Historisch Archief 1877-1940
l?
N°. 2393
Zaterdag 26 Mei
A6. 19S3
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOPNAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
Secretaris der Redactie i C. F. VAN DAM
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
| Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. | Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam ] | Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosfen
INHOUD: 1. Bismarck als voorganger van
Poincaré, door Prof. Dr. W. G. Kernkamp
Tijdgenöoten: Yeats, door Dr. W. G. C.
Byvanck De internationale puzzle, door
Brandaris -2. Ruize-Rijm, door Charivarius
Na den roes, teekening door Jordaan
Spreekzaal: Het feest van het Alg. Ned.
Verbond, door Mr. P. H. Ritter Jr. 3.
Ruimtevrees, door F. J. M. Drion Vol
au Vent, door Hans Ludificor 5. Voor
Vrouwen (red. Elis. M. Rogge):
Bijkomstigheden, door Annie Salomons Een dag
boek houden, door Car. Lancker-v. Domme
len Wat een moderne bakvisch beweert,
door Anneke Van alles wat Uit de
Natuur: Bekendelle, door Dr. Jac. P. Thijsse.
6. Het gebouw der Ned. Handel-Mij.
door H. J. M. Walenkamp Czn Boek
bespreking, door Herm Middendorp 7.
Op den Economischen Uitkijk, d. Jhr. Mr. H.
Smissaert 8. Japansche Kunst, door Ellen
Forest Muziek, door Richard Heuckeroth
Een Nederlandsch handboek over kunst,
door Prof. Dr. W. Martin Het jubileum
van het A. N. V., teekening door Joh.
Braakensiek Charivaria, door Charivarius
Taaiverwoesting, door Dr. Ch. F. Haje
Een weefster van droomen, door B, J. Stokvis
Losse aanteekeningen uit Italië, door Carel
Scharten 10. Krekelzang, door J. H.
Speenhoff 't Schietgat, door Melis Stoke Uit
het Kladschrift van Jantje Buitenl. humor,
door Charivarius.
Bijvoegsel: De nieuwe Engelsche premier,
teekening door Joh. Braakensiek.
BISMARCK ALS VOORGANGER
VAN POINCAR
De bezetting van een gedeelte van
het Duitsche gebied door troepen der
geallieerden roept de herinnering op
aan de bezetting van de noordooste
lijke departementen van Frankrijk
door de Duitschers, na den oorlog van
1870?71.
Reeds na twee jaren heeft Frankrijk
toen de ontruiming van deze departe
menten verkregen door het, in twee
termijnen, betalen van de oorlogsschat
ting van 5 milliard francs, die het op
moest brengen. Den 15den September
1873 trokken de Duitsche troepen weg
uit Verdun, de vesting, die het langst
in de macht van den overwinnaar was
gebleven.
Het is de groote verdienste geweest
van Thiers, den eersten president der
derde Republiek, dat Frankrijk zoo
spoedig van den last der bezetting
werd bevrijd; hij werd daarbij gesteund
door alle politieke partijen, die hare
onderlinge geschillen begroeven totdat
de vijand het land geheel ontruimd
had, maar vooral door de offervaardig
heid van het Fransche volk: de leening
voor de aflossing van de laatste 3
milliard francs werd 14-voudig
volteekend.
In den aanvang liet het zich niet
aanzien, dat alles zoo vlot van stapel
zou loopen. Met name was Bismarck
bevreesd, dat Thiers zich niet staande
zou kunnen houden en dat er in Frank
rijk een nieuwe, monarchaalgezinde
regeering zou optreden, die zich niet
gebonden zou achten door het vredes
verdrag en misschien een revanche
oorlog zou beginnen.
Den 27sten Augustus 1871 seinde hij
aan von Waldersee, Duitschland's
vertegenwoordiger te Parijs: indien de
tegenwoordige crisis tot een verande
ring in de regeering van Frankrijk
mocht leiden, zouden wij ons gerechtigd
achten de Duitsche legers in Frankrijk
terstond te vermeerderen". Van Frank
rijk zou hij dan vergoeding eischen van
de daarvoor te maken kosten.
Ter nadere instructie van von Walder
see voegde hij daaraan toe: indiende
toestand in Frankrijk onzeker wordt,
zouden wij het onvoorzichtig vinden,
een aanval van 'Frankrijk af te wachten;
zoodra het behoud van den vrede ons
twijfelachtig schijnt, zouden wij 500.000
man mobiliseeren en de vijandelijk
heden hervatten".
Den volgenden dag liet hij aan von
Waldersee een uitvoerige motiveering
van zulk een gedragslijn toekomen.
Wij hebben het volste recht van
Frankrijk vergoeding te eischen voor
de kosten der versterking van ons be
zettingsleger, indien wij daartoe ge
dwongen worden door een verandering
vanden politieken toestand in Frankrijk.
Het vredesverdrag bevat ongetwijfeld
daarover niets, maar dit kon het ook
niet, omdat het veronderstelde geval
een gevolg is van omstandigheden, die
toen niet aanwezig waren; het geldt hier
iets, dat indirect uit den vrede voort
vloeit en waarvan de bedoeling juist
is, het behoud van den vrede te ver
zekeren. Het spreekt van zelf, dat wij
militaire toebereidselen gaan maken,
als de uitvoering van het vredesver
drag ons gevaar schijnt te loopen, en
dat uit deze toebereidselen zelfs een
nieuwe oorlogsverklaring en een nieuwe
oorlog kunnen voortvloeien".
Evenzeer spreekt het van zelf, dat
wij dan aan Frankrijk nieuwe eischen
zullen stellen en het de kosten zullen
laten vergoeden, die wij hebben moeten
maken wegens de verandering van
regeering.... En dat men het in Frank
rijk wel wete: in een nieuwen oorlog
zou het minder ontzien worden dan in
den eersten; het gevolg ervan zou zijn
dat wij een grooter deel van het Fran
sche gebied, gedurende langeren tijd,
bezetten en dat wij er een streng be
wind zouden voeren".
Maar de gebeurtenissen in Frankrijk,
waarop Bismarck doelde, bleven uit;
den Sisten Augustus 1871 aanvaardde
de Nationale Vergadering voorloopig
den republiekeinschen regeeringsvorm
en kreeg Thiers, die tot nog toe slechts
hoofd van het uitvoerend gezag" had
geheeten, den titel van president der
republiek.
Toch bleef Bismarck twijfel koesteren
aan de duurzaamheid van deze repu
bliek. Bij de onderhandelingen, die hij
met Thiers voerde over de aflossing van
een eerste gedeelte van de oorlogsschuld
en het, als gevolg daarvan, ontruimen
van een gedeelte van het bezette ge
bied, bedong hij dan ook, dat
Duitschland het recht zou behouden de ont
ruimde departementen weder te bezet
ten, dat wil dus zeggen: zich nieuwe
onderpanden te verschaffen, indien de
bestaande regeering in Frankrijk ver
vangen werd door een andere, die niet
gebonden was door een formeele er
kenning van het vredesverdrag en
geen waarborg bood voor de uitvoe
ring daarvan.
Ook bij volgende onderhandelingen
over aflossing en ontruiming, eischte
Bismarck voor het Duitsche Rijk het
recht op, zich in het bezit van nieuwe
onderpanden te stellen, wanneer Frank
rijk in gebreke bleef zijn financieele
verplichtingen na te komen.
In de overeenkomst van 29 Juni
1872 treft men dan ook de bepaling
aan, dat, voor het geval dat Frankrijk
de verplichtingen niet naleeft, die het
bij deze conventie heeft aangegaan,
d.w.z. zijn geheele schuld af telossen
vóór l Maart 1875, de Duitsche Keizer
zich het recht voorbehoudt, de reeds
ontruimde departementen weder te
bezetten.
Zooals boven reeds werd medegedeeld,
heeft Frankrijk aan Oi.-itschland niet
de gelegenheid gegeven, deze bepaling
in toepassing te brengen. Het heeft
zich van al zijne verplichtingen jegens
Duitschland gekweten, en wel bijna twee
jaren voordat de fatale termijn van l
Maart 1875 was aangebroken.
