDERKUNSTKRONIEK Doch keeren wij terug naar de vol gende ruimte, waar veel goeds bijeenhangt." (N. R. C.) Nee. Zoo schieten we niet op; vooruit, naai de vorige ! Dan rest nog het gevoelige naakt van Th. ter Weeme dat bijzondere kwaliteiten heeft, en het verlangen in den toeschouwer opwekt meer van dezen kunstenaar te zien." (N. R. C.) Nonsens; we kennen hem van de zwerninrichting 't is 'n harige engert. Onze adverteerende humoristen Heden overleed onze behuwd ge liefde broeder in den ouderdom van 50 jaren." (Adv. De West) Ik besef, dat ik al de goede eigen schappen van Cod Liver Oil evenals haar verkrachtende eigenschappen daar uit verkrijg." (Adv. De Surinamer) Illlllllllllll! A. S. M. HUTCIIINSON. Burgerrecht. Vertaling van Chr. Moresco?Brants. Amsterd., van Holkemaen Warendorf. Ik weet niet of er termen gevonden kunnen worden om Hutchinson's boek This Freedom", dat onder den titel Burgerrecht" in uitnemend Hollandsch vertaald is, een tendenz-roman te noemen, maar zoo ja, dan mag ik lijden, dat ik van mijn leven geen andere dan tendenz-romans meer onder oogen krijg. Het is een bijzonder belangwekkende roman, waarvan de stof is geput uit de sociale ver houdingen van onzen tijd, en meer bepaald uit het eigenaardige complex van verschijn selen, dat men de vrouwenbeweging noemt. moeder gekregen heeft, voelen wij de angst wekkende voosheid van ons heele maatschap pelijke leven. Zoo is Burgerrecht" tegelijkertijd een boek van individueel leven. Zeldzaam mooi is al dadelijk de beschrijving van Rosalie's jeugd: een gedachten- en gevoelsleven van een kind, anders dan dat van de kuddedier kinderen, wier eigenaardigheid alleen daarin bestaat, dat zij zoo vroeg mogelijk de conven ties der ouderen tot hun schijnbezit maken. Gaandeweg ontwikkelen zich in Rosalie de denkbeelden, die later haar liefste eigendom en tegelijk haar noodlot zullen worden, als zij in haar vrouwelijk-uitgevierdenhaat tegen de mannen overwonnen is, en haar diepste haat tegen een van die verachte wezens gebleken is, de diepste liefde te zijn. Dan begint het conflict; het verscherpt zich, als de kinderen er zijn. Hutchinson's kunst van vertellen prees ik reeds bij de bespreking van Als de winter komt". Die kunst is in dit boek nog tot een veel grootere hoogte opgevoerd. De traditioneele roman-techniek laat den schrijver koud, hij gooit opmerkingen tusschen den epischen voortgang door, humoristisch, wrang, triestig, al naar het weder-beleven van zijn gedachten tijdens het neerschrijven hem ingeeft. Heele stukken in de ontwikkeling van Rosalie's leven worden eenvoudig over geslagen, en met een gemoedelijk zinnetje vertelt de schrijver er even bij, waarom hij die perioden overslaat. Zoo gewoon mogelijk, maar intusschen geeft ook deze speelsche lyriek blijk van een volmaakte beheersching. >? En wat vie! hier al niet te beheerschen ! De teerste, liefste, breeklijkste dingen van het leven zijn hier aangeraakt met een liefde die je de tranen in de oogen dringt. Dit is waarlijk een van die zeldzame boeken, die men met volkomen overgave leest, en waarvan men aan het einde zegt, zooals een kind zegt met een zucht, na het ademloos aanhooren van een vertelling: mooi.... Men hoort over die verschijnselen minder spreken dan de laatste jaren voor den oorlog het geval was; de mannenbeweging", die ons den oorlog met de gevolgen daarvan op den hals schoof, heeft er de aandacht van afgeleid, en ook: eenige van de voornaamste verschijnselen, waaronder de strijd om het vrouwenkiesrecht, zijn sedert in verschillende landen met de overwinning der vrouwen geëindigd. Het is een groote verdienste van Hutchinson, dat hij den drang van de vrouwen naar maatschappelijke en individueele vrijwording blijkbaar heeft gezien als iets noodzakelijks, iets dat onherroepelijk uit den voortgang der tijden opkomen móest. Iets waarvan het nutteloos is, zich er voor" of ,,er tegen" te verklaren, omdat het toch gebeurt. Men hoort, ook nu nog, vaak genoeg met een zekere misprijzende zuurheid over het door dringen van den vrouwelijken geest in de samenleving spreken gelijk ook gedaan wordt in het oppervlakkige geschriftje van Ina Boudier?Bakker: De moderne vrouw en haar tekort waarbij dan de verwording van de gezinsverhouding en de verwaarloozing van de kinderen als voornaamste argu menten worden aangevoerd. Die argumenten worden in Hutchinsons roman niet voorbijgezien. Integendeel. De corruptie van het gezinsleven bereikt hier een afschuwelijk hoogtepunt, en die ver wording is door dezen uitnemenden menschenkenner geschilderd met een aanschouweiijkheid, die den lezer doet huiveren. Maar voor alles voelen wij in dit boek: het moest zoo komen; het was onvermijdelijk. Ouders en kinderen moesten hier getroffen worden door de gevolgen van dit eene: de drang van de moeder naar onafhankelijkheid. Dit is een sterk en machtig hoek. Ik zei dat de stof geput was uit de sociale verhou dingen,maar de handeling verloopt geen oogenblik in abstracties. Alles is gegroepeerd om het zich-uitleven van n mensch, n zoe kende, strevende vrouw, maar in dat eene zieleleven voelen wij de levens van duizenden haars gelijken, en in de ontbinding van het ne gezin, dat van het noodlot Rosalie tot MAX VAN RAVESTEIN, Poverella, Amster dam z. j. L. J. Veen. Een met liefde en toewijding geschreven boek gelijk Poverella" van Max van Ravestein er een is laat een sympathieker] indruk na, ook al heeft het groote gebreken. Ik wou dat ik van dezen roman niets dan goeds kon zeggen; ik zou het willen om den schrijver, voor wien ik tijdens de lezing ben gaan voelen, al heeft zijn werk mij niet sterk ontroerd of in hooge bewondering gebracht. Maar men voelt zijn goed willen, zijn eerlijk pogen. En zonder resultaat is dat probeeren ook volstrekt niet. Max van Ravestein schreef een vlot-verteld en aangenaam-leesbaar boek, maar als ik zijn bedoeling versta, heeft hij mér willen geven, heeft hij een verhaal willen scheppen met een mystieke kern. De hoofd lijn is deze: professor Herbert Deslormes schrijft een wetenschappelijk werk over den godsdienst, en voelt zich onmachtig, de mys tiek van het katholieke geloof te doorgronden. Hij komt door een toeval in kennis met Marcelle Rozinga, die onder haar kennissen voor een soort van heilige doorgaat. De professor meent, dat zij hem zal kunnen helpen, en hij vindt haar bereid, over verschillende grondwaarheden van haar geloof met hem van ge dachten te wisselen. Wetenschappelijk helpen hem deze gesprekken inderdaad vooruit, maar dit uitsluitend wetenschappelijke resultaat is voor Marcelle een groote teleurstelling. Hier ziet men de fout. De man van de weten schap en de vrouw van het geloof staan op zoo verschillenden basis, dat de een den ander niet kan inlichten. Een wetenschappelijkonderlegd man als prof. Deslormes moet dat van begin af aan voelen, en doordat dit hier niet zoo is en de schrijver het voorstelt alsof er wel resultaat wordt bereikt, beginnen wij aan de wetenschappelijkheid van den profes sor te twijfelen. Wat nog door den aard van de gesprekken wordt versterkt; de man van de wetenschap maakt een zonderlingen in druk, als hem nog door Marcelle op het ver schil tusschen mystiek en extase moet worden gewezen. En gesteld, dat de voorlichting, die de professor verwacht, mogelijk ware ge weest, dan zouden wij nog moeilijk kunnen aannemen, dat zij hem uit de gesprekken met Marcelle ten deel was gevallen. Want deze Marcelle zeker een heel sympathiek geteekende figuur is wel een lief, deugdzaam, opofferend, geloovig meisje, maar van een waarlijk tot mystiek geneigde persoonlijkheid merken wij niet veel, zoomin in haar dagboekbladen als in haar leven. De ontwakende, en in den oorsprong gestuite liefde tusschen haar en Deslormes hangt maar losjes met hun overige verhouding samen, en had eigenlijk even goed weg kunnen blijven. Zij geeft iets banaals aan het overigens belangwekkende conflict. De bij-figuren zijn met zorg behandeld, en de samenstelling van den roman geeft blijk van veel technische beheersching, al zijn hier en daar de gesprekken wat stroef en haperend. Het is een boek, waar men heel genoeglijk een avond mee door kan komen, maar het meerde re, het diepere, dat de auteur blijkbaar heeft willen geven, dat bereikte hij toch niet. HERMAN MIDDENDORP IllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIlllllllllllll, illn PORTRETTEN DOOR LEDEN VAN PULCHRI STUDIO. II. Wat de portretten van Isaac Israels altijd kenmerkt is bloesmende kleur en geestigheid in de psychologische waarneming. Ze leven altijd; ze zijn altijd meer of minder scherp zinnige opteekeningen van wezens. Het por tret van Aletta Jacobs vereenigt beide eigen schappen; het is ironisch-geestig en het is levend in zijn kleur, even zeer als dat van Mr. A. C. Dom; deftig doet tegenover zulke por tretten dat van Ives-Browne aan. Het is niet slecht, maar het is dom; het lijkt op een fransch portret, maar het mist daarvan den hartstocht; het lijkt op een der portretten van Reus, den Dordtenaar, maar hoeveel grooter en hoeveel klinkender was die, wanneer hij zich in volle spontaneïteit kon uiten ! Vandedricportretten van M. Kamerling/! Onnes, alle drie professo ren, is een zwak, dat van Van der Vlugt, en zijn twee goed: dat van Lorentz ten eerste en dan dat van Van de Sande Bakhuyzen. De kleuren, waaruit deze portretten voornamentlijk bestaan, zijn zwarten en witten, rossen en gelen ; ze zijn donker, maar ze zijn open; er is altijd iets van een koorts in de kleuren van Onnes. De psychologie komt bij hem uit de kleur-observatie voort (het kan ook anders om zijn!) Deftig is Lorentz; eigenaardig-verdraaid Bakhuyzen. Te betreuren is, dat op deze tentoonstelling de portretten gemist worden van den zwager van Onnes, van Ver ster (zijn vader !) en van Onnes' zoon, die Ehrenfest schilderde. H. Mees teekende a la Van Konijnenburg Van konijnenburg's Vrouw (1923); van Huib Luns is dat van den dichter G. P. beter dan het andere, waar zelfs de figuur de kleur van den afgebeelde, die bij een schrijftafel zit, lijkt op de slecht-nagebootste kleur van een lambriseering. Alle portretten van den mondainen W. Maris Jacobzoon zijn verwerpelijk. Geen voldoende kunde redt hier een volstrekte bana liteit; het eenige wat van dit werk te zeggen is, is dat het een reden van bestaan heeft, zoo lang er banale lieden zijn, die door zulke bana liteit worden voldaan. Van Mastenbroek is 't kindje met het roode lint het beste; Mension's Moeder moest inniger in de kleur zijn; van H. Meyer is de meneer tegen den groenen grond, pal van voren gezien, wat vettig-kil maar toch van een bepaalde kennis. Ruys vertoont de fouten die W. Maris eigen zfjn; D. Sc/iafer is sober en psychologisch zuiver in een vrouw in een interieur, een geval in n kleur gege ven, en waar meer bereikt in werd dan in de doode dingen, praetentieus en ijdel van vele mondaine schilders. Schreuder van de Coolwijkis in zijnfiguur nooit beterdan een zwakke modeplaat (er is altijd valsch gevoel); Willy Sluiter is keihard, internationaal (in den zin van oppervlakkig) in zijn inzending, behalve in twee kleine dingen: een zittende man (No. 83) en een portret van Van Nievervaart. Daar is geen internationale kleur of zooge naamde kleuren. Maar daar is wat leven, en wat fatsoenlijke kleur". Tholen's portret van een meisje (Peronne A.) is een zuiver voorbeeld van de argelooze wijze waarop hij kinderen kan schilderen; hun aard bepalend, hun wezen weergevend zonder eenig geweld van lijn of vorm. Toorop kon sterker zijn vertegenwoor digd; het groote" portret van Diepenbrock, dat van Arié'ns, den felle; van den massie ven Beukering en van den fijnen Raeymaekers hadden Toorop's kracht dieper geopenbaard. Van zijn inzending in Pulchri is dat van den heer W. met de minste genegenheid, dat van den generaal Drabbe, met den levenden kop van een Franschman, met de meeste genegen heid geteekend. Gekarakteriseerd zijn 'Me vrouw Hoogeveen (No. 90, uit 1920?) en Mevrouw Toorop (1911). Van der Stok's schets van Dr. Pascal is wat duitsch van omtrek, en aanduiding van vormen, maar het bezit beweging in geestelijken zin. Jan Vet/i zond zestien werken in. OVer algemeen, is dadelijk te constateeren, z.. 