De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1923 19 mei pagina 9

19 mei 1923 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

19 Mei 23. - No. 2395 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND CHARIV ARIA eittfcl)ïanb, 3>eutfct)Ianb uebet De regeering stelt deze biljetten den werkgevers ter vervoeging." (De Telegraaf) ,,De verervingsvraagstukken." (N.R.C.) Strandoponthoud." (Adv. N. R. C.) Beide huizen kunnen worden om gebouwd." (Adv. Hbl.) Rille, Brittannia ! Baby in de box". (Groene) Uw wasch en uw geld is safe." (Adv. Toon.) De Field-trials en hondenrennen in Nederland, door P. W. Waller." Elke 500ste abonné," adverteert de Dag, ontvangt een fraai geschenk." Een bewijs te meer van superioriteit; een gewoon blad heeft er maar n. Lambert Stegeman, de zoon van het overleden Staphorster boertje," schrijft het Volk, heeft onlangs een rijksveldwachter in behandeling genomen, zonder dat hij 't wist. Thans is hij veroordeeld tot 30 dagen hechtenis." Nu zal Lambertje 't wel merken. Onze meesters Op de meest laffe wijze." (Trib.) Ik heb mij op de meest duidelijke wijze kunnen overtuigen." (N. C.) De voor het land meest goedkoope en meest aanbevelenswaardige werk wijze." (Bat. Hbl.) Dit is de meest gelukkige oplossing te achten." (T. v. G.) Onze teekenaars De vergadering stond geheel in het cf van de nagedachtenis van den heengeganen secretaris." (U. D.) De visscherij stond in vroegere dagen in het cf van het vischverbod." (Tel.) Onze tooneelspelers De rol die in het staatkundig leven gspeeld wordt door de Eerste Kamer: beschouwd te worden als quantiténégligeable en toch in be langrijke aangelegenheden de beslis sing in handen te hebben, die rol wordt in het kerkelijk leven gespeeld door de kerkvoogdijen." (N. R. C.) Hierbij speelt de hoedanigheid een groote rol." (O. H. C.) Hij begreep, dat de burgeravond scholen een belangrijker rol dienden te spelen." (N. R. C.) Dit is de rol, die de band tusschen ouders en kinderen vermag te spelen." _=_= (TeL) Onze musici Bij onze voeten speelt het leer in den vorm onzer schoenen geen eerste viool." (O.H.C.) Ze zal gedacht hebben aan den haast versleten regel uit Oorter's Mei: Een nieuwe lente en een nieuw geluid." (N. R. C.) 't Zou geen wonder zijn; ze wordt er genoeg aan herinnerd. Te Lyon is een nieuwe kunst zijdefabriek opgericht onder den naam SociétéLyonnaise de Soles Artificielles." (Polyt. W til.) Wie er niet op gesteld is, verlange dus uit drukkelijk de natuurlijke in zijn restaurant. SCHILDER KUNSTKRONIEK RUSLAND'S VERONTWAARDIGING OVER DEN MOORD OP WOROFSKI Teekening voor De Amsterdammer" van Joh. Braakensiek te houden. Dus, opletten, mijn jongen! Broedertje, we zijn in oorlog." Hij heeft me gezegd: ik zal je een cadeau geven, maar laat me rustig werken !" ant woordde de bediende. En hij vraagt niet eens den samowar." Wel, wel!" hernam de baas, en hield zijn oor tegen de deur. Maar er was geen geluid te hooren, en men gevoelde slechts den dampkring van neer slachtigheid die hangt in iedere kamer waar iemand slaapt. De zon gleed langzaam door het vertrek, en verdween eindelijk geheel en al. De rijp op de vensterschijven nam een grijzen, matten droevigen tint aan. In de schemering ontwaakte de kunstenaar plot seling, en snelde naar de bel. Het is ontzettend!" schreeuwde hij, toen de bediende kwam, Je hebt me niet gewekt! En het was juist voor vandaag, dat we onzen verschrikkelijken tocht hebben ondernomen. Je weet, ongetwijfeld, dat Kitchener zelf in den afgrond gestort is. Stel je dan eens voor wat het moet geweest zijn voor haar, die acht maanden zwanger was. We hebben duizend hindernissen overwonnen. We hebben bijna gedurende zes weken niet geslapen of gegeten. En de zee ! Dat slingeren, dat woedende stampen ! Die onophoudelijke angst, in de lucht te springen ! Allemans op de brug! De reddinggordels! Den eersten die zonder mijn toestemming in een sloep gaat schiet ik voor den kop.!" Zoo is het", zeide knecht, geheel verdoofd door de doordringende stem van den gast. En wat hadden we vandaag een stralenden zonneschijn !" ging de kunstenaar op een rustiger toon voort. In de stemming waarin ik zooeven was, zou ik het werk in twee of drie uren voltooid hebben, maar er is niets aan te doen! Ik zal den heelen nacht werken. Help me alleen alles klaarzetten. Met deze tafel zal het gaan " Hij ging naar een tafel toe die voor een kanapéstond, trok er het fluweelen tafel kleed af, en schudde het meubel heen en weer: Zoo staat ze stevig genoeg. Maar kijk eens aan; jelui hebt hier maar twee kaarsen. Breng er nog acht, anders kan ik niet schil deren. Ik heb een overvloed van licht noodig." De knecht ging weer heen, en liet lang op zich wachten; eindelijk kwam hij aanzetten met zeven kaarsen, in kandelaars van allerlei vormen. Er ontbreekt er nog een, ik heb ze alle uit de kamers gehaald", zeide hij. De kunstenaar wond zich opnieuw op, en schreeuwde: Dat is onuitstaanbaar! Ik moet er tien hebben, tien ! Elk oogenblik stuit men op hindernissen, pietluttigheden. Help me ten minste de tafel precies in het midden van de kamer te zetten. Zoo wordt het licht in Optimisme Wij hebben ons overtuigd, dat de exploitante van de lunchroom alles in 't werk heeft gesteld om het haar gasten aangenaam te maken. De lunch room ligt direct bij de begraafplaats Westerveld (met crematorium) en voldoet daar aan een bepaalde be hoefte." (H. D.) Het aantal dooden bedraagt on geveer tien, die men in het leven hoopt te kunnen houden." (Held. Ct.) TAALVERWOESTING De vorige maal is aangetoond, dat men tegenwoordig den persoonsnaam meent te mogen vastkoppelen vóór het zelfst. naam woord, zelfs als dit laatste een handeling uitdrukt en de persoonsnaam er het voorwerp van is. Dit misbruik schijnt nu regel geworden bij herdenking", hulde" en huldiging". Andere verbale nomina, waarbij deze gruwe lijkheid insluipt, zijn vertaling" (een Dantevertaling) en viering" (Costerviering). Om nog een paar recente staaltjes van redelooze koppeling aan te halen, verwijs ik naar de Hjertber'g-leerlingen, de Erzberg-Rathenaumoordenaars en naar het bovenal weerzin wekkende Kapp-putsch, met welke monstruositeit onze krantenschrijvers heelemaal geen weg wislen en die zij daarom hun lezers met huid errhaar te slikken gaven. Of het dan in goede taal nooit veroorloofd is, den persoonsnaam vóór het appellatief te plaatsen? Natuurlijk wel, doch in bepaalde gevallen, die een nog niet tot zwijgen gebracht taalgevoel dadelijk herkent. Ten eerste wan neer de p. n. een soort of hoedanigheid aan duidt. Vergelijk bijv. de loterij van Broekhuijs met 't was me daar een echte Broekhuijsgokkerij". In het laatste geval mag men van den p. n. ook een adjectief afleiden, zoo dit gevoegelijk kan. Evenzeer kan vóórplaatsing geschieden, wan neer de p. n. niet onmiddellijk in verband met het substantief gedacht wordt. Zoo is een Bachavond niet een avondbijeenkomst, die door een Bach geleid wordt, maar een waarop stukken van den componist Bach ten gehoore worden gebracht. Zoo werd op de Rernbra:uitjeesten de nagedachtenis van Rembrantlt ge vierd, maar werden die feesten niet door hem gegeven. Frans Halsmuseum gaat ook, want het is niet door Frans Hals gesticht, maar de schilderstukken van dezen zijn er het sieraad van. Zoo is ook op de Teylerzaak weinig aan te merken, want zij is het proces om de erfenis van Teyler. Wanneer Teyler nog leefde en hij zelf in dit geding gemengd was, zou het de zaak (van) Teyler 1) moeten zijn. Hoe eenvoudig is dit onderscheid in 't oog te houden en uit wat voor baldadigheid zondigt men er telkens tegen: Mattheus-leven, Huyghens-borstbe?ld2) en nog wel in hetzelfde nummer als waarin het Donders-monument tentoongesteld werd: het Comenius-monument! Men moet mij toch vooral niet mijn critiek te gemakkelijk maken. (Wordt vervolgd) CH. F. H A j E. 1) Zonder het voorzetsel bijstelling, dus achteraan; met het voorzetsel 2e naamval van betrekking. 2) De de Witt-publicatie, de Leycestercorrespondentie, de Bentinck-papieren lees ik in het pas ontvangen deel der Bijdragen van het Historisch Genootschap. Wel foei dr. Bannier! TOOROP, BIJ KLEYKAMP IN DEN HAAG. I. Er zijn op deze ten toonstelling als altijd teekeningen vol grooten gang en van bizondere dramatische kracht (wat anders is de scheppende kunstenaar en de inspireerende engel,"uit 1920) er zijn levende en leven dige portretten (van Me vrouw Scheltema en van prof. van Ginneken); er zijn figuren vol beteekenis (d'opstandige en de berustende Oosterlander); er zijn sterke decoratieve oplossingen (de twee koppen met de beschermengelen er ach ter endedétailteekening voor het nieuwe kerkraam (een der koppen is die van Djodjana, d'Indischen danser); er is een bewogen figuur vóór een brandende stad (la Beigique Sanglante), eris het curieuse dingske van de twee vrouwefigu ren in S-vorm met den neger klein erbij, die koffie aandraagt (en het sensueele in deze teekening is in Toorop) maar over deze teeke ningen, en over andere zal ik een volgend maal schrijven nu wou ik dit doen over een klein werk uit 1922. Het heet: Theater der menschen, ziende naar den strijd tusschen God en inensch. Het is een voorstelling van mannen met gemar keerde koppen, van een naakte en een gekleed e vrouw; en het werk hangt er verloren, tegen 't licht in. 't Is iets om voorbij te loopen voor hem, die aast op groot formaat, of op traditioneelen Toorop. Maar het is een der krachtigste werken van de geheole tentoonstellint;. Het is van singuliere stelligheid, en deze stelligheid wordt geschapen door een straffe verdeeling van wii-enzwart, die 't werk klank, leven en zekerheid geeft. PULCHRI STUDIO, DEN HAAG,WERK VAN LEDEN. Op Pulchri was even min veel te vinden. Om het naakt van Haverman (met het masker aan den muur) subliem" te noemen, moet ge de onkundige zijn, aie Philippe Rousseau en den landschap Rousseau verwart. Eenvoudiger was te zeggen, dat dit naakt minder troebel, meer blank was dan gewoonlijk Haverman gelukt. Een schilderij, zeer klein, had onver wachte hoedanigheid: het klaproesje van Actamfe. Er was daar de onwaereldsche verteedcring van Redon te vinden, en haast was die teederheid nog argeloozer. Akkeringa's Stroobloemen, met den groenen schotel den spiegel weerkaatst, en zal het helderder zijn." De bediende schoof de tafel naar de aange wezen plaats, en zette haar vast. Nu moeten we haar bedekken met iets wits, dat het licht niet opslorpt." mompelde de artiest, en hielp den bediende met onhan dige bewegingen. Telkens liet hij het lorgnet vallen, en zette het weer op. Hoe zullen we dat inrichten? Witte lakens, daar ben ik bang voor.... Ach, juist, ik heb daar een hoop kranten. Ik heb er mij uit voorzorg niet van ontdaan." Hij opende zuji valies op de vloer, haalde er een aantal nummers der Nowoie Wrémia uit, spreidde ze over de tafel heen en stak ze met punaises vast, legde er de potloodcn en het palet op, zette de negen kaarsen op een rij, en stak ze alle aan. De kamer bood nu een vreemden aanblik. Temidden van deze weelde van licht, had ze een droevig voor komen. De vensters schenen volkomen zwart. De kaarsen werden weerkaatst in den spiegel boven de kanapé, en wierpen een sterk gouden licht op het bleeke ernstige gezicht van den kunstenaar, en op de jeugdige trekken van den druk bezigen bediende. Toen eindelijk alles op zijn plaats stond, trok de knecht zich eerbiedig naar den drempel terug, en vroeg: Eet u bij ons, of ergens anders?" De kunstenaar glimlachte, met een bitteren en theatralen glimlach: Wat een kind ! Die verbeeldt zich, dat ik op zulk een oogenblik zou kunnen eten ! Ga rustig slapen, goede vriend. Voor morgen ochtend heb ik niets meer noodig." De dienaar ging geluidloos heen. De uren gleden voorbij. De kunstenaar liep heen en weer door hetjvertrek, vanden eenen hoek naar den anderen. Hij had tot zich/elf gezegd: Nu moet ik beginnen." Achter de vensters zag hij den ijzigen winternacht, donkerzwart. Hij liet de gordijnen neer. In het hotel was alles stil. Achter de deur in de gang schuifelden heimelijk, behoed zame schreden; men bespiedde den artiest door het sleutelgat, en men luisterde. Eindelijk hield ook dit geluid op. Onder de sidderende kaarsvlammen door den spiegel weerkaatst, nam het gelaat van den kunstenaar h(,e langer hoe meer een verbijsterde, gestrenge, ge folterde uitdrukking aan. Neen !" riep hij uit, en stond plotseling stil, eerst moet ik haar trekken in mijn ge heugen terugroepen. Weg met die kinder achtige angst !" Hij bukte zich over het valies, en zijne haren fladderden uit. Hij liet ?ijn hand ouder het linnen glijden, trok er een witfluweelen album uit, en ging in een leunstoel zitten, met het album voor zich. Hij wierp het hoofd, met een vastbesloten, trotsche uit drukking, achterover, opende het album en keek er onbewegelijk in. Er was in het album een groote photo Zwitserland: Gemeen is het. Maar kijk jij eens naar je eigen!" IIIIHIIIItllllllMIIIIII tllllllllllllllllllt eronder, waren te loven; om de fijnheid de rozen van Fl. Arntzenius. Bakel's droogdok met sneeuw was voor hem fleurig; Lucie van Dam van Isselt's stillevens keurig-frisch; freule van Eysinga's stilleven grooter, maar iets te oppervlakkig. De Maraboe van Mension gaf hem in zijn normale kracht, zooals ge Oldewelt hier ook vondt. Butter's Naakt hoort in een jachthuis thuis; van der Stok's kinderpor tret (uit 1921) was nauwkeurig en curieus als psychologie (ook van den maker). Tholen had een levendige studie uit 1915; van Tiele prijs ik het makkelijkst de Zinnia's; van Wcnning Dekkersduin; van van de Wetering de Roonde Boereschuur.Wijsmuller's Katwijk aan-Zee was een aardig gegeven, zwak geschil derd ; Goedvriend's M'intcrlandschap met de bergen,in zijn koele grauwen door zijn openheid en door de manier, waarop de bergen gegeven waren een eenvoudige uiting van dezen zich steeds anders voordoenden schilder De gipsen Apache van Mej. Rueb wordt steeds meer een ding om van tentoonstellingen verwijderd te houden. P i. A s s c n A E R T iiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii graphie; ze stelde hat schip van een leege kerk of kapel voor, met gewelven en wanden van een glinsterende gladde steen. Midden in de kerk, op een met zwart laken omfloersd praalbed, was een lange doodkist geplaatst, waarin een magere vrouw lag, met gesloten, uit hollende oogleden. Het hoofd, smal en schoon, was met een bloemenkrans gekroond, de handen lagen op den boezem gekruist. Bene den aan de doodkist stonden drie hooge kandelaren. Aan de voeten der doode be vond zich een kleine doodkist met een zuige ling, zoo groot als een pop. De kunstenaar drong de volle kracht van zijn blik op de vermagerde trekken der over ledene samen. Opeens grijnsde zijn gelaat van ontzetting. Hij wierp het album op het tapijt, en sprong naar het valies. Hij zocht er in tot op den bodem, en schoof hemden, dassen, sokken om zich heen, op de vloer. . . . Neen, wat hij zocht, zat er niet in. Hij keek wanhopig om zich heen, en wreef zich het voorhoofd.... ,,De helft van mijn leven vooreen penseel !" riep hij met rauwe stem, en stampte op den grond. Je hebt het vergeten, ongelukkige, je hebt het vergeten ! Zoek ! Doe een wonder!" Neen, hij had geen penseel. Hij doorsnuf felde zijn zakken, vond er zijn pennernes, vloog opnieuw naar het valies... Moest hij enkele haren van zijn pels afsnijden, en ze aan een pennehouder, aan een stokje vast binden? Maar hoe aan garen te komen? Het was nacht, allen waren in slaap, men zon hem voor een gek houden! En met een woedend gebaar, nam hij het karton van de kanapé, smeet het op tafel, ging naar de andere kamer kussens halen en legde ze op de zitting van den leunstoel om honger te zitten. Toen begon hij te werken, met ver schillende potlooden. en verdiepte zich in zijn arbeid. Hij zwoegde /onder ophouden. I lij had zijn lorgnet afgenomen. Dicht over de tafel gebukt, trok hij krachtige lijnen met een zekere hand. Van tijd tot tijd wierp hij zich achterover , en vestigde den blik stijf op den spiegel, waarop een grijs waas hing, vol sidderende, bonte vlammen. Door de hitte der kaarsen, waren zijne haren a;:n de slapen klam geworden. Zijne halsaderen vin ren door de inspanning gezwollen. Zijne oogen waren moede en zwaar, zijne trekken nog meer ver magerd. Maar zijn gelaat was even doodelijk bleek gebleven. Eindelijk merkte hij op, dat het karton onherroepelijk bedorven was, overladen met onzinnige opzichtige teekeningen waarvan de zin en de toon volmaakt tegenstrijdig waren: de koortsachtige bezieling van den artiest gehoorzaamde niet aan diens denk beelden, voerde iets geheel anders uit dan datgene waarheen zekere krachten zijner /iel hem voortdreven. Hij keerde het karton om, nam een blauw potlood in de hand, en bleef gedurende eenigen tijd als versuft zitten. Het album lag open naast den leun stoel, 's Kunstenaars blik werd getroffen door de lange doodkist, door het levenlooze gelaat. Hij deed het album heftig dicht. In het valies, onder het linnen, stak een in stroo gevlochten flakon uit, met eau de cologne. De artiest stond op, schroefde haastig de stop van de flesch, en begon het vocht te drinken, dat hem de lippen ver brandde. Hij ledigde den flakon bijna geheel. Hijgend van deze welriekende vlam. de keel geheel in vuur, begon hij opnieuw door de kamer te loopen. Weldra maakte zich een jeugdige kracht van hem meester, een roekelooze stoutmoedig heid, eene beheersching al zijner gevoelens en gedachten, het bewustzijn, alles te kunnen en te durven.Geen twijfel engeene belemmerin gen meer ! Hoop en vreugde overstelpten hem. Het scheen hem toe, dat de sombere bezeten heid, de duivelsche invallen, welker zwarte golven zijne verbeelding zoolang hadden ver duisterd, terugvloeiden. Hosanna ! Hosanna ! Gezegend zij Hij die komt in den naam des Heeren ! Voor zijne geestesoogen rees nu, met een treffenden, ongekenden glans, datgene op, waarnaar zijn hart dorstte, zijn hart niet van een slaaf, doch van een schepper des levens -- zooals hij tot zichzelf zeide. Zijn droom verklaarde zich: achter een atmosfeer van goud, de hemelen-overstroomd van eeuwig licht, getemperd door vaagomlijude, wonderbaarlijke wolkjes. In de schrik wekkende liturgische schoonheid der hemelen waren hoofdjes en wiekjes zichtbaar van ontelbare stralende serafijnen, opgetogen van vreugde. God de Vader, geducht en blijde, medelijdend en zegepralend, gelijk in de scheppingsdagen, - een schitterende, ontzaggelijke verschijning ? verhief zich te midden dezer gestalten. De Maagd, onuit sprekelijk aanminnig, de oogen glanzend van moederlijke gelukzaligheid, staande op de wolkachtige sferen waardoor het diepe blauw der aan hare voeten uitgestrekte verrewerelden, heen scheen, openbaarde aan het heelal en droeg op hare armen omhoog: het goddelijke Kind, heerlijk als de zon. Johannes, een krachtige onbuigzame gestalte met een dierenhuid omgord, was aan de voeten der Moeder geknield, en kuste in een ver rukking van liefde, teederheid en dankbaar heid, den zoom van het heilige gewaad.... Nog eenmaal wierp de artiest zich op zijn werk. Telkens brak hij zijne potlooden, en scherpte ze dan met het knipmes, in koorts achtige haast, met sidderende handen. De kaarsen brandden op, smolten af, dropen neer op de gloeiende kandelaars, en vlamden nog heviger uit, dichtbij het gezicht van den kunstetenaar, wiens haren klam op de wangen hin gen. Om zes uur drukte hij als razend op de beiknop; hij was gereed, het was voltooid ! Daarna liep hij snel terug naar de tafel, en wachtte, rechtopstaande, met kloppend hart, op den knecht. Zijn gelaat was, op dit oogenblik zoo doodelijk vaalbleek, dat zijne lippen zwart schenen. Zijn jas was geheel en al bepoederd met het veelkleurige stof der potlooden. Zijne sombere oogen brandden van een bovenmenschelijke smart, en tevens van een uitzinnige opgetogenheid. Maar niemand kwam. Een stilte des graf s omringde hem. Maar hij bleef staan, en luister de met gespannen aandacht, als een incarnatie der verwachting. Nog een oogenblik, en de knecht zou komen toeloopen, en hij, schepper die zijn arbeid had voltooid, en er, als tenge volge van een raadsbesluit der Voorzienigheid, geheel zijne ziel in had uitgestort, zou overluid deze voorbedachte, verschrikkelijke, trionifeerende woorden uitspreken: Neem dat ! Dat is voor jou \ Ik geef het je." Zoo heftig sloeg zijn hart, dat hij op het punt was, het bewustzijn te verliezen, maar hij hield het karton krampachtig in de hand gekneld. Welnu, op dit karton, geheel gevuld met kleurvlekken, was, iu een monsterach tige n stapel, alles samengehoopt, wat zijne verbeelding had overheerd, in volkomen te genspraak met zijne oorspronkelijke bedoe lingen. In een woesteu blauwzwarteii hemel, vlamden onmetelijke bloedige branden tot aan het zeuith omhoog. Tempel's, kasteelen en woningen verdwenen in een duisteren rook. Zwarte pijnbanken, schavotten, galgen met hangende lijken, staken somber tegen den purperen gloed af. Uitstekend boven deze zee van vuur en rook, geheel dit tafereel beheerschend, verhief zich majestueus, duivelse!], een ontzaggelijk kruis, waarop bloedend de Gekruisigde geklonken was, met de armen, breed, gewillig langs de dwarshouten uit getrokken. De Dood, bekleed met wapen rusting en getande kroon, grijnzend met zijne naakte kaakbeenderen, stak, met een ge weldigen ruk, een ijzeren drietand diep onder het hart van het Slachtoffer. Onderin de schilderij, niets dan een verwarde hoop lijken, en eeu handgemeen van levenden, die elkaar beten en verscheurden, een wild gewoel van naakte vormen, rompen, gezichten, handen. En die twistzieke gezichten, met uithollende oogen en uitstekende hoektanden, waren zo' afzichtelijk, zoo beestachtig, zoo grijnzend van broederhaat, razernij en moordwellust, dat men eer meende, roofdier- of duivelssnuiten te zien dan menschelijke aange zichten. Met medewerking van den schrijver uit liet Russisch vertaald duur I-. I I. G K O N D 11 S

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl