Historisch Archief 1877-1940
Mei,'23. - No. 2395
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
BIJKOMSTIGHEDEN
Lxxni
(Open brief aan Prof. dr. O. W. Kernkamp)
Weledele Hooggeleerde heer, in
versch'llende phasen van mijn bestaan ben ik op ver
schillende wijzen met u in min of meer aange
naam contact gekomen: het ,,min" slaat op
den tijd, toen ik bij u op de collegebanken zat,
en u mij lastig viel met belangstellende vragen
omtrent mijn meening over de aanleidingen
tot den een of anderen oorlog met Engeland,
(die ik dan bepaaldelijk in de persoonlijke
gegriefdheid van den vorst meende te moeten
zoeken, en die U nuchter-weg uit
oeconomische omstandigheden, handelsnaijver enz.
verklaarde): het meer" dateert uit de laatste
jaren, toen U van professor" hoofdredac
teur" voor me werd, en ik opeens van een
leerling zonder begrip en zonder eigenlijke
belangstelling tot een gewaardeerde mede
werkster" mocht gepromoveerd worden....
Sindsdien was mijn angst voor den ironischen
blik, waarmee U op mijn
stamelend-uitgebrachte antwoorden placht te staan wachten,
langzamerhand uitgesleten; die gratiwelijkste
aller ochtenden, toen ik bij u was gekomen,
om onderwerpen voor speciaal-studies af te
spreken, en, aangehitst door Uw
meedoogenloozen glimlach, niets dan de ongelofelijkste
domheden had gedebiteerd, was vervluchtigd
in mijn herinnering, en als ik, aan ons
jaarlijksch diner, naast u was geplaatst, slaagde ik
er in mijn zinnen af te maken zonder te hak
kelen, en kwamen er zelfs oogenblikken, dat
ik volkomen vergat, dat U ooit iets anders voor
me geweest was, dan een boeiend en geestig
causeur.
Toeft voelde ik mij nooit zóó verwant, zóó
n in gevoel en gevoeligheid, als sinds ik Uw
artikel over Nederland-Belgiè' in de Groene
van 5 Mei heb gele/en. Wie had ooit kunnen
denken, dat wij elkaar op het voetbalveld
zouden vinden", professor, wij, die beiden
volgens onzen aanleg en volgens ons beroep
beide geneigd zijn, den spot te drijven inet de
populariteit van den keeper" of de spil",
en met de lyriek over keiharde ballen" on
houdbare schoten," ,>mooi opbrengen", enz.
Het moet ie eerst maar eens te pakken nemen '
Ik herinner me nog levendig den neveligen
wintermiddag, toen ik, tegen mijn wil, voor
het eerst van mijn leven meegetroond werd
naar de groote mets", en met een soort van
afkeerig dédain over de overvolle tribunes
staarde, omdat al die duizenden mij geestelijke
paupers leken, en ik me alleen erg supérieur,
geladen met belangrijke ideeën en nobele
bestrevingen voelde.... Maar nauwelijks
was het gewriemel in het veld begonnen,
nauwelijks meende ik, dat een doel bedreigd
werd, of ik klemde m'n handen in elkaar en ik
beet op mijn lippen; toen het ernstiger werd,
moest ik mijn bont afdoen; en bij de vreugde
ontlading over den eersten goal voelde ik een
vreemd kloppen in mijn keel, zooals bij de ont
roering van een heerlijk weerzien. De meneer
vóór me, voor den aanvang van het spel een
welvarend, ordentelijk man, zag ik van
kwartier tot kwartier vervallen tot een grauwe
bleekheid, terwijl nerveuse rillingen over zijn
mond liepen; een ander, vuurrood en luidruch
tig, hamerde zijn emotie met zijn wandelstok
er uit. Bloeiende meisjes werden snibbig of
extatisch, al naar de loop van het spel /ich
ontwikkelde, en toen de scheidsrechter ein
delijk floot, dat het uit was, geloof ik niet, dat
iemand van de vele toeschouwers zijn zenu
wen nog meester was; in een staat van volko
men geestelijke ontreddering, gloeiend en koud
te gelijk, prikkelbaar, opgezweept en leeg
verspreidden de duizenden zich over de stad,
en op alle trams, in alle café's, inde huisgezin
nen en aan de eettafels hoorde je de gesprekken
nog uren ongeduldig door zeuren: Ach jö,
het was hands, ik heb het duidelijk gezien".
