Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
12 Mei '23J - No. 2394
TZIGANEN
(Uit het boek Fantomen" 2e deel) ?
door FRANIJOIS PAUWELS.
Teekeningen voor de Amsterdammer" door
Is. van Mens :
Aan mijn vriend Paul Htif.
De huivrende stad in het mistige land
tilt zijn avondmantel met bevende hand
om d'oude schouders en treedt gebogen,
een droom van dood in zijn hart en zijn oogen,
onder den zachten, killen regen
het huis van den schemer tegen....
De wind ontwaakt, de bronzen geluiden,
die het woelig feest van den avond beduiden
en nog schuil in de kuilen van duister zaten,
gaan luider op in de duiz'lende straten,
waar plots, bij het ongeziene teeken,
al de lantarens hun lichten ontsteken,
de booglampen gloeien aan druipende lijnen,
de winkels in kleurrijken pronk verschijnen,
de trams aanschuiven als gouden kooien,
de auto's hun nel-witte bundels ontplooien,
aan het donker geweld van wagens en karren
de smeullampjes bloeien als dwalende starren
en de moe-bleeke wroeters hun kamertjes
laten
voor het licht, het licht van de lachende
straten
Ook ik daal van mijn armoe-trap
en spoed mij met versnelden stap,
de handen diep in de zakken gestoken
en warm in mijn jaskraag weggedoken,
met mijn goeden makker, mijn klankviool,
naar het eetpaleis van wijn en jool.
Ik voel den wind van het koude land
die mijn wangen slaat en ik denk aan den brand
van Itaalje's gezegende zomerzon
waar ik leven, jeugd en liefde won,
tot de melodie van mijn zingend hout
mij weg dreef uit het blauw en het goud....
O, vaders laatste, droeve groet,
het verdwijnende wuiven van zijn hoed,
toen de trein mij rukte uit bloemen in bloei,
door zoele dreven van weeldrigen groei
naar de luchten, zwaar van grauwe wolken,
bij koele, nuchtre noordervolken!....
Als ik voortglijd op de geluidlooze kleeden
door de marmeren hal naar de luttele treden
van 't nog verlaten podium
met plompe bas en harmonium,
voel ik de warmte van de zaal
mij omvangen als een vrouwensjaal....
Alom klinkt het zilvren geklik en getik
van messen en vorken, het nijver gepik
van vogels die gevoederd worden
en gretig snaav'len op hun borden;
de kelners gaan schielijk af en aan,
de schalen met dampende spijzen belaan
en ze schikken gezwind op de blanke damasten
den overvloed neer voor de wachtende gasten,
terwijl opeens met 'n knallend geluid
de champagne z'n kurk naar de zoldering
spuit !
met armen van geel, violet en scharlaken
die smijdig door elkander haken,
in hun eigen wiss'jende bochten gevangen,
als een warr'lende knod van kleurige slangen..
Dichter stijgt dérook der sigaren,
een kruidige, loome nevel gaat waren
langs het hoog plafond en ademt leven
waar mollige engeltjes blozend zweven
en op vogelwieken in 't luchtruim hangen
met bazuinen en bol-geblazen wangen....
Mijn spelers komen, ze stemmen de snaren,
een vreugdige drift komt in mij gevaren,
ik hef den stok en op mijn bevel,
springt het lied naar boven, als uit een wel....
Het vult de zaal met een roes van klank,
met een dronken jolijt als de schuimende
drank
die gouden perelt in vlakke bokalen,
het doet de kroonlichten feller stralen,
het strijkt aan de kleur van ieder ding
en zet het in gloed en in schittering,
het diep fluweel der plooische gordijnen
gaat op een zachten windzucht deinen,
met een hooge, sleepende dunne sopraan
vangt het schuchter kristal te zingen aan,
de bloemkelken die in hun vazen treuren
rijzen weer op en spreiden hun geuren
en zien hun schoon weerspiegeld schijnen
in het zwarte rood der Bourgogne-wijnen,
de grillige kronkels van 't zware tapijt
omvatten elkaar tot een dollen strijd
Nu treed ik langs de tafels, alleen,
mijn viool zingt aan mijn schouder sereen
de weeke melodie van den dag
en mijn oogen zoeken den steelschen lach
van twee verschemerde vrouwenoogen....
Die blijf ik spelend toegebogen,
een rijke bedelaar aan haar disch,
want ik weet dat aan mij de victorie is,
ik weet dat de trillende stem van mijn lied
haar zinnen zaligend overgiet
en op den toon van mijn zoet instrument
haar wezen zich heimelijk tot mij wendt....
Haar amechtige, dikke tafelgenoot,
met z'n wreeden kop van glimmend rood
en den vetten hals waar de boord om klemt
boven het wit van z'n stijf-puilend hemd,
geërgerd door mijn aanwezigheid,
heeft haar aandacht van mij afgeleid
en houdt haar even vast in de klem
van z'n koelen spot en z'n toonlooze stem,
maar als ze daarna hem tegenlacht
dan heb ik niet vergeefs gewacht,
dan tint'len haar oogen schalks terzij
en haar lach, haar lach is alleen voor mij !. ...
Eén oogenblik is zij mijn blonde bruid,
mijn drpombezit, mijn koningsbuit,
n oogenblik heeft ze mij toebehoord
in een tastlooze vreugde, zonder woord,
en ik voel haar hoofd aan mijn hart gevleid,
O, schoener dan in werklijkheid !. . . .
Weer heeft de cadans van mijn trouwe genooten
mij in hun spelende schare gesloten,
ik verzink in het klinkend en zingend geheel
en nauwlijks verneem ik de stem van mijn
veel,
maar het lied stroomt voort en neemt mij mee
als een bootje dat wiegt op avondzee
en ik laat mij voeren, ik laat mij gaan
in een zoeten roes van allen vandaan,
tot een ver, vergeten zonnehuis
met een f el-rood dak op 't grijze gruis....
't Is zomerochtend, de vogels fluiten,
door d'opengeworpen, kleine ruiten
en over de bloemen op het kozijn
komt een vochtige geur van rosmarijn
de vriendlijke kamer binnenwuiven....
Zacht koeren in rieten korf de duiven,
waarbij, op z'n teenen, een zwarte knaap
met war-siuike haren, pas uit z'n slaap,
in de zangrige taal van het zuiderland
de beesten lokt en z'n kleine hand
liefkoozend naar hun veed'ren strekt....
De zon heeft het huisgezin gewekt,
vader staat bij de pomp te plassen
en moeder moet de zusjes wasschen
en de huishond holt met blij geblaf
naar buiten en in een' wilden draf
het langzaam glooiend bergpad op,
daar nadert de goedige, grauwe kop
van den ezel met zijn bellentuig,
de voerman loopt achter, lang en ruig,
met blinkende ringen in z'n ooren,
hij laat z'n knallend zweepje hooren
en als een vroolijke morgengroet
schalt, van onder z'n breeden lued,
de roep waarmee hij zijn waren prijst....
De vader lacht naar z'n jongen en wijst,
luider, luider klinken de bellen,
de knaap komt juichend buiten snellen,
hij dartelt en springt van ongeduld,
maar spoedig is z'n wensch vervuld,
want krachtige armen zetten hem vlug
boven op den ezelrug,
en veilig tusschen de korven geborgen
begint hij z'n tocht in den zonnigen morgen..
Het beeld van mijn jeugd duikt weg in 't niet
bij 't plotseling eindigen van het lied
en het heeft iets van mij meegenomen
dat den ganschen avond niet weer zal komen.
Als uitgestooten voltooi ik mijn taak
in den eenderen sleur van het vooze vermaak,
een dwaze, vergeten figurant
wiens hart naar andere vreugden brandt
en, eenzaam in zijn versmoorden wrok,
de uren jaagt aan de trage klok
tot hij eindlijk, buiten, bij nacht en wind
zichzelven en zijn leed hervindt
De stad staat zwart in den nacht gehouwen,
met haar huizenreeksen en sombre gebouwen,
de puntige spits van een eenzame kerk
steekt rijzig op in het maan-heldre zwerk,
het leien dak is aan n kant grauw,
aan d'andere glanzend en zilvrig blauw,
zóó verft de maan als een vreemde dag
de gevels met haar bleeken lach,
terwijl ze met grillige teekenstift
een kantwerk aan den hemel grift....
De stad in den nacht is wijs en stil,
nu weet ik wat mijn onrust wil:
langs de leege straten eenzaam gaan.
wat hier en daar te mijmren staan,
als een arm, vroom kind in de statige praal
van een oude, weidsche kathedraal....
Het leeft om mij, dit donkre steen,
ik zie door de harde muren heen,
waarachter de poovere lampen branden
tusschen de enge behangsel-wanden,
ik zie hetzelfde gemis en gewin
in 't slaafsch bestaan van ieder gezin,
hetzelfde kleine, knagende leed
dat langzaam hun kleurlooze leven vreet....
Aan het einde der lange, rechte straten,
liggen de pleinen, vlak en verlaten,
wat late wagens ratelen zwaar
over het asphalt, achter elkaar,
een enkele auto druischt voorbij
als een plotselinge razernij,
heel even rumoert het aan mijn ooren,
maar dart is het stiller dan te voren
en valt het zwijgende duister weer
vrede gevend rond mij neer....
Een dolende deerne lonkt mij toe,
ik glimlach en voel mij bedroefd en moe,
van haar voetstap hoor ik het volgend geluid
tot de deur van mijn huis zich achter mij sluit,
mijn huis, het gehuurde, benepen kot,
de weedom van mijn zwerverslot 1....
Voorjaar
Nu stil en zeer aandachtig zijn,
Nu aller boomen knoppen zwellen;
Nu in de lucht het klare en helle
Vroeg-lente-blauw om zonne-schijn
Gekoepeld en gedreven is,
Verwachtend leeuwerik en lijster,
Wier voorjaars-blije, vrije wijs ter
Stilte zingt van herrijzenis.
Nog waait veel winter over ons,
Maar 't loover groeit en zwelt, gaat breken
De winds'len uit, hars-droppen leken
De twijgen langs, reeds bruinig-brons.'
Nu stil en zeer aandachtig gaan
De dagen door, de lange dagen,
Die telkens meer verrukking dragen
En eensklaps in de lente staan !
JAN J. ZELDEN T HUIS
12 cent
llllllllllllllllltlllllltllllllllllllllH
Het seizoen icj22?'23
Aan de oude gewoonte op het einde van een
seizoen voor den getrouwen lezer van een
rubriek de balans op te maken, op de
koolen peit-sparende wijze, waarvan o.a. Rössing's
beminnelijke pen het geheim bezat, heb ik mij
zelden gewaagd, en na een geheelen winter
vóór, of wellicht ten koste van dit phémère
onderwerp te hebben gepleit, lijkt mij een
herinnering ook slechts bij uitzondering het
plechtig herdenken waard. Olissez.... Is het
niet juist het vlottende, de godenscheme
ring en het licht aan den horizon, dat ons in
den theaterdroom boeit en bekoort? En
bazeert zich onze hoogste eisch in deze niet op
de vrees voor stilstand"? Wat kunnen wij,
die er iets van zouden willen vasthouden;
feitelijk meer dan bidden en hopen, dat het
waardevolle in dien stroom gereedelijk boven
drijven mag.
Bij den eersten aanblik is dit waardevolle
wellicht niet altijd te onderscheiden en
vaak ontbreekt in de overrompeling van het
seizoen de gelegenheid tot nadere beschouwing.
Het spel" lijdt daarom geen schade, dit
spreekt, ook zonder commentaar, voor zich,
en het zou overbodig zijn de aandacht nog
maals te vragen voor het persoonlijk optreden
van enkele buitengewone spelers en speelsters,
die zich, op de toppen der ontroering, voor
altijd hebben genesteld in ieders hart.
Doch de eigenlijke, de hooge winst van
dezen bewogen winter ligt elders, en ook op
dit gebied verdienen namen, als wegwijzers,
in het openbaar geheugen een eereplaats:
Pitoëff en Oscar Strnad. Door deze twee kun
stenaars is n.l. voor wie besef heeft van
tooneelkunst in cultuur-historischen zin,afdoende
en, hopen wij, vruchtdragend gebleken hoe
schroomvallig en benepen het begrip montee
ring" in ons land nog wordt opgevat, welk een
arbeidsveld hier braak ligt, hoe welbeschouwd
onze geheele dramatische kunst in haar groei
belemmerd wordt door het tekort aan visi
onaire helpers". Oeen decorateurs, geen archi
tecten, maar metteurs- en-scène naar den
idielen droom. Een regie, die litterair een werk
aan kan, en er, in het gunstigste geval, een
goede bezetting voor heeft, staat gehandi
capt zonder deze zieners", die haar, van den
anderen kant, tegemoet treden. Men stelt zich
dit probleem altijd te licht voor, houdt zich
gaarne aan de leuze, dat een acteur zijn
omgeving moet scheppen" of wegspelen"
n op de honderd kan dit inderdaad vindt
dat we hier vlijtige handen genoeg hebben om
een stuk aan te kleeden", realistisch, histo
risch, poëtisch en klassiek, roemt het smaak
vol tooneel-interieur" van onzen tijd Maar
hoe verbleekt een groot deel van dit
geduldwerk, nabootsing, compilatie naar oude
Meesters of a la Dulac...., vergeleken bij wat
deze twee oorspronkelijke kunstenaars, de
verfijnde Rus, de felle Oostenrijker, op ons
tooneel tooverden uit dezelfde grondstoffen !
Toch, visionaire aanleg bleek ook hier; wij
betreuren de Ler.svelts, nog enkele namen
zouden kunnen worden genoemd, en^ wij
behoeven maar te denken aan Pieter de
Moor, aan Van Konijnenburg, om ons ver
wonderd af te vragen, waaraan het liggen kan
dat ons tooneel het talent in deze richting zoo
weinig tot zich trok en aan zich bond, dat
nagenoeg niemand zich in dit vak van illusie
met de jaren voldoende bekwaamde, niemand
zich tot den rang van deze buitenlanders ver
hief. Miskenning....? Twee
tooneeltentoonstellingen waren daar, een in Amsterdam, een
in den Haag, om in ontwerp en maquette den
arbeid dezer miskenden te toonen.... Onze
regisseurs hadden er in kunnen grasduinen.
Welk een inspiratie voor den regisseur aldus
voor een, door den verwanten theatralen
kunstenaar gedroomd" dramatisch schema
te komen, waarin zijn verbeelding de figuren
ziet leven; en welk een draw-back wanneer
voor elk universeel dichtwerk, die andere
dichter", in staat de droomwereld op te
trekken in lijn en kleur, met een kaars moet
worden gezocht...'. Hoe kan men onder deze
omstandigheden vorderen, en van een too
neel maken wat er van moet worden verwacht ?
Al bezat Nederland op dit oogenblik
tooneeldichters van beteekenis, hun werk zou niet
dan met de grootste moeite en op de meest
tijdroovende wijze tot zijn recht te brengen
zijn, omdat ons de noodige kunstenaars
ontbreken, die voor dichtertaai het podium
bereiden en aanvullen wat in die taal onvol
ledig of zwak werd uitgedrukt. Bleef
Heyermans Uitkomst" (het tooneel met de Zwaan)
niet tot op dezen dag onopgelost? Heeft
Lioba" in al deze jaren n verwanten
metteur- en-scène geïnspireerd tot een wolk
van gulden bloemelicht"? Blijft van de
hedendaagsche verschijnselen een stuk als Astrid"
van Madeleine Böthlinck, dat als proeve wel
licht zou boeien en bij gedeelten kans van
slagen heeft, niet liggen omdat men in den
zelfden tijd en voor hetzelfde geld een
meesterwerk ten tooneele brengt, waarvan
het succes minder twijfelachtig en meer
omvattend is?
Het blijkt nu toch wel, dat deze kunst in
andere landen heel wat sterker ontwikkeld
werd, en dat wie zich desniettemin ten onzent
aan een groot werk der fantasie wil wagen,
' met op zijn best de hulp van een knap archi
tect en een vak-decorateur, den tijd vooruit
loopt. Wij zijn er nog niet aan toe, noch de
kunstenaars, noch de toeschouwers. Verwon
deren kan het nauwelijks, dat eendeels ons
publiek, dat het ,,kijkstuk" waardeert, geen
onderscheid gevoelt tusschen de monteering
van Goethe's en Gounod's Faust", terwijl
een ander deel zich blindelings verzet tegen
wat het met een Duitsch woord?Ausstattun'g"
noemt (overbodige luxe) en dat de theatrale
visie," waaraan de toekomst van het drama
hangt, door den ontwikkelden
schouwburgiMimiimmiMiiiiimiMmiimMHiiimiMiiimi' itm
iiliiiiliiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiititlilllililillliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiliiiiiiiiiiiliiiiiiMHiiiiiiiiiiiiiiiiiinill
iitniMiiiiMiiiiiiiiiiiiiitiijiiiiiiiiliMiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiimiiiiiiiiiiiif
bezoeker nog nimmer op haar werkelijke
waarde wordt geschat. Waarvoor, vragen de
fijnproevers, al deze moeite?Ook op een naakt
tooneel spreekt" het ideale dichtwerk tot
onze verbeelding, onze fantasie vult het ont
brekende aan? Omdat deze fijnproevers met
z'n allen nog niet n schouwburgzaal vullen
en het de bedoeling is een hedendaagsch
publiek van alle rangen (waaronder velen
wier fantasie uit zichzelve niets aanvult, waar
onder tal van hard-hoorigen) voor het werk
te winnen, omdat het ideale dichtwerk op
het tooneel den ruggesteun behoeft dien het
bij lezing kan ontberen, omdat ten slofte het
podium niet slechts de plaats is voor litterai
re voordracht maar voor de theatrale kunst
in haar vollen, geestelijken en zinnelijken,
omvang.
Drie hoog-begaafde metteurs - en - scène,
vreemdelingen, hebben ons daar in de laatste
jaren een denkbeeld van gegeven. Hield Svend
Gade in zijn Droomspel-compositie nog vast
aan het realistisch beginsel en het decoratief
effect, Strnad (?Danton's dood") rukte het
tooneel geheel los van de aarde in uitbundige
overgave aan Biichner's droomromantiek.
Fijner, dieper, meer bezonken dan hij, de
allerbegaafdste, scheen mij Pitoëff (Les Rati-s).
Als een openbare les waren deze vertooningen
voor ieder in de zaal, die voor complete
dramatiek ontvankelijk was. Bij de vertoo
ning van Danton's dood" verloor zich in de
grootsche conceptie elke smalle overweging,
tal van gegronde aanmerkingen" gingen op
in ontzag voor de visionaire kracht, die dit
alles schiep uit roode lappen, voor den kunste
naar van onzen tijd, die aan revolutionaire ge
voelens van een eeuw her, tegelijkertijd, de
vitaliteit van het oogenblik verleende en ze
wist te plaatsen op den afstand, welke de
ironische betrekkelijkheid van leven en ster
ven onderlijnt, en den tragischen mensch als
een marionet knoopt aan de eeuwigheid.
Men geve zich eens rekenschap wat een
dergelijke moed, die de helden" van het
verleden als menschen" in ons midden plaatst,
wat een dichterlijke fantasie, die hen daar
weder boven-uit tilt, wat een scheppings
kracht, die dit alles omvaamt, doorademt en
bezielt, beteekenen kan voor bijv. het histo
risch drama," waar de school ons alreeds heeft
tegen gemaakt. En dat op het tooneel onbe
twistbaar aan de orde is. Thans echter
uit den anderen hoek bezien, los van de
kronieken, gegrepen door het romantisch
verlangen, dat in den naglans van het
verleden slechts zijn voorwendsel zoekt.
Niet elk geslacht brengt nieuwe
tooneelwerken voort, maar voor elk geslacht moeten de
oude worden herwonnen, geadopteerd, en
vertolkt, als waren zij nieuw. En vandaar dat
men het levenwekkend talent op het tooneel,
den regisseur en den metteur-en-scène, die de
versperringen breken, de verstarring opheffen,
het tooneel voor stilstand " bewaren, juist
in onzen tijd, zonder groote
litterair-scheppende figuren, in hun taak moet leeren verstaan.
Noch Strnad, noch Pitoëff zijn hier geko
men als ijveraars voor het een of ander be
ginsel", elk gaf aan het werk, dat voorlag,
wat dit werk naar zijn aard en wezen toekwam,
en wij kunnen ons voorstellen hoe hun fan
tasie, die reageert, niet theoretiseert, niet be
dingt, in een drama van andere geaardheid
weder gansch andere wegen zal gaan, andere,
desnoods tegenstrijdige middelen ter verwezen
lijking zal aangrijpen. Onderling te .vergelij
ken is hier aan deze twee stalen van
Europeesche theaterkunst ook niets. Strnad
zag den mensch klein, teruggeschrokken in
zijn te groote wereld, Pitoëff gaf de menschen
met hun te wijde verlangens in het eng
bestek der maatschappij. De overdaad hief.
het gebrek daar.... Op dezelfde kale plan
ken zagen we: het overweelderig liefdenest
van Danton en zijn maitresse en het armzalig
sterfbed van Lenormand's poovere gelieven,
uit dezelfde grondstoffen ontstaan: een paar
lappen, een ledikant van schragen, een bran
dende kaars; twee uitersten-van-leven, twee
atmosfeeren, zóó geladen, voldragen, indrin
gend, dat ze ons heugen als omvatten deze
tooneelbeelden de menschelijke historie in
haar tragische oneindigheid.
Machtig als greep, levend, vol, en toch nooit
meer dan,.aanduiding".Met welk een intuïtieve
zekerheid lietStrnad een kleed sleepen,wierp hij
hier en daar de weelde van een bloem, met
welk een onverschrokkenheid drukte hij het
verwrongen masker van den veroordeelden
Camille Desmoulins aan het tralievenster,
een vizioen als van Redon.
In hotelkamertjes", als vunze
schuilhoeken van het moreel en stoffelijk te-kort,
schetste Pitoëff de armoede in haar kleurloos,
geleidelijk verval. Altijd weer dezelfde
reqiiisieten, een bed, een paar stoelen, en elke
halte" scheen ons nog ellendiger dan de
ellendigste, die eraan vooraf ging.... Ook
hij behoefde voor een hoogtepunt in zijn
drama slechts een venster, een opengeslagen
raam, hoog in den donkeren, zwoelen nacht,
waarachter Hij" en Zij"; en het was, alvóór
zij spraken, van een Shakespeariaansche lief
lijkheid, een universeel gevoel in beeld ge
bracht.
Een zwart f luweelen gordijn, over de geheele
breedte van het tooneel, was hier de geheime
bron, waaruit het leven welde, het scheen
een met onzichtbare snaren bespannen
instrument, waaraan de gevoelige vingers
van den tooneelmeester maar te raken hadden.
Van den droomer-vol-deernis, die toch ook
den moed voor het groteske niet miste, voor
de wreede caricatuur van den braven burger
in zijn tredmolen (de foyer" van een pro
vincie-schouwburg), voor plotseling, in de
desolate opeenvolging van grauw en grijs,
n plek (een kleedkamertje in dien schouw
burg) als gedrenkt in het biauw-rose van or
dinaire theater-schmink. Op suggestiever
wijze heb ik de zondenval" nooit op een
tooneel aangekondigd gezien als toen daar in
den k.enschen schijn van dat hokje, waar de
jonge vrouw te staren stond, Ie monsieur
qui paie op den achtergrond verscheen. Bij
al deze sobere, maar sterk gecomprimeerde
suggesties" bleek hoe het spel der spelers
door de mise-en-scène kan worden gesteund
en verlicht. Verlangt men eenerzijds in alle
rollen ras-talenten," anderzijds mag wor
den erkend dat, waar ze ontbreken het
komt ook in ons land voor met zwakke
krachten, aldus door het tooneel en relief"
geheven, de gewenschte indruk bereikbaar is.
Inderdaad, dit bevestigden ons deze beide
zeer bijzondere opvoeringen, waarin het ta
lent, dat het gemakkelijkst met ambacht"
vereenzelvigd wordt, op den voorgrond trad.
Kunstenaars-weelde, tooneelbloei, die niet
meer kost dan het dor getimmerte van het
passend en metend verstand. Een stap van
belang op het onontgonnen terrein der visio
naire ensceneering. Intuïtie en praktische
bekwaamheid, welke den ganschen
tooneelinventaris met geestesoog aanschouwde, en
te hanteeren wist. Wij kunnen veel praten
en schrijven over wat het tooneel kan en moet
zijn, over het mysterie der belichting",
vandaag van-boven en morgen van-onder,
over de poëzie en démoraal en het volksbe
lang". ... hier sprak, voor ieder duidelijk en
tastbaar, het tooneel-zèlf, door middel van
twee uitstekende dienaren, die het deden. Geen
voorbeelden om braaf na te bootsen, maar
illusie-wekkende bewijzen van wat ter volle
dige verbeelding, als fundament voor het spel,
wordt vereischt, wil het een met, en door, het
ander boeien, en de zaak ... .niet stilstaan.
Had de schouwburg ons dezen winter
niets anders geboden dan deze . voorbeel
den, hij zou zijn plicht, ten opzichte der
Nederlandsche tooneelgeschiedenis hebben
vervuld. Maar ons publiek (het kleine zoowel
als het groote) moet in dien zin het tooneel
eerst leeren kennen en willen aanvaarden,
onze wachtende kunstenaars, die als de kun
stenaars in andere landen, iets zouden willen
beteekenen voor het theater", moeten zich
bewust worden hoezeer ook van zijn kant het
tooneel hunkert naar hun talentvolle en ge
schoolde medewerking. Eindelijk moeten zij
zich dan toch vertoonen, onze jongeren",
en doen gelden, als de droomers, de dichters,
de bouwers, de inspirateurs" van het drama,
waarvan ieder in zijn lijforgaan den mond
vol heeft.
TOP N A F F F
llllllllllltlllllMIIIIIIIIMIIIItlllllflinlIlllllllltlllMItlltll
OMNIBUSSEN
VORM AUSTRO FIAT"
.2-24 PERSONEN
Uit voorraad leverbaar. Billijke prijzen.
Aanvragen bij den Importeur:
N. V. AUTO GARAGE ARCHIPEL"
KOHIKCKNESRiCHT 1)0-112. 'i - 6IUVENIÜ6E.
Te'.efoon H. 3063-2348.