De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 19 mei pagina 5

19 mei 1923 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Mei,'23. - No. 2395 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN Lxxni (Open brief aan Prof. dr. O. W. Kernkamp) Weledele Hooggeleerde heer, in versch'llende phasen van mijn bestaan ben ik op ver schillende wijzen met u in min of meer aange naam contact gekomen: het ,,min" slaat op den tijd, toen ik bij u op de collegebanken zat, en u mij lastig viel met belangstellende vragen omtrent mijn meening over de aanleidingen tot den een of anderen oorlog met Engeland, (die ik dan bepaaldelijk in de persoonlijke gegriefdheid van den vorst meende te moeten zoeken, en die U nuchter-weg uit oeconomische omstandigheden, handelsnaijver enz. verklaarde): het meer" dateert uit de laatste jaren, toen U van professor" hoofdredac teur" voor me werd, en ik opeens van een leerling zonder begrip en zonder eigenlijke belangstelling tot een gewaardeerde mede werkster" mocht gepromoveerd worden.... Sindsdien was mijn angst voor den ironischen blik, waarmee U op mijn stamelend-uitgebrachte antwoorden placht te staan wachten, langzamerhand uitgesleten; die gratiwelijkste aller ochtenden, toen ik bij u was gekomen, om onderwerpen voor speciaal-studies af te spreken, en, aangehitst door Uw meedoogenloozen glimlach, niets dan de ongelofelijkste domheden had gedebiteerd, was vervluchtigd in mijn herinnering, en als ik, aan ons jaarlijksch diner, naast u was geplaatst, slaagde ik er in mijn zinnen af te maken zonder te hak kelen, en kwamen er zelfs oogenblikken, dat ik volkomen vergat, dat U ooit iets anders voor me geweest was, dan een boeiend en geestig causeur. Toeft voelde ik mij nooit zóó verwant, zóó n in gevoel en gevoeligheid, als sinds ik Uw artikel over Nederland-Belgiè' in de Groene van 5 Mei heb gele/en. Wie had ooit kunnen denken, dat wij elkaar op het voetbalveld zouden vinden", professor, wij, die beiden volgens onzen aanleg en volgens ons beroep beide geneigd zijn, den spot te drijven inet de populariteit van den keeper" of de spil", en met de lyriek over keiharde ballen" on houdbare schoten," ,>mooi opbrengen", enz. Het moet ie eerst maar eens te pakken nemen ' Ik herinner me nog levendig den neveligen wintermiddag, toen ik, tegen mijn wil, voor het eerst van mijn leven meegetroond werd naar de groote mets", en met een soort van afkeerig dédain over de overvolle tribunes staarde, omdat al die duizenden mij geestelijke paupers leken, en ik me alleen erg supérieur, geladen met belangrijke ideeën en nobele bestrevingen voelde.... Maar nauwelijks was het gewriemel in het veld begonnen, nauwelijks meende ik, dat een doel bedreigd werd, of ik klemde m'n handen in elkaar en ik beet op mijn lippen; toen het ernstiger werd, moest ik mijn bont afdoen; en bij de vreugde ontlading over den eersten goal voelde ik een vreemd kloppen in mijn keel, zooals bij de ont roering van een heerlijk weerzien. De meneer vóór me, voor den aanvang van het spel een welvarend, ordentelijk man, zag ik van kwartier tot kwartier vervallen tot een grauwe bleekheid, terwijl nerveuse rillingen over zijn mond liepen; een ander, vuurrood en luidruch tig, hamerde zijn emotie met zijn wandelstok er uit. Bloeiende meisjes werden snibbig of extatisch, al naar de loop van het spel /ich ontwikkelde, en toen de scheidsrechter ein delijk floot, dat het uit was, geloof ik niet, dat iemand van de vele toeschouwers zijn zenu wen nog meester was; in een staat van volko men geestelijke ontreddering, gloeiend en koud te gelijk, prikkelbaar, opgezweept en leeg verspreidden de duizenden zich over de stad, en op alle trams, in alle café's, inde huisgezin nen en aan de eettafels hoorde je de gesprekken nog uren ongeduldig door zeuren: Ach jö, het was hands, ik heb het duidelijk gezien". De scheidsrechter heeft zich vergist; er was geen sprake van buitenspel". Hij had 'm niet zelf moeten houden". Hij is altijd te langzaam". llllllllllllllltllllllllllllllllllllllllIlttllllllllllllIlllllillltlEltltlllllIllllllllIlllllllI Er is veel geschreven over het al-of nietgazond-zijn van het voetbalspel voor de spelers; ik geloof, dat het hard tijd wordt, dat we ons eens gaan bezighouden met de gezond heid van de kijkers; ik ben er zeker van, dat er in zoo'n overvol staoion maar heel enkele menschen zijn, die er geen psychisch of physiek nadeel van ondervinden: dat zijn de spe lers, de scheidsrechter, de oud-spelers, (die hun dierbare jeugdherinneringen herleven, en die met onderscheidingsvermogen waardee ren en afkeuren,) en de aspirant-spelers, die gloeien voor hun toekomstige club. Maar bij ae vele duizenden, die er domweg bij zitten, die meeningen hebben, die er vlak-naast zijn, en die zich boos, blij, woedend en gelukzalig zitten te maken om niets, daar is het echt de emotie om de emotie, de roes om het genot van dronken te zijn. De lezer, die mocht glim lachen om deze verdwazing, die hem iets zoo ver-afs en voor hem zelt iets onmogelijks lijkt, moet maar eens naar het veld toe gaan en hij zal beleven, dat ook hem de hartstocht meesleept, zooals hij U, hooggeachte hoofd redacteur, zooals hij mijn zeer onsportieve zelf heeft meegesleept; en als ik sindsdien alle internationale ontmoetingen voorzichtig heb gemeden, en alleen in de courant het verloop oer wedstrijden hab bestudeerd, dan is het wezenlijk niet, omdat ze me niet meer inte resseerden; maar omdat ik vreesde er aan verslaafd te zullen raken. Heeft niet zelfs een man vol zelfbeheersching als professor Casimir me toevertrouwd, dat hij bij de eerste match, die hij bijwoonde met verbazing had gecon stateerd, dat zijn pols sneller ging kloppen? Slechts het feit, dat hij dit nog kon constateeren, scheidde hem van de menigte, die zich zondereenige bezinning aan haar wilde enthou siasme overgeeft. En daarom dacht ik': er worden op het oogenblik meer dan ooit plannen gemaakt en wegen gezocht, om muziek en volk nader tot elkaar te brengen. Symphonie-orkesten in de open lucht durfde men voorloopig niet aan, omdat, indien men al wilde aannemen, dat, bij kun dige constructie van de tent voor het orkest, de schoone klank niet te zeer zou lijden, men toch altijd weer vreesde voor den ongunstigen invloed van ons klimaat, dat voor-je-plezierbuiten-zitten- zoo zelden toelaat. Maar laten zij, die vreezen voor koude zomers, zich herinneren, hoe eiken winter opnieuw, bij vriesweer, hij miezerigen mot regen, bij wind, bij mist duizeriden gaarne een longontstekiii" of rheumatiek trotseeren, om twee en twintig jongens door het veld te zien draven; en laten ze dan eens probeeren, of diezelfde duizenden, 's zomers op diezelfde banken, waaraan ze eenmaal verknocht /.ijn, zich niet zouden willen komen nestelen, om den balsem, de verruiming, de vertroosting en bevrediging van de muziek te ondergaan. Het zou onze volksgezondheid zeker ten goede komen, vooral na het opwindende wintersei zoen. A N N i i- S A i. o M o N s MIMIIII iiiimiiimiiiiiiMMiiniiiiiimii UIT DE NATUURLIJKE HISTO RIE DER BERLINERIN". Men zegt: een slanke Engelsche, een elegante Parijsche, een fiere Komeinsche. een schoone Weensche. Komt in de vitrine der inter nationale wereld de Berlijnsche voor geen tiquet in aanmerking? Ik weet niet in hoever men in het buitenland de Berlijnsche, als groote-stadsproduct, van de gewassen uit onze provincie vermag te onderscheiden. Bij ons ;n Duitschland zegt men wel - indien men niet bepaald, kwaad van haar wil spreken --een uitgeslapen Berlijnsche". In brieven en memoires van dichters, kunstenaars en geleerden, die hun studie in de hoofdstad voltooid hebben, vond ik bijna altijd denzelfden eerbied, te vergelijken bij examenvrees: Welken indruk zal ik op de verstandige Berlijnsche vrouw maken, die zooveel heeft gelezen en zulk een zelfstandig oordeel be fiiiiiiiiiliiliiiiiiiiiiiimiiiiilllllllimmillliiiiillllillllllllr illlllllllltlllllt VRUCHTENKOEKJES VAN SIFKES - HAARLEM zijn voortreffelijk van kwaliteit en aangenaam van smaak zit? Mijn landsmarinin bleek dus minder langs organischen weg, minder door het oog, dan door de hersenen op haar waarde te worden geschat. Doch de Berlijnsche moet toch een zeker voorkomen bezitten? Er moet toch een, door de stad geschapen, doorsnee-' dame, een type, met in het algemeen kenmer kende eigenschappen bestaan? Ten einde de ethnologische bijzonderheden van haar uiterlijke verschijning eenigszins te catalogiseeren, heb ik mij op een van deze voorjaarsmiddagen op een hoek van de Friedrichstrasse geposteerd, waar rijkdom en armoede, arbeidzaamheid en lediggang, deugd en besproken-gedrag een volledige revue van het groote-stadsleven opvoeren. De volgende notities heb ik mee naar huis genomen. De Berlijnsche is groot, maar ook klein, de Ber lijnsche is gezet, maar ook slank, de Berlijnsche is elegant, maar ook onélégant,"de Berlijnsche is mooi, maar ook leehjk. Zie, diezelfde tegenstrijdige ervaringen had ik in elke andere groote stad kunnen opdoen. Toch, die andere groote steden geven ons een type te raden, dat zich wellicht in de werkelijkheid zelden vertoont, dat echter als ideaal voor het minst den wensch inhoudt: zóó zou ik er uit willen zien. Een bakkersdochter in Rome loopt zoo fier als een Principessa, een Weensche modiste doet met haar wals-wiegelende heupen voor de schoonste bankiersvrouw niet onder, en men voelt rasgemeenschap, cultureele banden en verwantschap van het bloed tusschen de klejne Parijsche Midinette" met haar tuiltje viooltjes en de grande dame, die haar ruiker orchideeën in de auto medevoert. In Berlijn regeert noch Pallas Athene, noch Juno, noch Venus, het ideaalbeeld is nog niet vastgesteld. Deze jongste wereldstad is te snel gegroeid, haar ontbrak vooralsnog de tijd de onafgebroken toevoer uit alle gewesten en landouwen te verwerken. Deze jongste wereldstad is zelf nog een te weinig vruchtbare streek om een origineele vegetatie der kost bare vrouwelijke plant te kweeken. Men ziet niet zelden een lieve verschijning, doch het ras heeft nog geen persoonlijkheid. Althans niet voor het oog, het meest aesthetiche onzer organen, dat meer dan alle andere zintuigen veeleischend is. Waaraan herkent men nu de Berlijnsche? Het eerst begroet, of onderscheidt haar het oor. Ik merk met genoegen op, in het bijzonder sedert den oorlog, die weer een verschc be volking; over ons heeft uitgestort, hoe snel de dochters dezer nieuwelingen het Berlijnseh dialect leeren spreken en er ook in leeren denken, schoon het aanhooren van die taal voor menschen met muzikale ooreu geen onverdeeld genot mag heeten. Het Berlijnsch dialect is een taal voor mannen, een taal van het verstand, van de ironie, van de onverschrokkenheid, zeer geestig, /eer krachtig en beeldend, maar in het alge meen niet berekend op gevoelstonen. Onze taal is vlak" zooals men aan het tooneel zegt: en ze wordt nog vlakker zoodra een hooge vrouwestem er haar krachten op beproeft. De Berlijnsche heeft veel humor, zij lacht graag en zeer intellectueel, maar ze lacht niet muzikaal. En wanneer zij, bij uit zondering, weent, dan snikt ze geen muziek. Men kent dien mallen professor Higgins uit Bernard Shaw's ..Pygmalion", die van eiken landsman na den eersten zin weet te zeggen, in welke provincie, in welke stad in welk dorp hij tiniis behoort. Zoo 'n soort Higgins beu ik ook een paar jaar geweest, toen ik ais regisseur van een groot Berlijnsch tooneelgezelschap de jonge tooneelspeelsters aan den tand moest voelen. Ais dan de debutante, die zich verbeeldde een Gretchen te zijn, ergens voor een leegen stoel knielde eti ach neige, du Schmerzensreiche dein Antlit/. gniidig meiner Not" in tranen ge drenkt declameerde, zei ik: ..Jonge dame, je bent uit Berlijn N. of uit. Berlijn W. of uit Berlijn NW". En dat wilde dan zooveel zeggen als: je kunt zeerintclligent.zeergeestig desnoods overmoedig bevallig zijn, in het Cabaret wellicht de gewaagdste liedjes zingen wat men daar dan zingen noemt maar je kunt geen tragedie en geen gevoelsrollen spelen. Je stem is vlak, zij mist de diepte, het volume,' om het innigst vrouwelijke, de zuivere aandoening, het leed en de klacht der ziel te vertolken. Het Berlijnsch dialect, hoe voortreffelijk ook geschoold, is voor den geest en niet voor het hart. Je zult wel be grijpen wat ik bedoel, want je bent een ver standige Berlijnsche ' De uitgeslapen Berlijnsche, die veel heeft gelezen, hard heeft gewerkt, en zich een zelf standige meening heeft gevormd, is uiterAAN ZEE Het land buiten den dijk ligt open aan de zee, die knaagt en knabbelt aan de kleiboorden en bij tijd en wijle in een paar uren van storm en springvloed nog- alles weer bedekt met zijn drabbige golven. Het vormt daardoor een indrukwekkende tegenstelling met de hooilanden en hoeven, die nu knusjes liggen binnen de bescherming van den zwaren zee dijk en lijkt een vreemd land, een nieuw land met ongekende mogelijkheden. Daar komt nog bij, dat wij het niet kunnen betreden, want 't is van den dijk gescheiden door een breede brakke wierige sloot en de eenige dam daarover is afgesloten door een hek en door strafbe palingen. Ik heb het thans ook niet noodig, om daar mijn schoenen en mijn geweten te bezwaren. De buitenberm van den dijk geeft op zijn zware bonte steenglooiing een geriefelijkc, hoewel harde zitplaats en het buitenland is zoo vol leven, boordevol, dat er genoeg van overvloeit, om ons hier uren bezig te hou den. Ik wil voor u hopen, dat met de Pink steren het gcwenschte windje waait" ; dat is de zachte Zuidooster, volgens de boeken bij ons de zeldzaamste van alle, maar ik heb hem toch nog al dikwijls genoten. Hij wuift dan uit het buitenland de zoete geuren naar u toe van het lepelblad, dat nu alle boorden in het buitenland in ongelooflijken overvloed tooit met zijn frissche, sneeuwwitte bloempjes. Ze staan zoo dicht en hoog, dat 't werkelijk lijkt alsof nog lange strepen sneeuw zijn over gebleven uit den wintertijd. Over de velden zelf ligt de liefelijke blos van het Engelsch gras, stevige hoofdjes van vliezigerose bloemp» jes En daar tusschen en er onder liggen groote plekken van lichtgroen en donkergroen, hronsgroen en bruingroen, hier zilverglanzend, daar duister diep, dat zijn al de grassen en rietgras sen, met zoutgras en /.eeweegbree en donker melkkruid, die met elkaar het dichte plantenkleed vormen, dat een goede bescherming vormt als de stormvloed raast. Hier en daar ontbreekt het en daar liggen blauwig zwarte kleiplekken of er blinkt een plas, die duur de zee is uitgediept. Hoe beter je de planten kent, hoe meer je de kleuren en geuren van dat buitenlaudje weet te waardeeren. Ik vrees echter dat ge voor mijn planten maar weinig aandacht zult hebhen: ze kunnen niet op tegen de concurrentie der vogels. Twee groote grutto's vliegen jammerend om ons heen. hun klassiek grutto, grutlo", afwisse lend met allerlei klagende geluiden. Ze sper ren hun langen rechten snavel wijd open en zoo dichtbij komen ze, dat we de angstig starende oogen zien schitteren in den rossen kop, met 't zoo merkwaardig oploopend achter hoofd. De lange pooten steken buiten den wit met zwarten staart uit <M' bungelen bij het dalen los omlaag. De vogels zeilen een poosje heen en weer en gaan dan staan schreeuwen in het bloeiende Engelsche gras. Intusschcn zijn ook de tureluurs komen opdagen: een staat er op hooge fel roode pooten boven op het hek, de andere vliegt jodelend en lukkend rond. De tureluur heeft het mooiste geluid van alle nmerasvogels. er is geen ander, die zon malsch eu mollig roept en die zoo'n fraaien triller laat hooren bij zijn luchtigen liefdedans. Bij al die heerlijke geluiden, zoo krachtig en luid schallend, /ouden wij er haast niet op letten dat hier ook leeuwerikken zingen, soms vier tegelijk en dat er telkens een graspiepertje zijn zeer eenvoudige vertooning houdt. En ja, nu wij opletten, hooren we ook riet gorzen in den oeverzoom van een groote plas. Maar weldra worden we weer afgeleid door het geniep van zwartkop-meemven en liet piera, piera" van hagelwitte vischdiefjes. Een paar reigers komen aanzetten van over zee, eerst hoog in de lucht en dan lijken ze neer te vallen, zoo snel dalen ze naar het hun stellig wel be kende palingsloot je. Daar komt een vogel aanvliegen, zoo groot als een tureluur, maar dik aan zijn kop. Hij strijki neer aan den overkant van de sloot, geen vijfentwintig meier van ons vandaan en onmiddellijk volgen ei' nog een stuk of tien. Ze /eggen geen kik, staan daar tusschen de bloemen, schudden de veeren, zetten hun kragen op eu vertoonen allerlei vreemdsoor tige houdingen. Een paar rennen er op elkaar lus. dan loopen ook de andere te hoop en het wordt een algemeene vechtpartij. Dat zijn nu de kemphaan! jes. de wonderlijkste van de wonderlijke steltloopers. Ze zijn er in alle kleuren, met witte kragen en zwarte kragen, oranje kragen en bruine kragen, effen kra gen en gespikkelde of gestreepte kragen. Ze manoetivreereii met hun knpvecren. hun nekaard niet geneigd zich door een man uit het veld te laten slaan. Is de Berlijner critisch, zij is het niet minder, zij staat op haar onaf hankelijkheid. Met zooveel gezond verstand, met dit besef van eigenwaarde, moest zij tot heersenen geboren zijn. Is zij dat inderdaad, is zij in ons volksleven, in onze maatschappelijke kringen, in het openbaar verkeer, de dame, de Domina" tegenover wie elke man zich door hulpvaardigheid, voorkomendheid en ridderlijkheid pantsert? Tellen wij de oorlogs producten,die overal inEuropa met de zachtere neigingen der dienstwillige mannen hebben afgerekend, niet mee ! Doch ook zonder deze uitwassen der aesthetica in het openbare leven, de Berlijnsche werd ook vóór dien tijd op haar waarde geschat, maar niet verwend. Men draagt haar niet op de handen, zij moet op haar eigen beenen staan. Niettegenstaande het tooneel, bioscoop en dansvloer, in weer wil van alles wat kunst en nijverheid de vrouw aan tooi bieden, liep onze stad nimmer gevaar feministe te worden. De vrouw regeert niet over Berlijn. Hoe dat komt? Waarschijnlijk doordat de vrouw, of liever de dame, niet door de inner lijke kracht, niet door het gevoel van haar qualiteiten wil heersenen, maar door zwakheid en hulpeloosheid. Door den schijn van zwak heid en hulpeloosheid. Ik ben een hooger wezen, de mannen moeten naar mij opzien, ik ben een teeder wezen, gij mannen moogt mij niet kwetsen. Op geen ander loon voor uw hoffelijkheid behoett gij te rekenen dan op de bevrediging, di e daarin voor uzelf ligt, hoogstens op den glimlach, waarmee ik uw bestaan wil erkennen. Daaraan zal het wel liggen. De Berlijnsche bezit niet den glimlach noch dien der verwachting, welke vasallen maakt, noch dien der erkentelijkheid, welke vol genade is. Ik bedoel, de glimlach die laten wij zeggen de reinste, onverantwoordelijkste erotische verbintenis tot stand brengt, welke iederen man, van den oudste tot den jongste, van den eersten minister tot den littboy, gegund mag zijn. Bewijst men de Berlijnsche een beleefdheid dat kan toch altijd nog voorkomen staat men in de tram of Untergrundbahn" voor haar op, dan bedankt zij wel, maar slechts zakelijk, alleen met woorden, alleen met haar verstand. Dat kan men van een man ook krijgen. Van een vrouw verlangt men datgene wat zij alleen te geven heeft, een klein bewijs van haar persoonlijk heid, eer. veertje van haar genade, een vleiende onderscheiding in oogopslag of gebaar, die men als een lieve herinnering mee naar huis neemt. De man wil een oogenblik van ver standhouding gevoelen, door een kleine, geheime trilling worden geschud, al sluiten /ich de slagboomen der conventie onmiddel lijk weer daarna. De Berlijuschc wekt niet de spanning, die voor ons gevoel uitgaat van elke machtige persoonlijkheid, niet de atmos feer om zich heen, waarin hulde, vereering, dweeperij van zelf gedijen. Koningen,Koninginnen vooral, moesten voor iedereen, ook voor de geringsten, te naderen zijn. De Berlijnsche geeft zich met te weinig reserve, waar zij vertouwen stelt, met te veel reserve daar, waar de officieélc kennismaking tusschen heer en dame nog plaats vinden moet. De opmerkelijke verschijning der dame", zooals onze Europeesche beschaving haar nu eenmaal geschapen heeft, is op een aesthetische, licht erotische toestemming, op stomme aanbidding aangewezen, overal waar zij zich aan de aanraking van het openbare leven blootstelt. De dame" kan slechts een Eetisch" zijn, de laatste wellicht, aan welke ieder mag gclooven, ieder mag offeren. De Eetisch moet kunnen glimlachen men de verstandhouding vol geheimenis, die on/e wenschen tegelijkertijd schijnt in te willigen en te weigeren. 13e Berlijnsche is moedig, verstandig, ruim-denkend, meestal ook kiiap van uiterlijk. Men kan behoorlijk met haar schertsen en strijden, maar om een voorwerp van vereering, van huldiging, in n woord van aanbidding te worden, moet ze eerst nog dat bewuste, mysterieuse glim lachen leeren, biddend en dankend, vleiend en bevelend, waarmee het zoogenaamd zwakke geslacht ons veilig' en liefderijk regeert. A R l H l.' K E 1. O E S S E K Hotel Duin en Daal" "ffiT Centraal verwarmd. Vaste waschtafels, koud- en warm water ETAMINE VANAF FI. 0,50 PER METER. ALLOVERNET VANAF FI. 0,60 PER METER. VAN ALLES WAT ZONDAGSMENU TOMATENGELEI MET SLA. Maak vormpjes van tomatengelei, plaats die beurt om beurt met stukjes ei op een bed van andijvi e-salade. Geef er hardgekookte eieren fijngehakt in mayonaise bij; deze dient tegelijkertijd om de salade mee aan te maken. Presenteer tevens koude ham en nieuwe aardappelen met ge smolten boter. Als nagerecht neemt men een gebakje en zoo is er Zondag niets te koken als de aard appelen. Het recept voor tomatengelei is als volgt: Kook tien goed rijpe tomaten een half uurtje, voeg er een uitje, wat selderij,een paar kruid nagels en op 't laatst wat pieterselie bij. Wrijf dit alles door een zeef en als het wat afge koeld is voeg er dan pi.m. 5 blaadjes gelatine opgelost bij. Doe alles in kopjes en keer deze den volgenden dag om. E. H.?v. B. AMANDELSCHUIMPJES Men neemt 200 gr. witte suiker, 2 eiwitten, 60 gr. amandelen. In een goed verwarmde kom de eiwitten doen en zoo lang kloppen, tot men een mooie sneeuwachtige massa verkregen heeft. Een bakblik inwrijven met boter en bestrooien met een dun laagje bloem. De amandelen fijn gehakt, luchtig vermengen met eiwit en suiker. Nu kleine hoeveelheden van dit mengsel in torentjes op het bakblik leggen. De schuimpjes in een zeer weinig warme oven, gedurende pi. m. 3/4 uur bakken en vóór men ze van het bakblik neemt, even laten afkoelen. L. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiitiiiiiifiiiiiiiiiinitiiiiiitii Narcis Als ik uw slippen kus, Narcis Poëticus, Blinkende blom, Komt in mijn harte weer Hoe ik in Lent' weleer Blij was en dom. Blij wijl het lente was, Blij om wat trillend gras, Blij om wat zon. Blij wijl de narcis blank, Op zijnen stengel rank Zoo bloeien kon. Bloeiend in kleuren fijn, Gietend uw geurenwijn, Opent ge wijd Een ouden hemel weer, Waar ik berouwvol keer Tot vreugdigheid. Narcis Poëticus, Blinkende blom, Als ik uw slippen kus, Kust gij weerom. E L L A DE VRIES TROETEL ii ?iiimilililiiitiiliiiillllltlllllllitlMiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii veeren, hun rugveeren, hun schouderveeren en zien er menigmaal zoo uit, dat er geen vogel uit te herkennen valt en dat het onmogelijk is om uit te maken waar kop is of staart. Hier staan er twaalf te vechten, een eind verder nog een zestigtal en telkens zien we nog heele scharen over de vlakte strijken en over de zee en dan zien we ze naar links over den dijk wippen, den polder in, waar het binnen meer ligt. Daar stappen wij nu ook heen en zitten een poosje aan den binnenberm van den dijk om het hier niet zeldzame verschijn sel te genieten van die troepen van honderden kemphaantjes. De wijfjes vliegen in kleine troepjes bij elkaar, grijze vogeltjes, dood ge woon en zonder kraag. Ze vliegen geen groote stukken, maar strijken te kens neer in het gras en de bloemen, die haast gelijk liggen met het water en dan is het dadelijk rondom vol van woedend vechtende mannetjes. Zoo gaan ze al spelend en vechtend al verder langs de zee, maar overal blijven kleine troepjes achter, die hebben hun broedplaats bereikt. Ook zijn er, die nimmer tot rust schijnen te komen en dus hun heelen zomer verspelen. Je zoudt heel wat willen geven, om zoo iets te zien. Mijn Engelschc(vrinden verreizen er ettelijke ponden sterling voor, maar di-e gelukkige drommels van Amsterdammers hebben het voor niets, binnen de grenzen van hun gemeente. Een gratis veer brengt ze naar den Valkenweg, dan wandelen ze door Vogelwijk en Vliegenbosch naar Nieuwendam en voorts raar Schellingwoude en Durgerdam, altijd langs den ouden IJdijk. En als je dan het laatste huis van Durgerdam voorbij bent, klim dan even over den verhoogden dijk heen en het buitenland van IJdoorn ligt voor u, met nog veel meer heerlijkheden dan ik be schreef. Nog een halve kilometer verder ligt het heerlijke Kinselmeer, met 't schilder achtig Ransdorp op den achtergrond. Dit buitenland en meer vormen het indrukwek kend begin van de onovertreffelijk mooie wandeling langs den Waterlandschen Zeedijk. De overstrooming van 1916 heeft de détails wel eenigszins geschaad, maar naar wij ho pen slechts tijdelijk. Daarentegen heeft zij het voordeel gebracht, dat er nu een uitmun tend berijdbare weg ligt langs den dijk tot Monnikendam toe. Zoowat déhelft van dien weg ligt thans binnen de gemeente Amsterdam en daarmee ook de prachtige plassen van Kin selmeer en Barnegat. Misschien herinnert ge u, die namen dezer dagen in de krant gezien te hebben. Er wordt namelijk aan gedacht, om deze mooiste wande ling ter wereld weer eens voor goed te beder ven, door Kinselmeer en Barnegat dicht te plempen met vuilnis, omdat de Amsterdamsche vuilverbranding niet zoo goedkoop werkt als men wel zou wenschen. Gelukkig willen B. en W. er voorloopig niets van weten. Behalve de vraag, wat de Amsterdammers met hun vuil moeten doen, is er nog deze: Wat moeten ze doen met hun leven? Een van de vele goede dingen, die ze daarmee kunnen doen is te wandelen langs den^Waterlandschen dijk, langs Pampus, Kinselmeer en Barnegat, Deze wandeling blijft mooi, ook als de Zuider zee is drooggemaakt, want Pampus blijft water. Maar het vuil moet de ovens in. J A C. P. T H I J S S E Kemphaan 12 oer* 12cant CBurrp+oiwötT) ffl<ja«r

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl