De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 19 mei pagina 2

19 mei 1923 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Mei '23. - No. 2395 DE ENGELSCH-RUSSISCHE BETREKKINGEN Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan Damn me! alles begint me te jeuken.... tot mijn vuisten toe!" DE POLITIEK DER TOEKOMST Den 27en Februari 1:1. hield de heer Fokker, de leider, mag men wel zeggen, van het Nederlandsche vliegwezen, een voordracht in den Haag voor een klein maar belangrijk en belangstellend gehoor, waaronder hooge ambtenaren van Marine en Waterstaat en eenige militaire en burgerlijke autoriteiten. De lezing heeft naar het mij voorkomt, niet die aandacht in breeden kring getrokken die zij zoozeer verdient. Men mag aannemen dat den heer Fokker, die niet alleen ten onzent maar ook in het buitenland als een der voornaamste autoriteiten op het gebied der vliegtechniek wordt beschouwd, niets ontgaat van hetgeen er op dat gebied, waar dan ook, gepresteerd wordt, en daarom zijn zijne uitspraken van zooveel gewicht voor allen, die de toekomst van Nederland en zijne koloniën niet zonder zorg tegemoet zien. Nog weinig was de overtuiging doorgedron gen, zoo zeide o.a. de spreker, dat het vliegtuig met zijne aanvalsmiddelen, de invoering beteekende van een nieuw wapen en van.een strijdwijze welke aan een volgenden oorlog een geheel ander beeld zal geven. Gedurende den oorlog had het vliegtuig zich in ongelooflijk korten tijd ontwikkeld van een toestel dat met moeite een paar personen in de lucht kon verheffen tot den drager van projectielen, waarbij de zwaarste artillerie van onze dagen kinderspel was, en de spreker was ervan overtuigd dat in een toekomstigen oorlog het luchtwapen de hoofd zaak zou wezen. Gedurenden den wereldoorlog was dat wapen nog in het beginstadium, maar de heer Fokker was ervan overtuigd dat de groote menigte geen flauw begrip heeft van de wijze waarop de oorlog der toekomst gevoerd zal worden. Hij was er zeker van datjde oorlog voerenden in de toekomst tusschen comiliiiiiilllllllllllllllllllllnii DE GENEESKUNDE IN HET VOLKSGELOOF Nimmer gevoelen we misschien, hoezeer wij ondanks onze cultuur nog aan 't natuurleven vastzitten dan wanneer wederom de lente ons roept. Dan gaat het ons, gelijk dat tweetal uit een van Gustav Frenssen's romans; de smid, degelijk werker, die met de regelmaat van zijn blaasbalg dag-in dag-uit zijn voor namer zwaait in de zwartige smidse, voelt het voorjaarstochtje boven zijn onderdeur binnenwaaien, nu is het de tijd, dat de alen gaan loopen en ook de smid gaat loopen. hij werpt zijn voornamer op den grond en kuiert met zijn vischtuig het veld in. En de knecht, brave kerel gedurende het winterseizoen, knijpt er stilletjes uit en gaat met de brandewijnflesch in den zak aan de zwerf. Zoo gevoelen wij, zoodra 't Aprilzonnetje ons kittelt, neiging de smidse onzer zware problemen te verlaten voor de luchtige koepelen der blauwe natuur. De natuur bezit ook haar wetenschap, maar deze wordt door gansch andere beginselen geleid. In onze studeerkamer doorvorschen wij de his toriciteit van het Paaschwonder; deszelfs psychologischen achtergrond en philosophische strekking. Maar in de natuur is Paschen eenvoudig een ei, een ei en een vuurtje en misschien nog een haas. Wee hem, wien het ei en het vuurtje minder zegt dan philosophie en historie ! De wetenschap der natuur is verzameld in de folklore; deze wetenschap neemt af met de inkrimping van de natuur ten bate der cultuur-en met