Het laat zich begrijpen, dat tegen
woordig van Franschen kant de aan
dacht wordt gevestigd op de houding
van Duitschland tegenover Frankrijk
in de jaren na 1870. De feiten uit de
geschiedenis der aflossing en ontrui
ming waren natuurlijk bekend; eerst
kort geleden echter heeft men ook de
geheime bedoelingen der Duitsche regee
ring leeren kennen, nu men in Duitsch
land een begin heeft gemaakt met de
publicatie van Die diplomatischen
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiniiiiiiHiMiiiiMiiiiiiiiMMmHiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiii'iiiiiiiiim
immiiiiiilliliil
f/'T^DGËNQÖTEN^
l l II , ??' , 1,1 l : l . / f<
W. B. YEATS
IV
Het tragische g e s l a c h t" heef t
Yeats de dichters genoemd die tegen het
midden der tachtiger jaren hun bloei in 't
vooruitzicht schenen te hebben en die binnen
minder dan tien jaren hun droom van een
dichterwereld moesten opgeven en veelal
gebroken in hun kracht zichzelf te gronde
zagen gaan.
Voor de Engelsche wereld sluit zich die
catastrophe aan bij het lot dat Oscar Wilde
treft, al mag men die dichtergeneratie niet
met Wilde, die wat ouder is, vereenzelvigen.
Laat op het oogenbiik in onze voorstelling
Yeats het middelpunt blijven. Want al mocht
hij teleurgesteld en verbitterd uit Ierland naar
Londen zijn teruggekeerd, hij, die de eenheid
van het lersche volksbewustzijn in de kunst
niet wakker had kunnen roepen voor de Ieren,
hij had toch omstreeks dezen- tijd (1803) als
vrucht van zijn omzwervingen te midden
van het lersche volk den vorm van zijn proza
gevonden, tegelijk naïef volksmatig en hoogst
persoonlijk.
Men leze eens zijn verhaal de Kruisi
ging v a. n den v e r w o r p e l i n g, dat
Henley in zijn Weekblad opnam.
Het vertelt wat Cumhal, den speelman, is
wedervaren toen hij des avonds bij het klooster
aankwam en een nachtverblijf vroeg aan den
leekebroeder portier. Maar hij kon niet te
vreden zijn met wat hem werd aangeboden.
want het water stonk en het brood was hard
" als steen. Zoo maakte hij rumoer onder het
venster van den abt. Die werd in zijn slaap
gestoord en beval den man te binden en in
de rivier te doopen; den volgenden dag zou
hij aan 't kruis worden geslagen.
Er is geen meer open, verwittigt hem de
leekebroeder. Dan moeten wij een nieuw
oprichten, zeide de abt, want de speellui
zijn een slecht en onbetrouwbaar ras.
Den volgenden morgen kwamen hem de
abt en de monniken aan het gastenkwartier
afhalen; bij de poort stonden de bedelaars,
gewoon van de vreemdelingen die waren
onthaald een geschenk te ontvangen. Zij allen
begeleidden den speelman, eerst naar het
bosch waar hem werd bevolen een boom
te kappen en een ander daar kruiselings
over te leggen, daarna naar den heuvel waar
de andere kruisen stonden.
Onderweg vroeg de speelman hun een oogen
biik te mogen rusten, hij wilde hun
voorgoochelen, en hij vermaakte hen met zijn
toeren, zooals hij hen bij een tweeden rusttijd
onderhield met de kwinkslagen der narren,
en bij den derden zelfs voorzong het lied van
de blankarmige Deirdre, hoe de zoons van
Usna ten doode gingen om haar te dienen.
Wat bij de jongere monniken heimwee wekte
en spijtig verdriet om er aan te worden her
innerd.
Toen zij nu den top van den heuvel hadden
bereikt verlangde hij een nieuw oponthoud
om het voedsel uit zijn broodzak te genieten.
Dat werd hem, met moeite, toegestaan.
De bedelaars kwamen in een kring om hem
zitten. Hij wierp hun het brood en de reepen
ham toe, den inhoud van zijn broodzak dien
de voetganger altoos tot het uiterste bewaart,
als alle kans op voedsel is vervlogen.
De bedelaars vochten tot het laatste brok
en ondertusschen nagelden de monniken den
speelman aan het kruis, en stampten de
grond vast. Toen keerden zij terug naar het
klooster. Maar de bedelaars wachtten nog
tot dat de zon onderging. In de koelte van den
avond toonden zich de wolven aan den rand
van het bosch en de vogels kwamen al op
hun prooi aan. Met zwakke stem bad de speel
man de bedelaars: Blijft nog een oogenbiik,
ellendigen, en houdt de beesten van mij. Maar
zij hielden zich beleedigd, gooiden met steenen
en slijk en gingen huns weegs.
Toen kwamen de wolven bij het kruis en
de vogels vlogen lager en begonnen het hoofd
en de armen te pikken en de wolven gingen
zijn voeten eten. En hij klaagde:
Verworpelingen, hebt ook gij u gekeerd tegen den
verworpeling.
Het is natuurlijk slechts een schema van het
verhaal dat de eenzaamheid zegt, en de
vertwijfeling van den dichter, maar in het
uittreksel is genoeg overgebleven, misschien,
om den toon aan te geven van de lersche
sprook: Zulke poé'emen in proza, zooals ze
het voor Baudelaire hadden gedaan, brachten
de beelden over die voor den geest stonden.
Oscar Wilde, wanneer wij zijn woord mogen
vertrouwen, is geheel onderden indruk geweest
van Yeats' verhaal: hij kwam op den dichter
toe ,,Uw vertelling is subliem, wondervol,
wondervol."
Het is het laatste onderhoud van de beiden
geweest. Yeats was in Ierland tijdens Wilde's
proces; hij had het voorgevoel dat met Wilde
iets niet in orde was. De aestheet verkeerde
nu eindelijk niet meer in geldzorgen, dank
zij het succes van zijn theaterstukken, maar
het leek wel of zijn voorspoed hem onheil
brouwde: er gingen verhalen van zijn
menschenverachting, van zijn overmeesterende
levensonlust,zijn gebruikmaken van prikkelen
de middelen, zijn vreemden omgang maar
er werd zooveel van Wilde verteld....
Hij maakte in dezen tijd een karakteristiek
prozapoëem. waarvan door Yeats de oor
spronkelijke korte vorm wordt meegedeeld.
,,Christus kwam van de witte vlakte in een
purperen stad en toen hij door de eerste
straat ging hoorde hij stemmen boven zijn
hoofd en zag op een vensterkozijn liggen een
jongen man, dronken. Waarom verspilt gij
uw ziel in dronkenschap?" Hij zeide: ,,Heer,
ik was een melaatsche en Gij hebt mij geheeld,
wat kon ik anders doen?" Een eind verder
in de stad zag hij een jongen man die een
lichtekooi volgde en zeide: Waarom verliest ge uw
ziel in wellust?" en de jonkman antwoordde:
Heer, ik was blind en Gij hebt me geheeld,
wat kan ik anders doen?" Eindelijk in het
midden van de stad zag Hij een oud man,
onder bittere tranen kruipend over den grond,
en toen Hij vroeg: Van waar die tranen?"
antwoordde de oude man: Heer, ik was dood
en Gij hebt mij tot leven gewekt, wat kan ik
anders doen dan weenen?"
Wilde heeft daar wel het geslacht geteekend
dat met de ontvangen gaven niet heeft
geweten wat aan te vangen en des te dieper
is teruggegaan hoe meer het in 't eerst
beAkten des auswartigen Amtes, 1871
1914".
Blijkens deze documenten zou Bis
marck er niet voor teruggedeinsd zijn,
Frankrijk opnieuw den oorlog aan te
doen, wanneer daar een regeering aan
het bewind was gekomen, van wie hij
moest vermoeden, dat zij het vredes
verdrag niet zou willen naleven; en
hij zou dan later de rekening hebben
ingediend van de kosten, waarop deze
regeering hem had gejaagd.
Wanneer wij zoo zullen vele Fran
schen redeneeren thans hetzelfde
zouden doen tegenover een Duitsche
regeering, die zich niet gebonden be
schouwt door het verdrag vanVersailles,
dan handelen wij in elk geval naar den
geest van Bismarck; wie zijne politiek
bewonderen, kunnen ons niets verwijten;
ook onze militaire maatregelen bedoe
len slechts: het behoud van den vrede
te verzekeren".
En wanneer wij ons, hetzij uit wan
trouwen jegens de Duitsche regeering,
hetzij om haar te noodzaken zich van
hare financieele verplichtingen jegens
ons te kwijten, van onderpanden
meester te maken, dan handelen wij
alweer juist zoo, als Bismarck in gelijk
geval zou hebben gedaan.
Bovendien, wij, Franschen, kunnen
ons voor onze dwangmaatregelen be
roepen op het recht, ons geschonken
door het verdrag van Versailles; Bis
marck zou, naar zijn eigen verklaring,
niet teruggeschrikt zijn voor militaire
maatregelen, waartoe de vrede van
Frankfort hem absoluut geen recht gaf;
voor hem sprak het van zelf", dat de
overwinnaar met geweld de uitvoering
van het vredesverdrag afdwingt, wan
neer de overwonnene daartoe niet
bereid blijkt.
Dat er in Frankrijk zoo geredeneerd
wordt, is begrijpelijk: de gelegenheid
om aan de Duitschers te betoogen, dat
zij slechts a la Bismarck worden
behandeld, was te schoon.
Maar zelfs al zou de politiek, die tot
de bezetting van de Ruhr leidde, ge
heel gedekt worden door het voorbeeld,
dat Bismarck gaf, dan zou daarmede
die politiek immers volstrekt niet
gerechtvaardigd, zijn. Of meent men in
Frankrijk, dat alles, wat Bismarck deed,
wél gedaan was?
Het formeele recht van Frankrijk
om tot die bezetting over te gaan,
betwisten wij niet; de overige gealli
eerden hadden kunnen eischen, dat
Frankrijk dit alleen tezamen met hen
deed; zij hebben van dit recht echter
geen gebruik gemaakt.
Maar zooals wij hier reeds meer
malen te kennen gaven de bezet
ting van de Ruhr houden wij voor een
gevaarlijke politiek, alleen reeds hier
om, omdat zij daden van tartende
tegenweer moest uitlokken, die de Fran
schen wederom verleiden tot machts
misbruik en wat erger is tot
schennis van het recht. Indien de Fran
schen den schijn van rechtspleging
versmaadden en openlijk zeiden: wij
maken gebruik van onze macht om elk
die zich lijdelijk of feitelijk verzet,
daarvoor te straffen of hem uit het land
te zetten, en bekommeren ons daarbij
niet om het recht, zouden zij minder
sympathie verspelen.
Een herinnering aan de bezetting
van Frankrijk door de Duitschers en
aan wat Bismarck toen gedaan heeft
of heeft willen doen, maakt de poli
tiek, die Frankrijk in het laatste half
jaar tegen Duitschland voert, er geen
haar beter om.
Maar in n opzicht hebben de Fran
schen het volste recht, de heugenis
aan de jaren, toen hun land door
vreemde troepen bezet was, levendig te
houden.
Zij hebben toen de hun opgelegde
oorlogsschatting betaald, nog eerder
dan noodig was, om toch maar zoo
spoedig mogelijk weer baas te zijn in
eigen huis.
En al zien wij niet voorbij, dat van het
Duitsche volk nu grooter offers worden
gevergd, dan toen van het Fransche,
en dat de aan Duitschland opgelegde
schadevergoeding zal behooren te wor
den verminderd indien de bezittende
klassen in Duitschland gelijke offer
vaardigheid hadden getoond als die in
Frankrijk van 1870, zou de bezetting
van de Ruhr achterwege zijn gebleven.
Want de politiek, die Frankrijk
tegenover Duitschland voert, is grooten
deels een gevolg van gemis aan ver
trouwen in de bereidheid van het Duit
sche volk om zich, binnen de grenzen
van het mogelijke, te kwijten van zijn
plicht tot schadeloosstelling.
En het laatste aanbod van Duitsch
land was weinig geschikt om dat
wantrouwen te doen luwen.
KERNRAMP
DE INTERNATIONALE.
PUZZLE
Eind Mei 1923.
Er is n ding, dat de internationale wereld
boven alles blijft bezighouden. Het spel in
hooghartigheid tusschen Engeland en de
Sovietregeering, wie blijft er lang bij stil
staan? De handelsovereenkomst, onder Lloyd
George tusschen Rus en Bolsjewiek gesloten,
met de eigenaardige clausule die den soviets
het geestelijke propagandavoeren verbood, is
immers nooit geheel serieus genomen ! De
driehonderd of meer man personeel, welke de
Russische handelsmissie onder Krassir. te Lon
den onderhoudt, vallen moeilijk aan te zien
imiiiiiilliiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMii iiiiiiililliliiliiiiiiililiiiiiiiiiiilillMlliiiiiliiiiM
genadigd scheen. Yeats had zijn eigen ver
klaring voor het lot van die menschen die
nog bevangen in de levensilltisie het schoon
zochten als een genot voor zichzelf en niet
bestand waren tegen de vertwijfeling en de
zelfverkwisting wanneer zij wakker werden
uit den levensdroom.
Daarom zien wij", zoo vervolgt hij, met
eerbied op tegen een man als Dante, omdat
we bij hem niet het kunstwerk gevoelen, maar
de herschepping, van den man door de kunst,
de geboorte van een nieuw soort van mensen
die de vertwijfeling en den schrik in zich op
neemt als de andere helft van zijn bestaan als
een voorwaarde van volle ontwikkeling."
Hij noemt het de tragische, strijdbare
beschouwing van het leven die alleen het
echte levensgenot kan geven.
Maar hoever voelde men zich daarvan ver
wijderd in de eerste dagen der verwarring
toen de fatsoenlijke wereld stond tegenover
het buitengewoon en tegennatuurlijke van
Wilde's geval en niet wist hoe zich te gedragen.
Yeats die op het oogenbiik in Ierland
was verzamelde daar een aantal brieven
van kunstgenooten en haastte zich er
mee naar Londen om ze als getuigenissen
voor het gerecht te doen strekken. Hij sprak
alleen Wilde's broeder, geen zeer respectabel
personage; Oscar hield zich meestal schuil.
De vraag die met opgewondenheid door de
familie werd behandeld, was of hij zich
door de vlucht zou redden. Geld en een
jacht, zelfs een luchtballon,heette het, waren
ter beschikking gesteld. Lady Wil de, de moede r
gedroeg zich als een Romeinsche, wanneer
ge hier afwacht, zelfs als ge in de gevangenis
moet, blijft ge mijn zoon, het zal geen verschil
maken in mijn liefde, maar wanneer ge heen
gaat, zal ik nooit meer een woord tegen je
spreken. Dat was haar stemming.
Geen twee jaar later, zoo is de reflectie die
Yeats hierop laat volgen, waren zoowel de
moeder als de broeder van Wilde gestorven,
zijn vrouw had haar verstand verloren en
zijn gezondheid was door het gevangenis
regime in den grond vernietigd, maarikheb
er nooit aan getwijfeld of zijn besluit om zijn
straf te ondergaan was het ware; hij dankt
daaraan een groot deel van zijn naam. Sinds
hij werd veroordeeld is de stemming jegens
hem omgedraaid; ik heb geen mensch ge
sproken die hem voor onschuldig hield, maar
ook geen mensch, die niet een woord van
instemming had voor zijn houding onder de
gerechtshandeling. Hut was alsof hij niet voor
zichzelf alleen maar ook voor anderen leed".
Niet de val van Wilde alleen heeft het werk
der dichters van The R h y m e r s' C l u b
in den hoek der veroordeeling geplaatst.
Die eene ongunst zou te overwinnen zijn
geweest; er waren anderen, zooals Aubrey
Beardslay, die door hun satire en hun sa
tirische teekeningen den tegenzin van de
Engelsche wereld prikkelden; men sprak nu
eenmaal over pervers en verval en een ruwe
behoefte kwam op om schoon schip te maken.
Zij eindigden in een tragedie, zegt Yeats
van hen, hoewel hij zelf voor zich geen vol
ledige verklaring weet te vinden.
Toch als men ziet hoe na den terugkeer
van Wilde uit de gevangenis kleine groepjes
zich vormen in aansluiting bij Fransche
dichters, dan bemerkt men dat daaruit de
pit is verdwenen. Het is een uitdruppelend
leven geworden.
Wat is er gebleven van Yeats' eenheid van
cultuur waaruit zich echte kunst zou ontwik
kelen met de zekerheid der planten op den
grond van het leven gegroeid?
De dichter heeft zijn ideaal zien slinken.
Hoe mager het echter ook is geworden, hoe
hij ook zelf onder zijn teleurstelling heeft
geleden, zijn geloof aan de lersche "wereld
heeft hij niet opgegeven. Te Parijs, in 18P6, had
hij een armen Ier leeren kennen in een hotel,
John Synge, wiens genie hij ver was van te
vermoeden, en dien hij voor zijn gezondheid
had aangeraden naar de Arancilenden te gaan ;
later heeft hijzelf voor zijn gezondheid zich
in Ierland laten vernlegen en koesteren door
Lady Gregory. Met haar sprak hij over zijn
ideeën omtrent eenlersch tooneel. Zij beloofde
hem haar geldelijke hulp; Synge zoude schep
per van een lersch drama zijn
Daar lag de toekomst.
Maar hier eindigt het deel zijner autobio
grafie. Zooals ik heb gezegd, het is slechts
inleiding.
W. G. C. B ii v A \ c K