De scheidsrechter heeft zich vergist; er was
geen sprake van buitenspel". Hij had 'm
niet zelf moeten houden". Hij is altijd te
langzaam".
llllllllllllllltllllllllllllllllllllllllIlttllllllllllllIlllllillltlEltltlllllIllllllllIlllllllI
Er is veel geschreven over het al-of
nietgazond-zijn van het voetbalspel voor de
spelers; ik geloof, dat het hard tijd wordt, dat
we ons eens gaan bezighouden met de gezond
heid van de kijkers; ik ben er zeker van, dat
er in zoo'n overvol staoion maar heel enkele
menschen zijn, die er geen psychisch of
physiek nadeel van ondervinden: dat zijn de spe
lers, de scheidsrechter, de oud-spelers, (die
hun dierbare jeugdherinneringen herleven, en
die met onderscheidingsvermogen waardee
ren en afkeuren,) en de aspirant-spelers, die
gloeien voor hun toekomstige club. Maar bij
ae vele duizenden, die er domweg bij zitten,
die meeningen hebben, die er vlak-naast zijn,
en die zich boos, blij, woedend en gelukzalig
zitten te maken om niets, daar is het echt de
emotie om de emotie, de roes om het genot
van dronken te zijn. De lezer, die mocht glim
lachen om deze verdwazing, die hem iets zoo
ver-afs en voor hem zelt iets onmogelijks
lijkt, moet maar eens naar het veld toe gaan
en hij zal beleven, dat ook hem de hartstocht
meesleept, zooals hij U, hooggeachte hoofd
redacteur, zooals hij mijn zeer onsportieve zelf
heeft meegesleept; en als ik sindsdien alle
internationale ontmoetingen voorzichtig heb
gemeden, en alleen in de courant het verloop
oer wedstrijden hab bestudeerd, dan is het
wezenlijk niet, omdat ze me niet meer inte
resseerden; maar omdat ik vreesde er aan
verslaafd te zullen raken. Heeft niet zelfs een
man vol zelfbeheersching als professor Casimir
me toevertrouwd, dat hij bij de eerste match,
die hij bijwoonde met verbazing had gecon
stateerd, dat zijn pols sneller ging kloppen?
Slechts het feit, dat hij dit nog kon
constateeren, scheidde hem van de menigte, die zich
zondereenige bezinning aan haar wilde enthou
siasme overgeeft.
En daarom dacht ik': er worden op het
oogenblik meer dan ooit plannen gemaakt en wegen
gezocht, om muziek en volk nader tot elkaar
te brengen. Symphonie-orkesten in de open
lucht durfde men voorloopig niet aan, omdat,
indien men al wilde aannemen, dat, bij kun
dige constructie van de tent voor het orkest,
de schoone klank niet te zeer zou lijden, men
toch altijd weer vreesde voor den ongunstigen
invloed van ons klimaat, dat
voor-je-plezierbuiten-zitten- zoo zelden toelaat.
Maar laten zij, die vreezen voor koude
zomers, zich herinneren, hoe eiken winter
opnieuw, bij vriesweer, hij miezerigen mot
regen, bij wind, bij mist duizeriden gaarne een
longontstekiii" of rheumatiek trotseeren, om
twee en twintig jongens door het veld te zien
draven; en laten ze dan eens probeeren, of
diezelfde duizenden, 's zomers op diezelfde
banken, waaraan ze eenmaal verknocht /.ijn,
zich niet zouden willen komen nestelen, om
den balsem, de verruiming, de vertroosting en
bevrediging van de muziek te ondergaan. Het
zou onze volksgezondheid zeker ten goede
komen, vooral na het opwindende wintersei
zoen.
A N N i i- S A i. o M o N s
MIMIIII iiiimiiimiiiiiiMMiiniiiiiimii
UIT DE NATUURLIJKE HISTO
RIE DER BERLINERIN".
Men zegt: een slanke Engelsche, een elegante
Parijsche, een fiere Komeinsche. een schoone
Weensche. Komt in de vitrine der inter
nationale wereld de Berlijnsche voor geen
tiquet in aanmerking? Ik weet niet in hoever
men in het buitenland de Berlijnsche, als
groote-stadsproduct, van de gewassen uit
onze provincie vermag te onderscheiden. Bij
ons ;n Duitschland zegt men wel - indien men
niet bepaald, kwaad van haar wil spreken
--een uitgeslapen Berlijnsche". In brieven
en memoires van dichters, kunstenaars en
geleerden, die hun studie in de hoofdstad
voltooid hebben, vond ik bijna altijd
denzelfden eerbied, te vergelijken bij
examenvrees: Welken indruk zal ik op de verstandige
Berlijnsche vrouw maken, die zooveel heeft
gelezen en zulk een zelfstandig oordeel
be
fiiiiiiiiiliiliiiiiiiiiiiimiiiiilllllllimmillliiiiillllillllllllr illlllllllltlllllt
VRUCHTENKOEKJES
VAN
SIFKES - HAARLEM
zijn voortreffelijk van kwaliteit
en aangenaam van smaak
zit? Mijn landsmarinin bleek dus minder
langs organischen weg, minder door het oog,
dan door de hersenen op haar waarde te
worden geschat. Doch de Berlijnsche moet
toch een zeker voorkomen bezitten? Er moet
toch een, door de stad geschapen, doorsnee-'
dame, een type, met in het algemeen kenmer
kende eigenschappen bestaan?
Ten einde de ethnologische bijzonderheden
van haar uiterlijke verschijning eenigszins
te catalogiseeren, heb ik mij op een van deze
voorjaarsmiddagen op een hoek van de
Friedrichstrasse geposteerd, waar rijkdom en
armoede, arbeidzaamheid en lediggang, deugd
en besproken-gedrag een volledige revue van
het groote-stadsleven opvoeren. De volgende
notities heb ik mee naar huis genomen. De
Berlijnsche is groot, maar ook klein, de Ber
lijnsche is gezet, maar ook slank, de Berlijnsche
is elegant, maar ook onélégant,"de Berlijnsche
is mooi, maar ook leehjk. Zie, diezelfde
tegenstrijdige ervaringen had ik in elke
andere groote stad kunnen opdoen. Toch, die
andere groote steden geven ons een type te
raden, dat zich wellicht in de werkelijkheid
zelden vertoont, dat echter als ideaal voor het
minst den wensch inhoudt: zóó zou ik er uit
willen zien. Een bakkersdochter in Rome loopt
zoo fier als een Principessa, een Weensche
modiste doet met haar wals-wiegelende heupen
voor de schoonste bankiersvrouw niet onder,
en men voelt rasgemeenschap, cultureele
banden en verwantschap van het bloed
tusschen de klejne Parijsche Midinette" met
haar tuiltje viooltjes en de grande dame, die
haar ruiker orchideeën in de auto medevoert.
In Berlijn regeert noch Pallas Athene, noch
Juno, noch Venus, het ideaalbeeld is nog niet
vastgesteld. Deze jongste wereldstad is te
snel gegroeid, haar ontbrak vooralsnog de
tijd de onafgebroken toevoer uit alle gewesten
en landouwen te verwerken. Deze jongste
wereldstad is zelf nog een te weinig vruchtbare
streek om een origineele vegetatie der kost
bare vrouwelijke plant te kweeken. Men
ziet niet zelden een lieve verschijning, doch
het ras heeft nog geen persoonlijkheid.
Althans niet voor het oog, het meest
aesthetiche onzer organen, dat meer dan alle
andere zintuigen veeleischend is.
Waaraan herkent men nu de Berlijnsche?
Het eerst begroet, of onderscheidt haar het
oor. Ik merk met genoegen op, in het bijzonder
sedert den oorlog, die weer een verschc be
volking; over ons heeft uitgestort, hoe snel
de dochters dezer nieuwelingen het
Berlijnseh dialect leeren spreken en er ook in
leeren denken, schoon het aanhooren van
die taal voor menschen met muzikale ooreu
geen onverdeeld genot mag heeten. Het
Berlijnsch dialect is een taal voor mannen,
een taal van het verstand, van de ironie,
van de onverschrokkenheid, zeer geestig,
/eer krachtig en beeldend, maar in het alge
meen niet berekend op gevoelstonen. Onze
taal is vlak" zooals men aan het tooneel
zegt: en ze wordt nog vlakker zoodra een
hooge vrouwestem er haar krachten op
beproeft. De Berlijnsche heeft veel humor,
zij lacht graag en zeer intellectueel, maar
ze lacht niet muzikaal. En wanneer zij, bij uit
zondering, weent, dan snikt ze geen muziek.
Men kent dien mallen professor Higgins uit
Bernard Shaw's ..Pygmalion", die van eiken
landsman na den eersten zin weet te zeggen,
in welke provincie, in welke stad in welk
dorp hij tiniis behoort. Zoo 'n soort Higgins
beu ik ook een paar jaar geweest, toen
ik ais regisseur van een groot Berlijnsch
tooneelgezelschap de jonge tooneelspeelsters
aan den tand moest voelen. Ais dan de
debutante, die zich verbeeldde een Gretchen
te zijn, ergens voor een leegen stoel knielde
eti ach neige, du Schmerzensreiche dein
Antlit/. gniidig meiner Not" in tranen ge
drenkt declameerde, zei ik: ..Jonge dame,
je bent uit Berlijn N. of uit. Berlijn W. of
uit Berlijn NW". En dat wilde dan zooveel
zeggen als: je kunt zeerintclligent.zeergeestig
desnoods overmoedig bevallig zijn, in het
Cabaret wellicht de gewaagdste liedjes zingen
wat men daar dan zingen noemt maar
je kunt geen tragedie en geen gevoelsrollen
spelen. Je stem is vlak, zij mist de diepte, het
volume,' om het innigst vrouwelijke, de
zuivere aandoening, het leed en de klacht
der ziel te vertolken. Het Berlijnsch dialect,
hoe voortreffelijk ook geschoold, is voor den
geest en niet voor het hart. Je zult wel be
grijpen wat ik bedoel, want je bent een ver
standige Berlijnsche '
De uitgeslapen Berlijnsche, die veel heeft
gelezen, hard heeft gewerkt, en zich een zelf
standige meening heeft gevormd, is
uiterAAN ZEE
Het land buiten den dijk ligt open aan de
zee, die knaagt en knabbelt aan de
kleiboorden en bij tijd en wijle in een paar uren van
storm en springvloed nog- alles weer bedekt
met zijn drabbige golven. Het vormt daardoor
een indrukwekkende tegenstelling met de
hooilanden en hoeven, die nu knusjes liggen
binnen de bescherming van den zwaren zee
dijk en lijkt een vreemd land, een nieuw land
met ongekende mogelijkheden. Daar komt
nog bij, dat wij het niet kunnen betreden, want
't is van den dijk gescheiden door een breede
brakke wierige sloot en de eenige dam daarover
is afgesloten door een hek en door strafbe
palingen.
Ik heb het thans ook niet noodig, om daar
mijn schoenen en mijn geweten te bezwaren.
De buitenberm van den dijk geeft op zijn
zware bonte steenglooiing een geriefelijkc,
hoewel harde zitplaats en het buitenland is
zoo vol leven, boordevol, dat er genoeg van
overvloeit, om ons hier uren bezig te hou
den. Ik wil voor u hopen, dat met de Pink
steren het gcwenschte windje waait" ; dat
is de zachte Zuidooster, volgens de boeken bij
ons de zeldzaamste van alle, maar ik heb hem
toch nog al dikwijls genoten. Hij wuift dan
uit het buitenland de zoete geuren naar u toe
van het lepelblad, dat nu alle boorden in het
buitenland in ongelooflijken overvloed tooit
met zijn frissche, sneeuwwitte bloempjes.
Ze staan zoo dicht en hoog, dat 't werkelijk
lijkt alsof nog lange strepen sneeuw zijn over
gebleven uit den wintertijd. Over de velden
zelf ligt de liefelijke blos van het Engelsch
gras, stevige hoofdjes van vliezigerose bloemp»
jes En daar tusschen en er onder liggen groote
plekken van lichtgroen en donkergroen,
hronsgroen en bruingroen, hier zilverglanzend, daar
duister diep, dat zijn al de grassen en rietgras
sen, met zoutgras en /.eeweegbree en donker
melkkruid, die met elkaar het dichte
plantenkleed vormen, dat een goede bescherming
vormt als de stormvloed raast. Hier en daar
ontbreekt het en daar liggen blauwig zwarte
kleiplekken of er blinkt een plas, die duur de
zee is uitgediept. Hoe beter je de planten
kent, hoe meer je de kleuren en geuren van dat
buitenlaudje weet te waardeeren.
Ik vrees echter dat ge voor mijn planten
maar weinig aandacht zult hebhen: ze kunnen
niet op tegen de concurrentie der vogels. Twee
groote grutto's vliegen jammerend om ons
heen. hun klassiek grutto, grutlo", afwisse
lend met allerlei klagende geluiden. Ze sper
ren hun langen rechten snavel wijd open en
zoo dichtbij komen ze, dat we de angstig
starende oogen zien schitteren in den rossen
kop, met 't zoo merkwaardig oploopend achter
hoofd. De lange pooten steken buiten den wit
met zwarten staart uit <M' bungelen bij het
dalen los omlaag. De vogels zeilen een poosje
heen en weer en gaan dan staan schreeuwen
in het bloeiende Engelsche gras. Intusschcn
zijn ook de tureluurs komen opdagen: een
staat er op hooge fel roode pooten boven op
het hek, de andere vliegt jodelend en lukkend
rond. De tureluur heeft het mooiste geluid
van alle nmerasvogels. er is geen ander, die
zon malsch eu mollig roept en die zoo'n fraaien
triller laat hooren bij zijn luchtigen liefdedans.
Bij al die heerlijke geluiden, zoo krachtig en
luid schallend, /ouden wij er haast niet op
letten dat hier ook leeuwerikken zingen, soms
vier tegelijk en dat er telkens een
graspiepertje zijn zeer eenvoudige vertooning houdt.
En ja, nu wij opletten, hooren we ook riet
gorzen in den oeverzoom van een groote plas.
Maar weldra worden we weer afgeleid door het
geniep van zwartkop-meemven en liet piera,
piera" van hagelwitte vischdiefjes. Een paar
reigers komen aanzetten van over zee, eerst
hoog in de lucht en dan lijken ze neer te vallen,
zoo snel dalen ze naar het hun stellig wel be
kende palingsloot je.
Daar komt een vogel aanvliegen, zoo groot
als een tureluur, maar dik aan zijn kop. Hij
strijki neer aan den overkant van de sloot,
geen vijfentwintig meier van ons vandaan en
onmiddellijk volgen ei' nog een stuk of tien.
Ze /eggen geen kik, staan daar tusschen de
bloemen, schudden de veeren, zetten hun
kragen op eu vertoonen allerlei vreemdsoor
tige houdingen. Een paar rennen er op elkaar
lus. dan loopen ook de andere te hoop en het
wordt een algemeene vechtpartij. Dat zijn
nu de kemphaan! jes. de wonderlijkste van
de wonderlijke steltloopers. Ze zijn er in alle
kleuren, met witte kragen en zwarte kragen,
oranje kragen en bruine kragen, effen kra
gen en gespikkelde of gestreepte kragen. Ze
manoetivreereii met hun knpvecren. hun
nekaard niet geneigd zich door een man uit het
veld te laten slaan. Is de Berlijner critisch,
zij is het niet minder, zij staat op haar onaf
hankelijkheid. Met zooveel gezond verstand,
met dit besef van eigenwaarde, moest zij tot
heersenen geboren zijn. Is zij dat inderdaad, is
zij in ons volksleven, in onze maatschappelijke
kringen, in het openbaar verkeer, de dame,
de Domina" tegenover wie elke man zich
door hulpvaardigheid, voorkomendheid en
ridderlijkheid pantsert? Tellen wij de oorlogs
producten,die overal inEuropa met de zachtere
neigingen der dienstwillige mannen hebben
afgerekend, niet mee ! Doch ook zonder deze
uitwassen der aesthetica in het openbare
leven, de Berlijnsche werd ook vóór dien tijd
op haar waarde geschat, maar niet verwend.
Men draagt haar niet op de handen, zij moet
op haar eigen beenen staan. Niettegenstaande
het tooneel, bioscoop en dansvloer, in weer
wil van alles wat kunst en nijverheid de vrouw
aan tooi bieden, liep onze stad nimmer gevaar
feministe te worden. De vrouw regeert niet
over Berlijn.
Hoe dat komt? Waarschijnlijk doordat de
vrouw, of liever de dame, niet door de inner
lijke kracht, niet door het gevoel van haar
qualiteiten wil heersenen, maar door zwakheid
en hulpeloosheid. Door den schijn van zwak
heid en hulpeloosheid. Ik ben een hooger
wezen, de mannen moeten naar mij opzien,
ik ben een teeder wezen, gij mannen moogt
mij niet kwetsen. Op geen ander loon voor
uw hoffelijkheid behoett gij te rekenen dan
op de bevrediging, di e daarin voor uzelf
ligt, hoogstens op den glimlach, waarmee ik
uw bestaan wil erkennen. Daaraan zal het wel
liggen. De Berlijnsche bezit niet den glimlach
noch dien der verwachting, welke vasallen
maakt, noch dien der erkentelijkheid, welke
vol genade is. Ik bedoel, de glimlach die
laten wij zeggen de reinste,
onverantwoordelijkste erotische verbintenis tot stand
brengt, welke iederen man, van den oudste
tot den jongste, van den eersten minister
tot den littboy, gegund mag zijn.
Bewijst men de Berlijnsche een beleefdheid
dat kan toch altijd nog voorkomen
staat men in de tram of Untergrundbahn"
voor haar op, dan bedankt zij wel, maar
slechts zakelijk, alleen met woorden, alleen
met haar verstand. Dat kan men van
een man ook krijgen. Van een vrouw
verlangt men datgene wat zij alleen te geven
heeft, een klein bewijs van haar persoonlijk
heid, eer. veertje van haar genade, een vleiende
onderscheiding in oogopslag of gebaar, die
men als een lieve herinnering mee naar huis
neemt. De man wil een oogenblik van ver
standhouding gevoelen, door een kleine,
geheime trilling worden geschud, al sluiten
/ich de slagboomen der conventie onmiddel
lijk weer daarna. De Berlijuschc wekt niet de
spanning, die voor ons gevoel uitgaat van
elke machtige persoonlijkheid, niet de atmos
feer om zich heen, waarin hulde, vereering,
dweeperij van zelf gedijen.
Koningen,Koninginnen vooral, moesten voor
iedereen, ook voor de geringsten, te naderen
zijn. De Berlijnsche geeft zich met te weinig
reserve, waar zij vertouwen stelt, met te veel
reserve daar, waar de officieélc kennismaking
tusschen heer en dame nog plaats vinden
moet. De opmerkelijke verschijning der
dame", zooals onze Europeesche beschaving
haar nu eenmaal geschapen heeft, is op een
aesthetische, licht erotische toestemming, op
stomme aanbidding aangewezen, overal waar
zij zich aan de aanraking van het openbare
leven blootstelt. De dame" kan slechts
een Eetisch" zijn, de laatste wellicht,
aan welke ieder mag gclooven, ieder mag
offeren. De Eetisch moet kunnen glimlachen
men de verstandhouding vol geheimenis, die
on/e wenschen tegelijkertijd schijnt in te
willigen en te weigeren. 13e Berlijnsche is
moedig, verstandig, ruim-denkend, meestal
ook kiiap van uiterlijk. Men kan behoorlijk
met haar schertsen en strijden, maar om een
voorwerp van vereering, van huldiging, in
n woord van aanbidding te worden, moet ze
eerst nog dat bewuste, mysterieuse glim
lachen leeren, biddend en dankend, vleiend en
bevelend, waarmee het zoogenaamd zwakke
geslacht ons veilig' en liefderijk regeert.
A R l H l.' K E 1. O E S S E K
Hotel Duin en Daal" "ffiT
Centraal verwarmd. Vaste waschtafels, koud- en warm water
ETAMINE
VANAF FI. 0,50 PER METER.
ALLOVERNET
VANAF FI. 0,60 PER METER.
VAN ALLES WAT
ZONDAGSMENU
TOMATENGELEI MET SLA.
Maak vormpjes van tomatengelei, plaats die
beurt om beurt met stukjes ei op een bed van
andijvi e-salade.
Geef er hardgekookte eieren fijngehakt in
mayonaise bij; deze dient tegelijkertijd om de
salade mee aan te maken. Presenteer tevens
koude ham en nieuwe aardappelen met ge
smolten boter.
Als nagerecht neemt men een gebakje en
zoo is er Zondag niets te koken als de aard
appelen.
Het recept voor tomatengelei is als volgt:
Kook tien goed rijpe tomaten een half uurtje,
voeg er een uitje, wat selderij,een paar kruid
nagels en op 't laatst wat pieterselie bij. Wrijf
dit alles door een zeef en als het wat afge
koeld is voeg er dan pi.m. 5 blaadjes gelatine
opgelost bij. Doe alles in kopjes en keer deze
den volgenden dag om. E. H.?v. B.
AMANDELSCHUIMPJES
Men neemt 200 gr. witte suiker, 2 eiwitten,
60 gr. amandelen. In een goed verwarmde
kom de eiwitten doen en zoo lang kloppen, tot
men een mooie sneeuwachtige massa verkregen
heeft. Een bakblik inwrijven met boter en
bestrooien met een dun laagje bloem. De
amandelen fijn gehakt, luchtig vermengen
met eiwit en suiker. Nu kleine hoeveelheden
van dit mengsel in torentjes op het bakblik
leggen.
De schuimpjes in een zeer weinig warme
oven, gedurende pi. m. 3/4 uur bakken en
vóór men ze van het bakblik neemt, even
laten afkoelen. L.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiitiiiiiifiiiiiiiiiinitiiiiiitii
Narcis
Als ik uw slippen kus,
Narcis Poëticus,
Blinkende blom,
Komt in mijn harte weer
Hoe ik in Lent' weleer
Blij was en dom.
Blij wijl het lente was,
Blij om wat trillend gras,
Blij om wat zon.
Blij wijl de narcis blank,
Op zijnen stengel rank
Zoo bloeien kon.
Bloeiend in kleuren fijn,
Gietend uw geurenwijn,
Opent ge wijd
Een ouden hemel weer,
Waar ik berouwvol keer
Tot vreugdigheid.
Narcis Poëticus,
Blinkende blom,
Als ik uw slippen kus,
Kust gij weerom.
E L L A DE VRIES TROETEL
ii ?iiimilililiiitiiliiiillllltlllllllitlMiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
veeren, hun rugveeren, hun schouderveeren
en zien er menigmaal zoo uit, dat er geen vogel
uit te herkennen valt en dat het onmogelijk is
om uit te maken waar kop is of staart. Hier
staan er twaalf te vechten, een eind verder
nog een zestigtal en telkens zien we nog heele
scharen over de vlakte strijken en over de
zee en dan zien we ze naar links over den
dijk wippen, den polder in, waar het binnen
meer ligt. Daar stappen wij nu ook heen en
zitten een poosje aan den binnenberm van
den dijk om het hier niet zeldzame verschijn
sel te genieten van die troepen van honderden
kemphaantjes. De wijfjes vliegen in kleine
troepjes bij elkaar, grijze vogeltjes, dood ge
woon en zonder kraag. Ze vliegen geen groote
stukken, maar strijken te kens neer in het
gras en de bloemen, die haast gelijk liggen met
het water en dan is het dadelijk rondom vol
van woedend vechtende mannetjes. Zoo gaan
ze al spelend en vechtend al verder langs de
zee, maar overal blijven kleine troepjes achter,
die hebben hun broedplaats bereikt. Ook zijn
er, die nimmer tot rust schijnen te komen en
dus hun heelen zomer verspelen.
Je zoudt heel wat willen geven, om zoo iets
te zien. Mijn Engelschc(vrinden verreizen er
ettelijke ponden sterling voor, maar di-e
gelukkige drommels van Amsterdammers
hebben het voor niets, binnen de grenzen
van hun gemeente. Een gratis veer brengt ze
naar den Valkenweg, dan wandelen ze door
Vogelwijk en Vliegenbosch naar Nieuwendam
en voorts raar Schellingwoude en Durgerdam,
altijd langs den ouden IJdijk. En als je dan het
laatste huis van Durgerdam voorbij bent,
klim dan even over den verhoogden dijk heen
en het buitenland van IJdoorn ligt voor u,
met nog veel meer heerlijkheden dan ik be
schreef. Nog een halve kilometer verder ligt
het heerlijke Kinselmeer, met 't schilder
achtig Ransdorp op den achtergrond. Dit
buitenland en meer vormen het indrukwek
kend begin van de onovertreffelijk mooie
wandeling langs den Waterlandschen Zeedijk.
De overstrooming van 1916 heeft de détails
wel eenigszins geschaad, maar naar wij ho
pen slechts tijdelijk. Daarentegen heeft zij
het voordeel gebracht, dat er nu een uitmun
tend berijdbare weg ligt langs den dijk tot
Monnikendam toe. Zoowat déhelft van dien
weg ligt thans binnen de gemeente Amsterdam
en daarmee ook de prachtige plassen van Kin
selmeer en Barnegat.
Misschien herinnert ge u, die namen dezer
dagen in de krant gezien te hebben. Er wordt
namelijk aan gedacht, om deze mooiste wande
ling ter wereld weer eens voor goed te beder
ven, door Kinselmeer en Barnegat dicht te
plempen met vuilnis, omdat de
Amsterdamsche vuilverbranding niet zoo goedkoop werkt
als men wel zou wenschen. Gelukkig willen
B. en W. er voorloopig niets van weten.
Behalve de vraag, wat de Amsterdammers
met hun vuil moeten doen, is er nog deze:
Wat moeten ze doen met hun leven? Een van
de vele goede dingen, die ze daarmee kunnen
doen is te wandelen langs den^Waterlandschen
dijk, langs Pampus, Kinselmeer en Barnegat,
Deze wandeling blijft mooi, ook als de Zuider
zee is drooggemaakt, want Pampus blijft
water. Maar het vuil moet de ovens in.
J A C. P. T H I J S S E
Kemphaan
12 oer*
12cant
CBurrp+oiwötT) ffl<ja«r