't handen zwak gemodelleerd, wat een ~'in de fout is voor een doortrapt portrettist als Veth wil wezen. De psychologie is uit de school var. Allebé, gedeeltelijk beïnvloed door vroege duitschc kunst ; ze is een waarheid, die uit kleine plukjes verf werd opgebouwd. Drie portretten overtreffen echter verre de andere. Het is een meisjesportret uit 1907, in bruinen, vol beschaafde innigheid; een portret van een meisje (uit 1894) in een blauw-zwart kleed, gebrild, tegen een groenen fond, waar ook de handen goed zijn, en dat van Prof. Winkler (uit 1920) kijkend door den ivikroskoop, waar, zeldzaamheid bij Veth, niet de professor ge geven werd, maar de onderzoekende geleerde. Het portret van des schilders moeder is bijna goed (de handen zijn weer zwak !), in dat van Mevrouw v. L. is de vlecschuitdrukking niet voldoende gerealiseerd. Dan zijn er een aantal portretten met grauw-blauwen achtergrond, zooals dat van Derkinderen (uit 1915); dat van den lezenden J. J., van een professor Dr. D. en van een meneer en face. Van aeze is de lezende het meest atmospherisch genoteerd; de andere hebben een fout gemeen: ze zijn te weinig viriel, ofschoon ze alle mannen voorstellen. Ze zijn nog niet zoet sappig, maar haast krachteloos door een ro mantiek (kinderlijk openbaar in de Oude Vrouw (106), die geen scherpte meer kent, geen machtsbetoon, geen frankheid. Mej. Wandscheer's schets van haar lezende Moeder is te vermelden; Witsen ware beter vertegenwoordigd door zijn portret van Kloos, dat dat van Veth overtreft en door enkele andere werken uit zijn vroegen tijd, waar een scherp-définicerende lijn een bekoring is. Met Wolter is te eindigen als een vrij goed einde. Zijn portretten in Amsterdam, met dit hier, maken duidelijk voor wie 't niet wist, dat deze schilder van natuurgetrouw licht, teekenaar en modelleur genoeg is, om in het portret iets te bereiken. DE ZNVIJNSKOP VAN COURBET (BIJ D'AUDRETSCH, DEN HAAO). Ruig en grootschcepsch kan het naturalisme ARMBANDHORLOGES SPILLNER VIJZELSTRAAT. N> 83. A DAM zijn in de schilderkunst; het nadert dan tot de zich opdringende grootheid van het leven. Zóó, ruig en groot, is de zwijnskop van Courbet; het werk is ecu werk voor een museum. Dat ding, met bloed besmeurd, die kop niet het eene oor eer staand en het ander eer liggend, die plom pe, sterke snuit, die kop, die kort-algesnedcn hals, het ligt daar, neen het staat daar te pronk in zijn zwaren dood door de kracht der schilderkunst, door een roekeloos-voortgegestuwdc schilderkunst, die geen respect voor den dood Hier ondervond, maar alleen barscU was en sterker dan de barsche verschijning van dezen zwijnskop. En zoo ge niet wist, dat kracht door zijn grootte duidelijk kan werken als van mystieken aard, zoo wordt dat hier zeer duidelijk, en dient dat gezegd tegenover een tijd, die meer uitgaat om 't zwakke te geneeren, dat dan hij kracht en haar wezentlijke mystiek durft erkennen. P i. A s s c 11 A E R T D. BLANES, Vier litho's. Uitgave van Bernard Houthakker. De heer Houthakker maakt zich verdienste lijk tegenover de graphische kunst en tegen over de kunstenaars. Na een serie litho's van Wagneren een andere van Harrie Kuijken publiceert hij er nu een van D. Blanes. D. Blanes werd geboren in 1896 en is een leerling van de Rijks-academie van Beeldende kunsten te Amsterdam. Men kan hem een jong kunste naar noemen en niet vergeten dat er geweest zijn die op zijn leeftijd een wereldreputatie verdiend en bijna met het leven afgerekend hadden. In vier stecnteekeningcn van. groot formaat heeft Blants de herinnering vast gehouden aan Joden uit het Oosten, die, op hun doortocht, in een Amsterdamsche hulp synagoge godsdienstoefeningen hielden. Twee litho's geven van dit laatste een beeld; een zou men ,,na de synagoge" kunnen noemen; de vierde geeft twee koppen in extase. Deze litho's maken den indruk van onmiddellijk te GEZONDE LIJDERS Moskou: Men seint ons uit Riga dat Trotzki lijdende is aan een maag zweer, enz. Is Lenin soms overleden, Leeft hij nog die groote man? Weten wij 'r hier in het Westen Wel het ware, diepe van? Kreeg hij zoo maar 'n beroerte? Deed hij 'n verlamming op? Kan hij bijna niet meer praten? Schoot hem alles naar den kop? En hoe gaat 't broeder Trotzky? Ook al kermen en geklaag? Is 't waar dat hij 'n zweer heeft In zijn arme Sovjet-maag? Zou hij dood zijn en begraven, Is hij van de zorgen af? Bidden zijne trouwe vrinden Op zijn bloembestrooide graf? Maandags leest men dat hij dood is: Vreemde, polsslag, hooge koorts, Dinsdag kan hij niet meer werken, Niet meer spreken en zoo voorts, Woensdag is Lenin aan 't sterven, Juist is hij geopereerd. En een kogel is verwijderd Waar hij lang aan laboreert. Donderdag is hij vergiftigd, Vrijdag's wanhoop, hooge nood, Zaterdags en zeker Zondags Zijn Lenin en Trotzky dood. Trotzky inspecteert zijn troepen, Houdt zich voor den oorlog klaar; En Lenin zegt na 'n meeting: Haddet gij ons kweeën maar ! J. H. SPEENHOFF IIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIMIIIIMIIHIIIIMIIII UNIE voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: TILBÜBG LEEUWARDEN, OISTERWIJF UDENHOUT, LOCHEM en BORCULO. Agentschappen in Indië: BATAVIA, SOERABAYA, 8EMABANG, BANDOENG, MEDAN en WELTEVREDEN llllmlIlllllllllllMMIIIIMMMIMIinlMlllllllltllllllllMIIIIIIH zijn opgeschreven, niet bezonken en innerlijk niet verwerkt. In het spontane zit hun kracht en hun zwakheid. Zij doen" het op het eerste gezicht, maar ze zijn niet bestand tegen het tweede. Ik kan me begrijpen, dat de heer Blanes getroffen was door zijn onderwerp". Er zitten elementen van romantiek en schoonheid in het samenkomen dezer door het lot geteis terde menschen in een bedehuis. Gestalten, uitdrukking, kleeding, omgeving werken samen tot n beeld van menschelijke beroering. Het is een verdienste dat hij dit gezien en gevoeld heeft en dat hij den durf had het te verbeel den. Maar daar blijft het bij. Ge voelt dat hij zijn visie niet kan vasthouden; ze ontglipte hem terwijl hij haar neerschreef, hier en daar gelukte een kop, een houding; het effect der tegenstellingen tusschen licht en duisternis ontging hem niet; maar hij schiep geen ruimte, geen substantie, geen beeld. Een haastige, naar den schijn artistieke techniek moest bemantelen wa't hem ontbrak aan vastheid en scheppende kracht; hij trachtte te ver bijsteren toen hij voelde niet te kunnen over tuigen; en hij zoog uit zijn duim wat hij niet zag met zijn oogen. Zoo komt het dat deze litho's voor den toets eener nadere beschou wing bezwijken. Als ge Blanes doorziet is het uit met zijn effect en zijn gegoochel met stre pen, veegsels, krabbels en uithalen laat een onbehagelijken indruk na. Voor n litho zou ik een uitzondering willen maken. Na de synagoge" geeft een eenvoudi ger voorstelling dan de andere; zij grijpt min der hoog; ze is rustiger en einheitlicher". Intusschen heeft de heer Blanes reden den heer Houthakker dankbaar te zijn. Voor hem zelf is uit deze uitgave veel te leeren. Misschien vooral dit, dat alleen zeer groote talenten zich direct met het zwaarste kunnen meten en dat kleinere goed doen met wat hun ontbreekt niet onder een vertoon van artisticiteit te verbergen. Op den duur moet zich dit wreken. H E N N u s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl