Historisch Archief 1877-1940
N°. 2894
Zaterdag 13 Hei
A°. 1928
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie i C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekostcn
INHOUD: 1. Prijs of
herinneringsmedaille ?, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp
Tijdgenootcn, door Dr. W. O. C.
Byvanck 2. Shakespeare in Nederland,
door Dr. C. P. Gunning Dr. Verviers en de
jongelingschap, teekening door Jordaan
Zelfstandigheidspolitiek, door F. J. W. Drion
3. De Holland-Amerikalijn, door Prof. Dr.
H. Brugmans Spreekzaal De Wijsbe.
geerte en de Intuïtie, door Dr. J. E. Enklaar
5. Voor Vrouwen (red. Elis. M. Rogge):
Bijkomstigheden, door Annie Salomons
Een zilveren feest, door S. O. F. Meyboom
De mode te Brussel, door Nine Minnema
Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse
6. Tziganen, door Mr. Francois Pauwels, met
teekeningen van Is. van Mens Dramatische
Kroniek, door Top Naeff 7. Op den
Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. H. Smissaert
8. De afdeeling visscherij in het museum voor
de Scheepvaart, door J. Oderwald Boek
bespreking, door J. j. Ie Roux 9. Het
Nieuws van den Dag f, teekening door Joh.
Braakensiek Charivaria, door Charivarius
Limbtirgsche typen, door Dr. A. Schillings
Een bezoek aan de Regina Coeli." door
Etha Fles 10. 't Schietgat en Rijmkronyck,
door Melis Stoke Krekelzang, door J. H.
Speenhoff?Uit het Kladschrift van Jantje
Buitenlandsche humor, door Charivarius
Omslag: Bal-masquéte Havre, door J. de
Hoop Scheffer.
Bijvoegsel: De ontvangst van Duitschland's
aanbod, teekening door Joh. Braakensiek
PRIJS OF HERINNERINGS
MEDAILLE?
Enkele dagen voordat er een plot
seling einde kwam aan het voortbe
staan van Het NieuWs van den Dag,
heeft dit blad nog zijne meening doen
kennen over het vraagstuk van De
verdediging van Indië".
Na herinnerd te hebben aan de con
ferentie te Washington, waarin vier
groote mogendheden ons de toezeg
gingen gaven, dat zij onze rechten in
Indiëzouden eerbiedigen, schreef het
verder :
't Is heel aangenaam zoo iets te
hooren, en sommigen vinden er een
reden in om het nieuwe vlootplan der
Regeering overbodig en dus, bij den
staat van 's rijks geldmiddelen, ver
werpelijk te achten. Wij niet.
De belofte, te Washington gedaan,
herinnert ons aan een andere, veel plech
tiger belofte, een jaar of vijftien
geW. B. YEATS
II
Welk werk had Yeats zich zelf gesteld?
Want een dichter, een man van
gepassionneerde verbeelding, heeft zijn zending in de
wereld. Hij noemde die taak eerst zijn masker,
dan zijn beeld. Napoleon had het masker ge
dragen van een Rorneinschen imperator als
Caesar. Met welken persoon zijn eigen beelte
nis was verbonden, dat kon hij niet zeggen.
Dat wist zijn keukenmeid misschien die hem
dagelijks kon observeeren, zich zelf te
definieeren was hem onmogelijk ? ik heb al ge
zegd dat die lersche gestalten door de vingers
slippen, zoodra men hen wil grijpen. Maar de
verbeelding die Yeats vourzwceft, ontwikkelt
zich toch wel uit haar vaagheid.
Wat mankeert er, zoo vraagt hij zich zelf,
aan de lyrische poëzie van Shelley en z.oovelen
onzer 'andere lyrische dichters, dat zij niet
een deel van ons bewustzijn is geworden? Zij
had nog meer het wanngevoelige van taal
muziek, van verbeelding en van atmosfeer
moeten bezitter; en dat gedragen door het
eenvoudig rhythmus dat de taal heeft
begeleid van de oorspronkelijke tijden af,
naief en wonderbekoorlijk, als een overleve
ring ingegroeid in den grond van het land
schap, daaraan niet meer te ontrukken.
Dan zou de poëzie een ruimte en breedte en
vastheid van lijn hebben verkregen als de
oude poëzie haar heeft. Men moest in haar
kunnen rondgaan.
Yeats ging uit op den zoek van menschen
en stemmingen.
Hij vond hier en daar in Londen nog wel
een ouderen mysticus, op zich zelf wonend
van de wereld afgewend, die 's avonds om
leden door den Duitschen Keizer afge
legd, toen Koningin Wilhelmina hem
ontving te Amsterdam. De Keizer stond
er toen borg voor, dat op Nederland's
onafhankelijkheid geen aanslag zou
worden gedaan. En wij gelooven dat
Wilhelm II destijds meende wat hij zei.
Toch kan iedereen thans weten dat
niet 's Keizeis toezegging, noch andere
idealistische of gevoelsargumenten het
Duitsche legerbestuur tijdens den oor
log, meer dan eens, hebben doen afzien
van een schending van ons grondge
bied, maar heel andere en meer
practische overwegingen, waarbij altijd den
doorslag gaf, dat Nederland's defen
sieve macht als een niet te
verwaarloozen factor moest worden beschouwd."
Zooals men ziet, zou de strekking
van dit artikel aldus kunnen worden
weergegeven : bouwt niet op het woord
van potentaten; laat de belofte, die
te Washington werd gedaan, ons er
niet van weerhouden, Indiëin staat
van verdedigbaarheid te brengen tegen
een buitenlandschen vijand.
Wie zoo oordeelen, dienen zich er dan
echter ook van bewust te zijn, dat zij
of bij onze Regeering een geheel andere
opvatting moeten veronderstellen van
het belang der verzekering" van Was
hington, of haar moeten beschuldigen
ons volk te hebben misleid omtrent de
waarde, die zij eraan hecht.
Hoe wij zelf over de belofte van
Washington denken, hebben wij reeds
geruimen tijd geleden doen blijken, in
het nummer van dit blad van 18 Febru
ari 1922, toen wij schreven :
Onderdevier mogendheden, die be
loofden ons gebied te ontzien de
Vereen.-Staten, Engeland, Japan en
Frankrijk is er althans ne, die wij
van inbrekersneigingen verdenken. En
van de andere zijn wij niet zeker, of
zij ons erf zouden ontzien, wanneer de
nood hen dwong over den muur te
klimmen.
Want in de samenleving der staten
gaat men nog altijd uit van de ver
onderstelling, dat macht, aangezet door
belang, het recht onder den voet loopt.
Naar die veronderstelling handelt de
diplomatie. Ook wanneer zij anders
voorgeeft.
De verklaring der vier mogendheden
ten opzichte van ons schijnt een eerbie
diging van de majesteit van het recht.
Maar waartoe was zij noodig, indien
recht reeds boven macht ging ? En
waartoe zal zij ons dienen, nu zij ge
boren is uit twijfel aan den wil om
recht te betrachten ? Welk vertrouwen
kan men stellen in de belofte van iemand,
dien men, blijkens het vragen van die
belofte, in staat acht zich aan anders
man eigendom te vergrijpen ?"
Deze aanhaling moge volstaan om
ons te vrijwaren tegen de beschuldiging,
dat wij aan de verklaring van Washing
ton een veel grooter beteekenis zouden
toekennen dan zij verdient. Ook door
deze polis achten wij de toekomst niet
verzekerd.
Toen wij dan ook, in ons artikel van
28 April 1.1. over het lapport der
vlootcommissie, de belofte van Washington
ter sprake brachten, hebben wij dit
allerminst gedaan om te betoogen, dat
wij sinds Washington niets te vreezen
hadden en dus ook niet meer behoefden
te zoigen voor de verdediging van
Indië.
Neen, onze bedoeling met dat artikel
was een geheel andere.
Wij redeneerden aldus : de eenige vier
mogendheden, die in aanmerking kun
nen komen om eventueel de onzijdig
heid van Nederlandsen Indiëte schen
den want China telt geruimen tijd
nog niet mede hebben beloofd, onze
rechten, dus ook onze onzijdigheid, te
zullen eerbiedigen.
Nu is het mogelijk zoo schreven
wij verder dat onze Regeering in
deze belofte geen vertrouwen stelt, en
aanneemt, dat n (of meer) der vier
mogendheden bij een internationaal
conflict toch onze onzijdigheid zal
schenden, wanneer haar belang dat
eischt.
Wij veronderstelden die mogelijkheid
en gaven toe, dat de Regeering misschien
goede redenen zou hebben voor dit
wantrouwen.
Maar" zoo lieten wij er op vol
gen wat beteekent dan die ver
klaring van Washington voor ons ? en
waarom is er het vorige jaar zooveel
ophef van gemaakt ?"
Op die vragen komt het naar onze
meening aan.
Want men moet niet van twee ruiven
tegelijk willen eten.
Het gaat niet aan, minister van
Karnebeek te prijzen wegens het be
leid, waarmede hij aan de vier grootste
mogendheden een verklaring heeft weten
te ontlokken, die ons eenige gerustheid
gaf voor ons bezit in Indië, en dan
straks aan die verklaring alle betee
kenis te ontzeggen, zoodra het vraag
stuk van de verdediging van Indiëop
de proppen komt.
Om te doen zien, hoe in het voorjaar
van 1922 werd geoordeeld over het
welkom-thuis-geschenk, dat de heer van
Karnebeek uit Washington medebracht,
citeeren wij hier het volgende uit het
Binnenl. Overzicht van Dr. E. van
Raalte in Vragen des Tijds van Maart
1922.
Deze schreef toen :
Washington maakte het onderwerp
eener interpellatie-van Ravesteyn
uit, die tegelijk met de begrooting van
Buitenl. Zaken aan de orde werd ge
steld. Zonder dat natuurlijk gezegd
kon worden, dat onze koloniën
thans voor goed buiten gevaar zijn,
kreeg men toch wel heel sterk den
indruk, dat de situatie zich aanmer
kelijk te onzen gunste gewijzigd heeft."
Dit was nog een zeer gematigd oor
deel. Anderen waren uitbundiger zoo
wel in hun lof voor onzen minister van
Buitenl. Zaken als in hunne schatting
van de beteekenis der verklaring. Alleen
de ster-correspondent van de Nieuwe
Rott. Courant sprak er sceptischer over.
Hij noemde de verklaring der vier
mogendheden een herinneringsme
daille" voor minister van Karnebeek !
Intusschen en dit is het voor
naamste onze Regeering zelf toonde,
blijkens hetgeen minister van Karne
beek bij de straks genoemde interpel
latie in de Kamer zei, aan de verklaring
van Washington eenige beteekenis te
hechten. En, zoo ons geheugen ons niet
bedriegt, is die verklaring door de vier
mogendheden dan ook niet uit eigen
beweging afgelegd, maar op verzoek"
hetgeen zou aantoonen, dat althans
hij, die erom vroeg, er eenigen prijs op
stelde.
Welnu dan wanneer de Regeering
het ontwerp-vlootwet zal hebben te
verdedigen, zal men haar mogen ver
zoeken, klaren wijn te schenken.
En haar de vraag stellen : zijt gij
van meening, dat elk van de vier
mogendheden, die beloofden onze rech
ten in Indiëte zullen eerbiedigen, zich
door deze belofte gebonden zal rekenen,
ook al zou het nakomen ervan hare be
langen schaden ?
Indien het antwoord bevestigend
mocht luiden, zou er geen reden zijn het
financieel ontredderde Indiëte be
lasten met de uitgaven, die de uit
voering van de vlootwet zal eischen.
Ma'ar indien ? zooals wij vermoeden
de Regeering in de belofte der mo
gendheden geen vasten waarborg ziet
voor het onaangetast blijven van ons
bezit en onze rechten in Indiëen zich
daarom verplicht acht de noodige voor
zorgen te nemen, opdat wij, door een
goed uitgeruste, moderne vloot een
schending van onze neutraliteit in Indi
kunnen beletten of althans uitwerken,
dat een oorlogvoerende niet spoedig
daartoe overgaat welke beteekenis
heeft de verklaring van Washington dan
nog voor ons ?
Tusschen alles of niets is hier geen
middenweg.
Men kan niet zeggen : zij beteekent
in elk geval, dat op het oog^nblik, toen
de belofte gegeven werd, zij, die haar
aflegden, geen booze plannen tegen ons
koesterden.
Ook niet : zij verzekert ons tegen
schending van onze onzijdigheid, zoo
lang geen meer vitaal belang" dan de
Aan onze Medewerkers
De redactie acht het gewenscht, haren
medewerkers en inzenders nadrukkelijk
te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo
veel mogelijk rekening ie houden mei den
voor hel Weekblad meest geschikten om
vang. Te lange artikelen leveren ver
schillende bezwaren op, zijn ook voor
de lezers veel minder aantrekkelijk. De
normale afmeting van artikelen moet
op ten hoogste 1500 woorden, en die
van Feuilletons op ten hoogste 2000
woorden worden gesteld.
Van met potlood geschreven bijdragen
kan de redactie geen kennis nemen;
evenmin van die bijdragen waarvan het
papier aan beide zijden is beschreven.
Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge
typte copie in te zenden.
Alle inzendingen moeten
geadresseerd worden: Aan
het Secretariaat der Redactie
van De Amsterdammer", Week
blad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam, zonder
vermelding van persoonsnamen.
iiiiiHiiiiiiiiiiiitiiimiiiiiimiiiiiiiii
plicht om zijn woord gestand te doen,
de mogendheden zal nopen de ver
klaring van Washington voor
scheurpapier te houden. Want dan zou het
niet de moeite^ waard zijn, nog een
woord aan die verklaring te verspillen.
Neen, zij beteekent alleen iets, als
zij alles beteekent, d. w. z. als wij onder
alle omstandigheden erop kunnen bou
wen, dat zij zal worden nageleefd.
Vermoedelijk zal de Regeering er niet
van overtuigd zijn, dat wij daarop
mogen rekenen. Maar wat blijft er dan
over van de waarde der verzekering" ?
Heeft minister van Karnebeek dan toch
op de conferentie te Washington geen
prijs behaald, maar er alleen een
herinnerings-medaille" van meegenomen ?
KERNRAMP
IIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIllllllllllt
imiiiiiiniMiii iiiiiiiiMiiiiiii' iiiiiiiir
niiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
het vleesch te dooden op zijn bloote voeten in
het park wandelde en riskeerde als vagebond
te worden opgepakt of een die niet verlangde
zijn zenuwen heer over zich te laten worden,
en die op een derde verdieping van zijn wo
ning een omwandeling ging maken langs een
smallen rand zonder houvast.
Zij stelden ten minste hoogere eischen aan
hun menschheid....
Ook verzamelde hij, met een ander, een
aantal jongelui om zich, die origineel wilden
zijn en wilden dichten; het was in een een
voudige eetgelegenheid, tlie Cheshire cheese.
Yeats wilde de club the Rhymers' Club"
gebruiken om er zijn ideeën over poëzie te
verkondigen; maar men hoorde liever niet
daarvan, het moest meer een plaats zijn waar
men zijn gedichten voordroeg en simpel ver
nam of de toehoorders ze mooi vonden of niet.
Om de regels gaf men niet, men was geen ver
gadering van letterkundigen. De eenige zorg
baarde het aantal, grootendeels dichters die
zich naam verworven hebben in en buiten
de Club," men vond hen te velen die naar
de lauweren dongen.
En welke uitbreiding kon hun aantal nog
niet vragen ! Daar waren vooreerst Ernest
Dowson, Arthur Symons, John Davison,
Lionel Johnson en meerderen die aanspraak
maakten. Voorloopig werd wederkeerig een
koele afwachtende houding aangenomen. Het
duurde lang eer men de menschen die later
zoo intiem zouden worden met elkander van
harte aan 't spreken kreeg. Dien proeftijd,
hoewel hij voor niemand aangenaam was,
heeft de club toch overleefd, maar een resul
taat zag men niet op eens.
En toch er moest iets worden bereikt.
Voorwaarde van poëzie was dat men uit een
nheid leefde. De wereld waarvan men uit
ging mocht niet blijven samengesteld uit
brokken van hier en daar. Laat de fantasie
de meesteres zijn, want waar Yeats was, daar
zou het realisme van het leven, zoowel als
van de wetenschap worden geweerd, maar de
fantasie zou haar karakter en haar bezieling
aan de diepste bronnen van liet volksleven
ontleenen.
Het was in dezen tijd dat Mevrouw
Blavatski van haar tocht in Indiënaar Londen
overkwam. Veel in de verschijning van de
machtige vrouw trok Yeats aan. Op den grond
van zijn hart lag dezelfde behoefte die velen
van het begin der negentiende eeuw af heeft
gedreven om zich buitengewoon begaafde
wezens voor te stellen die wegens hun
opgezamelde ervaring en hun inwijding in verbor
gen kennis het gezag uitoefenden van hun
raad aan de zwakke heen en weer vlottende
stervelingen. Yeats had zich zelf wel gezien
in een grot aan de zeekust, den steun
afsmeekend van een wijzen Oosterling, Arabier of
Jood, met zilverwitten golvenden baard en
antwoordend op den naam van Ahasverus.
Ja, in Ierland had hij theosophen leeren
kennen, vast overtuigd van het bestaan van
diergelijken en als achtergrond van zijn eigen
beeld had hij zeker den Magiër gezien al had
zijn keukenmeid, om in zijn eigen beeldspraak
te blijven, dien nooit bij hem bespeurd.
De Oostersche wijzen die bij den Oanges
aan het begin der beschavingen hadden ge
staan, konden ongetwijfeld zijn blik verrui
men over de vraagstukken van het oogenblik.
Ongeveer het volgende verhaalt Yeats
over zijn eerste bezoek bij Mad. Blavatski.
Er waren toen nog maar drie volgers van
haar overgebleven na het rapport uitgebracht
door de Society of rsvchical Research. Een
van deze hield de wacht in de voorkamer.
Het duurde een poos eer ik werd toegelaten,
toen zag ik een oude vrouw in een gewoon
donker jak: een soort van oude lersche boerin
met een doodleuk gezicht en een air alsof
zij iedereen aan kon. Zij was nog in gesprek;
een open deur voerde naar een andere kamer,
waar ik inging en uit puur niets doen bleef
kijken naar een koekoekklok.
Het ding stond stil; de gewichten lagen op
den grond, toch kwam op eens de koekoek
voor den dag en koekoede tegen me. Ik draai
de me om en zei tegen Mad. B.: ,,Uw klok
houdt mevoor den mal". Dat doet hijdikwiils
tegen een vreemde," was haar antwoord.
Is er een geest in?" zei ik. Ik weet het
niet," kwam van haar, ik zou alleen moeten
zijn, om het te onderzoeken". Ik wou juist
beginnen om het ding na te gaan, toen ik
haar hoorde zeggen: Breek mijn klok niet".
Ik had wel graag^villen weten of
ereenmachinetje in verborgen was, en ik zou het zeker
niet pleizierig hebben gevonden als ik haar
had betrapt, al had Henley me gewaarschuwd:
Natuurlijk heeft zij eenige bedrogsmirakels
bij de hand; maar een genie moet toch iets
doen; Sarah Bernhardt slaapt in haar lijkkist".
Yeats is later dikwijls bij haar teruggekomen
en heeft avond aan avond bij haar gezeten,
want het getal aanhangers nam voortdurend
toe. Men moest zelf iets in zich hebben dat op
haar ontboezemingen respondeerde, dan was
zij ongelooflijk rijk in haar opmerkingen en
wist op iedere moeilijkheid haar voorgelegd
een weg te vinden. Zij oefende in haar kring
onbeperkte heerschappij.
Onder haar volgelingen was een zeer be
koorlijke vrouw aan wie twee heeren, eveneens
volgelingen van Mad. Blavatsky, het hof
maakten. Het verwekte opspraak. Op een
avond liet de leidster de coquette schoone
voor zich komen en sprak haar streng toe:
wie inwijding zocht bij de Meesters moest het
hart aan volkomen kuischheid hebben over
gegeven. De 2ondares,met neergeslagen oogen,
stond berouwvol voor haar rechter, toen
Mevrouw Blavatsky een eind maakte aan haar
preek door de sclialksche conclusie: In 't
vervolg maar n tegelijk hoor !"
Zij had avonden dat zij rustig en gelijkmatig
haar leer kon dogmatiseeren, dan waren er
andere dat zij uit rand en band sprong; bij
zulke gelegenheden moest men veel van haar
verdragen. Zij zat toe te zien hoe haar dis
cipels zich in de achterkamer spijzigden en
riep hun haar gezouten opmerkingen toe:
O jullie stomme luie langooren !" moesten
zij dan hooren, broeders theosophen !" Zij
kon zich boos maken en als men haar ge
schrompelde diep gelijnde gezicht aanzag,
voelde men het geraden haar niet tot vijand
te hebben.
Men hield toch van haar, er was goedheid
bij haar en levens kunst, en het was een wijde
wereld waarin zij haar menschen bracht;
tooverij was om haar, een vreemd licht vertoonde
zich en verdween, wierookgeuren walmden
binnen....
Er waren meerderen die omstreeks den zelf
den tijd Yeats in een sfeer brachten waarmede
hij niet had gedacht zoo spoedig in aanraking
te komen. Men toonde hem in de leeszaal van
het British Museum een athletisch gestalte
met het uiterlijk van een held der ridderro
mans. Op twee studies legde hij, Mac Gregor,
zich toe: op de krijgskunde, die hij geheel
meester meende te wezen en op de magie der
Middeleeuwen en van latere tijden. Hij was in
dit laatste opzicht een beeld van Dr. Faust en
wilde ook wel doorgaan voor een afschadu
wing van den Jood Ahasverus, maar men be
merkte al gauw dat hij schromelijk overdreef,
zonder dat men hem daarom toch alle geloof
ontzegde.
Yeats had in een beschrijving van Japansche
kunst gelezen van een tempel beschilderd met
paarden die door een rijstveld gingen, en het
was zoo natuurlijk weergegeven dat men op
een morgen van den wand neergedruppeld vond
het vocht van de paardepooten toen
zij^betooverd waren geweest om in den dauw rond
te gaan. Yeats kon daaraan gelooven. Hij hoor
de er ook niet van op toen Mac Gregor hem
vertelde van een dame met wie hij over de
hei liep en die hij beloofde, dat een kudde
schapen haar zou volgen. Het gebeurde, om
dat Mac Gregor aan een ram had gedacht.
Yeats probeerde toen een kat in beweging te
brengen door voor zijn neus een muis te
fantaseeren. Hij probeerde het een half dozijn
maal, zonder verder te komen.
Verdrietiger was het dat zijn telkens aange
vangen proef mislukte of de clubgenooten
onder The Rhymers zich geen voorstelling
konden maken van wat hij bedoelde met een
heid van cultuur, en dat niemand hem wou
volgen. Zijn vriend Lionel Johnson weigerde
met een vertwijfelende hardnekkigheid. Zoo
begreep hij het zwaartepunt van zijn taak
naar Ierland te moeten verplaatsen. Ierland
moest hem het symbool geven dat Ierland
zou vereenigen.
W. G. G. BYVANCK