de ontwikkeling van het volk tot tweedehandsgeleerdheid. Maar de lente is machtiger dan de volksuniversiteit, en wanneer de zon ons door 't merg schijnt, verdampen de kwade sappen der overbeSchaving. Wij gevoelen, zelf toch nog natuur te zijn en te gelouven in de maan, waarvan onze gezondheid, de eb en vloed van battanten en non-combattanten geen schei dingslijn zouden trekken en dat de oorlogen der toekomst meedoogenloozer en verschrik kelijker zouden zijn dan eenige vroegere ooit was geweest. In het licht van deze overwegingen wilde hij de positie van Nederland bezien en hij was tot de overtuiging gekomen dat de beste vloot en het beste leger zonder een sterke luchtvloot waardeloos zijn, en dat voor een klein land een goede luchtvloot het krachtigste, goedkoopste en meest doeltreffende wapen voor de defensie is." Trouwens, een nog veel verschrikkelijker wapen, n.l. het draadloos bestuurde, niet bemande vliegtuig naderde zijne voltooiing. Met deze toestellen zal men met groote zekerheid een lading explosieve stoffen op een bepaald doel kunnen doen neervallen, en zij zullen in de toekomst de zware artillerie aanvullen of zelfs overbodig maken. 1) De heer Fokker betreurde het dat in het nieuwe vlootplan zoo weinig was uitgetrokken voor vliegtuigen in verhouding tot het overige materiaal, en dat over het geheel onze defensie op aeronautisch gebied ten eenen male onvoldoende is, terwijl toch overtuigend gebleken was (het werd trouwens onlangs o.a. van Engelsche zijde erkend) dat de Nederlandsche vliegeniers stellig tot de beste der wereld behooren. Een voldoend uitgebreid personeel voor de bemanning der luchtmacht in oorlogstijd moet en kan dan ook in Nederland worden geoefend door ver dere uitbreiding van de commercieele lucht vaart, die ongetwijfeld een groote toekomst heeft. Generaal Snijders, die van het luchtvaartverkeer in Ned-Indiëeen bijzondere studie 1) Gelukkig kunnen draadloos bestuurde en niet bemande vliegtuigen zich niet ver dedigen. Maar bezitten wij de inrichtingen om deze moordtuigen neer te schieten vóór zij kwaad kunnen stichten? ons bloed en de stand van onze romantische neigingen afhankelijk zijn. In zulk een stemming vinden we de dwaas heden van het oude volksgeloof lang zoo gek niet als wanneer in midwinter de kachel van onze studeerkamer rookt. We verbeelden ons, dat uit een boek over folklore de geur van hyacinthen en van seringen opstijgt. Het boek, dat mij aanleiding werd tot bovenstaande ontboezeming is het posthume geschrift van een kortgeleden gestorven schrij ver in het aan oud volksgeloof nog zoo rijke Vlaanderenland. Alphuns de Cock heeft de uitgave van het tweede deel zijner Spreek woorden, gezegden en uitdrukkingen op volks geloof berustend. (1922 ,,De Sikkel" Antwer pen. AL. E. K'uwer, Deventer, Ad. Hoste, Gent) niet mogen beleven. Zelfs is hetjiem ontzegd geweest, er de laatste hand aan te leggen. En zoo is dit boek fragmentarisch gebleven; het tweede deel sluit met de hoofd stukken IV?VII, handelend onderscheiden lijk over oude geneeskunde; de delfstoffen in het volksgeloof; uit de oude scheikunde en alchemie; hemelgewelf en hemellichamen in het volksgeloof. Naar het plan van den schrij ver hadden nog moeten volgen: Het volks geloof omtrent zaaien, planten, oogsten en weersgesteldheid; dagen en tijden in 't volks geloof; getallen in 't volksgeloof. Ons vergenoegende met hetgeen overbleef, om", gelijk de uitgever in een woordje vooraf" hoopt, liet aandenken aan den grooten Vlaamschen folklorist levendig te houden en de liefde voor zijn wetenschap te verbrei den," zullen wij ons bepalen tot enkele-grepen betreffende het volksgeloof inzake geneeskun de. Meer dan aan een stelselmatig overzicht zal de lezer hebben aan enkele losse mededeelingen en opmerkingen ten opzichte van deze stof. Ik had het daarnet over de maan. Van maanziekte weten alle Pierrots onder ons. En uit de F.ngelschc les kent ieder ijverig H. B. S'er hef woord lunatic". Maar weet VRAAGTi S I-F A-K O 8 IO ARE M Hel woornmmmmto heeft gemaakt, voerde in de bijeenkomst eveneens het woord en stelde in het licht dat Insulinde in het luchtverkeer tusschen BritschIndiëen Australiëeen goed georganiseerde en met eigen krachten geëxploiteerde schakel behoort te vormen, en dat de plannen die beoogden, een geregelde luchtvaart-verbinding tusschen Nederland en Insulinde tot stand te brengen, in ernstige studie waren genomen. Tot zooverde beide sprekersvan27Februari. Hetgeen op die bijeenkomst werd gezegd heeft, naar te vreezen is, op het nuchtere Nederland, dat zoo weinig fantaisie heeft, absoluut geen overweldigenden indruk ge maakt. Men zou kunnen zeggen dat de heer Fokker niet geheel onbevooroordeeld kan zijn. Maar dat kan men onmogelijk beweren aangaande een man als generaal Foch. Ongeveer een jaar geleden publiceerde een Engclsch blad een verklaring van den generaal, waarin deze o.a. zeide: Het militaire verstand gelooft altijd dat een volgende oorlog op ongeveer dezelfde wijze zal worden gevoerd als de daaraan voorafgegane. Maar dit is nooit zoo geweest ,,en zal ook nooit zoo worden. Een van de grootste factoren in den volgenden oorlog zal natuurlijk het vliegtuig zijn. De gebeurte,,lijkheden bij een vliegtuigaanval op groote schaal zijn onberekenbaar, maar het is duidelijk dat zulk een aanval, wegens zijn vernietigende uitwerking, op hef moreel eener natie, de publieke opinie zoozeer kan beïnvloeden dat zij een regeering ontwapent. En zoo kan een aanval beslissend worden". Nu heeft Prof. Struycken in een onlangs verschenen zeer belangwekkende brochure een betoog gehouden over het thans gevoerde Nederlandsche beleid t.o.v. het buitenland, terwijl Minister van Karnebeek's jongste belangrijke redevoering in de Eerste Kamer aantoonde dat de Minister en het lid van den Raad van State het daarover ongeveer geheel eens zijn. Zij bevelen voor Nederland aan een politiek, zooals die vóór den oorlog werd gevoerd en waarbij Nederland zich wel heeft bevonden. Die politiek, gedurende den oor log noemde men ze onzijdigheidspolitiek", en sedert den vrede wil de Minister liever zijne politiek noemen: zelfstandigheids-politiek", daarmede bedoelende, dat ons land niet mee wil doen aan het politieke spel der grooten, waardoor het in moeilijkheden zou kunnen geraken, en niet wil behooren tot eenige groep of combinatie. De heer Struycken heeft opgemerkt dat wij door zulks te doen, zouden worden de slippedragers van anderen, die onze staatkunde dienstbaar zouden ma ken aan hunne belangen. Zoo voorzichtig is de Minister dat hij zelfs met de Scandina vische rijken geen overeenkomst wil aangaan. Samenwerking met die landen ligt immers toch reeds in en loop der dingen, en een bepaalde overeenkomst die ons zou binden tot wat ook, is overbodig. Nederland, zoo zeide de Minister, had het vertrouwen van het buitenland weten te winnen door duidelijk te toonen dat het niet wenschte te komen binnen de belangensfeer van eenig land of van eenige combinatie, zoodat alle mogend heden bij haar verkeer met Nederland van te voren wisten dat zij met Nederland alleen te doen hadden. Prof. Struycken doet in zijn betoog een be roep op de historie. Nederland, in het ver leden, vroeg niets anders dan een politieke constellatie van andere mogendheden, zoo danig dat men in rust en vrede van liet eigen bestaan kan genieten. Koninklijke Meubel trans por I-Maatschap p ij B DEGRUYTER&Co.l DEN HAAQ l AMSTERDAM ARNHEM| Internationale Verhuizingen ? men, dat ook het Duitsche laune" aan de maan is ontleend? Luna is via Lnne tot lanne geworden, en wie bei guter Laune" of nicht in der Laune" ist, dankt zijn gemoedsstem ming gelijk Pierrot aan den stand van de maan. Ik voor mij sta niet zoo critisch tegenover den invloed van de natuurverschijnselen als de schrijver van bovengenoemd boek, die /elfs niet meer in de eb en vloed in het bloed blijkt te gelooven. Waar is de grens tusschen natuur en cultuur; of die tusschen verbeelding en werkelijkheid? Ik voor mij ben er nog heilig van overtuigd, dat het gevaarlijk is in de maan te wandelen, al zal men er niet aan stonds een kaal hoofd van krijgen. Maar zouden er tengevolge van het wandelen in de maan door meisjes en jonge vrouwen nog niet wel degelijk uiaankinüertjes" worden ge boren, gelijk het oude volksgeloof aannam? . Het is weer de vraag van het pust of liet pniptir. Sinds de ontdekking van Steinaih staan wij ook zoo waanwijs niet meer tegenover de oude alchemisten en wonderdokters, die klie ren van bepaalde dieren tot poeder stampten en bij wijze van drankje ingaven. Jacob Cats heeft weliswaar, toen hij 80 jaar was, bij den alchemist geen baat meer gevonden, maar in zijn jonge jaren, toen hij aan de sukkel was, heeft zeker arcanuni, onder hernieuwd gebed ingenomen, hem toch maar genezen. De waar schuwing aan Horatio haalt men ook op liet gebied van de volksgeneeskunde niet ten onrechte aan. Hoe dikwerf is de wetenschap niets dan een bevestiging van de naïeve intuïtie! Het is om de qiiintessens te doen? Maar weet <re wel, lezer, wat die veel aangehaalde quintensens" eigenlijk is? De oude volks wetenschap was recht en slecht in haar rubriceerinr;; zij deelde de elementen" kortweg in vier soorten in. Aarde, water, lucht en vuur waren de bestanddeelen, waaruit het heelal was opgebouwd, doch wijl men, toen de weten schap nog volstrekt gezag genoot, het evvnmin als thans /onder onverklaarbare rest Natuurlijk. Nederland wenschte en wenscht nog allerlei zeer aangename dingen: niet meedoen aan de groote politiek, want daar is meer macht toe noodig dan wij bezitten; rustig blijven in een prettige, kalme at mosfeer van vrij goede dividenden, en daar van op ons gemak genieten. Dat weten de anderen reeds lang. Het is maar zoo jammer dat men met vrome wenschen niet altijd verder komt. Zoo wenschten wij na 1918 in het rustige bezit te blijven van Limburg, en op ons gemak de kolenmijnen die wij daar tot ontwikkeling hebben gebracht, rustig te blijven exploiteeren. Maar onze buren wilden ons dat gebied afkapen. En gelooft nu iemand, dat wij zulks hadden kunnen voorkomen allén maar door het vertrouwen dat wij anderen hebben ingeboezemd? Onze macht zou stel lig, gegeven onze geringe artillerie en kleine luchtmacht, te kort geschoten zijn. Het ontegenzeggelijk voortreffelijke beleid der Ned. regeering zou niets hebben vermocht, wanneer Engelands belang niet had meege bracht: de handhaving onzer integriteit. En nu mogen wij met nog zooveel nadruk verklaren dat wij ons bij geen enkele groep willen of kunnen aansluiten, die aansluiting ligt in de natuur der dingen. Het is evenzeer Engelands belang als hef onze, dat in WestEuropa geene enkele mogendheid op het vasteland de oppermacht verkrijgt. En nu voert Frankrijk een politiek die door velen juist voor zulk een gevaarlijk streven wordt aangezien. Wat dat streven voor ons beteekenen kan, dat hebben wij na 1795 ervaren, toen wij ons te kwader ure hebben gevoegd bij de mogendheid die door dat streven met Engeland in conflict kwam. \\ ij hebben de les ter harte genomen en wanneer wij in 1914 niet een leger hadden gehad dat er wezen mocht al moge er dan ook meer aan hebben ontbroken dan ons lief was wij zouden vermoedelijk opnieuw gedwongen zijn geworden, (ditmaal door Duitschland) tegen Engeland partij te kiezen, opnieuw voor eenige generaties geruïneerd zijn geweest en wellicht onze koloniën voorgoed verloren hebben. Het moge onaangenaam zijn, de pijnlijke herinnering aan den Franschen tijd" op te halen, en dat wordt hier niet gedaan om aan onze Fransche vrienden eene onvriendelijk heid te zeggen (of aan onze voorouders van die dagen die zulks allicht eerder nog verdienen), maar alleen om er nog eens op te wijzen dat voor Nederland het vasteland van Europa altijd een gevaarlijk wespennest blijft zoolang geen internationale organisatie blijvende ver betering brengt. Het is wellicht volkomen waar, dat Frankrijk geene imperialistische bedoelingen heeft. Maar wij zijn aan ons zelven eenvoudig verplicht met de mogelijkheid ervan rekening te houden. Zoolang Frankrijk niet duidelijk aoet blijken van het inzicht dat de wereldvrede en Frankrijks veiligheid alleen door nauwe samen werking met Engeland en Amerika verzekerd kunnen worden, zoo lang is stellig voor ons land de uiterste omzichtigheid geboden en is de omschrijving der Nederlandsche buitenlandsche politiek zooals de Minister die heeft gegeven, ten eenenmale onaanvechtbaar, te meer nu de groote mogendheden niets liever wenschen, nu gebleken is dat wat Limburg aangaat Engeland onverzettelijk is. Een zelfstandig/ieids-polMek heeft de Minis ter de Nederlandsche politiek genoemd. Dat is, als uiting van een nationaal gevoel van fierheid, een schoon woord. Maar wanneer ons volk den Minister dat woord van ganscher harte nazegt, dat dient het hem ook de middelen te verschaffen om die politiek te kunnen voeren. En zoo komen wij vanzelf terug op het betoog van den heer Fokker en van Generaal Snijders. Hoe gaarne wij ook in Nederland en Indiëmet rust gelaten worden, wij hebben hier, maar vooral daar ginds, verantwoordelijkheden op ons genomen, die wij niet uit den weg kunnen gaan door ons te beroepen op het vertrouwen dat men in ons heeft. Geen sterveling in het buiten land verdenkt ons van imperialistische be doelingen, want men kent ons te goed om niet te weten dat wij, om nogmaals Prof. Struycken te citeeren, liefst in rust en vrede genieten van hetgeen wij hebben. Maar wij moeten aan alle gegadigden met nadruk te kennen geven dat wij ten volle bereid zijn, daarvoor te vechten ook, als het moet. Kleine volkeren kunnen in vliegtuigen en onderzeebooten formidable aanvals- en verdedigingsmiddelen vinden. Daarom dienen wij al onze kracht te richten op die twee wapenen in de eerste plaats en al het overige te beschouwen als hulpmid delen voor het gebruik der twee eerste, en Rookt TABA SIGAREN 't nieuwste 't fijnste niet het omgekeerde zooals tot nog toe. Onze financieele toestand laat het niet toe, wordt ons gezegd. Maar stemt het feit niet tot nadenken, dat Nederland, buiten den oorlog gebleven, noch hier noch in Indiëzijne begroo tingen sluitend kan maken, (zelfs zonder vlootplan!) terwijl Engeland binnen vijf jaren na den geweldigsten oorlog dien het ooit kende, daarin wél geslaagd is? Zou het Engelsche belastingstelsel misschien beter zijn dan het onze? Heeft Nederlands ministerie van Financiën ooit een nauwkeu rige studie gemaakt van dat stelsel? Wanneer er in geheel Europa na den oorlog maar n land is dat zijne begrootingen sluitend maakt, is het dan geen tijd om te pogen, van dat lan-t iets-te leercn? Dat ons stelsel niet deugt, is duidelijk, nu de gelden ontbreken voor het allernoodzakelijkste: het rustige bezit te handhaven van hetgeen wij hebben. H. D u N L o p iiiiiilliitiiiiiiiitiiiiiiiiimiiiiiiitiiiliiiilllttiliiiimiiiimiiitiiiiiiiiiiiiiim HET FEEST VAN HET ALGE MEEN NEDERLANDSCH VERBOND Den 24sten Mei zal het driedaagsch feest beginnen.waarmee het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht, zijn hoofdzetel, luis terrijk wenscht te herdenken, dat het aldaar eene kwarteeuw geleden werd gesticht. Dat was toen eene belangrijke daad en dus wel eene feestelijke herdenking waard. In zekeren zin dagteekent die stichting reeds van een paar jaar vroeger. Toen toch had het de aandacht getrokkeirvan den heer Hipp. Meert, dat het Nederlandsch niet alleen in Nederland en de grootste helft van Belgi werd gesproken en geschreven, maar dat men die taal ook daarbuiten veel meer gesproken en geschreven vond, dan het groote publiek, nu ja, wel wist, maar gewoonlijk niet bedacht. Ook in de Nederlandsche Oost- en WestIndische koloniën was het aantal Nederlandschsprekenden niet gering. De toen nog als onafhankelijk bestaande Zuid-Afrikaansche republieken aan Oranje-rivier en Vaal-rivier hadden die taal als de officiëele aangenomen en waren meer en meer belangstelling gaan wekken bij de, te lang onverschillig gebleven, bewoners van het moederland der Zuidafri kaners, terwijl ook in de Kaapkolonie allengs zich de wensch openbaarde, den daar ge sproken, uit het Nederlandsch voortgekomen tongval tegen de moordende overheersching van het Engelsen te handhaven. Maar, wat minder bekend was, ook in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika waren geheele streken, in het midden van de negentiende eeuw door Nederlandsche kolonisten bevolkt, die daar nog altijd hunne moedertaal getrouw hadden bewaard. Dat bleek den heer Meert overtuigend, toen hij uit al die buiten-Europeesche streken een, inderdaad verbazingwekkend, aantal dag en weekbladen had bijeengebracht, waarvan hij te Gent eene tentoonstelling inrichtte. Hij begreep, dat men die overal verspreide en bij isoleering ten doode gedoemde Nederland sche elementen moest trachten te vereenigen in een verbond van ouderlingen steun en vriendschappelijke samenwerking, en zulk een verbond bracht hij dan ook tot stand in ZuidNederland, met medewerking van eenige, reeds vroeger voor de Vlaamsche beweging gewonnen, Noordnederlanders, en van dat verbond gaf hij zelfs reeds een eigen orgaan uit Neerlandia " genoemd, zooals het maand blad van het Algemeen Nederlandsch Ver bond nog altijd heet. Meert's verbond had echter in ons land zoo weinig de aandacht getrokken, dat Dr. H. J. Kiewiet de Jonge, de voorzitter van het Ned..Taal- en' Letterkundig Congres, in 1898 AUTOKLOKKEN SPILLNER f l JZEL^r R AAT N? 83. A DAM kon stellen, vond men als vijfde wezen" de quinta essentia" uit, die door het alche mistisch geloof soms met het levenselixer" werd vereenzelvigd. Van die ouderwets-resolute indeeling ceeft de humeuren-leer" ook ecu aardig voorbeeld. Deze humoraal-pathologie," ook sympa thieleer" onderscheidde vier vochten of sap pen: het bloed, het slijm, de gele gal en de zwarte gal; deze laatste, die nooit door een menschenoog kon worden geïdentificeerd, vervulde in dit stelsel de rol van onverklaar bare rest. Nog heeft men de vier tempera menten: het sanguinische, het flegmatische, het cholerische en het melancholische over gehouden, en «Ie kwaadbloedige, kwaadsappige, hardvochtige, zwartgallige naturen ontleenen hun reputatie aan de antieke nomenclatuur. NOJI weten onze grootouders van ,,/inkinps," gelijk wij van katarrhen," en het deftige Griekscli-klinkende woord slaat ever.goed op de vloeiing van overtollige vochtigheid uit de hersenen," die op eenige van de onderste deelen komt te zinken". Beseft gij, vriendelijke lezeres, hoe uw verkoudheid eigenlijk ont staat? Het zijn de kwade vochten, die uit de maag, lever of milt naar de hersenen opstijgen en daar door de kou tot waterachtigheid ver dicht ziiude, wederom verdampen". Behalve de kon speelt bij de ziekte-oorzaken de worm een groote rol. Dit gedierte is de ver persoonlijking van de ziekte als zelfstandige demon gelijk ook de nachtmerrie en zelfs de baarmoeder als een zelfstandig levend wezen aan de verrichtingen van hef lichaam deel neemt. Het bezweren en uitbannen is tegen deze inwendige demonen vaak nog het beste middel. Zeer oud is ook de in de nieuwerwetsche homoeopathie terugkeerende opvatting, dat men het gelijke met het gelijke genezen moet. Dit middel staat oudtijds althans, maar waar ligt in beginsel de grens tusschen oud en nieuw?, - op n lijn met de bezwering, wel ker suggestieve macht ook in de moderne geneeskunde niet wordtontkend. Men bestrijdt een beet van een slang of van een dollen hond, door het vleesch van het dier, dat de beet toebracht, als medicijn in te geven. Wanneer men echter met een inwendig ge drocht heeft te maken, kan men deze methode niet toepassen. Men wendt zich dan tot het ziekte-veroorzakend monster rechtstreeks,bij v. door den worm", die in drie kleuren voor komt, rood, zwart of wit, een pierenverschrikkertje" toe te dienen. Dit moet echter juist geschieden, wanneer het dier, met den bek open ligt" hetgeen in den ochtendstond het geval schijnt te xijn. Een gelijksoortige be handeling eischt het monster ..baarmoeder" als verwekker der hysterie. Maar hier genaak ik aan het voor hedendaagsche verfijning ontoegankelijk gebied der (insniakelijkheden in het oude volksgeloof. Ik laat daarom den piskijker, het strontje, den luizenader en de Catsiaansdie winderigheid maar rusten, en neem voi r ditmaal afscheid van den lezer. Mijn tuintje roept mij, en ik moet kunst mest strooien. Zelfs tegenover onze tuintjes zijn wij hoffelijk geworden: we besparen ze de odeur van gier en koemest. Maar laten wij ons niet verbeelden, met onze cultureele snperphosphaat boven du natuur verheven te zijn geraakt. De producten uit de chemische artsenij-fabriek staan in beginsel het bijgeloof even nabij of houden er even weinig verband mee als de rechtstreeks uit kruiden of ge droogde dieren getrokken medicamenten der oudheid. Er is meer continuïteit in de opvattingen en de leefwijze der nienschen dan wij in opper vlakkige waanwijsheid vermoeden. Dit is de slotsom, waartoe het boekje van den te vroeg gestorven folklorist mij brachl. C A N N i: (i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl