De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 12 mei pagina 6

12 mei 1923 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 12 Mei '23J - No. 2394 TZIGANEN (Uit het boek Fantomen" 2e deel) ? door FRANIJOIS PAUWELS. Teekeningen voor de Amsterdammer" door Is. van Mens : Aan mijn vriend Paul Htif. De huivrende stad in het mistige land tilt zijn avondmantel met bevende hand om d'oude schouders en treedt gebogen, een droom van dood in zijn hart en zijn oogen, onder den zachten, killen regen het huis van den schemer tegen.... De wind ontwaakt, de bronzen geluiden, die het woelig feest van den avond beduiden en nog schuil in de kuilen van duister zaten, gaan luider op in de duiz'lende straten, waar plots, bij het ongeziene teeken, al de lantarens hun lichten ontsteken, de booglampen gloeien aan druipende lijnen, de winkels in kleurrijken pronk verschijnen, de trams aanschuiven als gouden kooien, de auto's hun nel-witte bundels ontplooien, aan het donker geweld van wagens en karren de smeullampjes bloeien als dwalende starren en de moe-bleeke wroeters hun kamertjes laten voor het licht, het licht van de lachende straten Ook ik daal van mijn armoe-trap en spoed mij met versnelden stap, de handen diep in de zakken gestoken en warm in mijn jaskraag weggedoken, met mijn goeden makker, mijn klankviool, naar het eetpaleis van wijn en jool. Ik voel den wind van het koude land die mijn wangen slaat en ik denk aan den brand van Itaalje's gezegende zomerzon waar ik leven, jeugd en liefde won, tot de melodie van mijn zingend hout mij weg dreef uit het blauw en het goud.... O, vaders laatste, droeve groet, het verdwijnende wuiven van zijn hoed, toen de trein mij rukte uit bloemen in bloei, door zoele dreven van weeldrigen groei naar de luchten, zwaar van grauwe wolken, bij koele, nuchtre noordervolken!.... Als ik voortglijd op de geluidlooze kleeden door de marmeren hal naar de luttele treden van 't nog verlaten podium met plompe bas en harmonium, voel ik de warmte van de zaal mij omvangen als een vrouwensjaal.... Alom klinkt het zilvren geklik en getik van messen en vorken, het nijver gepik van vogels die gevoederd worden en gretig snaav'len op hun borden; de kelners gaan schielijk af en aan, de schalen met dampende spijzen belaan en ze schikken gezwind op de blanke damasten den overvloed neer voor de wachtende gasten, terwijl opeens met 'n knallend geluid de champagne z'n kurk naar de zoldering spuit ! met armen van geel, violet en scharlaken die smijdig door elkander haken, in hun eigen wiss'jende bochten gevangen, als een warr'lende knod van kleurige slangen.. Dichter stijgt dérook der sigaren, een kruidige, loome nevel gaat waren langs het hoog plafond en ademt leven waar mollige engeltjes blozend zweven en op vogelwieken in 't luchtruim hangen met bazuinen en bol-geblazen wangen.... Mijn spelers komen, ze stemmen de snaren, een vreugdige drift komt in mij gevaren, ik hef den stok en op mijn bevel, springt het lied naar boven, als uit een wel.... Het vult de zaal met een roes van klank, met een dronken jolijt als de schuimende drank die gouden perelt in vlakke bokalen, het doet de kroonlichten feller stralen, het strijkt aan de kleur van ieder ding en zet het in gloed en in schittering, het diep fluweel der plooische gordijnen gaat op een zachten windzucht deinen, met een hooge, sleepende dunne sopraan vangt het schuchter kristal te zingen aan, de bloemkelken die in hun vazen treuren rijzen weer op en spreiden hun geuren en zien hun schoon weerspiegeld schijnen in het zwarte rood der Bourgogne-wijnen, de grillige kronkels van 't zware tapijt omvatten elkaar tot een dollen strijd Nu treed ik langs de tafels, alleen, mijn viool zingt aan mijn schouder sereen de weeke melodie van den dag en mijn oogen zoeken den steelschen lach van twee verschemerde vrouwenoogen.... Die blijf ik spelend toegebogen, een rijke bedelaar aan haar disch, want ik weet dat aan mij de victorie is, ik weet dat de trillende stem van mijn lied haar zinnen zaligend overgiet en op den toon van mijn zoet instrument haar wezen zich heimelijk tot mij wendt.... Haar amechtige, dikke tafelgenoot, met z'n wreeden kop van glimmend rood en den vetten hals waar de boord om klemt boven het wit van z'n stijf-puilend hemd, geërgerd door mijn aanwezigheid, heeft haar aandacht van mij afgeleid en houdt haar even vast in de klem van z'n koelen spot en z'n toonlooze stem, maar als ze daarna hem tegenlacht dan heb ik niet vergeefs gewacht, dan tint'len haar oogen schalks terzij en haar lach, haar lach is alleen voor mij !. ... Eén oogenblik is zij mijn blonde bruid, mijn drpombezit, mijn koningsbuit, n oogenblik heeft ze mij toebehoord in een tastlooze vreugde, zonder woord, en ik voel haar hoofd aan mijn hart gevleid, O, schoener dan in werklijkheid !. . . . Weer heeft de cadans van mijn trouwe genooten mij in hun spelende schare gesloten, ik verzink in het klinkend en zingend geheel en nauwlijks verneem ik de stem van mijn veel, maar het lied stroomt voort en neemt mij mee als een bootje dat wiegt op avondzee en ik laat mij voeren, ik laat mij gaan in een zoeten roes van allen vandaan, tot een ver, vergeten zonnehuis met een f el-rood dak op 't grijze gruis.... 't Is zomerochtend, de vogels fluiten, door d'opengeworpen, kleine ruiten en over de bloemen op het kozijn komt een vochtige geur van rosmarijn de vriendlijke kamer binnenwuiven.... Zacht koeren in rieten korf de duiven, waarbij, op z'n teenen, een zwarte knaap met war-siuike haren, pas uit z'n slaap, in de zangrige taal van het zuiderland de beesten lokt en z'n kleine hand liefkoozend naar hun veed'ren strekt.... De zon heeft het huisgezin gewekt, vader staat bij de pomp te plassen en moeder moet de zusjes wasschen en de huishond holt met blij geblaf naar buiten en in een' wilden draf het langzaam glooiend bergpad op, daar nadert de goedige, grauwe kop van den ezel met zijn bellentuig, de voerman loopt achter, lang en ruig, met blinkende ringen in z'n ooren, hij laat z'n knallend zweepje hooren en als een vroolijke morgengroet schalt, van onder z'n breeden lued, de roep waarmee hij zijn waren prijst.... De vader lacht naar z'n jongen en wijst, luider, luider klinken de bellen, de knaap komt juichend buiten snellen, hij dartelt en springt van ongeduld, maar spoedig is z'n wensch vervuld, want krachtige armen zetten hem vlug boven op den ezelrug, en veilig tusschen de korven geborgen begint hij z'n tocht in den zonnigen morgen.. Het beeld van mijn jeugd duikt weg in 't niet bij 't plotseling eindigen van het lied en het heeft iets van mij meegenomen dat den ganschen avond niet weer zal komen. Als uitgestooten voltooi ik mijn taak in den eenderen sleur van het vooze vermaak, een dwaze, vergeten figurant wiens hart naar andere vreugden brandt en, eenzaam in zijn versmoorden wrok, de uren jaagt aan de trage klok tot hij eindlijk, buiten, bij nacht en wind zichzelven en zijn leed hervindt De stad staat zwart in den nacht gehouwen, met haar huizenreeksen en sombre gebouwen, de puntige spits van een eenzame kerk steekt rijzig op in het maan-heldre zwerk, het leien dak is aan n kant grauw, aan d'andere glanzend en zilvrig blauw, zóó verft de maan als een vreemde dag de gevels met haar bleeken lach, terwijl ze met grillige teekenstift een kantwerk aan den hemel grift.... De stad in den nacht is wijs en stil, nu weet ik wat mijn onrust wil: langs de leege straten eenzaam gaan. wat hier en daar te mijmren staan, als een arm, vroom kind in de statige praal van een oude, weidsche kathedraal.... Het leeft om mij, dit donkre steen, ik zie door de harde muren heen, waarachter de poovere lampen branden tusschen de enge behangsel-wanden, ik zie hetzelfde gemis en gewin in 't slaafsch bestaan van ieder gezin, hetzelfde kleine, knagende leed dat langzaam hun kleurlooze leven vreet.... Aan het einde der lange, rechte straten, liggen de pleinen, vlak en verlaten, wat late wagens ratelen zwaar over het asphalt, achter elkaar, een enkele auto druischt voorbij als een plotselinge razernij, heel even rumoert het aan mijn ooren, maar dart is het stiller dan te voren en valt het zwijgende duister weer vrede gevend rond mij neer.... Een dolende deerne lonkt mij toe, ik glimlach en voel mij bedroefd en moe, van haar voetstap hoor ik het volgend geluid tot de deur van mijn huis zich achter mij sluit, mijn huis, het gehuurde, benepen kot, de weedom van mijn zwerverslot 1.... Voorjaar Nu stil en zeer aandachtig zijn, Nu aller boomen knoppen zwellen; Nu in de lucht het klare en helle Vroeg-lente-blauw om zonne-schijn Gekoepeld en gedreven is, Verwachtend leeuwerik en lijster, Wier voorjaars-blije, vrije wijs ter Stilte zingt van herrijzenis. Nog waait veel winter over ons, Maar 't loover groeit en zwelt, gaat breken De winds'len uit, hars-droppen leken De twijgen langs, reeds bruinig-brons.' Nu stil en zeer aandachtig gaan De dagen door, de lange dagen, Die telkens meer verrukking dragen En eensklaps in de lente staan ! JAN J. ZELDEN T HUIS 12 cent llllllllllllllllltlllllltllllllllllllllH Het seizoen icj22?'23 Aan de oude gewoonte op het einde van een seizoen voor den getrouwen lezer van een rubriek de balans op te maken, op de koolen peit-sparende wijze, waarvan o.a. Rössing's beminnelijke pen het geheim bezat, heb ik mij zelden gewaagd, en na een geheelen winter vóór, of wellicht ten koste van dit phémère onderwerp te hebben gepleit, lijkt mij een herinnering ook slechts bij uitzondering het plechtig herdenken waard. Olissez.... Is het niet juist het vlottende, de godenscheme ring en het licht aan den horizon, dat ons in den theaterdroom boeit en bekoort? En bazeert zich onze hoogste eisch in deze niet op de vrees voor stilstand"? Wat kunnen wij, die er iets van zouden willen vasthouden; feitelijk meer dan bidden en hopen, dat het waardevolle in dien stroom gereedelijk boven drijven mag. Bij den eersten aanblik is dit waardevolle wellicht niet altijd te onderscheiden en vaak ontbreekt in de overrompeling van het seizoen de gelegenheid tot nadere beschouwing. Het spel" lijdt daarom geen schade, dit spreekt, ook zonder commentaar, voor zich, en het zou overbodig zijn de aandacht nog maals te vragen voor het persoonlijk optreden van enkele buitengewone spelers en speelsters, die zich, op de toppen der ontroering, voor altijd hebben genesteld in ieders hart. Doch de eigenlijke, de hooge winst van dezen bewogen winter ligt elders, en ook op dit gebied verdienen namen, als wegwijzers, in het openbaar geheugen een eereplaats: Pitoëff en Oscar Strnad. Door deze twee kun stenaars is n.l. voor wie besef heeft van tooneelkunst in cultuur-historischen zin,afdoende en, hopen wij, vruchtdragend gebleken hoe schroomvallig en benepen het begrip montee ring" in ons land nog wordt opgevat, welk een arbeidsveld hier braak ligt, hoe welbeschouwd onze geheele dramatische kunst in haar groei belemmerd wordt door het tekort aan visi onaire helpers". Oeen decorateurs, geen archi tecten, maar metteurs- en-scène naar den idielen droom. Een regie, die litterair een werk aan kan, en er, in het gunstigste geval, een goede bezetting voor heeft, staat gehandi capt zonder deze zieners", die haar, van den anderen kant, tegemoet treden. Men stelt zich dit probleem altijd te licht voor, houdt zich gaarne aan de leuze, dat een acteur zijn omgeving moet scheppen" of wegspelen" n op de honderd kan dit inderdaad vindt dat we hier vlijtige handen genoeg hebben om een stuk aan te kleeden", realistisch, histo risch, poëtisch en klassiek, roemt het smaak vol tooneel-interieur" van onzen tijd Maar hoe verbleekt een groot deel van dit geduldwerk, nabootsing, compilatie naar oude Meesters of a la Dulac...., vergeleken bij wat deze twee oorspronkelijke kunstenaars, de verfijnde Rus, de felle Oostenrijker, op ons tooneel tooverden uit dezelfde grondstoffen ! Toch, visionaire aanleg bleek ook hier; wij betreuren de Ler.svelts, nog enkele namen zouden kunnen worden genoemd, en^ wij behoeven maar te denken aan Pieter de Moor, aan Van Konijnenburg, om ons ver wonderd af te vragen, waaraan het liggen kan dat ons tooneel het talent in deze richting zoo weinig tot zich trok en aan zich bond, dat nagenoeg niemand zich in dit vak van illusie met de jaren voldoende bekwaamde, niemand zich tot den rang van deze buitenlanders ver hief. Miskenning....? Twee tooneeltentoonstellingen waren daar, een in Amsterdam, een in den Haag, om in ontwerp en maquette den arbeid dezer miskenden te toonen.... Onze regisseurs hadden er in kunnen grasduinen. Welk een inspiratie voor den regisseur aldus voor een, door den verwanten theatralen kunstenaar gedroomd" dramatisch schema te komen, waarin zijn verbeelding de figuren ziet leven; en welk een draw-back wanneer voor elk universeel dichtwerk, die andere dichter", in staat de droomwereld op te trekken in lijn en kleur, met een kaars moet worden gezocht...'. Hoe kan men onder deze omstandigheden vorderen, en van een too neel maken wat er van moet worden verwacht ? Al bezat Nederland op dit oogenblik tooneeldichters van beteekenis, hun werk zou niet dan met de grootste moeite en op de meest tijdroovende wijze tot zijn recht te brengen zijn, omdat ons de noodige kunstenaars ontbreken, die voor dichtertaai het podium bereiden en aanvullen wat in die taal onvol ledig of zwak werd uitgedrukt. Bleef Heyermans Uitkomst" (het tooneel met de Zwaan) niet tot op dezen dag onopgelost? Heeft Lioba" in al deze jaren n verwanten metteur- en-scène geïnspireerd tot een wolk van gulden bloemelicht"? Blijft van de hedendaagsche verschijnselen een stuk als Astrid" van Madeleine Böthlinck, dat als proeve wel licht zou boeien en bij gedeelten kans van slagen heeft, niet liggen omdat men in den zelfden tijd en voor hetzelfde geld een meesterwerk ten tooneele brengt, waarvan het succes minder twijfelachtig en meer omvattend is? Het blijkt nu toch wel, dat deze kunst in andere landen heel wat sterker ontwikkeld werd, en dat wie zich desniettemin ten onzent aan een groot werk der fantasie wil wagen, ' met op zijn best de hulp van een knap archi tect en een vak-decorateur, den tijd vooruit loopt. Wij zijn er nog niet aan toe, noch de kunstenaars, noch de toeschouwers. Verwon deren kan het nauwelijks, dat eendeels ons publiek, dat het ,,kijkstuk" waardeert, geen onderscheid gevoelt tusschen de monteering van Goethe's en Gounod's Faust", terwijl een ander deel zich blindelings verzet tegen wat het met een Duitsch woord?Ausstattun'g" noemt (overbodige luxe) en dat de theatrale visie," waaraan de toekomst van het drama hangt, door den ontwikkelden schouwburgiMimiimmiMiiiiimiMmiimMHiiimiMiiimi' itm iiliiiiliiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiititlilllililillliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiliiiiiiiiiiiliiiiiiMHiiiiiiiiiiiiiiiiiinill iitniMiiiiMiiiiiiiiiiiiiitiijiiiiiiiiliMiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiimiiiiiiiiiiiif bezoeker nog nimmer op haar werkelijke waarde wordt geschat. Waarvoor, vragen de fijnproevers, al deze moeite?Ook op een naakt tooneel spreekt" het ideale dichtwerk tot onze verbeelding, onze fantasie vult het ont brekende aan? Omdat deze fijnproevers met z'n allen nog niet n schouwburgzaal vullen en het de bedoeling is een hedendaagsch publiek van alle rangen (waaronder velen wier fantasie uit zichzelve niets aanvult, waar onder tal van hard-hoorigen) voor het werk te winnen, omdat het ideale dichtwerk op het tooneel den ruggesteun behoeft dien het bij lezing kan ontberen, omdat ten slofte het podium niet slechts de plaats is voor litterai re voordracht maar voor de theatrale kunst in haar vollen, geestelijken en zinnelijken, omvang. Drie hoog-begaafde metteurs - en - scène, vreemdelingen, hebben ons daar in de laatste jaren een denkbeeld van gegeven. Hield Svend Gade in zijn Droomspel-compositie nog vast aan het realistisch beginsel en het decoratief effect, Strnad (?Danton's dood") rukte het tooneel geheel los van de aarde in uitbundige overgave aan Biichner's droomromantiek. Fijner, dieper, meer bezonken dan hij, de allerbegaafdste, scheen mij Pitoëff (Les Rati-s). Als een openbare les waren deze vertooningen voor ieder in de zaal, die voor complete dramatiek ontvankelijk was. Bij de vertoo ning van Danton's dood" verloor zich in de grootsche conceptie elke smalle overweging, tal van gegronde aanmerkingen" gingen op in ontzag voor de visionaire kracht, die dit alles schiep uit roode lappen, voor den kunste naar van onzen tijd, die aan revolutionaire ge voelens van een eeuw her, tegelijkertijd, de vitaliteit van het oogenblik verleende en ze wist te plaatsen op den afstand, welke de ironische betrekkelijkheid van leven en ster ven onderlijnt, en den tragischen mensch als een marionet knoopt aan de eeuwigheid. Men geve zich eens rekenschap wat een dergelijke moed, die de helden" van het verleden als menschen" in ons midden plaatst, wat een dichterlijke fantasie, die hen daar weder boven-uit tilt, wat een scheppings kracht, die dit alles omvaamt, doorademt en bezielt, beteekenen kan voor bijv. het histo risch drama," waar de school ons alreeds heeft tegen gemaakt. En dat op het tooneel onbe twistbaar aan de orde is. Thans echter uit den anderen hoek bezien, los van de kronieken, gegrepen door het romantisch verlangen, dat in den naglans van het verleden slechts zijn voorwendsel zoekt. Niet elk geslacht brengt nieuwe tooneelwerken voort, maar voor elk geslacht moeten de oude worden herwonnen, geadopteerd, en vertolkt, als waren zij nieuw. En vandaar dat men het levenwekkend talent op het tooneel, den regisseur en den metteur-en-scène, die de versperringen breken, de verstarring opheffen, het tooneel voor stilstand " bewaren, juist in onzen tijd, zonder groote litterair-scheppende figuren, in hun taak moet leeren verstaan. Noch Strnad, noch Pitoëff zijn hier geko men als ijveraars voor het een of ander be ginsel", elk gaf aan het werk, dat voorlag, wat dit werk naar zijn aard en wezen toekwam, en wij kunnen ons voorstellen hoe hun fan tasie, die reageert, niet theoretiseert, niet be dingt, in een drama van andere geaardheid weder gansch andere wegen zal gaan, andere, desnoods tegenstrijdige middelen ter verwezen lijking zal aangrijpen. Onderling te .vergelij ken is hier aan deze twee stalen van Europeesche theaterkunst ook niets. Strnad zag den mensch klein, teruggeschrokken in zijn te groote wereld, Pitoëff gaf de menschen met hun te wijde verlangens in het eng bestek der maatschappij. De overdaad hief. het gebrek daar.... Op dezelfde kale plan ken zagen we: het overweelderig liefdenest van Danton en zijn maitresse en het armzalig sterfbed van Lenormand's poovere gelieven, uit dezelfde grondstoffen ontstaan: een paar lappen, een ledikant van schragen, een bran dende kaars; twee uitersten-van-leven, twee atmosfeeren, zóó geladen, voldragen, indrin gend, dat ze ons heugen als omvatten deze tooneelbeelden de menschelijke historie in haar tragische oneindigheid. Machtig als greep, levend, vol, en toch nooit meer dan,.aanduiding".Met welk een intuïtieve zekerheid lietStrnad een kleed sleepen,wierp hij hier en daar de weelde van een bloem, met welk een onverschrokkenheid drukte hij het verwrongen masker van den veroordeelden Camille Desmoulins aan het tralievenster, een vizioen als van Redon. In hotelkamertjes", als vunze schuilhoeken van het moreel en stoffelijk te-kort, schetste Pitoëff de armoede in haar kleurloos, geleidelijk verval. Altijd weer dezelfde reqiiisieten, een bed, een paar stoelen, en elke halte" scheen ons nog ellendiger dan de ellendigste, die eraan vooraf ging.... Ook hij behoefde voor een hoogtepunt in zijn drama slechts een venster, een opengeslagen raam, hoog in den donkeren, zwoelen nacht, waarachter Hij" en Zij"; en het was, alvóór zij spraken, van een Shakespeariaansche lief lijkheid, een universeel gevoel in beeld ge bracht. Een zwart f luweelen gordijn, over de geheele breedte van het tooneel, was hier de geheime bron, waaruit het leven welde, het scheen een met onzichtbare snaren bespannen instrument, waaraan de gevoelige vingers van den tooneelmeester maar te raken hadden. Van den droomer-vol-deernis, die toch ook den moed voor het groteske niet miste, voor de wreede caricatuur van den braven burger in zijn tredmolen (de foyer" van een pro vincie-schouwburg), voor plotseling, in de desolate opeenvolging van grauw en grijs, n plek (een kleedkamertje in dien schouw burg) als gedrenkt in het biauw-rose van or dinaire theater-schmink. Op suggestiever wijze heb ik de zondenval" nooit op een tooneel aangekondigd gezien als toen daar in den k.enschen schijn van dat hokje, waar de jonge vrouw te staren stond, Ie monsieur qui paie op den achtergrond verscheen. Bij al deze sobere, maar sterk gecomprimeerde suggesties" bleek hoe het spel der spelers door de mise-en-scène kan worden gesteund en verlicht. Verlangt men eenerzijds in alle rollen ras-talenten," anderzijds mag wor den erkend dat, waar ze ontbreken het komt ook in ons land voor met zwakke krachten, aldus door het tooneel en relief" geheven, de gewenschte indruk bereikbaar is. Inderdaad, dit bevestigden ons deze beide zeer bijzondere opvoeringen, waarin het ta lent, dat het gemakkelijkst met ambacht" vereenzelvigd wordt, op den voorgrond trad. Kunstenaars-weelde, tooneelbloei, die niet meer kost dan het dor getimmerte van het passend en metend verstand. Een stap van belang op het onontgonnen terrein der visio naire ensceneering. Intuïtie en praktische bekwaamheid, welke den ganschen tooneelinventaris met geestesoog aanschouwde, en te hanteeren wist. Wij kunnen veel praten en schrijven over wat het tooneel kan en moet zijn, over het mysterie der belichting", vandaag van-boven en morgen van-onder, over de poëzie en démoraal en het volksbe lang". ... hier sprak, voor ieder duidelijk en tastbaar, het tooneel-zèlf, door middel van twee uitstekende dienaren, die het deden. Geen voorbeelden om braaf na te bootsen, maar illusie-wekkende bewijzen van wat ter volle dige verbeelding, als fundament voor het spel, wordt vereischt, wil het een met, en door, het ander boeien, en de zaak ... .niet stilstaan. Had de schouwburg ons dezen winter niets anders geboden dan deze . voorbeel den, hij zou zijn plicht, ten opzichte der Nederlandsche tooneelgeschiedenis hebben vervuld. Maar ons publiek (het kleine zoowel als het groote) moet in dien zin het tooneel eerst leeren kennen en willen aanvaarden, onze wachtende kunstenaars, die als de kun stenaars in andere landen, iets zouden willen beteekenen voor het theater", moeten zich bewust worden hoezeer ook van zijn kant het tooneel hunkert naar hun talentvolle en ge schoolde medewerking. Eindelijk moeten zij zich dan toch vertoonen, onze jongeren", en doen gelden, als de droomers, de dichters, de bouwers, de inspirateurs" van het drama, waarvan ieder in zijn lijforgaan den mond vol heeft. TOP N A F F F llllllllllltlllllMIIIIIIIIMIIIItlllllflinlIlllllllltlllMItlltll OMNIBUSSEN VORM AUSTRO FIAT" .2-24 PERSONEN Uit voorraad leverbaar. Billijke prijzen. Aanvragen bij den Importeur: N. V. AUTO GARAGE ARCHIPEL" KOHIKCKNESRiCHT 1)0-112. 'i - 6IUVENIÜ6E. Te'.efoon H. 3063-2348.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl