Historisch Archief 1877-1940
5 Mei 23. - No. 2393
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
FRANKRIJK EN TURKIJE
Teekening voor De Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
Het eind \an de minnekoozerij
vmumiiHuiiiMMtiiK»Mumiiuuiii»iiiiiiiuiwit»iMiiimiftmuimiimitiiifiiiiiii»uiiiimmi iiiiiiiitiiiiiiiniiitiiiiiiiiinuiiiiin jinmimtiimiiimtitiiiiimiiiiiiiiiti
iiiiiiiiiiiiiiiinimmiMi
CHARIVARIA
De schilders Slager en Pijnenburg hebben
in het Paviljoen te Vught een tentoonstelling
van schilderijen aangericht,"smaalt de N.R.C.
eutfd)Ianb, 3>eutfcf)lanb ueber 2llleg!
Aan dit principe verdankt het
warenhuis zijn zegetocht." (Adv. Leven)
De stroomverhoudingen aan zee."
(O. H. C.)
Politiek toegespitste overdenkin
gen." (N. R. C.)
Hierbij ook Ausgabestelle te ver
melden." (H. IJ. S. M.)
Plaatsbewijzen zijn door den con
ducteur af te scheuren." (E. S. M.)
Uit de hoogeschool der journalistiek
hi den volksmond zal een kraai of
ekster beter leeren praten als men het
tongbandje doorknipt." (O. H. C.)
Men smore evenwel dit frissche ge
luid nu niet door de dorheid waaraan
onze vergaderingen zoo rijk, of beter:
zoo arm zijn !" (Rev. d. Sp.)
Zooals gezegd en bekend, hij ver
loor het spel." (O. H. C.)
Op de glibberige paden
Een enkele stem verhief zich ten
gunste van het 'vrouwenkiesrecht en
deed zijn uiterste best om de tegen
werpingen te weerleggen." (Groene)
De ijzeren bezem moet nog gehan
teerd worden." (Trib.)
Die lijnen mogen niet in botsing
komen met het algemeen belang."
(Dr. Verrijp in de N. R. C.)
Alsdan
Geen voorwerp geleek zoo
bedriegelijk veel op een spelonk of een hol in
een oerwoud dan onze groene deken
kist." (De Sinclair, Tante)
Soerabaja is geen haartje zindelijker
als de meeste Oostersche steden."
(Tjerita-Hindia)
SCHILDERKUNSTKRONIEK
Doch keeren wij terug naar de vol
gende ruimte, waar veel goeds
bijeenhangt." (N. R. C.)
Nee. Zoo schieten we niet op; vooruit, naai
de vorige !
Dan rest nog het gevoelige naakt
van Th. ter Weeme dat bijzondere
kwaliteiten heeft, en het verlangen in
den toeschouwer opwekt meer van
dezen kunstenaar te zien." (N. R. C.)
Nonsens; we kennen hem van de
zwerninrichting 't is 'n harige engert.
Onze adverteerende humoristen
Heden overleed onze behuwd ge
liefde broeder in den ouderdom van
50 jaren." (Adv. De West)
Ik besef, dat ik al de goede eigen
schappen van Cod Liver Oil evenals
haar verkrachtende eigenschappen daar
uit verkrijg." (Adv. De Surinamer)
Illlllllllllll!
A. S. M. HUTCIIINSON. Burgerrecht.
Vertaling van Chr. Moresco?Brants.
Amsterd., van Holkemaen Warendorf.
Ik weet niet of er termen gevonden
kunnen worden om Hutchinson's boek This
Freedom", dat onder den titel Burgerrecht"
in uitnemend Hollandsch vertaald is, een
tendenz-roman te noemen, maar zoo ja, dan mag
ik lijden, dat ik van mijn leven geen andere
dan tendenz-romans meer onder oogen krijg.
Het is een bijzonder belangwekkende roman,
waarvan de stof is geput uit de sociale ver
houdingen van onzen tijd, en meer bepaald
uit het eigenaardige complex van verschijn
selen, dat men de vrouwenbeweging noemt.
moeder gekregen heeft, voelen wij de angst
wekkende voosheid van ons heele maatschap
pelijke leven.
Zoo is Burgerrecht" tegelijkertijd een
boek van individueel leven. Zeldzaam mooi
is al dadelijk de beschrijving van Rosalie's
jeugd: een gedachten- en gevoelsleven van
een kind, anders dan dat van de kuddedier
kinderen, wier eigenaardigheid alleen daarin
bestaat, dat zij zoo vroeg mogelijk de conven
ties der ouderen tot hun schijnbezit maken.
Gaandeweg ontwikkelen zich in Rosalie de
denkbeelden, die later haar liefste eigendom
en tegelijk haar noodlot zullen worden, als zij
in haar vrouwelijk-uitgevierdenhaat tegen de
mannen overwonnen is, en haar diepste haat
tegen een van die verachte wezens gebleken
is, de diepste liefde te zijn. Dan begint het
conflict; het verscherpt zich, als de kinderen
er zijn.
Hutchinson's kunst van vertellen prees ik
reeds bij de bespreking van Als de winter
komt". Die kunst is in dit boek nog tot een
veel grootere hoogte opgevoerd. De
traditioneele roman-techniek laat den schrijver
koud, hij gooit opmerkingen tusschen den
epischen voortgang door, humoristisch, wrang,
triestig, al naar het weder-beleven van zijn
gedachten tijdens het neerschrijven hem
ingeeft. Heele stukken in de ontwikkeling
van Rosalie's leven worden eenvoudig over
geslagen, en met een gemoedelijk zinnetje
vertelt de schrijver er even bij, waarom hij
die perioden overslaat. Zoo gewoon mogelijk,
maar intusschen geeft ook deze speelsche
lyriek blijk van een volmaakte beheersching.
>? En wat vie! hier al niet te beheerschen !
De teerste, liefste, breeklijkste dingen van
het leven zijn hier aangeraakt met een liefde
die je de tranen in de oogen dringt. Dit is
waarlijk een van die zeldzame boeken, die
men met volkomen overgave leest, en waarvan
men aan het einde zegt, zooals een kind
zegt met een zucht, na het ademloos
aanhooren van een vertelling: mooi....
Men hoort over die verschijnselen minder
spreken dan de laatste jaren voor den oorlog
het geval was; de mannenbeweging", die
ons den oorlog met de gevolgen daarvan op
den hals schoof, heeft er de aandacht van
afgeleid, en ook: eenige van de voornaamste
verschijnselen, waaronder de strijd om het
vrouwenkiesrecht, zijn sedert in verschillende
landen met de overwinning der vrouwen
geëindigd.
Het is een groote verdienste van
Hutchinson, dat hij den drang van de vrouwen naar
maatschappelijke en individueele vrijwording
blijkbaar heeft gezien als iets noodzakelijks,
iets dat onherroepelijk uit den voortgang der
tijden opkomen móest. Iets waarvan het
nutteloos is, zich er voor" of ,,er tegen"
te verklaren, omdat het toch gebeurt. Men
hoort, ook nu nog, vaak genoeg met een
zekere misprijzende zuurheid over het door
dringen van den vrouwelijken geest in de
samenleving spreken gelijk ook gedaan
wordt in het oppervlakkige geschriftje van
Ina Boudier?Bakker: De moderne vrouw en
haar tekort waarbij dan de verwording
van de gezinsverhouding en de
verwaarloozing van de kinderen als voornaamste argu
menten worden aangevoerd.
Die argumenten worden in Hutchinsons
roman niet voorbijgezien. Integendeel. De
corruptie van het gezinsleven bereikt hier
een afschuwelijk hoogtepunt, en die ver
wording is door dezen uitnemenden
menschenkenner geschilderd met een
aanschouweiijkheid, die den lezer doet huiveren. Maar voor
alles voelen wij in dit boek: het moest zoo
komen; het was onvermijdelijk. Ouders en
kinderen moesten hier getroffen worden door
de gevolgen van dit eene: de drang van de
moeder naar onafhankelijkheid.
Dit is een sterk en machtig hoek. Ik zei
dat de stof geput was uit de sociale verhou
dingen,maar de handeling verloopt geen
oogenblik in abstracties. Alles is gegroepeerd om
het zich-uitleven van n mensch, n zoe
kende, strevende vrouw, maar in dat eene
zieleleven voelen wij de levens van duizenden
haars gelijken, en in de ontbinding van het
ne gezin, dat van het noodlot Rosalie tot
MAX VAN RAVESTEIN, Poverella, Amster
dam z. j. L. J. Veen.
Een met liefde en toewijding geschreven
boek gelijk Poverella" van Max van
Ravestein er een is laat een sympathieker]
indruk na, ook al heeft het groote gebreken.
Ik wou dat ik van dezen roman niets dan
goeds kon zeggen; ik zou het willen om den
schrijver, voor wien ik tijdens de lezing ben
gaan voelen, al heeft zijn werk mij niet sterk
ontroerd of in hooge bewondering gebracht.
Maar men voelt zijn goed willen, zijn eerlijk
pogen. En zonder resultaat is dat probeeren
ook volstrekt niet. Max van Ravestein schreef
een vlot-verteld en aangenaam-leesbaar boek,
maar als ik zijn bedoeling versta, heeft hij
mér willen geven, heeft hij een verhaal willen
scheppen met een mystieke kern. De hoofd
lijn is deze: professor Herbert Deslormes
schrijft een wetenschappelijk werk over den
godsdienst, en voelt zich onmachtig, de mys
tiek van het katholieke geloof te doorgronden.
Hij komt door een toeval in kennis met
Marcelle Rozinga, die onder haar kennissen voor
een soort van heilige doorgaat. De professor
meent, dat zij hem zal kunnen helpen, en hij
vindt haar bereid, over verschillende
grondwaarheden van haar geloof met hem van ge
dachten te wisselen. Wetenschappelijk helpen
hem deze gesprekken inderdaad vooruit, maar
dit uitsluitend wetenschappelijke resultaat
is voor Marcelle een groote teleurstelling.
Hier ziet men de fout. De man van de weten
schap en de vrouw van het geloof staan op zoo
verschillenden basis, dat de een den ander
niet kan inlichten. Een
wetenschappelijkonderlegd man als prof. Deslormes moet dat
van begin af aan voelen, en doordat dit hier
niet zoo is en de schrijver het voorstelt alsof
er wel resultaat wordt bereikt, beginnen wij
aan de wetenschappelijkheid van den profes
sor te twijfelen. Wat nog door den aard van
de gesprekken wordt versterkt; de man van
de wetenschap maakt een zonderlingen in
druk, als hem nog door Marcelle op het ver
schil tusschen mystiek en extase moet worden
gewezen. En gesteld, dat de voorlichting,
die de professor verwacht, mogelijk ware ge
weest, dan zouden wij nog moeilijk kunnen
aannemen, dat zij hem uit de gesprekken met
Marcelle ten deel was gevallen. Want deze
Marcelle zeker een heel sympathiek
geteekende figuur is wel een lief, deugdzaam,
opofferend, geloovig meisje, maar van een
waarlijk tot mystiek geneigde persoonlijkheid
merken wij niet veel, zoomin in haar
dagboekbladen als in haar leven. De ontwakende, en
in den oorsprong gestuite liefde tusschen haar
en Deslormes hangt maar losjes met hun
overige verhouding samen, en had eigenlijk
even goed weg kunnen blijven. Zij geeft iets
banaals aan het overigens belangwekkende
conflict.
De bij-figuren zijn met zorg behandeld, en
de samenstelling van den roman geeft blijk
van veel technische beheersching, al zijn hier
en daar de gesprekken wat stroef en haperend.
Het is een boek, waar men heel genoeglijk een
avond mee door kan komen, maar het meerde
re, het diepere, dat de auteur blijkbaar heeft
willen geven, dat bereikte hij toch niet.
HERMAN MIDDENDORP
IllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIlllllllllllll, illn
PORTRETTEN DOOR LEDEN VAN PULCHRI
STUDIO. II.
Wat de portretten van Isaac Israels altijd
kenmerkt is bloesmende kleur en geestigheid
in de psychologische waarneming. Ze leven
altijd; ze zijn altijd meer of minder scherp
zinnige opteekeningen van wezens. Het por
tret van Aletta Jacobs vereenigt beide eigen
schappen; het is ironisch-geestig en het is
levend in zijn kleur, even zeer als dat van Mr.
A. C. Dom; deftig doet tegenover zulke por
tretten dat van Ives-Browne aan. Het is niet
slecht, maar het is dom; het lijkt op een fransch
portret, maar het mist daarvan den hartstocht;
het lijkt op een der portretten van Reus, den
Dordtenaar, maar hoeveel grooter en hoeveel
klinkender was die, wanneer hij zich in volle
spontaneïteit kon uiten ! Vandedricportretten
van M. Kamerling/! Onnes, alle drie professo
ren, is een zwak, dat van Van der Vlugt, en
zijn twee goed: dat van Lorentz ten eerste en
dan dat van Van de Sande Bakhuyzen. De
kleuren, waaruit deze portretten
voornamentlijk bestaan, zijn zwarten en witten, rossen en
gelen ; ze zijn donker, maar ze zijn open;
er is altijd iets van een koorts in de kleuren
van Onnes. De psychologie komt bij hem uit
de kleur-observatie voort (het kan ook anders
om zijn!) Deftig is Lorentz;
eigenaardig-verdraaid Bakhuyzen. Te betreuren is, dat op
deze tentoonstelling de portretten gemist
worden van den zwager van Onnes, van Ver
ster (zijn vader !) en van Onnes' zoon, die
Ehrenfest schilderde.
H. Mees teekende a la Van Konijnenburg
Van konijnenburg's Vrouw (1923); van Huib
Luns is dat van den dichter G. P. beter dan
het andere, waar zelfs de figuur de kleur van
den afgebeelde, die bij een schrijftafel zit,
lijkt op de slecht-nagebootste kleur van een
lambriseering. Alle portretten van den mondainen
W. Maris Jacobzoon zijn verwerpelijk. Geen
voldoende kunde redt hier een volstrekte bana
liteit; het eenige wat van dit werk te zeggen is,
is dat het een reden van bestaan heeft, zoo
lang er banale lieden zijn, die door zulke bana
liteit worden voldaan. Van Mastenbroek is 't
kindje met het roode lint het beste; Mension's
Moeder moest inniger in de kleur zijn; van H.
Meyer is de meneer tegen den groenen grond,
pal van voren gezien, wat vettig-kil maar toch
van een bepaalde kennis. Ruys vertoont de
fouten die W. Maris eigen zfjn; D. Sc/iafer
is sober en psychologisch zuiver in een vrouw
in een interieur, een geval in n kleur gege
ven, en waar meer bereikt in werd dan in de
doode dingen, praetentieus en ijdel van vele
mondaine schilders. Schreuder van de
Coolwijkis in zijnfiguur nooit beterdan een zwakke
modeplaat (er is altijd valsch gevoel); Willy
Sluiter is keihard, internationaal (in den zin
van oppervlakkig) in zijn inzending, behalve
in twee kleine dingen: een zittende man (No.
83) en een portret van Van Nievervaart.
Daar is geen internationale kleur of zooge
naamde kleuren. Maar daar is wat leven, en
wat fatsoenlijke kleur". Tholen's portret van
een meisje (Peronne A.) is een zuiver voorbeeld
van de argelooze wijze waarop hij kinderen
kan schilderen; hun aard bepalend, hun wezen
weergevend zonder eenig geweld van lijn of
vorm. Toorop kon sterker zijn vertegenwoor
digd; het groote" portret van Diepenbrock,
dat van Arié'ns, den felle; van den massie
ven Beukering en van den fijnen Raeymaekers
hadden Toorop's kracht dieper geopenbaard.
Van zijn inzending in Pulchri is dat van den
heer W. met de minste genegenheid, dat van
den generaal Drabbe, met den levenden kop
van een Franschman, met de meeste genegen
heid geteekend. Gekarakteriseerd zijn 'Me
vrouw Hoogeveen (No. 90, uit 1920?) en
Mevrouw Toorop (1911). Van der Stok's
schets van Dr. Pascal is wat duitsch van
omtrek, en aanduiding van vormen, maar het
bezit beweging in geestelijken zin.
Jan Vet/i zond zestien werken in. OVer
algemeen, is dadelijk te constateeren, z.. 't
handen zwak gemodelleerd, wat een ~'in de
fout is voor een doortrapt portrettist als Veth
wil wezen. De psychologie is uit de school var.
Allebé, gedeeltelijk beïnvloed door vroege
duitschc kunst ; ze is een waarheid, die uit
kleine plukjes verf werd opgebouwd. Drie
portretten overtreffen echter verre de andere.
Het is een meisjesportret uit 1907, in bruinen,
vol beschaafde innigheid; een portret van een
meisje (uit 1894) in een blauw-zwart kleed,
gebrild, tegen een groenen fond, waar ook de
handen goed zijn, en dat van Prof. Winkler
(uit 1920) kijkend door den ivikroskoop, waar,
zeldzaamheid bij Veth, niet de professor ge
geven werd, maar de onderzoekende geleerde.
Het portret van des schilders moeder is
bijna goed (de handen zijn weer zwak !), in
dat van Mevrouw v. L. is de
vlecschuitdrukking niet voldoende gerealiseerd. Dan zijn er
een aantal portretten met grauw-blauwen
achtergrond, zooals dat van Derkinderen (uit
1915); dat van den lezenden J. J., van een
professor Dr. D. en van een meneer en face.
Van aeze is de lezende het meest
atmospherisch genoteerd; de andere hebben een fout
gemeen: ze zijn te weinig viriel, ofschoon ze
alle mannen voorstellen. Ze zijn nog niet zoet
sappig, maar haast krachteloos door een ro
mantiek (kinderlijk openbaar in de Oude
Vrouw (106), die geen scherpte meer kent,
geen machtsbetoon, geen frankheid.
Mej. Wandscheer's schets van haar lezende
Moeder is te vermelden; Witsen ware beter
vertegenwoordigd door zijn portret van Kloos,
dat dat van Veth overtreft en door enkele
andere werken uit zijn vroegen tijd, waar een
scherp-définicerende lijn een bekoring is.
Met Wolter is te eindigen als een vrij goed
einde. Zijn portretten in Amsterdam, met dit
hier, maken duidelijk voor wie 't niet wist,
dat deze schilder van natuurgetrouw licht,
teekenaar en modelleur genoeg is, om in het
portret iets te bereiken.
DE ZNVIJNSKOP VAN COURBET (BIJ
D'AUDRETSCH, DEN HAAO).
Ruig en grootschcepsch kan het naturalisme
ARMBANDHORLOGES
SPILLNER
VIJZELSTRAAT. N> 83. A DAM
zijn in de schilderkunst; het nadert dan tot de
zich opdringende grootheid van het leven.
Zóó, ruig en groot, is de zwijnskop van Courbet;
het werk is ecu werk voor een museum. Dat ding,
met bloed besmeurd, die kop niet het eene oor
eer staand en het ander eer liggend, die plom
pe, sterke snuit, die kop, die kort-algesnedcn
hals, het ligt daar, neen het staat daar te
pronk in zijn zwaren dood door de kracht der
schilderkunst, door een
roekeloos-voortgegestuwdc schilderkunst, die geen respect voor
den dood Hier ondervond, maar alleen barscU
was en sterker dan de barsche verschijning
van dezen zwijnskop. En zoo ge niet wist, dat
kracht door zijn grootte duidelijk kan werken
als van mystieken aard, zoo wordt dat hier
zeer duidelijk, en dient dat gezegd tegenover
een tijd, die meer uitgaat om 't zwakke te
geneeren, dat dan hij kracht en haar
wezentlijke mystiek durft erkennen.
P i. A s s c 11 A E R T
D. BLANES, Vier litho's. Uitgave van
Bernard Houthakker.
De heer Houthakker maakt zich verdienste
lijk tegenover de graphische kunst en tegen
over de kunstenaars. Na een serie litho's
van Wagneren een andere van Harrie Kuijken
publiceert hij er nu een van D. Blanes. D.
Blanes werd geboren in 1896 en is een leerling
van de Rijks-academie van Beeldende kunsten
te Amsterdam. Men kan hem een jong kunste
naar noemen en niet vergeten dat er geweest
zijn die op zijn leeftijd een wereldreputatie
verdiend en bijna met het leven afgerekend
hadden. In vier stecnteekeningcn van. groot
formaat heeft Blants de herinnering vast
gehouden aan Joden uit het Oosten, die, op
hun doortocht, in een Amsterdamsche hulp
synagoge godsdienstoefeningen hielden. Twee
litho's geven van dit laatste een beeld; een
zou men ,,na de synagoge" kunnen noemen;
de vierde geeft twee koppen in extase. Deze
litho's maken den indruk van onmiddellijk te
GEZONDE LIJDERS
Moskou: Men seint ons uit Riga
dat Trotzki lijdende is aan een maag
zweer, enz.
Is Lenin soms overleden,
Leeft hij nog die groote man?
Weten wij 'r hier in het Westen
Wel het ware, diepe van?
Kreeg hij zoo maar 'n beroerte?
Deed hij 'n verlamming op?
Kan hij bijna niet meer praten?
Schoot hem alles naar den kop?
En hoe gaat 't broeder Trotzky?
Ook al kermen en geklaag?
Is 't waar dat hij 'n zweer heeft
In zijn arme Sovjet-maag?
Zou hij dood zijn en begraven,
Is hij van de zorgen af?
Bidden zijne trouwe vrinden
Op zijn bloembestrooide graf?
Maandags leest men dat hij dood is:
Vreemde, polsslag, hooge koorts,
Dinsdag kan hij niet meer werken,
Niet meer spreken en zoo voorts,
Woensdag is Lenin aan 't sterven,
Juist is hij geopereerd.
En een kogel is verwijderd
Waar hij lang aan laboreert.
Donderdag is hij vergiftigd,
Vrijdag's wanhoop, hooge nood,
Zaterdags en zeker Zondags
Zijn Lenin en Trotzky dood.
Trotzky inspecteert zijn troepen,
Houdt zich voor den oorlog klaar;
En Lenin zegt na 'n meeting:
Haddet gij ons kweeën maar !
J. H. SPEENHOFF
IIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIMIIIIMIIHIIIIMIIII
UNIE
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
TILBÜBG LEEUWARDEN,
OISTERWIJF UDENHOUT,
LOCHEM en BORCULO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOERABAYA,
8EMABANG, BANDOENG, MEDAN en
WELTEVREDEN
llllmlIlllllllllllMMIIIIMMMIMIinlMlllllllltllllllllMIIIIIIH
zijn opgeschreven, niet bezonken en innerlijk
niet verwerkt. In het spontane zit hun kracht
en hun zwakheid. Zij doen" het op het eerste
gezicht, maar ze zijn niet bestand tegen het
tweede. Ik kan me begrijpen, dat de heer
Blanes getroffen was door zijn onderwerp". Er
zitten elementen van romantiek en schoonheid
in het samenkomen dezer door het lot geteis
terde menschen in een bedehuis. Gestalten,
uitdrukking, kleeding, omgeving werken samen
tot n beeld van menschelijke beroering. Het
is een verdienste dat hij dit gezien en gevoeld
heeft en dat hij den durf had het te verbeel
den. Maar daar blijft het bij. Ge voelt dat hij
zijn visie niet kan vasthouden; ze ontglipte
hem terwijl hij haar neerschreef, hier en daar
gelukte een kop, een houding; het effect der
tegenstellingen tusschen licht en duisternis
ontging hem niet; maar hij schiep geen ruimte,
geen substantie, geen beeld. Een haastige,
naar den schijn artistieke techniek moest
bemantelen wa't hem ontbrak aan vastheid
en scheppende kracht; hij trachtte te ver
bijsteren toen hij voelde niet te kunnen over
tuigen; en hij zoog uit zijn duim wat hij niet
zag met zijn oogen. Zoo komt het dat deze
litho's voor den toets eener nadere beschou
wing bezwijken. Als ge Blanes doorziet is het
uit met zijn effect en zijn gegoochel met stre
pen, veegsels, krabbels en uithalen laat een
onbehagelijken indruk na.
Voor n litho zou ik een uitzondering willen
maken. Na de synagoge" geeft een eenvoudi
ger voorstelling dan de andere; zij grijpt min
der hoog; ze is rustiger en einheitlicher".
Intusschen heeft de heer Blanes reden den
heer Houthakker dankbaar te zijn. Voor hem
zelf is uit deze uitgave veel te leeren. Misschien
vooral dit, dat alleen zeer groote talenten zich
direct met het zwaarste kunnen meten en dat
kleinere goed doen met wat hun ontbreekt
niet onder een vertoon van artisticiteit te
verbergen. Op den duur moet zich dit wreken.
H E N N u s